7 DECEMBER 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 1-6
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 7-16
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van bijlage 2 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 17-18
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van bijlage 2/1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 19-38
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van bijlage 3 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 39-40
HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van bijlage 3/1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 41-63
HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van bijlage 4 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 64-65
HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van bijlage 4/1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 66-89
HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 90
HOOFDSTUK 10. - Wijzigingen van bijlage 6 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 91-92
HOOFDSTUK 11. - Wijzigingen van bijlage 7 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art. 93
HOOFDSTUK 12. - Slotbepalingen
Art. 94-95
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Artikel 1. In het opschrift van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 1997, 4 april 2003, 13 juni 2007, 1 maart 2009 en 12 juli 2012, wordt het woord "nieuwe" opgeheven;
Art.2. In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord "nieuwe" wordt opgeheven;
2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende :
"Ongeacht of een technische specificatie een versoepeling of een verzwaring van de eis inzake brandveiligheid inhoudt, geldt dat een gebouw wordt verondersteld eveneens aan bepaalde technische specificaties te voldoen indien dit gebouw aan de overeenstemmende technische specificaties voldoet die van toepassing zijn op een willekeurig gebouw van dezelfde categorie waarvoor de aanvraag voor de bouw later werd ingediend.".
Art.3. In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden "van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (89/106/EGG) van 21 december 1988, betreffende de onderlinge aanpassing van wettelijke reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake de voor de bouw bestemde produkten" vervangen door de woorden "van de Verordening (EU) nr. 305/2011, van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad".
Art.4. In artikel 6/1 van hetzelfde besluit worden de woorden "tot vier jaar na het in werking treden van dit artikel" vervangen door de woorden "tot 1 december 2016 of tot op het einde van de door de Europese Commissie vastgelegde co-existentieperiode indien ten laatste op 1 december 2016 de Europese Commissie voor de betrokken normen het einde van co-existentieperiode bekend gemaakt heeft in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig artikel 17, 5, c), van de Verordening (EU) nr. 305/2011, van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad".
Art.5. In artikel 6/2 van hetzelfde besluit worden de woorden ", met name tot 1 december 2016" ingevoegd tussen de woorden "tot vier jaar na het in werking treden van dit artikel" en de woorden "Deze bouwproducten kunnen in de gebouwen blijven".
Art.6. In artikel 6/3 van hetzelfde besluit worden de woorden ", met name tot 1 december 2016" ingevoegd tussen de woorden "tot vier jaar na het in werking treden van dit artikel" en de woorden "Deze bouwproducten kunnen in de gebouwen blijven".
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art.7. In punt 1.2.1 van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "Het dak" vervangen door de woorden "De hoogste bouwlaag".
Art.8. In punt 1.3 van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "in artikel 1, 7° van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 inzake de voor de bouw bestemde producten" vervangen door de woorden "in punt 1) van artikel 2 van de Verordening (EU) nr. 305/2011 van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten".
Art.9. In punt 1.6.2, tweede lid, van dezelfde bijlage worden de woorden "bijlagen 2, 3 en 4" vervangen door de woorden "bijlagen 2, 2/1, 3, 3/1, 4 en 4/1".
Art.10. In punt 1.16 van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "lokalen en hun omgeving die door hun aard bestemd zijn voor nachtrust" vervangen door de woorden "lokalen bestemd voor het opvangen van slapende bezetters, zoals gedefinieerd in het punt 1.23.".
Art.11. Punt 1 van bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de punten 1.27 en 1.28, luidende :
"1.27 Sas : verbindingsruimte afgebakend door brandwerende wanden en deuren.
1.28 Triplex : het compartiment dat gevormd wordt door drie boven elkaar geplaatste bouwlagen met een binnenverbindingstrap.".
Art.12. In punt 2.2, § 1, 4° van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "een verklaring van overeenstemming volgens het systeem beschreven in punt 2, i) van de bijlage II van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 betreffende de bouwproducten, met uitzondering van de steekproefsgewijze controle van in de fabriek, op de markt of op de bouwplaats genomen monsters" vervangen door de woorden "een prestatieverklaring. De beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties worden uitgevoerd volgens het systeem 1 beschreven in punt 1.2 van de bijlage V van de Verordening (EU) nr. 305/2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten.".
Art.13. Punt 5.6 van bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de punten 5.6.10 en 5.6.11, luidende :
"5.6.10 Nooduitgang : uitgang die specifiek bestemd is voor de evacuatie van het gebouw in geval van nood.
5.6.11 Nooddeur : deur die geplaatst is in een nooduitgang.".
Art.14. In punt 5.7 "Ontdekking, detectie, melding, waarschuwing, alarm." van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de leden twee tot vier vervangen als volgt :
"Melding : informeren van de openbare hulpdiensten over de ontdekking van een brand.
Waarschuwing : informatie over de ontdekking van een brand doorgegeven aan de personen die specifiek daartoe zijn aangeduid.
Alarm : bevel aan de gebruikers van één of meerdere compartiment(en) om te evacueren.".
Art.15. In punt 5.8 van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "een gedeelte van het gebouw buiten het compartiment waar de brand zich bevindt en van waaruit het gebouw kan verlaten worden zonder door het door de brand getroffen compartiment te moeten gaan" vervangen door de woorden "een plaats buiten het gebouw of, in voorkomend geval, het gedeelte van het gebouw dat gelegen is buiten het compartiment waar er brand is en vanwaar het mogelijk is om het gebouw te verlaten zonder door dat compartiment te moeten gaan".
Art.16. Punt 5 van bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een punt 5.13, luidende :
"5.13 Beschermingsmiddel tegen brand : elke uitrusting die toelaat brand te detecteren, te signaleren, te blussen, zijn schadelijke gevolgen te beperken of de tussenkomst van de openbare hulpdiensten te vergemakkelijken.".
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van bijlage 2 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art.17. Punt 0.2 van bijlage 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"0.2 Toepassingsgebied.
0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend na 31 december 1997 en voor 1 december 2012 :
1. de lage gebouwen;
2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een laag gebouw zijn;
3. de lokalen of delen van lage gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m, onder de volgende voorwaarden :
- in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit kleiner is dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw;
- de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen;
- er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden.
0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter :
1. de industriegebouwen;
2. de gebouwen bestaande uit maximaal twee bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100 m;
3. de eengezinswoningen.".
Art.18. In punt 5.1.2 "Stookafdelingen en bijhorigheden", eerste lid van bijlage 2 van het hetzelfde besluit, worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001".
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van bijlage 2/1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art.19. Punt 0.2 van bijlage 2/1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"0.2 Toepassingsgebied.
0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend vanaf 1 december 2012 :
1. de lage gebouwen;
2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een laag gebouw zijn;
3. de lokalen of delen van lage gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m, onder de volgende voorwaarden :
- in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit kleiner is dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw;
- de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen;
- er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden.
0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter :
1. de industriegebouwen;
2. de gebouwen bestaande uit maximaal twee bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100 m;
3. de eengezinswoningen.".
Art.20. In punt 2.1, zesde lid van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de bestaande tekst van het eerste streepje zal het punt a) vormen;
2° de bestaande tekst van het tweede streepje zal het punt b) vormen;
3° een punt c) wordt ingevoegd, luidende :
"c) de hoogte van een compartiment mag zich uitstrekken over drie boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (triplex), voor zover de som van hun gecumuleerde oppervlakte de 300 m niet overschrijdt, en dat dit compartiment is uitgerust met een automatische branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding geeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's;";
4° de bestaande tekst van het derde streepje zal het punt d) vormen;
5° de bestaande tekst van het vierde streepje zal het punt e) vormen.
