18 MAART 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de geletterdheidsmodules [...] van de diplomagerichte beroepsopleidingen van het secundair volwassenenonderwijs [Opschrift gewijzigd door AGF2021-02-26/32, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2021](NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-04-2016 en tekstbijwerking tot 23-04-2021)
Art. 1-5
BIJLAGEN.
Art. N1-N3
Artikel 1.[1 Ter uitvoering van artikel 24, § 1, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs worden voor de opleidingsprofielen van de diplomagerichte beroepsopleidingen van het secundair volwassenenonderwijs, opgenomen in bijlage IX bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 betreffende de studiebekrachtiging in het volwassenenonderwijs, de volgende geletterdheidsmodules vastgelegd:
1° Nederlands en Leren leren in bijlage 1;
2° Regie van het eigen leren in bijlage 3.]1
----------
(1)<BVR 2021-02-26/32, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2021>
Art.2.[1 De geletterdheidsmodules, vermeld in artikel 1, 2°, worden uiterlijk tijdens het schooljaar 2024-2025 geëvalueerd. De resultaten van die evaluatie worden besproken met de pedagogische begeleidingsdiensten en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs.]1
----------
(1)<BVR 2021-02-26/32, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2021>
Art.3. Ter uitvoering van artikel 25bis van hetzelfde decreet worden de basiscompetenties voor het organiseren van de geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren in de vorm van een open module vastgelegd in bijlage 2 die bij dit besluit is gevoegd.
Art.4. Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2016.
Art.5. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - GELETTERDHEIDSMODULES NEDERLANDS EN LEREN LEREN BIJ DE DIPLOMAGERICHTE OPLEIDINGEN VAN HET SECUNDAIR VOLWASSENENONDERWIJS
Inhoud
1 Geletterdheidsmodules in het secundair volwassenenonderwijs
1.1. Certificering
1.2. Niveau
1.3 Modules
1.4 Leertraject
2. Basiscompetenties
2.1. Tekstkenmerken Lezen
2.2. Tekstkenmerken Luisteren
2.3. Mondelinge interactie
2.4. Schrijven
2.5. Spreken
3. Geletterdheidsmodules
3.1. Module Hoe leer ik? (LM SV G901)
3.1.1. Situering van de module
3.1.2. Instapvereisten voor de module
3.1.3. Studieduur
3.1.4. Basiscompetenties
3.2. Module Optimaliseren van het leren (LM SV G902)
3.2.1. Situering van de module
3.2.2. Instapvereisten voor de module
3.2.3. Studieduur
3.2.4. Basiscompetenties
3.3. Module Coöperatief leren (LM SV G903)
3.3.1. Situering van de module
3.3.2. Instapvereisten voor de module
3.3.3. Studieduur
3.3.4. Basiscompetenties
3.4. Module Bewust kiezen (LM SV G904)
3.4.1. Situering van de module
3.4.2. Instapvereisten voor de module
3.4.3. Studieduur
3.4.4. Basiscompetenties
3.5. Module Oplossingsgericht handelen (LM SV G905)
3.5.1. Situering van de module
3.5.2. Instapvereisten voor de module
3.5.3. Studieduur
3.5.4. Basiscompetenties
3.6. Module Schriftelijke Informatie verwerven en verwerken (LM SV G906)
3.6.1. Situering van de module
3.6.2. Instapvereisten voor de module
3.6.3. Studieduur
3.6.4. Basiscompetenties
3.7. Module Mondelinge informatie verwerven en verwerken (LM SV G921)
3.7.1. Situering van de module
3.7.2. Instapvereisten voor de module
3.7.3. Studieduur
3.7.4. Basiscompetenties
3.8. Module Schriftelijke informatie verwerven en beoordelen (LM SV G924)
3.8.1. Situering van de module
3.8.2. Instapvereisten voor de module
3.8.3. Studieduur
3.8.4. Basiscompetenties
3.9. Module Mondelinge informatie verwerven en beoordelen (LM SV G925)
3.9.1. Situering van de module
3.9.2. Instapvereisten voor de module
3.9.3. Studieduur
3.9.4. Basiscompetenties
3.10. Module Schriftelijke informatie verwerken en beoordelen (LM SV G907)
3.10.1. Situering van de module
3.10.2. Instapvereisten voor de module
3.10.3. Studieduur
3.10.4. Basiscompetenties
3.11. Module Mondelinge informatie verwerken en beoordelen (LM SV G922)
3.11.1. Situering van de module
3.11.2. Instapvereisten voor de module
3.11.3. Studieduur
3.11.4. Basiscompetenties
3.12. Module Schriftelijke informatie kritisch beoordelen (LM SV G908)
3.12.1. Situering van de module
3.12.2. Instapvereisten voor de module
3.12.3. Studieduur
3.12.4. Basiscompetenties
3.13. Module Mondelinge informatie kritisch beoordelen (LM SV G923)
3.13.1. Situering van de module
3.13.2. Instapvereisten voor de module
3.13.3. Studieduur
3.13.4. Basiscompetenties
3.14. Module Actief les volgen (LM SV G909)
3.14.1. Situering van de module
3.14.2. Instapvereisten voor de module
3.14.3. Studieduur
3.14.4. Basiscompetenties
3.15. Module Participeren aan de les (LM SV G910)
3.15.1. Situering van de module
3.15.2. Instapvereisten voor de module
3.15.3. Studieduur
3.15.4. Basiscompetenties
3.16. Module Opdrachten aanpakken (LM SV G911)
3.16.1. Situering van de module
3.16.2. Instapvereisten voor de module
3.16.3. Studieduur
3.16.4. Basiscompetenties
3.17. Module Opdrachten planmatig uitvoeren (LM SV G912)
3.17.1. Situering van de module
3.17.2. Instapvereisten voor de module
3.17.3. Studieduur
3.17.4. Basiscompetenties
3.18. Module Verslagen maken (LM SV G913)
3.18.1. Situering van de module
3.18.2. Instapvereisten voor de module
3.18.3. Studieduur
3.18.4. Basiscompetenties
3.19. Module Rapporten maken (LM SV G914)
3.19.1. Situering van de module
3.19.2. Instapvereisten voor de module
3.19.3. Studieduur
3.19.4. Basiscompetenties
3.20. Module Spreken voor een groep (LM SV G915)
3.20.1. Situering van de module
3.20.2. Instapvereisten voor de module
3.20.3. Studieduur
3.20.4. Basiscompetenties
3.21. Module Presenteren voor een groep (LM SV G916)
3.21.1. Situering van de module
3.21.2. Instapvereisten voor de module
3.21.3. Studieduur
3.21.4. Basiscompetenties
3.22. Module Zich voorbereiden op leren op de werkvloer (LM SV G917)
3.22.1. Situering van de module
3.22.2. Instapvereisten voor de module
3.22.3. Studieduur
3.22.4. Basiscompetenties
3.23. Module Samenwerken met collega's (LM SV G918)
3.23.1. Situering van de module
3.23.2. Instapvereisten voor de module
3.23.3. Studieduur
3.23.4. Basiscompetenties
3.24. Module Zich voorbereiden op de evaluatie (LM SV G919)
3.24.1. Situering van de module
3.24.2. Instapvereisten voor de module
3.24.3. Studieduur
3.24.4. Basiscompetenties
3.25. Module Zich voorbereiden op solliciteren (LM SV G920)
3.25.1. Situering van de module
3.25.2. Instapvereisten voor de module
3.25.3. Studieduur
3.25.4. Basiscompetenties
1. Geletterdheidsmodules in het secundair volwassenenonderwijs
1.1. Certificering
Elke module wordt bekrachtigd met een deelcertificaat.
1.2. Niveau
De geletterdheidsmodules situeren zich op het niveau secundair volwassenenonderwijs.
1.3 Modules
Naam | Code | Lestijden |
GELETTERDHEIDSMODULES | ||
Hoe leer ik? | LM SV G901 | 20 |
Optimaliseren van het leren | LM SV G902 | 20 |
Coöperatief leren | LM SV G903 | 20 |
Bewust kiezen | LM SV G904 | 10 |
Oplossingsgericht handelen | LM SV G905 | 10 |
Schriftelijke informatie verwerven en verwerken | LM SV G906 | 10 |
Mondelinge informatie verwerven en verwerken | LM SV G921 | 10 |
Schriftelijke informatie verwerven en beoordelen | LM SV G924 | 20 |
Mondelinge informatie verwerven en beoordelen | LM SV G925 | 20 |
Schriftelijke informatie verwerken en beoordelen | LM SV G907 | 10 |
Mondelinge informatie verwerken en beoordelen | LM SV G922 | 10 |
Schriftelijke informatie kritisch beoordelen | LM SV G908 | 20 |
Mondelinge informatie kritisch beoordelen | LM SV G923 | 20 |
Actief les volgen | LM SV G909 | 12 |
Participeren aan de les | LM SV G910 | 16 |
Opdrachten aanpakken | LM SV G911 | 10 |
Opdrachten planmatig uitvoeren | LM SV G912 | 10 |
Verslagen maken | LM SV G913 | 20 |
Rapporten maken | LM SV G914 | 20 |
Spreken voor een groep | LM SV G915 | 20 |
Presenteren voor een groep | LM SV G916 | 20 |
Zich voorbereiden op leren op de werkvloer | LM SV G917 | 20 |
Samenwerken met collega's | LM SV G918 | 20 |
Zich voorbereiden op de evaluatie | LM SV G919 | 8 |
Zich voorbereiden op solliciteren | LM SV G920 | 12 |
TEKSTKENMERKEN | NIVEAU A | NIVEAU B | NIVEAU C |
Onderwerp | |||
Mate van vertrouwdheid | <td colspan="3" valign="top">Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature of het toelatingsexamen.|||
Perspectiefneming | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd. | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk. | Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering. |
Aard van de kennisdomeinen | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt. Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden. Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën). Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. |
Taalgebruikssituatie | <td colspan="3" valign="top">|||
Ruis | <td colspan="3" valign="top">Ruis is mogelijk.|||
Aard van de bronteksten of opdrachtsomschrijvingen | <td colspan="3" valign="top">De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.|||
Ondersteuning | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd. De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder. |
Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid | |||
Lengte en informatiedichtheid | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er zijn geen beperkingen qua lengte van de teksten. De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er zijn geen beperkingen qua lengte van de teksten. De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. |
Structuur en samenhang | De teksten hebben een heldere en expliciete structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. Moeilijke verbanden en denkstappen worden duidelijk aangegeven. Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn. |
Zinsstructuur | De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen. | Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor. | Complex samengestelde zinnen komen voor. |
Woordenschat en taalvariëteit | |||
Taalvariëteit en register | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal |
Woordenschat | Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor. | Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor. | Concreet en abstract taalgebruik komt voor. In toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik. |
Uiterlijke tekstkenmerken | <td colspan="3" valign="top">De vormgeving is aangepast aan de conventies van het teksttype.
TEKSTKENMERKEN | NIVEAU A | NIVEAU B | NIVEAU C |
Onderwerp | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van vertrouwdheid | <td colspan="3" valign="top">Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature of het toelatingsexamen.|||
Perspectiefneming | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd. | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk. | Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering. |
Aard van de kennisdomeinen | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatiefbeperkt. Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden. Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën). Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. |
Taalgebruikssituatie | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van ruis | <td colspan="3" valign="top">Ruis is mogelijk.|||
Aard van de brontekst | <td colspan="3" valign="top">De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.|||
Ondersteuning | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd. De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder. |
Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid | <td colspan="3" valign="top">|||
Lengte en informatiedichtheid | Teksten langer dan 15 -20 minuten kunnen, mits enige interactie mogelijk is. Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | Teksten van 30 minuten komen voor, ook als er geen interactie mogelijk is. De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | Teksten van 30 minuten komen voor, ook als er geen interactie mogelijk is. De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. |
Structuur en samenhang | De teksten hebben een heldere en expliciete structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. Moeilijke verbanden en denkstappen worden duidelijk aangegeven. Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn. |
Zinsstructuur | De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen. | Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor. | |
Woordenschat en taalvariëteit | <td colspan="3" valign="top">|||
Taalvariëteit en register | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal |
Woordenschat | Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor. | Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor. | Concreet en abstract taalgebruik komt voor. In toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik. |
Verstaanbaarheid | |||
Tempo en vlotheid | Er wordt in een normaal tempo gesproken. | Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoog tempo is af en toe mogelijk. | Het spreektempo ligt regelmatig hoog. |
Uitspraak en accent | <td colspan="3" valign="top">De uitspraak is voldoende duidelijk. Uitspraak en accent staan de verstaanbaarheid niet in de weg.|||
Articulatie en intonatie | <td colspan="3" valign="top">Duidelijke articulatie en intonatie
TEKSTKENMERKEN | NIVEAU A | NIVEAU B | NIVEAU C |
Onderwerp | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van vertrouwdheid | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn. |
Perspectiefneming | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd. | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk. | Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering. |
Aard van de kennisdomeinen | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt. Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden. Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën). Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. |
Taalgebruikssituatie | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van ruis | <td colspan="3" valign="top">Ruis is mogelijk.|||
Aard van de brontekst | <td colspan="3" valign="top">De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.|||
Ondersteuning | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd. De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder. |
Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid | <td colspan="3" valign="top">|||
Lengte en informatiedichtheid | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist . Er worden niet te veel gegevens in één keer aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist . De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist . De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. |
Structuur en samenhang | De teksten vertonen een zekere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn relatief eenvoudig en worden meestal duidelijk aangegeven. | De teksten vertonen een heldere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms vrij complex, maar worden dan duidelijk aangegeven. | De teksten vertonen een heldere samenhang. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven. Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn. |
Zinsstructuur | De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen. Aarzelingen en fouten in de zinsbouw komen voor. | Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor. Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen. | Meervoudig samengestelde en complexe zinnen komen voor. Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar worden verbeterd. |
Woordenschat en taalvariëteit | <td colspan="3" valign="top">|||
Taalvariëteit en register | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal |
Woordenschat | De deelnemer beschikt over voldoende woorden om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt. Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor. | De deelnemer beschikt over een ruime woordenschat om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik. Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor. | De deelnemer beschikt over een ruime woordschat om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik. Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik. |
Verstaanbaarheid | <td colspan="3" valign="top">|||
Tempo en vlotheid | Er wordt in een normaal tempo gesproken, maar bij de deelnemer kunnen spreekpauzes voorkomen. Er wordt rustig gesproken. | Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoger tempo komt voor. Er wordt overwegend vlot en vloeiend gesproken. | Het spreektempo ligt regelmatig hoog. Er wordt vlot en vloeiend gesproken. |
Uitspraak en accent | <td colspan="3" valign="top">De uitspraak is voldoende duidelijk.|||
Articulatie en intonatie | <td colspan="3" valign="top">Duidelijke articulatie en intonatie
TEKSTKENMERKEN | NIVEAU A | NIVEAU B | NIVEAU C |
Onderwerp | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van vertrouwdheid | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn. |
Perspectiefneming | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd. | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk. | Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering. |
Aard van de kennisdomeinen | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt. Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden. Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën). Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. |
Taalgebruikssituatie | <td colspan="3" valign="top">|||
Ruis | <td colspan="3" valign="top">Ruis is mogelijk.|||
Aard van de bronteksten of opdrachtsomschrijvingen | <td colspan="3" valign="top">De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.|||
Ondersteuning | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd. De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder. |
Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid | |||
Lengte en informatiedichtheid | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. De informatiedichtheid in de tekst kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. |
Structuur en samenhang | De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven. |
Zinsstructuur | De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen. | Meervoudig samengestelde zinnen komen voor. | Complex samengestelde zinnen komen voor. |
Woordenschat en taalvariëteit | |||
Taalvariëteit en register | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal |
Woordenschat | De schrijver beschikt over voldoende woorden om zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt. Voornamelijk concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor. | De schrijver beschikt over een ruime woordenschat om zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik. Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor. | De schrijver beschikt over een ruime woordschat om zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik. Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik. |
Uiterlijke tekstkenmerken | <td colspan="3" valign="top">De vormgeving is aangepast aan de conventies van het teksttype.
TEKSTKENMERKEN | NIVEAU A | NIVEAU B | NIVEAU C |
Onderwerp | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van vertrouwdheid | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn. |
Perspectiefneming | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd. | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk. | Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering. |
Aard van de kennisdomeinen | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt. Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden. Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën). Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. |
Taalgebruikssituatie | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van ruis | <td colspan="3" valign="top">Ruis is mogelijk.|||
Aard van de brontekst | <td colspan="3" valign="top">De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.|||
Ondersteuning | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd. De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder. |
Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid | <td colspan="3" valign="top">|||
Lengte en informatiedichtheid | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er worden niet te veel gegevens in één keer aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. |
Structuur en samenhang | De teksten vertonen een zekere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken. De tekststructuur komt overeen met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn relatief eenvoudig en worden meestal duidelijk aangegeven. | De teksten vertonen een heldere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken. De teksten hebben een heldere structuur in overeenstemming met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms vrij complex, maar worden dan duidelijk aangegeven. | De teksten vertonen een heldere samenhang. De teksten hebben een heldere structuur in overeenstemming met de conventies van het teksttype . De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. Verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven. Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn. |
Zinsstructuur | De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen. Aarzelingen en fouten in de zinsbouw komen voor. | Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor. Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen. | Meervoudig samengestelde en complexe zinnen komen voor. Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar worden verbeterd. |
Woordenschat en taalvariëteit | <td colspan="3" valign="top">|||
Taalvariëteit en register | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal |
Woordenschat | De spreker beschikt over voldoende woorden om zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt. Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor. | De spreker beschikt over een ruime woordenschat om zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik. Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor. | De spreker beschikt over een ruime woordschat om zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik. Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik. |
Verstaanbaarheid | <td colspan="3" valign="top">|||
Tempo en vlotheid | Er wordt in een normaal tempo gesproken, maar spreekpauzes komen voor. Er wordt rustig gesproken. | Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoger tempo komt voor. Er wordt overwegend vlot en vloeiend gesproken. | Het spreektempo ligt regelmatig hoog. Er wordt vlot en vloeiend gesproken. |
Uitspraak en accent | <td colspan="3" valign="top">De uitspraak is voldoende duidelijk.|||
Articulatie en intonatie | <td colspan="3" valign="top">Duidelijke articulatie en intonatie
Module Hoe leer ik? | Code |
De cursist | |
motiveert zichzelf bij het eigen leerproces | BC LM 360 |
gaat met druk om in het eigen leerproces | BC LM 361 |
is bereid over het eigen leerproces te reflecteren | BC LM 362 |
is bereid het eigen aandeel in welslagen of falen in het eigen leerproces te erkennen | BC LM 363 |
is bereid hulp te vragen bij het eigen leerproces | BC LM 364 |
wil met feedback omgaan | BC LM 367 |
beschouwt feedback als een leerkans | BC LM 368 |
heeft inzicht in de omgeving en de impact ervan op het eigen leerproces | BC LM 369 |
vraagt hulp bij het eigen leerproces | BC LM 385 |
zet hulp in voor het bijstellen van het eigen leerproces | BC LM 386 |
bekrachtigt de uitvoering van de leertaak of stelt ze bij | BC LM 387 |
reflecteert op de eigen leermotieven bij het eigen leerproces | BC LM 389 |
reflecteert op de eigen leerstijl tijdens het leerproces | BC LM 390 |
reflecteert op de eigen zwaktes en sterktes bij het eigen leerproces | BC LM 391 |
reflecteert op welke leerstrategieën passend zijn bij het eigen leerproces | BC LM 392 |
ontwikkelt inzicht in de eigen leermotieven | BC LM 397* |
ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl | BC LM 398* |
ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 399* |
ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 400* |
ontwikkelt inzicht in psychomotorische componenten van het eigen leervermogen | BC LM 401* |
ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 402* |
ontwikkelt inzicht in sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen | BC LM 403* |
ontwikkelt inzicht in de impact van de eigen persoonlijkheid op het eigen leervermogen | BC LM 404* |
Module Hoe leer ik? | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten | BC LM 001 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten | BC LM 010 |
zoekt informatie in studieteksten | BC LM 018 |
zoekt informatie in grafische voorstellingen | BC LM 027 |
ordent informatie uit studieteksten | BC LM 030 |
vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 038 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Module Optimaliseren van het leren | Code |
De cursist | |
heeft inzicht in verschillende soorten leerdoelen | BC LM 370 |
heeft inzicht in verschillende soorten leertaken en -activiteiten | BC LM 371 |
heeft inzicht in verschillende soorten leerstrategieën | BC LM 372 |
heeft inzicht in verschillende soorten leerhulpmiddelen | BC LM 373 |
heeft inzicht in verschillende evaluatievormen en de gevolgen ervan voor het eigen leerproces | BC LM 374 |
bereidt de uitvoering van de leertaak voor | BC LM 376 |
volgt de uitvoering van de leertaak op | BC LM 377 |
evalueert de uitvoering van de leertaak | BC LM 378 |
evalueert het bereikte leerresultaat | BC LM 379 |
evalueert het doorgemaakte leerproces | BC LM 381 |
ziet in dat leerstrategieën transfereerbaar zijn | BC LM 382 |
zet eerder verworven leerstrategieën in een nieuwe context in | BC LM 384 |
reflecteert op welke leerstrategieën passend zijn bij het eigen leerproces | BC LM 392 |
reflecteert op het bereikte leerresultaat | BC LM 393 |
reflecteert op het doorgemaakte leerproces | BC LM 394 |
reflecteert op de gehanteerde regulerende competenties | BC LM 395 |
reflecteert op de impact van de eigen persoonlijkheid op het leerproces | BC LM 396 |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet | BC LM 405* |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop de beperkingen van het eigen leervermogen kunnen worden gecompenseerd | BC LM 406* |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen nog kan worden ontwikkeld | BC LM 407* |
ontwikkelt inzicht in welke leerstrategieën hij nog kan ontwikkelen | BC LM 408* |
ontwikkelt inzicht in het transversale karakter van leerstrategieën | BC LM 409* |
Module Optimaliseren van het leren | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten | BC LM 001 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten | BC LM 010 |
zoekt informatie in studieteksten | BC LM 018 |
zoekt informatie in grafische voorstellingen | BC LM 027 |
ordent informatie uit studieteksten | BC LM 030 |
vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 038 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Module Coöperatief leren | Code |
De cursist | |
erkent de nood aan en de meerwaarde van samenwerken | BC LM 310 |
is bereid met iedereen samen te werken | BC LM 311 |
motiveert zichzelf tot samenwerken | BC LM 312 |
motiveert anderen tot samenwerken | BC LM 313 |
behoudt zijn eigenheid bij het werken in groep | BC LM 314 |
aanvaardt groepsbeslissingen met betrekking tot de samenwerking | BC LM 316 |
is bereid het eigen kennen en kunnen in te brengen | BC LM 317 |
is bereid de eigen behoeften en verwachtingen in te brengen | BC LM 318 |
is bereid om de eigen situatie in te brengen | BC LM 319 |
staat open voor het kunnen en kennen van de andere | BC LM 320 |
is bereid met het eigen kunnen en kennen en dat van de andere rekening te houden | BC LM 321 |
staat open voor de mening van de andere | BC LM 324 |
is bereid met de eigen mening en die van de andere rekening te houden | BC LM 325 |
wil iets aan anderen overlaten | BC LM 328 |
apprecieert ieders inbreng | BC LM 329 |
aanvaardt wel of niet dat een bijdrage van een groepslid niet aan de verwachtingen voldoet | BC LM 330 |
erkent de eigen invloed op de andere | BC LM 331 |
erkent de invloed van de andere op zichzelf en op de andere groepsleden | BC LM 332 |
schat het kunnen en kennen van de andere in | BC LM 335 |
ziet in wat nodig is voor het welslagen van de samenwerking | BC LM 337 |
stelt in afspraak met de andere regels voor de samenwerking | BC LM 342 |
verduidelijkt een standpunt voor de andere | BC LM 349 |
levert een herkenbare bijdrage aan het groepsresultaat | BC LM 352 |
zet de eigen communicatie adequaat in, zowel non-verbaal als verbaal | BC LM 353 |
brengt de eigen meningen, behoeften, frustraties en verwachtingen over | BC LM 354 |
brengt verslag uit over het samenwerkingsproces | BC LM 358 |
presenteert het resultaat van de samenwerking | BC LM 359 |
is bereid over het eigen leerproces te reflecteren | BC LM 362 |
ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen | BC LM 403* |
ontwikkelt inzicht in de impact van de eigen persoonlijkheid op het eigen leervermogen. | BC LM 404* |
Module Coöperatief leren | Code |
Luisteren | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in instructies | BC LM 072 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in instructies | BC LM 077 |
ordent informatie uit instructies | BC LM 087 |
vergelijkt informatie uit instructies met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 092 |
beoordeelt informatie uit instructies op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 097 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel | BC LM 101 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 102 |
Mondelinge interactie | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
neemt verschillende rollen op zich in een discussie | BC LM 103 |
volgt de gedachtegang in een discussie | BC LM 104 |
onderscheidt hoofd- en bijzaken in een discussie | BC LM 105 |
stelt vragen en beantwoordt ze in een discussie | BC LM 106 |
levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een discussie | BC LM 107 |
drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een discussie | BC LM 108 |
verdedigt een eigen mening en streeft consensus na in een discussie | BC LM 109 |
beoordeelt informatie in een discussie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop | BC LM 110 |
trekt een conclusie in een discussie en formuleert ze | BC LM 111 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel | BC LM 152 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat | BC LM 153 |
Module Bewust kiezen | Code |
De cursist | |
erkent dat een keuze maken nodig is | BC LM 220 |
is bereid een keuze te maken | BC LM 221 |
durft een keuze te maken | BC LM 222 |
houdt tijdens het keuzeproces rekening met de eigen persoonlijkheid | BC LM 223 |
is bereid tijdens het keuzeproces rekening te houden met omgevingsfactoren | BC LM 224 |
erkent dat het maken van een keuze consequenties heeft | BC LM 225 |
herkent de verschillende stappen in een keuzeproces | BC LM 229 |
analyseert elke stap in een keuzeproces | BC LM 230 |
herkent de verschillende keuzemogelijkheden | BC LM 231 |
expliciteert keuzemogelijkheden | BC LM 232 |
weegt keuzes af | BC LM 234 |
maakt een keuze | BC LM 235 |
ziet de consequenties van een gemaakte keuze in | BC LM 236 |
weegt de consequenties van een gemaakte keuze af | BC LM 237 |
visualiseert keuzemogelijkheden | BC LM 239 |
erkent een probleem | BC LM 286 |
aanvaardt een persoonlijke betrokkenheid bij een probleem | BC LM 287 |
aanvaardt dat een probleem aangepakt kan worden | BC LM 288 |
is bereid een oplossing voor een probleem te zoeken | BC LM 289 |
durft bij het oplossen van een probleem hulp inroepen | BC LM 290 |
wil fouten in de aanpak van een probleem herstellen | BC LM 291 |
herkent een probleem | BC LM 293 |
herkent beïnvloedende factoren van een probleem | BC LM 294 |
ordent beïnvloedende factoren van een probleem | BC LM 295 |
inventariseert gegeven oplossingsmogelijkheden | BC LM 297 |
bedenkt oplossingsmogelijkheden | BC LM 298 |
visualiseert een probleem en de aanpak ervan | BC LM 303 |
voert een oplossingsplan uit | BC LM 304 |
reflecteert op de gehanteerde regulerende competenties | BC LM 395 |
ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 399* |
Module Bewust kiezen | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten | BC LM 001 |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 005 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten | BC LM 010 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 013 |
zoekt informatie in studieteksten | BC LM 018 |
zoekt informatie in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 023 |
ordent informatie uit studieteksten | BC LM 030 |
ordent informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 033 |
vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 038 |
vergelijkt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 043 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Module Oplossingsgericht handelen | Code |
De cursist | |
aanvaardt de consequenties van een gemaakte keuze | BC LM 226 |
neemt tegenover een gemaakte keuze een positieve houding aan | BC LM 227 |
heeft inzicht in keuzestrategieën | BC LM 233 |
maakt een keuze | BC LM 235 |
bevestigt een gemaakte keuze of stelt ze bij | BC LM 238 |
visualiseert het keuzeproces | BC LM 240 |
zet bij het doorlopen van het keuzeproces gepaste keuzestrategieën in | BC LM 241 |
volgt tijdens het doorlopen ervan het keuzeproces op | BC LM 242 |
stelt tijdens het doorlopen ervan het keuzeproces bij | BC LM 243 |
verantwoordt een gemaakte keuze | BC LM 244 |
analyseert een probleem | BC LM 296 |
ontwerpt een oplossingsplan | BC LM 299 |
benadert oplossingsmogelijkheden vanuit verschillende invalshoeken | BC LM 300 |
maakt uit verschillende oplossingsmogelijkheden een keuze | BC LM 301 |
beoordeelt de aanpak en het resultaat van de probleemoplossing | BC LM 302 |
visualiseert een probleem en de aanpak ervan | BC LM 303 |
voert een oplossingsplan uit | BC LM 304 |
volgt een oplossingsplan op | BC LM 305 |
stelt een oplossingsplan bij | BC LM 306 |
past een oplossingsmethode toe | BC LM 307 |
volgt een oplossingsmethode op | BC LM 308 |
stelt een oplossingsmethode bij | BC LM 309 |
ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 402* |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet | BC LM 405* |
Module Oplossingsgericht handelen | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten | BC LM 001 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten | BC LM 010 |
zoekt informatie in studieteksten | BC LM 018 |
zoekt informatie in grafische voorstellingen | BC LM 027 |
ordent informatie uit studieteksten | BC LM 030 |
vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 038 |
trekt een conclusie uit studieteksten | BC LM 061 |
trekt een conclusie uit grafische voorstellingen | BC LM 065 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Module Schriftelijke informatie verwerven en verwerken | Code |
De cursist | |
is bereid tijdens het verwerven van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren | BC LM 248 |
herkent zoekmethodes i.f.v. het vergaren van informatie | BC LM 250 |
kiest een zoekmethode i.f.v. het vergaren van informatie | BC LM 251 |
raadpleegt diverse bronnen bij het inwinnen van informatie | BC LM 252 |
stelt gerichte vragen bij het inwinnen van informatie | BC LM 255 |
durft informatie selecteren | BC LM 259 |
gaat discreet om met informatie | BC LM 261 |
wil met informatie correct omgaan | BC LM 262 |
houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes | BC LM 263 |
is bereid tijdens het verwerken van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren | BC LM 264 |
oriënteert zich in informatie | BC LM 265 |
begrijpt informatie | BC LM 266 |
onderscheidt feiten en meningen | BC LM 271 |
registreert informatie | BC LM 280 |
structureert informatie | BC LM 281 |
ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl | BC LM 398* |
ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 400* |
Module Schriftelijke informatie verwerven en verwerken | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 005 |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in instructies | BC LM 007 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 013 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in instructies | BC LM 015 |
zoekt informatie in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 023 |
zoekt informatie in instructies | BC LM 026 |
ordent informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 033 |
ordent informatie uit instructies | BC LM 035 |
vergelijkt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 043 |
vergelijkt informatie uit instructies met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 046 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Module Mondelinge informatie verwerven en verwerken | Code |
De cursist | |
is bereid tijdens het verwerven van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren | BC LM 248 |
herkent zoekmethodes i.f.v. het vergaren van informatie | BC LM 250 |
kiest een zoekmethode i.f.v. het vergaren van informatie | BC LM 251 |
raadpleegt diverse bronnen bij het inwinnen van informatie | BC LM 252 |
stelt gerichte vragen bij het inwinnen van informatie | BC LM 255 |
durft informatie selecteren | BC LM 259 |
gaat discreet om met informatie | BC LM 261 |
wil met informatie correct omgaan | BC LM 262 |
houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes | BC LM 263 |
is bereid tijdens het verwerken van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren | BC LM 264 |
oriënteert zich in informatie | BC LM 265 |
begrijpt informatie | BC LM 266 |
onderscheidt feiten en meningen | BC LM 271 |
registreert informatie | BC LM 280 |
structureert informatie | BC LM 281 |
ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl | BC LM 398* |
ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 400* |
Module Mondelinge informatie verwerven en verwerken | Code |
Luisteren | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 071 |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in instructies | BC LM 072 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 076 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in instructies | BC LM 077 |
zoekt informatie in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 081 |
zoekt informatie in instructies | BC LM 082 |
ordent informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | BC LM 086 |
ordent informatie uit instructies | BC LM 087 |
vergelijkt informatie uit instructies met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 092 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel | BC LM 101 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 102 |
Module Schriftelijke informatie verwerven en beoordelen | Code |
De cursist | |
toetst informatie aan het eigen referentiekader | BC LM 273 |
exploreert de relatie tussen eigen opvattingen en opvattingen van anderen | BC LM 274 |
legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie | BC LM 278 |
verduidelijkt de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie | BC LM 284 |
ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl | BC LM 398* |
ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen | BC LM 403* |
Module Schriftelijke informatie verwerven en beoordelen | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten | BC LM 001 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten | BC LM 010 |
zoekt informatie in studieteksten | BC LM 018 |
zoekt informatie in grafische voorstellingen | BC LM 027 |
ordent informatie uit studieteksten | BC LM 030 |
vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 038 |
vergelijkt informatie uit grafische voorstellingen met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 047 |
beoordeelt informatie uit studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 050 |
beoordeelt informatie uit grafische voorstellingen op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 059 |
trekt een conclusie uit studieteksten | BC LM 061 |
trekt een conclusie uit grafische voorstellingen | BC LM 065 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
verwerkt informatie uit meerdere bronnen aan de hand van opgegeven criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit | BC LM 168 |
verwerkt informatie uit meerdere bronnen op basis van eigen criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit | BC LM 169 |
schrijft een mondelinge presentatie uit | BC LM 178 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Module Mondelinge informatie verwerven en beoordelen | Code |
De cursist | |
toetst informatie aan het eigen referentiekader | BC LM 273 |
exploreert de relatie tussen eigen opvattingen en opvattingen van anderen | BC LM 274 |
legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie | BC LM 278 |
verduidelijkt de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie | BC LM 284 |
ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl | BC LM 398* |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet | BC LM 405* |
Module Mondelinge informatie verwerven en beoordelen | Code |
Luisteren | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 068 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 073 |
zoekt informatie in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 078 |
ordent informatie uit mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 083 |
vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 088 |
beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 093 |
trekt een conclusie uit mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 098 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel | BC LM 101 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 102 |
Spreken | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
stelt informatie uit meerdere bronnen gestructureerd voor | BC LM 203 |
stelt informatie uit meerdere bronnen met een beoordeling voor | BC LM 204 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij | BC LM 218 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat | BC LM 219 |
Module Schriftelijke informatie verwerken en beoordelen | Code |
De cursist | |
beoordeelt informatiebronnen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid | BC LM 253 |
gebruikt een zoekmethode adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie | BC LM 257 |
hanteert bronnen adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie | BC LM 258 |
schat informatie naar waarde | BC LM 260 |
houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes | BC LM 263 |
is bereid tijdens het verwerken van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren | BC LM 264 |
geeft informatie met eigen woorden weer | BC LM 268 |
begrijpt de onderliggende betekenis van een standpunt | BC LM 272 |
beoordeelt informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid | BC LM 275 |
maakt uit informatie een keuze | BC LM 276 |
roept in een nieuwe situatie verworven informatie op | BC LM 277 |
gaat correct om met verworven informatie | BC LM 279 |
neemt een standpunt in over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie | BC LM 283 |
gebruikt verworven informatie i.f.v. het realiseren van het gestelde doel | BC LM 285 |
ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 399* |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop de beperkingen van het eigen leervermogen kunnen worden gecompenseerd | BC LM 406* |
Module Schriftelijke informatie verwerken en beoordelen | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten | BC LM 001 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten | BC LM 010 |
zoekt informatie in studieteksten | BC LM 018 |
zoekt informatie in grafische voorstellingen | BC LM 027 |
ordent informatie uit studieteksten | BC LM 030 |
vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 038 |
vergelijkt informatie uit grafische voorstellingen met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 047 |
beoordeelt informatie uit studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 050 |
beoordeelt informatie uit grafische voorstellingen op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 059 |
trekt een conclusie uit studieteksten | BC LM 061 |
trekt een conclusie uit grafische voorstellingen | BC LM 065 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Module Mondelinge informatie verwerken en beoordelen | Code |
De cursist | |
beoordeelt informatiebronnen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid | BC LM 253 |
gebruikt een zoekmethode adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie | BC LM 257 |
hanteert bronnen adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie | BC LM 258 |
schat informatie naar waarde | BC LM 260 |
houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes | BC LM 263 |
is bereid tijdens het verwerken van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren | BC LM 264 |
geeft informatie met eigen woorden weer | BC LM 268 |
begrijpt de onderliggende betekenis van een standpunt | BC LM 272 |
beoordeelt informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid | BC LM 275 |
maakt uit informatie een keuze | BC LM 276 |
roept in een nieuwe situatie verworven informatie op | BC LM 277 |
gaat correct om met verworven informatie | BC LM 279 |
neemt een standpunt in over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie | BC LM 283 |
gebruikt verworven informatie i.f.v. het realiseren van het gestelde doel | BC LM 285 |
reflecteert op het bereikte leerresultaat | BC LM 393 |
reflecteert op het doorgemaakte leerproces | BC LM 394 |
Module Mondelinge informatie verwerken en beoordelen | Code |
Luisteren | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 068 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 073 |
zoekt informatie in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 078 |
ordent informatie uit mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 083 |
vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 088 |
beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 093 |
trekt een conclusie uit mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 098 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel | BC LM 101 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 102 |
Module Schriftelijke informatie kritisch beoordelen | Code |
De cursist | |
toetst informatie aan het eigen referentiekader | BC LM 273 |
exploreert de relatie tussen eigen opvattingen en opvattingen van anderen | BC LM 274 |
legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie | BC LM 278 |
verduidelijkt de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie | BC LM 284 |
ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 402* |
ontwikkelt inzicht in het transversale karakter van leerstrategieën | BC LM 409* |
Module Schriftelijke informatie kritisch beoordelen | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau C, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in journalistieke teksten | BC LM 002 |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in populairwetenschappelijke teksten | BC LM 003 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in journalistieke teksten | BC LM 011 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in populairwetenschappelijke teksten | BC LM 012 |
zoekt informatie in journalistieke teksten | BC LM 019 |