Art.21. In punt 3.5.1.1 "Scheiding tussen compartimenten", eerste lid van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "(lichte gevel)" worden opgeheven;
2° de zin "Deze bevestigingen moeten R 60 zijn of beschermd R 60 zijn tegen een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment." wordt vervangen als volgt :
"Met uitzondering van de gebouwen die uitgerust zijn met een automatische blusinstallatie, moeten deze bevestigingen R 60 zijn ten opzichte van een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment".
Art.22. Punt 4.2.2.3 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
"De rechtstreekse verbinding van elke bouwlaag van een triplex met het trappenhuis is niet vereist. De verbinding met de triplex gebeurt minstens vanaf de bouwlaag van de triplex met de grootste oppervlakte en :
- voor een triplex met uitsluitend dagbezetting die zich uitstrekt over het evacuatieniveau (E), de onmiddellijk hoger gelegen bouwlaag (E+1) en de onmiddellijk lager gelegen bouwlaag (E-1), vanaf de bouwlaag gelegen op het evacuatieniveau;
- in de andere gevallen van de laagst gelegen bouwlaag en één van de twee andere bouwlagen.".
Art.23. Punt 4.2.3.1 "Constructiebepalingen", eerste lid, punt 1 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende zin :
"Er wordt evenwel geen stabiliteit bij brand vereist voor de trappen en de overlopen die uitsluitend zijn samengesteld uit materialen van klasse A1, met een smelttemperatuur groter dan 727° C (staal voldoet bijvoorbeeld aan deze voorwaarde, aluminium en glas voldoen niet aan deze voorwaarde).".
Art.24. In punt 4.4.1.2 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt tussen het vijfde en zesde lid een lid ingevoegd, luidende :
"Deze vereiste is ook niet van toepassing op de compartimenten met uitsluitend dagbezetting waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2500 m op voorwaarde :
- dat deze compartimenten zijn uitgerust met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler;
- dat het gebouw is uitgerust met een automatisch branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding en de plaats ervan aangeeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's;
- en dat de producten die gebruikt worden voor de bekleding van verticale wanden, plafonds en vloeren van die compartimenten voldoen aan de vereisten inzake reactie bij brand op de evacuatiewegen.".
Art.25. In punt 5.1.2.1 "Stookafdelingen met een totaal nuttig warmtevermogen van de generatoren opgesteld in het lokaal groter dan of gelijk aan 70 kW", eerste lid van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit, worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001".
Art.26. In punt 5.1.5.1, eerste lid, punt 1 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt tussen het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende :
"De vrije verluchtingsdoorsnede kan uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen wordt :
- automatisch bij detectie van een brand in de koker;
- automatisch bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie;
- automatisch bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid);
- manueel via een bediening op een evacuatieniveau op een in akkoord met de brandweer bepaalde plaats.
Indien de vrije verluchtingsdoorsnede van een koker uitgerust is met een gemotoriseerde verluchtingsklep, moeten de eventuele gasleidingen in deze koker beantwoorden aan de voorschriften van de NBN D 51-003 voor de leidingen en verbindingen in een niet-verluchte technische koker.".
Art.27. In punt 5.2 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt tussen het vijfde en zesde lid een lid ingevoegd, luidende :
"Eén enkele uitgang per bouwlaag (binnentrappenhuis, buitentrap, rechtstreekse uitgang naar buiten of hellende rijweg op de bouwlaag die het dichtst bij het uitritniveau ligt) is evenwel voldoende op voorwaarde :
- dat het parkeergebouw zich in de hoogte uitstrekt over maximum twee bouwlagen;
- dat geen enkele van deze beide bouwlagen zich op meer dan twee bouwlagen boven of onder het uitritniveau voor voertuigen bevindt;
- dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 15 m van de toegang tot de evacuatieweg naar de uitgang bevindt;
- en dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 30 m van de toegang tot de uitgang bevindt.".
Art.28. Punt 6.1 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"6.1 Liften en goederenliften.
6.1.1 Algemeen.
6.1.1.1 De machine en de bijhorende onderdelen van een lift en/of goederenlift zijn niet toegankelijk, behalve voor het onderhoud, de controle en de noodgevallen. De aandrijving bevindt zich :
- ofwel in een machinekamer;
- ofwel in de schacht, met uitzondering van de oleohydraulische liften, waarvoor de aandrijving, met inbegrip van het oliereservoir, zich uitsluitend in een machinekamer moet bevinden.
De controleorganen mogen toegankelijk zijn vanaf het liftbordes, op voorwaarde dat ze de vereiste brandwerendheid van de bordeswand of de wand van de schacht waarin ze worden geplaatst niet nadelig beïnvloeden.
6.1.1.2 In geval van abnormale stijging van de temperatuur van de machine en/of van de andere elektrische uitrustingen, moeten de liften stoppen op een bordes zodat de passagiers kunnen uitstappen.
Een automatische terugkeer naar de normale werking is enkel mogelijk na voldoende afkoeling.
6.1.1.3 In de schacht(en) mag geen enkele blusinrichting met water opgesteld staan.
6.1.2 Opvatting.
6.1.2.1 Het geheel bestaande uit één of meer schachten en de eventuele machinekamer, alsook liftbordessen die een sas moeten vormen voor de ondergrondse bouwlagen, is omsloten door wanden met EI 60.
Hun buitenwanden mogen beglaasd zijn indien deze beantwoorden aan de eisen gesteld in punt 3.5.
De toegangsdeuren tussen het compartiment en het sas hebben EI1 30 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand.
Als de oppervlakte van het sas kleiner is dan de oppervlakte van de liftkooi, is de toegangsdeur tussen het compartiment en het sas, een bij brand zelfsluitend draaideur EI1 30 bediend door een branddetectie-installatie die minstens het volgende omvat :
- een rookdetectie in de liftschacht;
- en een rookdetectie in het compartiment in de omgeving van de toegangsdeur tot het sas.
Het toegangsbordes van de lift(en) mag deel uitmaken van de evacuatieweg.
6.1.2.2 Het geheel van de schachtdeuren van de lift heeft E 30. De brandwerendheid volgens de norm NBN EN 81-58, waarbij de bordeswand aan de kant van het bordes aan het vuur blootgesteld wordt. De bordeswand zal beproefd worden met de eventuele bedienings- en controleorganen die daarvan deel uitmaken.
De volgens andere methodes geteste schachtdeuren worden aanvaard overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften op voorwaarde dat ze ten minste dezelfde graad van brandweerstand hebben.
6.1.2.3 De voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 zijn niet vereist in de volgende gevallen :
a) op alle bouwlagen bediend door de lift, indien deze lift de bouwlagen van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen bedient;
b) op bouwlagen bediend door de lift die deel uitmaken van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen en dat geen parkeercompartiment vormt, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2;
c) op de bouwlagen waar de lift rechtstreeks in de buitenlucht uitgeeft, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2.
6.1.2.4 Liften en goederenliften waarvan de aandrijving zich in een machinekamer bevindt.
De binnenwanden van de machinekamer die niet uitgeven op de liftschacht hebben EI 60.
De deuren of valluiken in deze wanden hebben EI1 30.
De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer.
6.1.2.5 Oleohydraulische liften.
De machinekamer is van de liftschacht gescheiden. De wanden van de machinekamer hebben EI 60, ook de wanden die uitgeven op de liftschacht.
De toegang tot de machinekamer gebeurt via een zelfsluitende deur EI1 30.
De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer.
Het peil van de deurdrempels van de machinekamer is zodanig verhoogd dat de kuip die op die manier gevormd wordt, een inhoud heeft die ten minste gelijk is aan 1,2 maal de olie-inhoud van de machines.
De elektrische apparatuur evenals de elektrische en hydraulische leidingen die van de machinekamer naar de liftschacht lopen, zijn hoger aangebracht dan het hoogste peil dat de uitgelopen olie in de machinekamer kan bereiken.
De ruimte rond de doorboringen voor deze leidingen, moet gedicht worden met een dichtingssysteem met EI 60.
Een thermische onderbreker is voorzien in het oliebad en in de wikkelingen van de aandrijfmotor van de pomp.
Kenmerken van de olie :
- Vlampunt in open vat : ≥ 190 ° C
- Verbrandingspunt : ≥ 200 ° C
- Zelfontbrandingspunt : ≥ 350 ° C
6.1.3 Verluchting.
6.1.3.1 De schacht, de machinekamer of het geheel schacht en machinekamer worden op een natuurlijke manier verlucht via buitenluchtmonden.
De schacht of het geheel schacht en machinekamer mogen echter verlucht worden via binnenluchtmonden op voorwaarde dat de opvatting van de lift voldoet aan :
- ofwel het geval beschreven in a) van punt 6.1.2.3;
- ofwel het geval beschreven in b) van punt 6.1.2.3 in zoverre dat de bouwlagen waar de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 niet zijn vereist, zich boven de overige bouwlagen bevinden.
6.1.3.2 De verluchtingsopeningen hebben een minimale doorsnede van 1 % van de horizontale oppervlakte van de ruimte waaruit de lucht wordt afgevoerd.
De schacht en de machinekamer van een oleohydraulische lift moeten echter afzonderlijk van elkaar verlucht worden.
6.1.3.3 De verluchtingsopeningen mogen uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen :
- automatisch bevolen wordt om de gebruikers van de lift een toereikende verluchting te verzekeren, zelfs bij een langdurige stilstand;
- automatisch bevolen wordt bij een abnormale temperatuursstijging van de machine en/of de controleorganen;
- automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in de liftschacht en/of in de machinekamer;
- automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie;
- automatisch bevolen wordt bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid);
- manueel via een bediening op een evacuatieniveau.
6.1.4 Werking bij brand.
De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften.
Het werkingsprincipe van de liften bij brand bestaat eruit dat wanneer een signaal dat op een brand wijst wordt ontvangen van de branddetectie-installatie of een manuele oproepvoorziening, de liftkooi naar het aangeduide liftbordes wordt gebracht om de passagiers daar toe te laten uit te stappen en vervolgens de lift uit de normale dienst te halen.
6.1.4.1 De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-73.
6.1.4.2 Het bordes van de lift op het evacuatieniveau wordt vastgelegd als aangeduide liftbordes.
6.1.4.3 Elke liftbatterij is minstens voorzien van een manuele oproepvoorziening op een evacuatieniveau.
Bovendien, als het gebouw uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie of met een branddetectie-installatie in de liftschachten en/of in de machinekamers, moet deze installatie in geval van brand een signaal doorgeven naar de liften.
6.1.4.4 Wanneer er een algemene of gedeeltelijke detectie in het gebouw vereist is en de machinerie van de liften en goederenliften bevindt zich in de schacht, dient een rookdetectie geplaatst te worden in de schacht.
6.1.4.5 Indien door een branddetectie-installatie een brand gedetecteerd wordt op het bordes dat overeenstemt met het aangeduide hoofdbordes, moet de lift een of meer bijkomende elektrische signalen krijgen opdat de liftkooi naar het aangeduide vervangende bordes wordt afgeleid.
6.1.4.6 Wanneer de liften bij brand op het aangeduide bordes staan, moet de mogelijkheid bestaan dat de brandweer gemakkelijk kan controleren dat de liftkooien daar staan en dat niemand in de lift opgesloten is.
Liften die, bij hun komst op het aangeduide bordes, met open deuren stilstaan en buiten normale werking worden gesteld, voldoen aan deze vereiste.
6.1.4.7 De lift kan enkel terug in normale werking gesteld worden door een bevoegde persoon.
6.1.4.8 Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen :
- Punt 6.1.4.1 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017.".
Art.29. Punt 6.4 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"6.4 Speciale liften.
De speciale liften en de werking ervan bij brand beantwoorden aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften.
6.4.1 Liften bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit.
Wanneer een lift bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit verplicht wordt, moet deze voldoen aan de volgende voorschriften, bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1.
6.4.1.1 Deze lift moet zodanig ontworpen en gebouwd worden dat de toegang en het gebruik door personen met beperkte mobiliteit niet belemmerd of verhinderd wordt.
6.4.1.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoordt aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi.
6.4.1.3 De liftkooien zijn ten minste toegankelijk voor een persoon in een rolstoel en een begeleidende persoon.
De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 1,4 m (diepte).
6.4.1.4 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,90 m.
6.4.1.5 De evacuatie gebeurt onder toezicht van een bevoegd persoon. Hiertoe is de lift uitgerust met een schakelaar met "evacuatiesleutel" die het mogelijk maakt dat een bevoegd persoon de bediening van de lift overneemt.
6.4.1.6 Een lichtsignaal licht op als een lift die bestemd is voor de evacuatie van personen met beperkte mobiliteit in evacuatiemodus is.
De minimale afmetingen van het signaal zijn 6 cm (breedte) x 3 cm (hoogte).
Het lichtsignaal wordt boven of naast elke schachtdeur geplaatst, op een hoogte tussen 1,8 m en 2,5 m boven het vloerpeil, en in de liftkooi op een hoogte tussen 1,6 m en 1,8 m.
6.4.1.7 De lift moet een intercomsysteem bevatten dat mondelinge tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is. Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen de liftkooi, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties.
De communicatie-uitrusting in de liftkooi en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.
De bedrading van het communicatiesysteem moet in de liftschacht en/of in voorkomend geval in de machinekamer geïnstalleerd zijn.
6.4.1.8 Met uitzondering van de liften die slechts twee bouwlagen bedienen, moet elk liftbordes een intercomsysteem bevatten dat mondelinge tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is. Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen elk liftbordes, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties, zodat de bouwlagen waarop personen met beperkte mobiliteit die dienen geëvacueerd te worden zich bevinden kunnen herkend worden en deze informatie aan de persoon belast met de evacuatie kan doorgegeven worden.
De communicatie-uitrusting op elk liftbordes en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.
Het communicatiesysteem is zo ontworpen dat de werking ervan verzekerd blijft in geval van defect van het communicatiesysteem van de liftkooi bedoeld in punt 6.4.1.7.
6.4.2 Liften bestemd voor de brandweer.
Als het gebouw uitgerust is met een of meer liften bestemd voor de brandweer, moet deze voldoen aan de volgende voorschriften bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1.
6.4.2.1 De liften bestemd voor de brandweer en de werking ervan in geval van brand beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-72.
6.4.2.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoordt aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi.
6.4.2.3 Als er in een liftbatterij geen muur EI 60 is voorzien om de lift bestemd voor de brandweer af te scheiden van de andere liften in een dezelfde schacht, dan moeten alle liften en hun elektrische uitrusting dezelfde bescherming tegen brand hebben als de lift bestemd voor de brandweer.
6.4.2.4 De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 2,1 m (diepte).
6.4.2.5 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m.
6.4.2.6 Op het bordes van het toegangsniveau van de brandweer is een schakelaar met "brandweersleutel" voorzien die de brandweer toelaat om de bediening van de lift over te nemen.
6.4.2.7 De lift moet de verst van het toegangsniveau van de brandweer gelegen verdieping kunnen bereiken in minder dan 60 seconden na het sluiten van de deuren.
6.4.3 Afwijkende bepalingen.
Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen :
- Punt 6.4.1.4 : De schachtdeuren van liften ontworpen voor 1 april 2017, openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m.
- Punten 6.4.1.6, 6.4.1.7 en 6.4.1.8 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017.
- Punten 6.4.2 : Niet van toepassing.".
Art.30. In punt 6.5.2, vierde lid van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt de bepaling onder e) vervangen als volgt :
"e) de speciale liften bedoeld in punt 6.4.".