zoekt informatie in populairwetenschappelijke teksten | BC LM 020 |
ordent informatie uit journalistieke teksten | BC LM 031 |
ordent informatie uit populairwetenschappelijke teksten | BC LM 032 |
vergelijkt informatie uit journalistieke teksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 039 |
vergelijkt informatie uit populairwetenschappelijke teksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 040 |
beoordeelt informatie uit journalistieke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 051 |
beoordeelt informatie uit populairwetenschappelijke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 052 |
trekt een conclusie uit journalistieke teksten | BC LM 062 |
trekt een conclusie uit populairwetenschappelijke teksten | BC LM 063 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau C, zie punt 2 | |
De cursist | |
verwerkt informatie uit meerdere bronnen aan de hand van opgegeven criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit | BC LM 168 |
verwerkt informatie uit meerdere bronnen op basis van eigen criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit | BC LM 169 |
schrijft een betoog en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 175 |
schrijft een mondelinge presentatie uit | BC LM 178 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Module Mondelinge informatie kritisch beoordelen | Code |
De cursist | |
toetst informatie aan het eigen referentiekader | BC LM 273 |
exploreert de relatie tussen eigen opvattingen en opvattingen van anderen | BC LM 274 |
legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie | BC LM 278 |
verduidelijkt de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie | BC LM 284 |
ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 402* |
ontwikkelt inzicht in het transversale karakter van leerstrategieën | BC LM 409* |
Module Mondelinge informatie kritisch beoordelen | Code |
Luisteren | |
Tekstkenmerken niveau C, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden journalistieke teksten | BC LM 069 |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten | BC LM 070 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden journalistieke teksten | BC LM 074 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten | BC LM 075 |
zoekt informatie in mondeling aangeboden journalistieke teksten | BC LM 079 |
zoekt informatie in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten | BC LM 080 |
ordent informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten | BC LM 084 |
ordent informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten | BC LM 085 |
vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 089 |
vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 090 |
beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 094 |
beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 095 |
trekt een conclusie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten | BC LM 099 |
trekt een conclusie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten | BC LM 100 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel | BC LM 101 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 102 |
Spreken | |
Tekstkenmerken niveau C, zie punt 2 | |
De cursist | |
stelt informatie uit meerdere bronnen gestructureerd voor | BC LM 203 |
stelt informatie uit meerdere bronnen met een beoordeling voor | BC LM 204 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij | BC LM 218 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat | BC LM 219 |
Module Actief les volgen | Code |
De cursist | |
erkent de nood aan informatie | BC LM 245 |
registreert informatie | BC LM 280 |
structureert informatie | BC LM 281 |
is bereid de groepsregels te respecteren | BC LM 315 |
ontwikkelt inzicht in de eigen leermotieven | BC LM 397* |
ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 399* |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet | BC LM 405* |
Module Actief les volgen | Code |
Luisteren | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 068 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 073 |
zoekt informatie in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 078 |
ordent informatie uit mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 083 |
vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 088 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel | BC LM 101 |
Taaltechnische vaardigheden | |
o De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 102 |
Mondelinge interactie | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
volgt de gedachtegang in een onderwijsleergesprek | BC LM 121 |
onderscheidt hoofd- en bijzaken in een onderwijsleergesprek | BC LM 122 |
stelt en beantwoordt vragen in een onderwijsleergesprek | BC LM 123 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel | BC LM 152 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat | BC LM 153 |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
maakt notities in de vorm van een lijst met de belangrijke punten die voldoende precies zijn geformuleerd voor gebruik op een later tijdstip | BC LM 154 |
maakt notities die de inhouden en hun onderling verband nauwkeurig en waarheidsgetrouw weergeven | BC LM 155 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Module Participeren aan de les | Code |
De cursist | |
is bereid het eigen kunnen en kennen in te brengen | BC LM 317 |
zet de eigen communicatie adequaat in, zowel non-verbaal als verbaal | BC LM 353 |
staat open voor feedback | BC LM 365 |
aanvaardt feedback | BC LM 366 |
reflecteert op de eigen leerstijl tijdens het leerproces | BC LM 390 |
reflecteert op het doorgemaakte leerproces | BC LM 394 |
ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 402* |
Module Participeren aan de les | Code |
Luisteren | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 068 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 073 |
zoekt informatie in mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 078 |
ordent informatie uit mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 083 |
vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 088 |
beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 093 |
trekt een conclusie uit mondeling aangeboden studieteksten | BC LM 098 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel | BC LM 101 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 102 |
Mondelinge interactie | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een onderwijsleergesprek | BC LM 124 |
drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een onderwijsleergesprek | BC LM 125 |
beoordeelt informatie in een onderwijsleergesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop | BC LM 126 |
beoordeelt informatie in een onderwijsleergesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop | BC LM 127 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel | BC LM 152 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat | BC LM 153 |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
maakt notities die de inhouden en hun onderling verband nauwkeurig en waarheidsgetrouw weergeven | BC LM 155 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Module Opdrachten aanpakken | Code |
De cursist | |
erkent de nood aan informatie | BC LM 245 |
staat open voor diverse informatiebronnen | BC LM 246 |
houdt tijdens het verwerven van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes | BC LM 247 |
analyseert welke informatie nodig is | BC LM 249 |
maakt een keuze uit informatiebronnen | BC LM 254 |
hanteert bronnen adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie | BC LM 258 |
houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes | BC LM 263 |
onderscheidt hoofd- en bijzaken | BC LM 269 |
maakt uit informatie een keuze | BC LM 276 |
structureert informatie | BC LM 281 |
heeft inzicht in verschillende soorten leerdoelen | BC LM 370 |
ontwikkelt inzicht in de eigen leermotieven | BC LM 397* |
ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl | BC LM 398* |
ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen | BC LM 403* |
Module Opdrachten aanpakken | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten | BC LM 001 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten | BC LM 010 |
zoekt informatie in studieteksten | BC LM 018 |
zoekt informatie in grafische voorstellingen | BC LM 027 |
ordent informatie uit studieteksten | BC LM 030 |
vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 038 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Module Opdrachten planmatig uitvoeren | Code |
De cursist | |
houdt tijdens het verwerven van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes | BC LM 247 |
maakt een keuze uit informatiebronnen | BC LM 254 |
hanteert bronnen adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie | BC LM 258 |
schat informatie naar waarde | BC LM 260 |
houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes | BC LM 263 |
beoordeelt hoofd- en bijzaken op de bruikbaarheid ervan | BC LM 270 |
legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie | BC LM 278 |
visualiseert informatie overzichtelijk of geeft ze overzichtelijk weer | BC LM 282 |
beschouwt fouten in de aanpak van een probleem als een leerkans | BC LM 292 |
ontwerpt een oplossingsplan | BC LM 299 |
beoordeelt de aanpak en het resultaat van de probleemoplossing | BC LM 302 |
stelt een oplossingsplan bij | BC LM 306 |
reflecteert op de eigen leermotieven bij het eigen leerproces | BC LM 389 |
ontwikkelt inzicht in de eigen leermotieven | BC LM 397* |
ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl | BC LM 398* |
Module Opdrachten planmatig uitvoeren | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten | BC LM 001 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten | BC LM 010 |
zoekt informatie in studieteksten | BC LM 018 |
zoekt informatie in grafische voorstellingen | BC LM 027 |
ordent informatie uit studieteksten | BC LM 030 |
vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 038 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Module Verslagen maken | Code |
De cursist | |
analyseert welke informatie nodig is | BC LM 249 |
durft informatie selecteren | BC LM 259 |
gaat discreet om met informatie | BC LM 261 |
onderscheidt hoofd- en bijzaken | BC LM 269 |
onderscheidt feiten en meningen | BC LM 271 |
registreert informatie | BC LM 280 |
structureert informatie | BC LM 281 |
ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 399* |
ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 400* |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop de beperkingen van het eigen leervermogen kunnen worden gecompenseerd. | BC LM 406* |
Module Verslagen maken | Code |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
geeft informatie schematisch weer aan de hand van een sjabloon of een vastgestelde standaard | BC LM 156 |
vat informatie uit één bron samen | BC LM 158 |
geeft een uitgevoerde activiteit in een gestructureerd verslag weer | BC LM 161 |
beschrijft een activiteit in een verslag getrouw en spreekt er aan de hand van opgegeven criteria een onderbouwd oordeel over uit | BC LM 163 |
vult een formulier in | BC LM 189 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Module Rapporten maken | Code |
De cursist | |
analyseert welke informatie nodig is | BC LM 249 |
durft informatie selecteren | BC LM 259 |
gaat discreet om met informatie | BC LM 261 |
onderscheidt hoofd- en bijzaken | BC LM 269 |
onderscheidt feiten en meningen | BC LM 271 |
registreert informatie | BC LM 280 |
structureert informatie | BC LM 281 |
ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 399* |
ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 400* |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop de beperkingen van het eigen leervermogen kunnen worden gecompenseerd. | BC LM 406* |
Module Rapporten maken | Code |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
geeft informatie weer in een zelf opgebouwd schema | BC LM 157 |
vat informatie uit meerdere bronnen samen | BC LM 159 |
geeft een uitgevoerde activiteit in een gestructureerd verslag weer | BC LM 161 |
geeft een activiteit in een gestructureerd verslag weer en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit | BC LM 164 |
integreert de verschillende teksttypes die van een werkstuk deel uitmaken in een gestructureerd en overzichtelijk geheel | BC LM 195 |
zorgt in een al dan niet gemeenschappelijke schrijftaak voor talige afstemming | BC LM 196 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Module Spreken voor een groep | Code |
De cursist | |
stemt de eigen inbreng af op die van de groepsleden | BC LM 338 |
verduidelijkt een standpunt voor de andere | BC LM 349 |
onderbouwt een standpunt aan de hand van bestaande gegevens voor de andere | BC LM 350 |
zet de eigen communicatie adequaat in, zowel non-verbaal als verbaal | BC LM 353 |
brengt de eigen meningen, behoeften, frustraties en verwachtingen over | BC LM 354 |
observeert het non-verbale gedrag van de andere | BC LM 355 |
interpreteert het non-verbale gedrag van de andere | BC LM 356 |
reageert op het non-verbale gedrag van de andere | BC LM 357 |
reflecteert op het doorgemaakte leerproces | BC LM 394 |
ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen | BC LM 403* |
Module Spreken voor een groep | Code |
Spreken | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
geeft uitleg bij een demonstratie | BC LM 208 |
zet een plan uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 210 |
houdt een uiteenzetting en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 211 |
zet een argument uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 212 |
zet een standpunt en/of stellingname uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 213 |
houdt een betoog en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 214 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij | BC LM 218 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat | BC LM 219 |
Module Presenteren voor een groep | Code |
De cursist | |
stemt de eigen inbreng af op die van de groepsleden | BC LM 338 |
verduidelijkt een standpunt voor de andere | BC LM 349 |
onderbouwt een standpunt aan de hand van bestaande gegevens voor de andere | BC LM 350 |
levert een eigen bijdrage om een standpunt voorde andere te onderbouwen | BC LM 351 |
zet de eigen communicatie adequaat in, zowel non-verbaal als verbaal | BC LM 353 |
observeert het non-verbale gedrag van de andere | BC LM 355 |
interpreteert het non-verbale gedrag van de andere | BC LM 356 |
reageert op het non-verbale gedrag van de andere | BC LM 357 |
reflecteert op het bereikte leerresultaat | BC LM 393 |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen nog kan worden ontwikkeld | BC LM 407* |
ontwikkelt inzicht in welke leerstrategieën hij nog kan ontwikkelen | BC LM 408* |
Module Presenteren voor een groep | Code |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
maakt een voorstelling die een mondelinge presentatie in al zijn aspecten ondersteunt | BC LM 177 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Spreken | |
Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2 | |
De cursist | |
houdt over een eigen werkstuk een presentatie | BC LM 205 |
houdt een presentatie over een stage-activiteit | BC LM 206 |
wijkt, indien nodig, tijdens een presentatie van de voorbereide inhoud af en keert er naar terug | BC LM 207 |
houdt een uiteenzetting en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 211 |
beantwoordt naar aanleiding van een presentatie vragen | BC LM 215 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij | BC LM 218 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat | BC LM 219 |
Module Zich voorbereiden op leren op de werkvloer | Code |
De cursist | |
is bereid over het eigen leerproces te reflecteren | BC LM 362 |
is bereid het eigen aandeel in welslagen of falen in het eigen leerproces te erkennen | BC LM 363 |
staat open voor feedback | BC LM 365 |
aanvaardt feedback | BC LM 366 |
wil met feedback omgaan | BC LM 367 |
beschouwt feedback als een leerkans | BC LM 368 |
heeft inzicht in verschillende soorten leerdoelen | BC LM 370 |
heeft inzicht in de regels van feedback geven en feedback ontvangen | BC LM 375 |
bereidt de uitvoering van de leertaak voor | BC LM 376 |
volgt de uitvoering van de leertaak op | BC LM 377 |
evalueert de uitvoering van de leertaak | BC LM 378 |
evalueert het bereikte leerresultaat | BC LM 379 |
bekrachtigt de uitvoering van de leertaak of stelt ze bij | BC LM 387 |
reflecteert op de eigen zwaktes en sterktes bij het eigen leerproces | BC LM 391 |
reflecteert op de impact van de eigen persoonlijkheid op het leerproces | BC LM 396 |
ontwikkelt inzicht in de impact van de eigen persoonlijkheid op het eigen leervermogen | BC LM 404* |
Module Zich voorbereiden op leren op de werkvloer | Code |
Mondelinge interactie | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
volgt de gedachtegang in een begeleidingsgesprek | BC LM 136 |
onderscheidt hoofd- en bijzaken in een begeleidingsgesprek | BC LM 137 |
stelt vragen in een begeleidingsgesprek en beantwoordt er | BC LM 138 |
levert een bijdrage in een begeleidingsgesprek en reageert op die van de communicatiepartner | BC LM 139 |
drukt in een begeleidingsgesprek gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner | BC LM 140 |
beoordeelt informatie in een begeleidingsgesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie beoordelen en reageert erop | BC LM 141 |
beoordeelt vragen in een begeleidingsgesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie beoordelen en reageert erop | BC LM 142 |
trekt een conclusie in een begeleidingsgesprek en formuleert ze | BC LM 143 |
drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit in een examen- en een beoordelingsgesprek en reageert op die van de communicatiepartner | BC LM 146 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel | BC LM 152 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat | BC LM 153 |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
beschrijft een uitgevoerde activiteit in een verslag getrouw | BC LM 160 |
houdt een lopende activiteit getrouw bij in een logboek | BC LM 162 |
houdt een reflectielogboek van een lopende activiteit | BC LM 165 |
schrijft over een stage-activiteit een reflectieverslag | BC LM 166 |
verwerkt informatie uit één bron aan de hand van opgegeven criteria in een verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit | BC LM 167 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Spreken | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