Art.31. In punt 6.7.1.3 "Beperking van het hergebruik van lucht" van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid worden de woorden "brandwerende klep" telkens vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "6.7.4" vervangen door de woorden "6.7.5";
2° het derde lid wordt vervangen als volgt :
"In beide gevallen moet een rookdetectie worden geïnstalleerd in de recyclagelucht voor de rookklep. Als er rook wordt gedetecteerd in de recyclagelucht worden de luchtbehandelingsgroepen stilgelegd, de rookkleppen afgesloten en, in het tweede geval, wordt het kanalenstelsel voor de afvoer naar buiten van de recyclagelucht automatisch geopend en is klaar om te werken wanneer de luchtbehandelingsgroepen in werking worden gezet door de brandweer."
3° in het vierde lid worden de woorden "brandwerende klep" vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "met een debiet kleiner dan of gelijk aan 5000 mü/h, die slechts één enkel lokaal bedienen" vervangen door de woorden "die slechts één enkel lokaal bedienen met een totaal debiet kleiner of gelijk aan 5000 mü/h".
Art.32. In punt 6.7.2.1 "Luchtkanalen in evacuatiewegen", derde lid, van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "In de evacuatiewegen, blijven" worden opgeheven;
2° de woorden "in de evacuatiewegen" worden ingevoegd tussen de woorden "De afzuigkanalen" en de woorden "met hun ophangingen";
3° de woorden "in geval van brand ten minste een « h stabiel" worden vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens « h".
Art.33. In punt 6.7.2.2 "Afzuigkanalen van collectieve keukens", derde lid, van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "blijven in geval van brand ten minste een « h stabiel" vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens « h".
Art.34. In punt 6.7.3.2 "Doorgangen met brandwerende kleppen", van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "Deze klep kan evenwel uit de as van de wand geplaatst worden en door een kanaal met deze doorvoerde wand verbonden worden voor zover het geheel van kanaal en klep dezelfde brandweerstand (EI-S) bezit als vereist voor de doorvoerde wand;" ingevoegd tussen de woorden "a) een brandwerende klep met dezelfde brandweerstand (EI-S) als vereist voor de doorboorde wand en die voldoet aan 6.7.4 wordt geplaatst ter hoogte van de wanddoorgang" en de woorden "b) het kanaal heeft dezelfde brandweerstand".
Art.35. Het punt 6.7.5 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties" van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt vernummerd tot het punt 6.7.6 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties".
Art.36. In bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt in de plaats van het punt 6.7.5, dat vernummerd werd tot het punt 6.7.6 het als volgt luidende punt 6.7.5 "Rookkleppen" ingevoegd :
"6.7.5 Rookkleppen
Een rookklep voldoet aan de volgende voorwaarden :
1. de dichtheid van de klep moet één van volgende kwaliteiten hebben :
a) in gesloten stand en bij een statisch drukverschil van 500 Pa mag het luchtverlies niet meer bedragen dan 60 l/s.m;
b) klasse 3 volgens de norm NBN EN 1751;
2. de pakking die gebruikt wordt om deze dichtheid te bekomen, moet gedurende 2 h bestand zijn tegen temperaturen die schommelen van -20° C tot 100° C, waarna de klep aan de bovenvermelde dichtheidsproef nog voldoet;
3. het sluitingssysteem van de rookklep heeft een positieve veiligheid.
Art.37. In punt 6.8.5.3.1 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt het woord "gebruikte" opgeheven.
Art.38. In punt 6.8.5.4.1 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt het tweede lid aangevuld met de woorden ", tenzij het gehele gebouw is uitgerust met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler".
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van bijlage 3 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art.39. Punt 0.2 van bijlage 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"0.2 Toepassingsgebied.
0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend na 31 december 1997 en voor 1 december 2012 :
1. de middelhoge gebouwen;
2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een middelhoog gebouw zijn;
3. de lokalen of delen van middelhoge gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m, onder de volgende voorwaarden :
- in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit is kleiner dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw;
- de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen;
- er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden.
4. de hoge gebouwen, en de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een hoog gebouw zijn, waarvan de bovenste twee bouwlagen een of meerdere duplexappartementen hebben onder de volgende voorwaarden :
- de onderliggende bouwlaag van elk duplexappartement is gelegen op een hoogte kleiner dan of gelijk aan 25 m; deze hoogte wordt op dezelfde wijze bepaald als de hoogte van een gebouw zoals beschreven in punt 1.2.1 van bijlage 1;
- de hoogste bouwlaag van het gebouw bevat uitsluitend de bovenste bouwlaag van deze duplexappartementen en technische lokalen;
- de totale oppervlakte van elk duplexappartement kleiner is dan of gelijk is aan 300 m;
- elke bouwlaag van een duplexappartement beschikt over een rechtstreekse verbinding met een trappenhuis dat deze bouwlagen met evacuatieniveau verbindt. Deze verbinding voldoet aan punt 4.2.2.3; het laatste lid van punt 4.2.2.3 geldt echter niet voor deze duplexappartementen;
- de onderste bouwlaag van elk duplexappartement beschikt over een gevelopening die of een terras dat toegankelijk is voor de brandweer zoals voorzien in het punt 2.2.1.
0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter :
1. de industriegebouwen;
2. de eengezinswoningen.".
Art.40. In punt 5.1.2 "Stookafdelingen en bijhorigheden", eerste lid van bijlage 3 van het hetzelfde besluit, worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001".
HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van bijlage 3/1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art.41. Punt 0.2 van bijlage 3/1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"0.2 Toepassingsgebied.
0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend vanaf 1 december 2012 :
1. de middelhoge gebouwen;
2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een middelhoog gebouw zijn;
3. de lokalen of delen van middelhoge gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m, onder de volgende voorwaarden :
- in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit is kleiner dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw;
- de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen;
- er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden.
4. de hoge gebouwen, en de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een hoog gebouw zijn, waarvan de bovenste twee bouwlagen een of meerdere duplexappartementen hebben onder de volgende voorwaarden :
- de onderliggende bouwlaag van elk duplexappartement is gelegen op een hoogte kleiner dan of gelijk aan 25 m; deze hoogte wordt op dezelfde wijze bepaald als de hoogte van een gebouw zoals beschreven in punt 1.2.1 van bijlage 1;
- de hoogste bouwlaag van het gebouw bevat uitsluitend de bovenste bouwlaag van deze duplexappartementen en technische lokalen;
- de totale oppervlakte van elk duplexappartement kleiner is dan of gelijk is aan 300 m;
- elke bouwlaag van een duplexappartement beschikt over een rechtstreekse verbinding met een trappenhuis dat deze bouwlagen met evacuatieniveau verbindt. Deze verbinding voldoet aan punt 4.2.2.3; het voorlaatste lid van punt 4.2.2.3 geldt echter niet voor deze duplexappartementen;
- de onderste bouwlaag van elk duplexappartement beschikt over een gevelopening die of een terras dat toegankelijk is voor de brandweer zoals voorzien in het punt 2.2.1.
0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter :
1. de industriegebouwen;
2. de eengezinswoningen.".
Art.42. In punt 2.1, vierde lid van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het punt b) worden de woorden "voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw is ingediend voor 1 april 2017," ingevoegd tussen de woorden "indien de gecumuleerde oppervlakte van die bouwlagen niet groter is dan 2500 m;" en de woorden "ingeval de duplex zich op de hoogste twee bouwlagen van het gebouw bevindt";
2° een bepaling onder b/1) wordt ingevoegd luidende :
"b/1) de hoogte van een compartiment mag zich uitstrekken over drie boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (triplex), voor zover de som van hun gecumuleerde oppervlakte de 300 m niet overschrijdt, en dat dit compartiment is uitgerust met een automatische branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding geeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's; ";
3° in het punt c) worden de woorden "voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning is ingediend voor 1 april 2017, mogen" ingevoegd voor de woorden "de benedenverdieping en de eerste verdieping (of tussenverdieping)" en wordt het woord "mogen" opgeheven tussen de woorden "de benedenverdieping en de eerste verdieping (of tussenverdieping)" en de woorden "eveneens één compartiment vormen, op voorwaarde dat".
Art.43. In punt 3.5.1.1 "Ter hoogte van de scheiding tussen compartimenten", eerste lid van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "(lichte gevel)" worden opgeheven;
2° de zin "Deze bevestigingen moeten beschermd zijn tegen een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment." wordt vervangen als volgt :
"Met uitzondering van de gebouwen die uitgerust zijn met een automatische blusinstallatie, moeten deze bevestigingen R 60 zijn ten opzichte van een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment.".
Art.44. Punt 4.2.2.3 van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
"De rechtstreekse verbinding van elke bouwlaag van een triplex met het trappenhuis is niet vereist. De verbinding met de triplex gebeurt minstens vanaf de bouwlaag van de triplex met de grootste oppervlakte en :
- voor een triplex met uitsluitend dagbezetting die zich uitstrekt over het evacuatieniveau (E), de onmiddellijk hoger gelegen bouwlaag (E+1) en de onmiddellijk lager gelegen bouwlaag (E-1), vanaf de bouwlaag gelegen op het evacuatieniveau;
- in de andere gevallen van de laagst gelegen bouwlaag en één van de twee andere bouwlagen.".
Art.45. Punt 4.2.2.7 van bijlage 3/1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"4.2.2.7 Alleen de volgende voorwerpen zijn toegelaten in de trappenhuizen :
- detectiemiddelen;
- blusmiddelen, met uitzondering van de muurhaspels;
- signalisatietoestellen;
- verlichtingstoestellen;
- verwarmingstoestellen;
- ventilatieinrichtingen;
- ontrokingsinrichtingen.
De elektrische leidingen, de verluchtingskokers en de ontrokingskokers zijn alleen toegelaten als zij slechts dienen voor de werking van de voornoemde voorwerpen die in het trappenhuis geïnstalleerd zijn.
Waterleidingen zijn toegelaten in de trappenhuizen.
Elke andere leiding is verboden in de trappenhuizen.".
Art.46. In bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt een punt 4.2.2.8 ingevoegd, luidende :
"4.2.2.8 In de gebouwen met slechts één appartement per bouwlaag dat door hetzelfde binnentrappenhuis wordt bediend, mag de verbinding tussen elk appartement en dit trappenhuis, afwijkend van punt 4.2.2.3, verzekerd worden door een deur EI1 30 onder volgende voorwaarden :
1. dat deze deur enkel in geval van brand zelfsluitend is. In het dagelijks gebruik, is deze deur niet zelfsluitend;
2. en dat het gebouw uitgerust is met een automatische branddetectie-installatie :
a) die minstens het volgende bewaakt :
- het gemeenschappelijk binnentrappenhuis;
- en in elk appartement de zone in de buurt van de deur die toegang geeft tot het trappenhuis;
b) dat een aanduiding van de brandmelding geeft;
c) en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's.
De appartementsdeuren die uitgeven op het trappenhuis mogen tegen de vluchtzin opendraaien.
En afwijkend van punt 4.2.2.7, zijn de muurhaspels toegelaten in de trappenhuizen.".
Art.47. Punt 4.4.3 "Op een bouwlaag die geen evacuatieniveau is" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
"Deze vereiste is ook niet van toepassing op de compartimenten met uitsluitend dagbezetting waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2500 m op voorwaarde :
- dat deze compartimenten zijn uitgerust met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler;
- dat het gebouw is uitgerust met een automatisch branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding en de plaats ervan aangeeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's;
- en dat de producten die gebruikt worden voor de bekleding van verticale wanden, plafonds en vloeren van die compartimenten voldoen aan de vereisten inzake reactie bij brand op de evacuatiewegen.".
Art.48. In punt 5.1.2.1 "Stookafdelingen met een totaal nuttig warmtevermogen van de generatoren opgesteld in het lokaal groter dan of gelijk aan 70 kW" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001".
Art.49. In punt 5.1.4.2 "Lokaal voor de opslag van het huisvuil" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen als volgt :
"Het lokaal is toegankelijk :
a) ofwel via een sas met de volgende kenmerken :
1. zelfsluitende deuren EI1 30;
2. wanden EI 60;
3. minimale oppervlakte 2 m;
b) ofwel door een zelfsluitende deur EI1 30 op voorwaarde dat het lokaal voor de opslag van het huisvuil is uitgerust met een automatische blusinstallatie.
Deze automatische blusinstallatie wordt verondersteld conform te zijn als zij beantwoordt aan de voorschriften van het punt 5.1.4.3.".
Art.50. In bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt een punt 5.1.4.3 ingevoegd, luidende :
"5.1.4.3 Type-oplossing voor de lokalen voor de opslag van het huisvuil - Automatisch blussysteem van het type sprinkler rechtstreeks aangesloten op het openbaar waterleidingnet.
Deze type-oplossing is slechts van toepassing op een lokaal voor de opslag van het huisvuil waarvan de oppervlakte kleiner is dan of gelijk aan 24 m.
Deze type-oplossing beschrijft een automatisch blussysteem met water aangesloten op het openbaar waterleidingnet zonder verplichte plaatsing van overdrukapparatuur (bv. pomp). Dit systeem is een installatie waarbij de leidingen altijd gevuld zijn met water.
5.1.4.3.1 Omgevings- en werkingsvoorwaarden
Het volledige automatische blussysteem, met inbegrip van het lokaal voor de opslag van het huisvuil en de leidingen er naartoe tot aan de waterteller van het gebouw, moet worden beschermd tegen vorst.
De druk van het water in dit systeem mag 12 bar niet overschrijden.
Dit automatisch blussysteem moet permanent in staat zijn om te werken, behalve tijdens testen, controles of onderhoud (alle kranen in de toevoerleidingen en de kranen in het systeem zelf in open stand, onderdelen onderhouden in goede staat van werking,...).
5.1.4.3.2 Kenmerken voor ontwerp en installatie van sprinklers
De sprinklers zijn conform de norm NBN EN 12259-1 en hebben de volgende kenmerken :
- zij zijn van het conventionele type, hangend of staand;
- hun nominale werkingstemperatuur bedraagt 68° C of minder;
- hun K-factor ligt tussen 75 en 85. De K-factor komt overeen met het debiet in l/min van een sprinkler onderworpen aan een druk van 1 bar.
De sprinklers worden geïnstalleerd onder het plafond op maximaal 30 cm afstand ervan of worden in het plafond ingebouwd.
Als de oppervlakte van het lokaal kleiner is dan of gelijk aan 12 m, wordt één sprinkler geïnstalleerd in het midden van het vertrek.
Als de oppervlakte van het lokaal groter dan 12 m en kleiner is dan of gelijk aan 24 m, worden twee sprinklers centraal in het vertrek geïnstalleerd, waarbij er tussen beide een afstand van minimaal 2 m en maximaal 4 m is.
5.1.4.3.3 Kenmerken van de leidingen
De leidingen van het systeem zijn in staal.
De leidingen van het systeem en die van het systeem naar de waterteller van het gebouw hebben een nominale diameter (intern) van minimum 25 mm.
De leidingen worden vastgemaakt aan de wanden of ingebouwd, ook in het lokaal voor de opslag van het huisvuil.
5.1.4.3.4 Waterstromingsalarm
De watertoevoerleiding is uitgerust met een alarm dat geplaatst wordt buiten het lokaal voor de opslag van het huisvuil en voldoet aan de norm NBN EN 12259-2 of de norm NBN EN 12259-5.
De leidingen van het systeem mogen stroomafwaarts van de alarminrichting alleen maar worden gebruikt voor het automatisch blussen van het lokaal voor de opslag van het huisvuil.".
Art.51. In punt 5.1.5.1 "Verticale kokers", eerste lid, punt 1 van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt tussen het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende :
"De vrije verluchtingsdoorsnede kan uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen wordt :
- automatisch bij detectie van een brand in de koker;
- automatisch bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie;
- automatisch bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid);
- manueel via een bediening op een evacuatieniveau op een in akkoord met de brandweer bepaalde plaats.