stelt een activiteit met een onderbouwde beoordeling ervan voor | BC LM 201 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij | BC LM 218 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat | BC LM 219 |
Module Samenwerken met collega's | Code |
De cursist | |
staat open voor de behoeften en verwachtingen van de andere | BC LM 322 |
is bereid met de eigen behoeftenen verwachtingen en die van de andere rekening te houden | BC LM 323 |
is bereid met de eigen mening en die van de andere rekening te houden | BC LM 325 |
staat open voor de situatie van de andere in de samenwerking | BC LM 326 |
is bereid met de eigen situatie en die van de andere rekening te houden | BC LM 327 |
gaat na welke regels in de groep gelden | BC LM 333 |
gaat na welke regels gesteld moeten worden | BC LM 334 |
zet het kunnen en kennen van de andere in de samenwerking in | BC LM 336 |
stemt de eigen inbreng af op die van de groepsleden | BC LM 338 |
herkent de verschillende meningen in de groep | BC LM 339 |
gaat de congruentie na in de verschillende meningen, inclusief de eigen mening | BC LM 340 |
beoordeelt de verschillende meningen in de groep | BC LM 341 |
laat de doelen van het samenwerken bepalen door een andere | BC LM 343 |
werkt constructief mee aan de doelbepaling van de groep | BC LM 344 |
respecteert de opgelegde afspraken voor de samenwerking | BC LM 345 |
onderhandelt actief mee over het samenwerkingsproces om tot afspraken te komen | BC LM 346 |
bewaakt mee het samenwerkingsproces en stuurt het mee bij | BC LM 347 |
reageert op het non-verbale gedrag van de andere | BC LM 357 |
reflecteert op de gehanteerde regulerende competenties | BC LM 395 |
reflecteert op de impact van de eigen persoonlijkheid op het leerproces | BC LM 396 |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet | BC LM 405* |
Module Samenwerken met collega's | Code |
Mondelinge interactie | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een werkvergadering | BC LM 116 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel | BC LM 152 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat | BC LM 153 |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
zet een idee uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 170 |
werkt een argument uit en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 173 |
werkt een standpunt en/of stellingname uit en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 174 |
schrijft een instructie | BC LM 179 |
communiceert de afspraken en procedures van een gezamenlijk uit te voeren opdracht | BC LM 182 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Spreken | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
zet een argument uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 212 |
zet een standpunt en/of stellingname uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | BC LM 213 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij | BC LM 218 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat | BC LM 219 |
Module Zich voorbereiden op de evaluatie | Code |
De cursist | |
oriënteert zich in informatie | BC LM 265 |
begrijpt informatie | BC LM 266 |
onderscheidt feiten en meningen | BC LM 271 |
registreert informatie | BC LM 280 |
structureert informatie | BC LM 281 |
reflecteert op de gehanteerde regulerende competenties | BC LM 395 |
ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen | BC LM 402* |
ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen nog kan worden ontwikkeld | BC LM 407* |
Module Zich voorbereiden op de evaluatie | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in examenvragen | BC LM 008 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in examenvragen | BC LM 016 |
zoekt informatie in examenvragen | BC LM 028 |
ordent informatie uit examenvragen | BC LM 036 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Mondelinge interactie | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
onderscheidt hoofd- en bijzaken in een examen- en een beoordelingsgesprek | BC LM 144 |
stelt vragen, ook verhelderings- en bijvragen en beantwoordt die van de communicatiepartner in een examen- en een beoordelingsgesprek | BC LM 145 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel | BC LM 152 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat | BC LM 153 |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
geeft een antwoord op een reproductieve of productieve geslotenboekvraag | BC LM 186 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Spreken | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
stelt een activiteit gestructureerd voor | BC LM 200 |
beantwoordt naar aanleiding van een presentatie vragen | BC LM 215 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij | BC LM 218 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat | BC LM 219 |
Module Zich voorbereiden op solliciteren | Code |
De cursist | |
oriënteert zich in informatie | BC LM 265 |
begrijpt informatie | BC LM 266 |
onderscheidt feiten en meningen | BC LM 271 |
registreert informatie | BC LM 280 |
structureert informatie | BC LM 281 |
reflecteert op het bereikte leerresultaat | BC LM 393 |
reflecteert op het doorgemaakte leerproces | BC LM 394 |
ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen | BC LM 403* |
Module Zich voorbereiden op solliciteren | Code |
Lezen | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in vacatures | BC LM 009 |
onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in vacatures | BC LM 017 |
zoekt informatie in vacatures | BC LM 029 |
ordent informatie uit vacatures | BC LM 037 |
vergelijkt informatie uit vacatures met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 049 |
beoordeelt informatie uit vacatures op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 060 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel | BC LM 066 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in | BC LM 067 |
Mondelinge interactie | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
onderscheidt hoofd- en bijzaken in een sollicitatiegesprek | BC LM 147 |
stelt in een sollicitatiegesprek vragen, ook verhelderings- en bijvragen en beantwoordt die van de communicatiepartner | BC LM 148 |
beoordeelt in een sollicitatiegesprek informatie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop | BC LM 149 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel | BC LM 152 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat | BC LM 153 |
Schrijven | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
stelt een sollicitatiebrief op | BC LM 181 |
vult een sollicitatieformulier in | BC LM 190 |
stelt een cv op | BC LM 192 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel | BC LM 197 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op | BC LM 198 |
Spreken | |
Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2 | |
De cursist | |
beantwoordt naar aanleiding van een presentatie vragen | BC LM 215 |
Strategieën | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij | BC LM 218 |
Taaltechnische vaardigheden | |
De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat | BC LM 219 |
TEKSTKENMERKEN | NIVEAU A | NIVEAU B | NIVEAU C |
Onderwerp | |||
Mate van vertrouwdheid | <td colspan="3" valign="top">Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature of het toelatingsexamen. Ze kunnen zowel vertrouwd als geheel nieuw zijn voor de leerder.|||
Perspectiefneming | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd. | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk. | Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering. |
Aard van de kennisdomeinen | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt. Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën). Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. |
Taalgebruikssituatie | <td colspan="3" valign="top">|||
Ruis | <td colspan="3" valign="top">Ruis is mogelijk.|||
Aard van de bronteksten of opdrachtsomschrijvingen | <td colspan="3" valign="top">De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.|||
Ondersteuning | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd. De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder. |
Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid | |||
Lengte en informatiedichtheid | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er zijn geen beperkingen qua lengte van de teksten. De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er zijn geen beperkingen qua lengte van de teksten. De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. |
Structuur en samenhang | De teksten hebben een heldere en expliciete structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. Moeilijke verbanden en denkstappen worden duidelijk aangegeven. Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn. |
Zinsstructuur | De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen. | Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor. | Complex samengestelde zinnen komen voor. |
Woordenschat en taalvariëteit | |||
Taalvariëteit en register | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal |
Woordenschat | Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor. | Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor. | Concreet en abstract taalgebruik komt voor. In toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik. |
Uiterlijke tekstkenmerken | <td colspan="3" valign="top">De vormgeving is aangepast aan de conventies van het teksttype.
TAALTAAK(Drager: digitaal en niet-digitaal) | |
THEMA | In teksten met bovenstaande tekstkenmerken: |
De hoofdgedachte en de gedachtegang | BC LM 001 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten |
BC LM 002 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in journalistieke teksten | |
BC LM 003 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in populairwetenschappelijke teksten | |
BC LM 004 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in correspondentie | |
BC LM 005 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | |
BC LM 006 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in contracten | |
BC LM 007 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in instructies | |
BC LM 008 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in examenvragen | |
BC LM 009 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in vacatures | |
Hoofd-, bijzaken en details | BC LM 010 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten |
BC LM 011 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in journalistieke teksten | |
BC LM 012 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in populairwetenschappelijke teksten | |
BC LM 013 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | |
BC LM 014 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in contracten | |
BC LM 015 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in instructies | |
BC LM 016 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in examenvragen | |
BC LM 017 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in vacatures | |
Het zoeken van informatie | BC LM 018 - zoekt informatie in studieteksten |
BC LM 019 - zoekt informatie in journalistieke teksten | |
BC LM 020 - zoekt informatie in populairwetenschappelijke teksten | |
BC LM 021 - zoekt informatie in naslagwerken | |
BC LM 022 - zoekt informatie in correspondentie | |
BC LM 023 - zoekt informatie in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | |
BC LM 024 - zoekt informatie in formulieren | |
BC LM 025 - zoekt informatie in contracten | |
BC LM 026 - zoekt informatie in instructies | |
BC LM 027 - zoekt informatie in grafische voorstellingen | |
BC LM 028 - zoekt informatie in examenvragen | |
BC LM 029 - zoekt informatie in vacatures | |
Het ordenen van informatie | BC LM 030 - ordent informatie uit studieteksten |
BC LM 031 - ordent informatie uit journalistieke teksten | |
BC LM 032 - ordent informatie uit populairwetenschappelijke teksten | |
BC LM 033 - ordent informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | |
BC LM 034 - ordent informatie uit contracten | |
BC LM 035 - ordent informatie uit instructies | |
BC LM 036 - ordent informatie uit examenvragen | |
BC LM 037 - ordent informatie uit vacatures | |
Het vergelijken van informatie met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 038 - vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie |
BC LM 039 - vergelijkt informatie uit journalistieke teksten met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 040 - vergelijkt informatie uit populairwetenschappelijke teksten met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 041 - vergelijkt informatie uit naslagwerken met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 042 - vergelijkt informatie uit correspondentie met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 043 - vergelijkt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 044 - vergelijkt informatie uit formulieren met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 045 - vergelijkt informatie uit contracten met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 046 - vergelijkt informatie uit instructies met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 047 - vergelijkt informatie uit grafische voorstellingen met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 048 - vergelijkt informatie uit examenvragen met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 049 - vergelijkt informatie uit vacatures met eigen kennis en met andere informatie | |
Het beoordelen van informatie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 050 - beoordeelt informatie uit studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie |
BC LM 051 - beoordeelt informatie uit journalistieke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 052 - beoordeelt informatie uit populairwetenschappelijke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 053 - beoordeelt informatie uit naslagwerken op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 054 - beoordeelt informatie uit correspondentie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 055 - beoordeelt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 056 - beoordeelt informatie uit formulieren op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 057 - beoordeelt informatie uit contracten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 058 - beoordeelt informatie uit instructies op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 059 - beoordeelt informatie uit grafische voorstellingen op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 060 - beoordeelt informatie uit vacatures op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
Het trekken van een conclusie | BC LM 061 - trekt een conclusie uit studieteksten |
BC LM 062 - trekt een conclusie uit journalistieke teksten | |
BC LM 063 - trekt een conclusie uit populairwetenschappelijke teksten | |
BC LM 064 - trekt een conclusie uit correspondentie | |
BC LM 065 - trekt een conclusie uit grafische voorstellingen |
STRATEGIEEN |
Om bovenstaande taaltaken uit te voeren: |
BC LM 066 o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel |
TAALTECHNISCHE VAARDIGHEDEN |
Om bovenstaande taaltaken uit te voeren: |
BC LM 067 o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in |
TEKSTKENMERKEN | NIVEAU A | NIVEAU B | NIVEAU C |
Onderwerp | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van vertrouwdheid | <td colspan="3" valign="top">Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature of het toelatingsexamen. Ze kunnen zowel vertrouwd als geheel nieuw zijn voor de leerder.|||
Perspectiefneming | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd. | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk. | Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering. |
Aard van de kennisdomeinen | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatiefbeperkt. Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden. Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën). Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. |
Taalgebruikssituatie | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van ruis | <td colspan="3" valign="top">Ruis is mogelijk.|||
Aard van de brontekst | <td colspan="3" valign="top">De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.|||
Ondersteuning | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd. De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder. |
Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid | <td colspan="3" valign="top">|||
Lengte en informatiedichtheid | Teksten langer dan 15 -20 minuten kunnen, mits enige interactie mogelijk is. Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | Teksten van 30 minuten komen voor, ook als er geen interactie mogelijk is. De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | Teksten van 30 minuten komen voor, ook als er geen interactie mogelijk is. De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. |
Structuur en samenhang | De teksten hebben een heldere en expliciete structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. Moeilijke verbanden en denkstappen worden duidelijk aangegeven. Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn. |
Zinsstructuur | De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen. | Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor. | |
Woordenschat en taalvariëteit | <td colspan="3" valign="top">|||
Taalvariëteit en register | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal |
Woordenschat | Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor. | Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor. | Concreet en abstract taalgebruik komt voor. In toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik. |
Verstaanbaarheid | |||
Tempo en vlotheid | Er wordt in een normaal tempo gesproken. | Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoog tempo is af en toe mogelijk. | Het spreektempo ligt regelmatig hoog. |
Uitspraak en accent | <td colspan="3" valign="top">De uitspraak is voldoende duidelijk. Uitspraak en accent staan de verstaanbaarheid niet in de weg.|||
Articulatie en intonatie | <td colspan="3" valign="top">Duidelijke articulatie en intonatie
TAALTAAK(Drager: digitaal en niet-digitaal, met beeld en zonder) | |
THEMA | In teksten met bovenstaande tekstkenmerken: |
De hoofdgedachte en de gedachtegang | BC LM 068 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden studieteksten |
BC LM 069 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden journalistieke teksten | |