Indien de vrije verluchtingsdoorsnede van een koker uitgerust is met een gemotoriseerde verluchtingsklep, moeten de eventuele gasleidingen in deze koker beantwoorden aan de voorschriften van de NBN D 51-003 voor de leidingen en verbindingen in een niet-verluchte technische koker.".
Art.52. In punt 5.2 "Parkeergebouwen" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het vierde lid wordt vervangen als volgt :
"De wanden van deze lokalen vertonen EI 60 en :
- ofwel geschiedt de toegang door een sas met wanden EI 60 en zelfsluitende deuren EI1 30;
- ofwel geschiedt de toegang tot elk lokaal door een zelfsluitende deur EI1 60.".
2° Tussen het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende :
"Eén enkele uitgang per bouwlaag (binnentrappenhuis, buitentrap, rechtstreekse uitgang naar buiten of hellende rijweg op de bouwlaag die het dichtst bij het uitritniveau ligt) is evenwel voldoende op voorwaarde :
- dat het parkeergebouw zich in de hoogte uitstrekt over maximum twee bouwlagen;
- dat geen enkele van deze beide bouwlagen zich op meer dan twee bouwlagen boven of onder het uitritniveau voor voertuigen bevindt;
- dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 15 m van de toegang tot de evacuatieweg naar de uitgang bevindt;
- en dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 30 m van de toegang tot de uitgang bevindt.".
Art.53. Punt 6.1 van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"6.1 Liften en goederenliften.
6.1.1 Algemeen.
6.1.1.1 De machine en de bijhorende onderdelen van een lift en/of goederenlift zijn niet toegankelijk, behalve voor het onderhoud, de controle en de noodgevallen. De aandrijving bevindt zich :
- ofwel in een machinekamer;
- ofwel in de schacht, met uitzondering van de oleohydraulische liften, waarvoor de aandrijving, met inbegrip van het oliereservoir, zich uitsluitend in een machinekamer moet bevinden.
De controleorganen mogen toegankelijk zijn vanaf het liftbordes, op voorwaarde dat ze de vereiste brandwerendheid van de bordeswand of de wand van de schacht waarin ze worden geplaatst niet nadelig beïnvloeden.
6.1.1.2 In geval van abnormale stijging van de temperatuur van de machine en/of van de andere elektrische uitrustingen, moeten de liften stoppen op een bordes zodat de passagiers kunnen uitstappen.
Een automatische terugkeer naar de normale werking is enkel mogelijk na voldoende afkoeling.
6.1.1.3 In de schacht(en) mag geen enkele blusinrichting met water opgesteld staan.
6.1.2 Opvatting.
6.1.2.1 Het geheel bestaande uit één of meer schachten en de eventuele machinekamer, alsook liftbordessen die een sas moeten vormen, is omsloten door wanden met EI 60.
Hun buitenwanden mogen beglaasd zijn indien deze beantwoorden aan de eisen gesteld in punt 3.5.
De toegangsdeuren tussen het compartiment en het sas hebben EI1 30 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand.
Als de oppervlakte van het sas kleiner is dan de oppervlakte van de liftkooi, is de toegangsdeur tussen het compartiment en het sas, een bij brand zelfsluitend draaideur EI1 30 bediend door een branddetectie-installatie die minstens het volgende omvat :
- een rookdetectie in de liftschacht;
- en een rookdetectie in het compartiment in de omgeving van de toegangsdeur tot het sas.
Het toegangsbordes van de lift(en) mag deel uitmaken van de evacuatieweg.
In de gevallen bedoeld in punt 4.2.2.8, mogen het liftbordes en het trapbordes gemeenschappelijk zijn. Het trappenhuis en de liftkoker vormen dan slechts één geheel.
In een middelhoog gebouw met niet meer dan 6 appartementen per bouwlaag die door eenzelfde trappenhuis bediend worden, mag de gemeenschappelijke hal van die appartementen als sas van de liften dienen.
De deuren die uitgeven op de gemeenschappelijke hal van die appartementen, mogen openen in de tegengestelde richting van de evacuatie en niet zelfsluitend zijn.
6.1.2.2 Het geheel van de schachtdeuren van de lift heeft E 30. De brandwerendheid volgens de norm NBN EN 81-58, waarbij de bordeswand aan de kant van het bordes aan het vuur blootgesteld wordt. De bordeswand zal beproefd worden met de eventuele bedienings- en controleorganen die daarvan deel uitmaken.
De volgens andere methodes geteste schachtdeuren worden aanvaard overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften, op voorwaarde dat ze ten minste dezelfde graad van brandweerstand hebben.
6.1.2.3 De voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 zijn niet vereist in de volgende gevallen :
a) op alle bouwlagen bediend door de lift, indien deze lift de bouwlagen van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen bedient;
b) op bouwlagen bediend door de lift die deel uitmaken van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen en dat geen parkeercompartiment vormt, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2;
c) op de bouwlagen waar de lift rechtstreeks in de buitenlucht uitgeeft, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2.
6.1.2.4 Liften en goederenliften waarvan de aandrijving zich in een machinekamer bevindt.
De binnenwanden van de machinekamer die niet uitgeven op de liftschacht hebben EI 60.
De deuren of valluiken in deze wanden hebben EI1 30.
De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer.
6.1.2.5 Oleohydraulische liften.
De machinekamer is van de liftschacht gescheiden. De wanden van de machinekamer hebben EI 120, ook de wanden die uitgeven op de liftschacht.
De toegang tot de machinekamer gebeurt :
- ofwel door een sas met de volgende kenmerken :
1. twee zelfsluitende deuren EI1 30 bevatten;
2. wanden EI 120 hebben;
3. een minimale oppervlakte van 2 m hebben;
4. gescheiden zijn van de overlopen en de sassen van de trappenhuizen en geen deel uitmaken van de evacuatieweg;
- ofwel door een zelfsluitende deur EI1 60 die niet uitgeeft op een trappenhuis.
De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer.
Het peil van de deurdrempels van de machinekamer is zodanig verhoogd dat de kuip die op die manier gevormd wordt, een inhoud heeft die ten minste gelijk is aan 1,2 maal de olie-inhoud van de machines.
De elektrische apparatuur evenals de elektrische en hydraulische leidingen die van de machinekamer naar de liftschacht lopen, zijn hoger aangebracht dan het hoogste peil dat de uitgelopen olie in de machinekamer kan bereiken.
De ruimte rond de doorboringen voor deze leidingen, moet gedicht worden met een dichtingssysteem met EI 120.
Een thermische onderbreker is voorzien in het oliebad en in de wikkelingen van de aandrijfmotor van de pomp.
Kenmerken van de olie :
- Vlampunt in open vat : ≥ 190 ° C
- Verbrandingspunt : ≥ 200 ° C
- Zelfontbrandingspunt : ≥ 350 ° C
6.1.3 Verluchting.
6.1.3.1 De schacht, de machinekamer of het geheel schacht en machinekamer worden op een natuurlijke manier verlucht via buitenluchtmonden.
De schacht of het geheel schacht en machinekamer mogen echter verlucht worden via binnenluchtmonden op voorwaarde dat de opvatting van de lift voldoet aan :
- ofwel het geval beschreven in a) van punt 6.1.2.3;
- ofwel het geval beschreven in b) van punt 6.1.2.3 in zoverre dat de bouwlagen waar de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 niet zijn vereist, zich boven de overige bouwlagen bevinden.
6.1.3.2 De verluchtingsopeningen hebben een minimale doorsnede van 1 % van de horizontale oppervlakte van de ruimte waaruit de lucht wordt afgevoerd.
De schacht en de machinekamer van een oleohydraulische lift moeten echter afzonderlijk van elkaar verlucht worden.