BC LM 070 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten | |
BC LM 071 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | |
BC LM 072 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in instructies | |
Hoofd-, bijzaken en details | BC LM 073 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden studieteksten |
BC LM 074 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden journalistieke teksten | |
BC LM 075 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten | |
BC LM 076 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | |
BC LM 077 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in instructies | |
Het zoeken van informatie | BC LM 078 - zoekt informatie in mondeling aangeboden studieteksten |
BC LM 079 - zoekt informatie in mondeling aangeboden journalistieke teksten | |
BC LM 080 - zoekt informatie in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten | |
BC LM 081 - zoekt informatie in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | |
BC LM 082 - zoekt informatie in instructies | |
Het ordenen van informatie | BC LM 083 - ordent informatie uit mondeling aangeboden studieteksten |
BC LM 084 - ordent informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten | |
BC LM 085 - ordent informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten | |
BC LM 086 - ordent informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal | |
BC LM 087 - ordent informatie uit instructies | |
Het vergelijken van informatie met eigen kennis en met andere informatie | BC LM 088 - vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten met eigen kennis en met andere informatie |
BC LM 089 - vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 090 - vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 091 - vergelijkt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal met eigen kennis en met andere informatie | |
BC LM 092 - vergelijkt informatie uit instructies met eigen kennis en met andere informatie | |
Het beoordelen van informatie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | BC LM 093 - beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie |
BC LM 094 - beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 095 - beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 096 - beoordeelt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
BC LM 097 - beoordeelt informatie uit instructies op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie | |
Het trekken van een conclusie | BC LM 098 - trekt een conclusie uit mondeling aangeboden studieteksten |
BC LM 099 - trekt een conclusie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten | |
BC LM 100 - trekt een conclusie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten |
STRATEGIEEN | |
Om bovenstaande taaltaken uit te voeren: | |
BC LM 101 o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel | |
TAALTECHNISCHE VAARDIGHEDEN | |
Om bovenstaande taaltaken uit te voeren: | |
BC LM 102 | |
o | houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm |
o | onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes |
o | onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee |
o | herkent registers en schat ze in |
o | herkent conventies van teksttypes en schat ze in |
o | herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in |
o | herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze |
o | herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in |
o | herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze |
o | herkent feit en mening en schat ze in |
o | herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze |
o | herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in |
o | herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in |
o | herkent zinsstructuren en schat ze in |
o | herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in |
o | herkent non-verbaal gedrag en schat ze in |
o | herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze |
o | herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in |
TEKSTKENMERKEN | NIVEAU A | NIVEAU B | NIVEAU C |
Onderwerp | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van vertrouwdheid | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn. |
Perspectiefneming | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd. | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk. | Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering. |
Aard van de kennisdomeinen | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt. Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden. Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën). Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. |
Taalgebruikssituatie | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van ruis | <td colspan="3" valign="top">Ruis is mogelijk.|||
Aard van de brontekst | <td colspan="3" valign="top">De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.|||
Ondersteuning | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd. De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder. |
Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid | <td colspan="3" valign="top">|||
Lengte en informatiedichtheid | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist . Er worden niet te veel gegevens in één keer aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist . De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist . De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. |
Structuur en samenhang | De teksten vertonen een zekere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn relatief eenvoudig en worden meestal duidelijk aangegeven. | De teksten vertonen een heldere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms vrij complex, maar worden dan duidelijk aangegeven. | De teksten vertonen een heldere samenhang. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven. Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn. |
Zinsstructuur | De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen. Aarzelingen en fouten in de zinsbouw komen voor. | Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor. Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen. | Meervoudig samengestelde en complexe zinnen komen voor. Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar worden verbeterd. |
Woordenschat en taalvariëteit | <td colspan="3" valign="top">|||
Taalvariëteit en register | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal |
Woordenschat | De deelnemer beschikt over voldoende woorden om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt. Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor. | De deelnemer beschikt over een ruime woordenschat om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik. Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor. | De deelnemer beschikt over een ruime woordschat om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik. Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik. |
Verstaanbaarheid | <td colspan="3" valign="top">|||
Tempo en vlotheid | Er wordt in een normaal tempo gesproken, maar bij de deelnemer kunnen spreekpauzes voorkomen. Er wordt rustig gesproken. | Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoger tempo komt voor. Er wordt overwegend vlot en vloeiend gesproken. | Het spreektempo ligt regelmatig hoog. Er wordt vlot en vloeiend gesproken. |
Uitspraak en accent | <td colspan="3" valign="top">De uitspraak is voldoende duidelijk. Uitspraak en accent staan de verstaanbaarheid niet in de weg.|||
Articulatie en intonatie | <td colspan="3" valign="top">Duidelijke articulatie en intonatie
TEKSTTYPE | <td colspan="3" valign="top">In teksten met bovenstaande tekstkenmerken:
Een discussie | <td colspan="3" valign="top">BC LM 103 - neemt verschillende rollen op zich in een discussie
<td colspan="3" valign="top">BC LM 104 - volgt de gedachtegang in een discussie |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 105 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een discussie |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 106 - stelt vragen en beantwoordt ze in een discussie |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 107 - levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een discussie |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 108 - drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een discussie |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 109 - verdedigt een eigen mening en streeft consensus na in een discussie |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 110 - beoordeelt informatie in een discussie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 111 - trekt een conclusie in een discussie en formuleert ze |
Een werkvergadering | <td colspan="3" valign="top">BC LM 112 - neemt verschillende rollen op zich in een werkvergadering
<td colspan="3" valign="top">BC LM 113 - volgt de gedachtegang in een werkvergadering |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 114 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een werkvergadering |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 115 - stelt en beantwoordt vragen in een werkvergadering |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 116 - levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een werkvergadering |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 117 - drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een werkvergadering |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 118 - verdedigt een eigen mening en streeft consensus na in een werkvergadering |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 119 - beoordeelt informatie in een werkvergadering op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 120 - trekt een conclusie in een werkvergadering en formuleert ze |
Een onderwijsleergesprek | <td colspan="3" valign="top">BC LM 121 - volgt de gedachtegang in een onderwijsleergesprek
<td colspan="3" valign="top">BC LM 122 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een onderwijsleergesprek |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 123 - stelt en beantwoordt vragen in een onderwijsleergesprek |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 124 - levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een onderwijsleergesprek |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 125 - drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een onderwijsleergesprek |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 126 - beoordeelt informatie in een onderwijsleergesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 127 - trekt en formuleert een conclusie in een onderwijsleergesprek |
Een interview | <td colspan="3" valign="top">BC LM 128 - neemt de rol van gespreksleider op zich in een interview
<td colspan="3" valign="top">BC LM 129 - volgt de gedachtegang in een interview |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 130 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een interview |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 131 - stelt vragen, ook verhelderings- en bijvragen, beantwoordt er en licht de antwoorden toe in een interview |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 132 - drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een interview |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 133 - beoordeelt informatie in een interview op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 134 - beoordeelt vragen in een interview op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 135 - trekt een conclusie in een interview en formuleert ze |
Een begeleidingsgesprek | <td colspan="3" valign="top">BC LM 136 - volgt de gedachtegang in een begeleidingsgesprek
<td colspan="3" valign="top">BC LM 137 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een begeleidingsgesprek |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 138 - stelt vragen in een begeleidingsgesprek en beantwoordt er |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 139 - levert een bijdrage in een begeleidingsgesprek en reageert op die van de communicatiepartner |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 140 - drukt in een begeleidingsgesprek gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 141 - beoordeelt informatie in een begeleidingsgesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie beoordelen en reageert erop |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 142 - beoordeelt vragen in een begeleidingsgesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie beoordelen en reageert erop |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 143 - trekt een conclusie in een begeleidingsgesprek en formuleert ze |
Een examen- en een beoordelingsgesprek | <td colspan="3" valign="top">BC LM 144 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een examen- en een beoordelingsgesprek
<td colspan="3" valign="top">BC LM 145 - stelt vragen, ook verhelderings- en bijvragen en beantwoordt die van de communicatiepartner in een examen- en een beoordelingsgesprek |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 146 - drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit in een examen- en een beoordelingsgesprek en reageert op die van de communicatiepartner |
Een sollicitatiegesprek | <td colspan="3" valign="top">BC LM 147 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een sollicitatiegesprek
<td colspan="3" valign="top">BC LM 148 - stelt in een sollicitatiegesprek vragen, ook verhelderings- en bijvragen en beantwoordt die van de communicatiepartner |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 149 - beoordeelt in een sollicitatiegesprek informatie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 150 - beoordeelt in een sollicitatiegesprek vragen op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie+ en reageert erop |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 151 - drukt in een sollicitatiegesprek gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner |
STRATEGIEEN | |
Om bovenstaande taaltaken uit te voeren: | |
BC LM 152 | |
o | oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis |
o | stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel |
o | vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij |
o | blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken |
o | zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent |
o | maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst |
o | vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen |
o | leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af |
o | leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af |
o | noteert relevante informatie in kernwoorden |
o | monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig |
o | beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel |
TAALTECHNISCHE VAARDIGHEDEN | |
Om bovenstaande taaltaken uit te voeren: | |
BC LM 153 | |
o | houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm |
o | onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes |
o | onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee |
o | onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee |
o | herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent |
o | herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee |
o | herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe |
o | herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit |
o | herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit |
o | herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van |
o | herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit |
o | herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit |
o | herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee |
o | herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit |
o | herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend |
o | herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend |
o | herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van |
o | herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van |
o | herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat |
TEKSTKENMERKEN | NIVEAU A | NIVEAU B | NIVEAU C |
Onderwerp | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van vertrouwdheid | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn. |
Perspectiefneming | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd. | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk. | Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering. |
Aard van de kennisdomeinen | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt. Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden. Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën). Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. |
Taalgebruikssituatie | <td colspan="3" valign="top">|||
Ruis | <td colspan="3" valign="top">Ruis is mogelijk.|||
Aard van de bronteksten of opdrachtsomschrijvingen | <td colspan="3" valign="top">De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.|||
Ondersteuning | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd. De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder. |
Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid | |||
Lengte en informatiedichtheid | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. De informatiedichtheid in de tekst kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. |
Structuur en samenhang | De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven. | De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven. |
Zinsstructuur | De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen. | Meervoudig samengestelde zinnen komen voor. | Complex samengestelde zinnen komen voor. |
Woordenschat en taalvariëteit | |||
Taalvariëteit en register | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal |
Woordenschat | De schrijver beschikt over voldoende woorden om zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt. Voornamelijk concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor. | De schrijver beschikt over een ruime woordenschat om zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik. Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor. | De schrijver beschikt over een ruime woordschat om zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik. Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik. |
Uiterlijke tekstkenmerken | <td colspan="3" valign="top">De vormgeving is aangepast aan de conventies van het teksttype.
TAALTAAK(Drager: digitaal en niet-digitaal) | |
TEKSTTYPES | In teksten met bovenstaande tekstkenmerken: |
Notities | BC LM 154 - maakt notities in de vorm van een lijst met de belangrijke punten die voldoende precies zijn geformuleerd voor gebruik op een later tijdstip |
BC LM 155 - maakt notities die de inhouden en hun onderling verband nauwkeurig en waarheidsgetrouw weergeven | |
Een schema | BC LM 156 - geeft informatie schematisch weer aan de hand van een sjabloon of een vastgestelde standaard |
BC LM 157 - geeft informatie weer in een zelf opgebouwd schema | |
Een samenvatting | BC LM 158 - vat informatie uit één bron samen |
BC LM 159 - vat informatie uit meerdere bronnen samen | |
Een verslag van een activiteit | BC LM 160 - beschrijft een uitgevoerde activiteit in een verslag getrouw |
BC LM 161 - geeft een uitgevoerde activiteit in een gestructureerd verslag weer | |
BC LM 162 - houdt een lopende activiteit getrouw bij in een logboek | |
Een reflectieverslag over een activiteit | BC LM 163 - beschrijft een activiteit in een verslag getrouw en spreekt er aan de hand van opgegeven criteria een onderbouwd oordeel over uit |
BC LM 164 - geeft een activiteit in een gestructureerd verslag weer en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit | |
BC LM 165 - houdt een reflectielogboek van een lopende activiteit | |
BC LM 166 - schrijft over een stage-activiteit een reflectieverslag | |
Een reflectieverslag over een informatie-verwerkingsopdracht | BC LM 167 - verwerkt informatie uit één bron aan de hand van opgegeven criteria in een verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit |
BC LM 168 - verwerkt informatie uit meerdere bronnen aan de hand van opgegeven criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit | |
BC LM 169- verwerkt informatie uit meerdere bronnen op basis van eigen criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit | |
Een uiteenzetting | BC LM 170 - zet een idee uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen |
BC LM 171 - zet een plan uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | |
BC LM 172 - schrijft een uiteenzetting en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | |
Een betoog | BC LM 173 - werkt een argument uit en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen |
BC LM 174 - werkt een standpunt en/of stellingname uit en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | |
BC LM 175 - schrijft een betoog en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | |
Een voorstelling | BC LM 176 - maakt bij een mondelinge presentatie een voorstelling die de aandacht gaande houdt |
BC LM 177 - maakt een voorstelling die een mondelinge presentatie in al zijn aspecten ondersteunt | |
BC LM 178 - schrijft een mondelinge presentatie uit | |
Een instructie | BC LM 179 - schrijft een instructie |
Correspondentie | BC LM 180 - voert een zakelijke correspondentie |
BC LM 181 - stelt een sollicitatiebrief op | |
BC LM 182 - communiceert de afspraken en procedures van een gezamenlijk uit te voeren opdracht | |
Een evaluatiedocument | BC LM 183 - schrijft een zelfbeoordeling |
BC LM 184 - houdt een zelfbeoordelend logboek bij | |
BC LM 185 - schrijft een beoordeling van een medeleerder | |
Een examenantwoord | BC LM 186 - geeft een antwoord op een reproductieve of productieve geslotenboekvraag |
BC LM 187 - geeft een antwoord op een openboekvraag | |
BC LM 188 - geeft een antwoord op een casusvraag | |
Een formulier | BC LM 189 - vult een formulier in |
BC LM 190 - vult een sollicitatieformulier in | |
BC LM 191 - vult een vragenlijst of een enquête in | |
Een curriculum vitae (cv) | BC LM 192 - stelt een cv op |
BC LM 193 - stelt een cv op binnen een gegeven kader | |
BC LM 194 - stelt een cv op in functie van een specifieke vacature | |
Een werkstuk | BC LM 195 - integreert de verschillende teksttypes die van een werkstuk deel uitmaken in een gestructureerd en overzichtelijk geheel |
BC LM 196 - zorgt in een al dan niet gemeenschappelijke schrijftaak voor talige afstemming |
STRATEGIEEN | |
Om bovenstaande taaltaken uit te voeren: | |
BC LM 197 | |
o | oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer |
o | stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar |
o | blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken |
o | stelt een schrijfplan op |
o | maakt gebruik van een model |
o | raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan |
o | gebruikt een passende lay-out |
o | kijkt de eigen tekst na |
o | maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert |
o | houdt rekening met de conventies van geschreven taal |
o | monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig |
o | beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel |
TAALTECHNISCHE VAARDIGHEDEN | |
Om bovenstaande taaltaken uit te voeren: | |
BC LM 198 | |
o | houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm |
o | onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes |
o | onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee |
o | gebruikt registers passend en consistent |
o | houdt rekening met conventies van teksttypes |
o | past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe |
o | drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot |
o | maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden |
o | drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit |
o | drukt feit en mening adequaat uit |
o | drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit |
o | onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee |
o | drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit |
o | gebruikt zinsstructuren passend |
o | gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend |
o | past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend |
o | maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal |
o | gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat |
o | stelt een bibliografie op |
TEKSTKENMERKEN | NIVEAU A | NIVEAU B | NIVEAU C |
Onderwerp | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van vertrouwdheid | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe. | Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn. |
Perspectiefneming | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd. | De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk. | Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering. |
Aard van de kennisdomeinen | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt. Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden. Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. | De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën). Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod. |
Taalgebruikssituatie | <td colspan="3" valign="top">|||
Mate van ruis | <td colspan="3" valign="top">Ruis is mogelijk.|||
Aard van de brontekst | <td colspan="3" valign="top">De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.|||
Ondersteuning | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd. De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief. | De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder. |
Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid | <td colspan="3" valign="top">|||
Lengte en informatiedichtheid | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er worden niet te veel gegevens in één keer aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. | De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt. |
Structuur en samenhang | De teksten vertonen een zekere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken. De tekststructuur komt overeen met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn relatief eenvoudig en worden meestal duidelijk aangegeven. | De teksten vertonen een heldere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken. De teksten hebben een heldere structuur in overeenstemming met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms vrij complex, maar worden dan duidelijk aangegeven. | De teksten vertonen een heldere samenhang. De teksten hebben een heldere structuur in overeenstemming met de conventies van het teksttype . De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. Verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven. Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn. |
Zinsstructuur | De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen. Aarzelingen en fouten in de zinsbouw komen voor. | Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor. Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen. | Meervoudig samengestelde en complexe zinnen komen voor. Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar worden verbeterd. |
Woordenschat en taalvariëteit | <td colspan="3" valign="top">|||
Taalvariëteit en register | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal | Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal |
Woordenschat | De spreker beschikt over voldoende woorden om zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt. Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor. | De spreker beschikt over een ruime woordenschat om zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik. Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor. | De spreker beschikt over een ruime woordschat om zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik. Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik. |
Verstaanbaarheid | <td colspan="3" valign="top">|||
Tempo en vlotheid | Er wordt in een normaal tempo gesproken, maar spreekpauzes komen voor. Er wordt rustig gesproken. | Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoger tempo komt voor. Er wordt overwegend vlot en vloeiend gesproken. | Het spreektempo ligt regelmatig hoog. Er wordt vlot en vloeiend gesproken. |
Uitspraak en accent | <td colspan="3" valign="top">De uitspraak is voldoende duidelijk. Uitspraak en accent staan de verstaanbaarheid niet in de weg.|||
Articulatie en intonatie | <td colspan="3" valign="top">Duidelijke articulatie en intonatie
TAALTAAK(Drager: digitaal en niet-digitaal) | |
TEKSTTYPES(Drager: digitaal en niet-digitaal) | In teksten met bovenstaande tekstkenmerken: |
Een presentatie | BC LM 199 - stelt een activiteit getrouw voor |
BC LM 200 - stelt een activiteit gestructureerd voor | |
BC LM 201 - stelt een activiteit met een onderbouwde beoordeling ervan voor | |
BC LM 202 - stelt informatie uit één bron getrouw voor | |
BC LM 203 - stelt informatie uit meerdere bronnen gestructureerd voor | |
BC LM 204 - stelt informatie uit meerdere bronnen met een beoordeling voor | |
BC LM 205 - houdt over een eigen werkstuk een presentatie | |
BC LM 206 - houdt een presentatie over een stage-activiteit | |
BC LM 207 - wijkt, indien nodig, tijdens een presentatie van de voorbereide inhoud af en keert er naar terug | |
BC LM 208 - geeft uitleg bij een demonstratie | |
BC LM 209 - zet een idee uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | |
BC LM 210 - zet een plan uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | |
BC LM 211 - houdt een uiteenzetting en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | |
BC LM 212 - zet een argument uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | |
BC LM 213 - zet een standpunt en/of stellingname uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | |
BC LM 214 - houdt een betoog en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen | |
BC LM 215 - beantwoordt naar aanleiding van een presentatie vragen | |
Een instructie | BC LM 216 - geeft een instructie |
BC LM 217 - beantwoordt vragen naar aanleiding van een instructie |
STRATEGIEEN | |
Om bovenstaande taaltaken uit te voeren: | |
BC LM 218 | |
o | oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar |
o | stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar |
o | blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken |
o | stelt een spreekplan op |
o | maakt gebruik van non-verbaal gedrag |
o | maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal |
o | brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over |
o | maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert |
o | beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel |
o | stelt het resultaat bij |
TAALTECHNISCHE VAARDIGHEDEN | |
Om bovenstaande taaltaken uit te voeren: | |
BC LM 219 | |
o | houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm |
o | onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes |
o | onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee |
o | gebruikt registers passend en consistent |
o | houdt rekening met conventies van teksttypes |
o | past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe |
o | drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit |
o | maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden |
o | drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit |
o | drukt feit en mening adequaat uit |
o | drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit |
o | onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee |
o | drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit |
o | gebruikt zinsstructuren passend |
o | gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend |
o | maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag |
o | maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal |
o | gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat |
Thema's | Dimensies | <td colspan="9" valign="top">Basiscompetenties
T 01 - Het keuzeproces op systematische wijze doorlopen | Affectief | <td colspan="5" valign="top">BC LM 220 - erkent dat een keuze maken nodig is <td colspan="4" valign="top">BC LM 221 - is bereid een keuze te maken
<td colspan="9" valign="top">BC LM 222 - durft een keuze maken | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 223 - houdt tijdens het keuzeproces rekening met de eigen persoonlijkheid | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 224 - is bereid tijdens het keuzeproces rekening te houden met omgevingsfactoren | |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 225 - erkent dat het maken van een keuze consequenties heeft <td colspan="3" valign="top">BC LM 226 - aanvaardt de consequenties van een gemaakte keuze <td colspan="3" valign="top">BC LM 227 - neemt tegenover een gemaakte keuze een positieve houding aan | |
Cognitief | <td colspan="9" valign="top">BC LM 228 - verheldert de keuzebehoefte|
<td colspan="4" valign="top">BC LM 229 - herkent de verschillende stappen in een keuzeproces <td colspan="5" valign="top">BC LM 230 - analyseert elke stap in een keuzeproces | |
<td colspan="4" valign="top">BC LM 231 - herkent de verschillende keuzemogelijkheden <td colspan="5" valign="top">BC LM 232 - expliciteert keuzemogelijkheden | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 233 - heeft inzicht in keuzestrategieën | |
<td colspan="4" valign="top">BC LM 234 - weegt keuzes af <td colspan="5" valign="top">BC LM 235 - maakt een keuze | |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 236 - ziet de consequenties van een gemaakte keuze in <td colspan="3" valign="top">BC LM 237 - weegt de consequenties van een gemaakte keuze af <td colspan="3" valign="top">BC LM 238 - bevestigt een gemaakte keuze of stelt ze bij | |
Psychomotorisch | <td colspan="4" valign="top">BC LM 239 - visualiseert keuzemogelijkheden <td colspan="5" valign="top">BC LM 240 - visualiseert het keuzeproces|
<td colspan="3" valign="top">BC LM 241 - zet bij het doorlopen van het keuzeproces gepaste keuzestrategieën in <td colspan="3" valign="top">BC LM 242 - volgt tijdens het doorlopen ervan het keuzeproces op <td colspan="3" valign="top">BC LM 243 - stelt tijdens het doorlopen ervan het keuzeproces bij | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 244 - verantwoordt een gemaakte keuze | |
Metacognitief | <td colspan="9" valign="top">Deze basiscompetenties worden omwille van het overkoepelende karakter ervan enkel opgenomen in het domein `Reguleren van het leren'. Ze moeten daar geselecteerd worden.
Thema's | Dimensies | <td colspan="9" valign="top">Basiscompetenties||||||
T 02 - Informatie verwerven | Affectief | <td colspan="9" valign="top">BC LM 245 - erkent de nood aan informatie||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 246 - staat open voor diverse informatiebronnen | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 247 - houdt tijdens het verwerven van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 248 - is bereid tijdens het verwerven van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren | |||||||
Cognitief | <td colspan="9" valign="top">BC LM 249 - analyseert welke informatie nodig is|||||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 250 - herkent zoekmethodes i.f.v. het vergaren van informatie <td colspan="5" valign="top">BC LM 251 - kiest een zoekmethode i.f.v. het vergaren van informatie | |||||||
<td colspan="3" valign="top">BC LM 252 - raadpleegt diverse bronnen bij het inwinnen van informatie <td colspan="3" valign="top">BC LM 253 - beoordeelt informatiebronnen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid <td colspan="3" valign="top">BC LM 254 - maakt een keuze uit informatiebronnen | |||||||
Psychomotorisch | <td colspan="4" valign="top">BC LM 255 - stelt gerichte vragen bij het inwinnen van informatie <td colspan="5" valign="top">BC LM 256 - vraagt door bij het inwinnen van informatie|||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 257 - gebruikt een zoekmethode adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 258 - hanteert bronnen adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie | |||||||
Metacognitief | <td colspan="9" valign="top">Deze basiscompetenties worden omwille van het overkoepelende karakter ervan enkel opgenomen in het domein `Reguleren van het leren'. Ze moeten daar geselecteerd worden.|||||||
T 03 - Informatie verwerken | Affectief | <td colspan="9" valign="top">BC LM 259 - durft informatie selecteren||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 260 - schat informatie naar waarde | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 261 - gaat discreet om met informatie | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 262 - wil met informatie correct omgaan | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 263 - houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 264 - is bereid tijdens het verwerken van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren | |||||||
Cognitief | BC LM 265 - oriënteert zich in informatie | BC LM 266 - begrijpt informatie | BC LM 267 - ziet verbanden binnen informatie | <td colspan="3" valign="top">BC LM 268 - geeft informatie met eigen woorden weer||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 269 - onderscheidt hoofd- en bijzaken <td colspan="5" valign="top">BC LM 270 - beoordeelt hoofd- en bijzaken op de bruikbaarheid ervan | |||||||
BC LM 271 - onderscheidt feiten en meningen | BC LM 272 - begrijpt de onderliggende betekenis van een standpunt | BC LM 273 - toetst informatie aan het eigen referentie-kader | <td colspan="3" valign="top">BC LM 274 - exploreert de relatie tussen eigen opvattingen en opvattingen van anderen|||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 275 - beoordeelt informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid <td colspan="5" valign="top">BC LM 276 - maakt uit informatie een keuze | |||||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 277 - roept in een nieuwe situatie verworven informatie op <td colspan="5" valign="top">BC LM 278 - legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 279 - gaat correct om met verworven informatie | |||||||
Psychomotorisch | <td colspan="3" valign="top">BC LM 280 - registreert informatie <td colspan="3" valign="top">BC LM 281 - structureert informatie <td colspan="3" valign="top">BC LM 282 - visualiseert informatie overzichtelijk of geeft ze overzichtelijk weer|||||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 283 - neemt een standpunt in over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie <td colspan="5" valign="top">BC LM 284 - verduidelijkt de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 285 - gebruikt verworven informatie i.f.v. het realiseren van het gestelde doel | |||||||
Metacognitief | <td colspan="9" valign="top">Deze basiscompetenties worden omwille van het overkoepelende karakter ervan enkel opgenomen in het domein `reguleren van het leren'. Ze moeten daar geselecteerd worden.