6.1.3.3 De verluchtingsopeningen mogen uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen :
- automatisch bevolen wordt om de gebruikers van de lift een toereikende verluchting te verzekeren, zelfs bij een langdurige stilstand;
- automatisch bevolen wordt bij een abnormale temperatuursstijging van de machine en/of de controleorganen;
- automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in de liftschacht en/of in de machinekamer;
- automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie;
- automatisch bevolen wordt bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid);
- manueel via een bediening op een evacuatieniveau.
6.1.4 Werking bij brand.
De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften.
Het werkingsprincipe van de liften bij brand bestaat eruit dat wanneer een signaal dat op een brand wijst wordt ontvangen van de branddetectie-installatie of een manuele oproepvoorziening, de liftkooi naar het aangeduide liftbordes wordt gebracht om de passagiers daar toe te laten uit te stappen en vervolgens de lift uit de normale dienst te halen.
6.1.4.1 De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-73.
6.1.4.2 Het bordes van de lift op het evacuatieniveau wordt vastgelegd als aangeduide liftbordes.
6.1.4.3 Elke liftbatterij is minstens voorzien van een manuele oproepvoorziening op een evacuatieniveau.
Bovendien, als het gebouw uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie of met een branddetectie-installatie in de liftschachten en/of in de machinekamers, moet deze installatie in geval van brand een signaal doorgeven naar de liften.
6.1.4.4 Wanneer er een algemene of gedeeltelijke detectie in het gebouw vereist is en de machinerie van de liften en goederenliften bevindt zich in de schacht, dient een rookdetectie geplaatst te worden in de schacht.
6.1.4.5 Indien door een branddetectie-installatie een brand gedetecteerd wordt op het bordes dat overeenstemt met het aangeduide hoofdbordes, moet de lift een of meer bijkomende elektrische signalen krijgen opdat de liftkooi naar het aangeduide vervangende bordes wordt afgeleid.
6.1.4.6 Wanneer de liften bij brand op het aangeduide bordes staan, moet de mogelijkheid bestaan dat de brandweer gemakkelijk kan controleren dat de liftkooien daar staan en dat niemand in de lift opgesloten is.
Liften die, bij hun komst op het aangeduide bordes, met open deuren stilstaan en buiten normale werking worden gesteld, voldoen aan deze vereiste.
6.1.4.7 De lift kan enkel terug in normale werking gesteld worden door een bevoegde persoon.
6.1.4.8 Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen :
- Punt 6.1.4.1 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017.".
Art.54. Punt 6.4 van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"6.4 Speciale liften.
De speciale liften en de werking ervan bij brand beantwoorden aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften.
6.4.1 Liften bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit.
Wanneer een lift bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit verplicht wordt, moet deze voldoen aan de volgende voorschriften, bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1.
6.4.1.1 Deze lift moet zodanig ontworpen en gebouwd worden dat de toegang en het gebruik door personen met beperkte mobiliteit niet belemmerd of verhinderd wordt.
6.4.1.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoordt aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi.
6.4.1.3 De liftkooien zijn ten minste toegankelijk voor een persoon in een rolstoel en een begeleidende persoon.
De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 1,4 m (diepte).
6.4.1.4 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,90 m.
6.4.1.5 De evacuatie gebeurt onder toezicht van een bevoegd persoon. Hiertoe is de lift uitgerust met een schakelaar met "evacuatiesleutel" die het mogelijk maakt dat een bevoegd persoon de bediening van de lift overneemt.
6.4.1.6 Een lichtsignaal licht op als een lift die bestemd is voor de evacuatie van personen met beperkte mobiliteit in evacuatiemodus is.
De minimale afmetingen van het signaal zijn 6 cm (breedte) x 3 cm (hoogte).
Het lichtsignaal wordt boven of naast elke schachtdeur geplaatst, op een hoogte tussen 1,8 m en 2,5 m boven het vloerpeil, en in de liftkooi op een hoogte tussen 1,6 m en 1,8 m.
6.4.1.7 De lift moet een intercomsysteem bevatten dat mondelinge tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is. Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen de liftkooi, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties.
De communicatie-uitrusting in de liftkooi en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.
De bedrading van het communicatiesysteem moet in de liftschacht en/of in voorkomend geval in de machinekamer geïnstalleerd zijn.
6.4.1.8 Met uitzondering van de liften die slechts twee bouwlagen bedienen, moet elk liftbordes moet een intercomsysteem bevatten dat mondelinge tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is. Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen elk liftbordes, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties, zodat de bouwlagen waarop personen met beperkte mobiliteit die dienen geëvacueerd te worden zich bevinden kunnen herkend worden en deze informatie aan de persoon belast met de evacuatie kan doorgegeven worden.
De communicatie-uitrusting op elk liftbordes en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.
Het communicatiesysteem is zo ontworpen dat de werking ervan verzekerd blijft in geval van defect van het communicatiesysteem van de liftkooi bedoeld in punt 6.4.1.7.
6.4.2 Liften bestemd voor de brandweer.
Als het gebouw uitgerust is met een of meer liften bestemd voor de brandweer, moet deze voldoen aan de volgende voorschriften bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1.
6.4.2.1 De liften bestemd voor de brandweer en de werking ervan in geval van brand beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-72.
6.4.2.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoordt aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi.
6.4.2.3 Als er in een liftbatterij geen muur EI 60 is voorzien om de lift bestemd voor de brandweer af te scheiden van de andere liften in een dezelfde schacht, dan moeten alle liften en hun elektrische uitrusting dezelfde bescherming tegen brand hebben als de lift bestemd voor de brandweer.
6.4.2.4 De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 2,1 m (diepte).
6.4.2.5 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m.
6.4.2.6 Op het bordes van het toegangsniveau van de brandweer is een schakelaar met "brandweersleutel" voorzien die de brandweer toelaat om de bediening van de lift over te nemen.
6.4.2.7 De lift moet de verst van het toegangsniveau van de brandweer gelegen verdieping kunnen bereiken in minder dan 60 seconden na het sluiten van de deuren.
6.4.3 Afwijkende bepalingen.
Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen :
- Punt 6.4.1.4 : De schachtdeuren van liften ontworpen voor 1 april 2017, openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m.
- Punten 6.4.1.6, 6.4.1.7 en 6.4.1.8 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017.
- Punten 6.4.2 : Niet van toepassing.".
Art.55. In punt 6.5.2, vierde lid van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt de bepaling onder e) vervangen als volgt :
"e) de speciale liften bedoeld in punt 6.4.".
Art.56. In punt 6.7.1.3 "Beperking van het hergebruik van lucht" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid worden de woorden "brandwerende klep" telkens vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "6.7.4" vervangen door de woorden "6.7.5";
2° het derde lid wordt vervangen als volgt :
"In beide gevallen moet een rookdetectie worden geïnstalleerd in de recyclagelucht voor de rookklep. Als er rook wordt gedetecteerd in de recyclagelucht worden de luchtbehandelingsgroepen stilgelegd, de rookkleppen afgesloten en, in het tweede geval, wordt het kanalenstelsel voor de afvoer naar buiten van de recyclagelucht automatisch geopend en is klaar om te werken wanneer de luchtbehandelingsgroepen in werking worden gezet door de brandweer."
3° in het vierde lid worden de woorden "brandwerende klep" vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "met een debiet kleiner dan of gelijk aan 5000 mü/h, die slechts één enkel lokaal bedienen" vervangen door de woorden "die slechts één enkel lokaal bedienen met een totaal debiet kleiner of gelijk aan 5000 mü/h".
Art.57. In punt 6.7.2.1 "Luchtkanalen in evacuatiewegen", derde lid, van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "In de evacuatiewegen, blijven" worden opgeheven;
2° de woorden "in de evacuatiewegen" worden ingevoegd tussen de woorden "De afzuigkanalen" en de woorden "met hun ophangingen";
3° de woorden "in geval van brand ten minste een « h stabiel" worden vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens « h".