Thema's | Dimensies | <td colspan="9" valign="top">Basiscompetenties||||||
T 04 - Een probleem op planmatige wijze oplossen | Affectief | <td colspan="4" valign="top">BC LM 286 - erkent een probleem <td colspan="5" valign="top">BC LM 287 - aanvaardt een persoonlijke betrokkenheid bij een probleem||||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 288 - aanvaardt dat een probleem aangepakt kan worden <td colspan="5" valign="top">BC LM 289 - is bereid een oplossing voor een probleem te zoeken | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 290 - durft bij het oplossen van een probleem hulp inroepen | |||||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 291 - wil fouten in de aanpak van een probleem herstellen <td colspan="5" valign="top">BC LM 292 - beschouwt fouten in de aanpak van een probleem als een leerkans | |||||||
Cognitief | BC LM 293 - herkent een probleem | BC LM 294 - herkent beïnvloedende factoren van een probleem | BC LM 295 - ordent beïnvloedende factoren van een probleem | <td colspan="3" valign="top">BC LM 296 - analyseert een probleem||||
<td colspan="3" valign="top">BC LM 297 - inventariseert gegeven oplossingsmogelijkheden <td colspan="3" valign="top">BC LM 298 - bedenkt oplossingsmogelijkheden <td colspan="3" valign="top">BC LM 299 - ontwerpt een oplossingsplan | |||||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 300 - benadert oplossingsmogelijkheden vanuit verschillende invalshoeken <td colspan="5" valign="top">BC LM 301 - maakt uit verschillende oplossingsmogelijkheden een keuze | |||||||
<td colspan="9" valign="top">BC LM 302 - beoordeelt de aanpak en het resultaat van de probleemoplossing | |||||||
Psychomotorisch | <td colspan="9" valign="top">BC LM 303 - visualiseert een probleem en de aanpak ervan|||||||
<td colspan="3" valign="top">BC LM 304 - voert een oplossingsplan uit <td colspan="3" valign="top">BC LM 305 - volgt een oplossingsplan op <td colspan="3" valign="top">BC LM 306 - stelt een oplossingsplan bij | |||||||
<td colspan="3" valign="top">BC LM 307 - past een oplossingsmethode toe <td colspan="3" valign="top">BC LM 308 - volgt een oplossingsmethode op <td colspan="3" valign="top">BC LM 309 - stelt een oplossingsmethode bij | |||||||
Metacognitief | <td colspan="9" valign="top">Deze basiscompetenties worden omwille van het overkoepelende karakter ervan enkel opgenomen in het domein `Reguleren van het leren'. Ze moeten daar geselecteerd worden.
Thema's | Dimensies | <td colspan="9" valign="top">Basiscompetenties
T 05 - Een actieve bijdrage leveren in het samenwerken als leider en als groepslid | Affectief | <td colspan="9" valign="top">BC LM 310 - erkent de nood aan en de meerwaarde van samenwerken
<td colspan="9" valign="top">BC LM 311 - is bereid met iedereen samen te werken | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 312 - motiveert zichzelf tot samenwerken | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 313 - motiveert anderen tot samenwerken | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 314 - behoudt zijn eigenheid bij het werken in groep | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 315 - is bereid de groepsregels te respecteren | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 316 - aanvaardt groepsbeslissingen met betrekking tot de samenwerking | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 317 - is bereid het eigen kunnen en kennen in te brengen | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 318 - is bereid de eigen behoeften en verwachtingen in te brengen | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 319 - is bereid om de eigen situatie in te brengen | |
<td colspan="4" valign="top">BC LM 320 - staat open voor het kunnen en kennen van de andere <td colspan="5" valign="top">BC LM 321 - is bereid met het eigen kunnen en kennen en dat van de andere rekening te houden | |
<td colspan="4" valign="top">BC LM 322 - staat open voor de behoeften en verwachtingen van de andere <td colspan="5" valign="top">BC LM 323 - is bereid met de eigen behoeftenen verwachtingen en die van de andere rekening te houden | |
<td colspan="4" valign="top">BC LM 324 - staat open voor de mening van de andere <td colspan="5" valign="top">BC LM 325 - is bereid met de eigen mening en die van de andere rekening te houden | |
<td colspan="4" valign="top">BC LM 326 - staat open voor de situatie van de andere in de samenwerking <td colspan="5" valign="top">BC LM 327 - is bereid met de eigen situatie en die van de andere rekening te houden | |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 328 - wil iets aan anderen overlaten <td colspan="3" valign="top">BC LM 329 - apprecieert ieders inbreng <td colspan="3" valign="top">BC LM 330 - aanvaardt wel of niet dat een bijdrage van een groepslid niet aan de verwachtingen voldoet | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 331 - erkent de eigen invloed op de andere | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 332 - erkent de invloed van de andere op zichzelf en op de andere groepsleden | |
Cognitief | <td colspan="4" valign="top">BC LM 333 - gaat na welke regels in de groep gelden <td colspan="5" valign="top">BC LM 334 - gaat na welke regels gesteld moeten worden|
<td colspan="4" valign="top">BC LM 335 - schat het kunnen en kennen van de andere in <td colspan="5" valign="top">BC LM 336 - zet het kunnen en kennen van de andere in de samenwerking in | |
<td colspan="4" valign="top">BC LM 337 - ziet in wat nodig is voor het welslagen van de samenwerking <td colspan="5" valign="top">BC LM 338 - stemt de eigen inbreng af op die van de groepsleden | |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 339 - herkent de verschillende meningen in de groep <td colspan="3" valign="top">BC LM 340 - gaat de congruentie na in de verschillende meningen, inclusief de eigen mening <td colspan="3" valign="top">BC LM 341 - beoordeelt de verschillende meningen in de groep | |
Psychomotorisch | <td colspan="9" valign="top">BC LM 342 - stelt in afspraak met de andere regels voor de samenwerking|
<td colspan="4" valign="top">BC LM 343 - laat de doelen van het samenwerken bepalen door een andere <td colspan="5" valign="top">BC LM 344 - werkt constructief mee aan de doelbepaling van de groep | |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 345 - respecteert de opgelegde afspraken voor de samenwerking <td colspan="3" valign="top">BC LM 346 - onderhandelt actief meeover het samenwerkingsprocesom tot afspraken te komen <td colspan="3" valign="top">BC LM 347 - bewaakt mee het samenwerkingsproces en stuurt het mee bij | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 348 - past eigen kennis en vaardigheden toe bij het samenwerken | |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 349 - verduidelijkt een standpunt voor de andere <td colspan="3" valign="top">BC LM 350 - onderbouwt een standpunt aan de hand van bestaande gegevens voor de andere <td colspan="3" valign="top">BC LM 351 - levert een eigen bijdrage om een standpunt voorde andere te onderbouwen | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 352 - levert een herkenbare bijdrage aan het groepsresultaat | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 353 - zet de eigen communicatie adequaat in, zowel non-verbaal als verbaal | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 354 - brengt de eigen meningen, behoeften, frustraties en verwachtingen over | |
<td colspan="3" valign="top">BC LM 355 - observeert het non-verbale gedrag van de andere <td colspan="3" valign="top">BC LM 356 - interpreteert het non-verbale gedrag van de andere <td colspan="3" valign="top">BC LM 357 - reageert op het non-verbale gedrag van de andere | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 358 - brengt verslag uit over het samenwerkingsproces | |
<td colspan="9" valign="top">BC LM 359 - presenteert het resultaat van de samenwerking | |
Metacognitief | <td colspan="9" valign="top">Deze basiscompetenties worden omwille van het overkoepelende karakter ervan enkel opgenomen in het domein `Reguleren van het leren'. Ze moeten daar geselecteerd worden.
Thema's | Dimensies | <td colspan="4" valign="top">Basiscompetenties||||
T 06 - Het eigen leerproces reguleren | Affectief | <td colspan="4" valign="top">BC LM 360 - motiveert zichzelf bij het eigen leerproces||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 361 - gaat met druk om in het eigen leerproces | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 362 - is bereid over het eigen leerproces te reflecteren | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 363 - is bereid het eigen aandeel in welslagen of falen in het eigen leerproces te erkennen | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 364 - is bereid hulp te vragen bij het eigen leerproces | |||||
BC LM 365 - staat open voor feedback | BC LM 366 - aanvaardt feedback | BC LM 367 - wil met feedback omgaan | BC LM 368 - beschouwt feedback als een leerkans | ||
Cognitief | <td colspan="4" valign="top">BC LM 369 - heeft inzicht in de omgeving en de impact ervan op het eigen leerproces|||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 370 - heeft inzicht in verschillende soorten leerdoelen | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 371 - heeft inzicht in verschillende soorten leertaken en -activiteiten | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 372 - heeft inzicht in verschillende soorten leerstrategieën | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 373 - heeft inzicht in verschillende soorten leerhulpmiddelen | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 374 - heeft inzicht in verschillende evaluatievormen en de gevolgen ervan voor het eigen leerproces | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 375 - heeft inzicht in de regels van feedback geven en feedback ontvangen | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 376 - bereidt de uitvoering van de leertaak voor | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 377 - volgt de uitvoering van de leertaak op | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 378 - evalueert de uitvoering van de leertaak | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 379 - evalueert het bereikte leerresultaat | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 380 - herkent niet-intentioneel en informeel leren of roept het op bij het eigen leerproces | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 381 - evalueert het doorgemaakte leerproces | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 382 - ziet in dat leerstrategieën transfereerbaar zijn | |||||
Psychomotorisch | <td colspan="4" valign="top">BC LM 383 - visualiseert denkproces en proces van aanpak tijdens het eigen leerproces|||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 384 - zet eerder verworven leerstrategieën in een nieuwe context in | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 385 - vraagt hulp bij het eigen leerproces | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 386 - zet hulp in voor het bijstellen van het eigen leerproces | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 387 - bekrachtigt de uitvoering van de leertaak of stelt ze bij | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 388 - gaat met feedback om | |||||
Metacognitief | <td colspan="4" valign="top">BC LM 389 - reflecteert op de eigen leermotieven bij het eigen leerproces|||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 390 - reflecteert op de eigen leerstijl tijdens het leerproces | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 391 - reflecteert op de eigen zwaktes en sterktes bij het eigen leerproces | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 392 - reflecteert op welke leerstrategieën passend zijn bij het eigen leerproces | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 393 - reflecteert op het bereikte leerresultaat | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 394 - reflecteert op het doorgemaakte leerproces | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 395 - reflecteert op de gehanteerde regulerende competenties | |||||
<td colspan="4" valign="top">BC LM 396 - reflecteert op de impact van de eigen persoonlijkheid op het leerproces | |||||
T 07 -Het eigen leervermogen ontwikkelen | Metacognitief | <td colspan="4" valign="top">* BC LM 397 - ontwikkelt inzicht in de eigen leermotieven||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 398 - ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 399 - ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 400 - ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 401 - ontwikkelt inzicht in psychomotorische componenten van het eigen leervermogen | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 402 - ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 403 - ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 404 - ontwikkelt inzicht in de impact van de eigen persoonlijkheid op het eigen leervermogen | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 405 - ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 406 - ontwikkelt inzicht in de wijze waarop de beperkingen van het eigen leervermogen kunnen worden gecompenseerd | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 407 - ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen nog kan worden ontwikkeld | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 408 - ontwikkelt inzicht in welke leerstrategieën hij nog kan ontwikkelen | |||||
<td colspan="4" valign="top">* BC LM 409 - ontwikkelt inzicht in het transversale karakter van leerstrategieën |