Art.58. In punt 6.7.2.2 "Afzuigkanalen van collectieve keukens", derde lid, van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "blijven in geval van brand ten minste een « h stabiel" worden vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens « h".
Art.59. In punt 6.7.3.2 "Doorgangen met brandwerende kleppen", van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "Deze klep kan evenwel uit de as van de wand geplaatst worden en door een kanaal met deze doorvoerde wand verbonden worden voor zover het geheel van kanaal en klep dezelfde brandweerstand (EI-S) bezit als vereist voor de doorvoerde wand;" ingevoegd tussen de woorden "a) een brandwerende klep met dezelfde brandweerstand (EI-S) als vereist voor de doorboorde wand en die voldoet aan 6.7.4 wordt geplaatst ter hoogte van de wanddoorgang" en de woorden "b) het kanaal heeft dezelfde brandweerstand".
Art.60. Het punt 6.7.5 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt vernummerd tot het punt 6.7.6 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties".
Art.61. In bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt in de plaats van het punt 6.7.5, dat vernummerd werd tot het punt 6.7.6 het als volgt luidende punt 6.7.5 "Rookkleppen" ingevoegd :
"6.7.5 Rookkleppen
Een rookklep voldoet aan de volgende voorwaarden :
1. de dichtheid van de klep moet één van volgende kwaliteiten hebben :
a) in gesloten stand en bij een statisch drukverschil van 500 Pa mag het luchtverlies niet meer bedragen dan 60 l/s.m;
b) klasse 3 volgens de norm NBN EN 1751;
2. de pakking die gebruikt wordt om deze dichtheid te bekomen, moet gedurende 2 h bestand zijn tegen temperaturen die schommelen van -20° C tot 100° C, waarna de klep aan de bovenvermelde dichtheidsproef nog voldoet;
3. het sluitingssysteem van de rookklep heeft een positieve veiligheid.
Art.62. In punt 6.8.5.3.1, tweede lid, van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt het woord "gebruikte" opgeheven.
Art.63. In punt 6.8.5.4.1 van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt het tweede lid aangevuld met de woorden ", tenzij het gehele gebouw is uitgerust met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler".
HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van bijlage 4 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art.64. Punt 0.2 van bijlage 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"0.2 Toepassingsgebied.
0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend na 31 december 1997 en voor 1 december 2012 :
1. de hoge gebouwen;
2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een hoog gebouw zijn;
3. de lokalen of delen van hoge gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m, onder de volgende voorwaarden :
- in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit is kleiner dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw;
- de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen;
- er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden.
0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter :
1. de industriegebouwen;
2. de gebouwen bedoeld in punt 4 van het punt 0.2.1 van bijlage 3.
Art.65. In punt 5.1.2 "Stookafdelingen en bijhorigheden", eerste lid van bijlage 4 van het hetzelfde besluit, worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001".
HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van bijlage 4/1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art.66. Punt 0.2 van bijlage 4/1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"0.2 Toepassingsgebied.
0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend vanaf 1 december 2012 :
1. de hoge gebouwen;
2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een hoog gebouw zijn;
3. de lokalen of delen van hoge gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m, onder de volgende voorwaarden :
- in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit kleiner is dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw;
- de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen;
- er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden.
0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter :
1. de industriegebouwen;
2. de gebouwen bedoeld in punt 4 van het punt 0.2.1 van bijlage 3/1.
Art.67. In punt 2.1, vierde lid van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het punt b) worden de woorden "voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw is ingediend voor 1 april 2017," ingevoegd tussen de woorden "indien de gecumuleerde oppervlakte van die bouwlagen niet groter is dan 2500 m;" en de woorden "ingeval de duplex zich op de hoogste twee bouwlagen van het gebouw bevindt";
2° een bepaling onder b/1) wordt ingevoegd luidende :
"b/1) de hoogte van een compartiment mag zich uitstrekken over drie boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (triplex), voor zover de som van hun gecumuleerde oppervlakte de 300 m niet overschrijdt, en dat dit compartiment is uitgerust met een automatische branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding geeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's; ";
3° in het punt c) worden de woorden "voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning is ingediend voor 1 april 2017, mogen" ingevoegd voor de woorden "de benedenverdieping en de eerste verdieping (of tussenverdieping)" en wordt het woord "mogen" opgeheven tussen de woorden "de benedenverdieping en de eerste verdieping (of tussenverdieping)" en de woorden "eveneens één compartiment vormen, op voorwaarde dat".
Art.68. In punt 3.4.2, tweede lid van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "EI 30" vervangen door de woorden "E 30".
Art.69. In punt 3.5.1.1 "Ter hoogte van de scheiding tussen compartimenten" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "(lichte gevel)" opgeheven;
2° in het eerste lid wordt de zin "Deze bevestigingen moeten beschermd zijn tegen een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment." vervangen als volgt :
"Met uitzondering van de gebouwen die uitgerust zijn met een automatische blusinstallatie, moeten deze bevestigingen R 60 zijn ten opzichte van een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment.";
3° in het tweede lid worden de woorden "EI 120" telkens vervangen door de woorden "EI 60".
Art.70. Punt 4.2.2.7 van bijlage 4/1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"4.2.2.7 Alleen de volgende voorwerpen zijn toegelaten in de trappenhuizen :
- detectiemiddelen;
- blusmiddelen, met uitzondering van de muurhaspels;
- signalisatietoestellen;
- verlichtingstoestellen;
- verwarmingstoestellen;
- ventilatieinrichtingen;
- ontrokingsinrichtingen.
De elektrische leidingen, de verluchtingskokers en de ontrokingskokers zijn alleen toegelaten als zij slechts dienen voor de werking van de voornoemde voorwerpen die in het trappenhuis geïnstalleerd zijn.
Waterleidingen zijn toegelaten in de trappenhuizen.
Elke andere leiding is verboden in de trappenhuizen.".
Art.71. Punt 4.4.3 "Op een bouwlaag die geen evacuatieniveau is" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
"Deze vereiste is niet van toepassing op de compartimenten met uitsluitend dagbezetting waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2500 m op voorwaarde :
- dat deze compartimenten zijn uitgerust met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler;
- dat het gebouw is uitgerust met een automatisch branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding en de plaats ervan aangeeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's;
- en dat de producten die gebruikt worden voor de bekleding van verticale wanden, plafonds en vloeren van die compartimenten voldoen aan de vereisten inzake reactie bij brand op de evacuatiewegen.".
Art.72. In punt 5.1.2.1 "Stookafdelingen met een totaal nuttig warmtevermogen van de generatoren opgesteld in het lokaal groter dan of gelijk aan 70 kW", eerste lid van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit, worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001".
Art.73. In punt 5.1.4.2 "Lokaal voor de opslag van het huisvuil" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden het tweede lid vervangen als volgt :
"Het lokaal is toegankelijk :
a) ofwel via een sas met de volgende kenmerken :
1. zelfsluitende deuren EI1 30;
2. wanden EI 120;
3. minimale oppervlakte 2 m;
b) ofwel door een zelfsluitende deur EI1 30 op voorwaarde dat het lokaal voor de opslag van het huisvuil is uitgerust met een automatische blusinstallatie.
Deze automatische blusinstallatie wordt verondersteld conform te zijn als zij beantwoordt aan de voorschriften van het punt 5.1.4.3.".
Art.74. In bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt een punt 5.1.4.3 ingevoegd, luidende :
"5.1.4.3 Type-oplossing voor de lokalen voor de opslag van het huisvuil - Automatisch blussysteem van het type sprinkler rechtstreeks aangesloten op het openbaar waterleidingnet.
Deze type-oplossing is slechts van toepassing op een lokaal voor de opslag van het huisvuil waarvan de oppervlakte kleiner is dan of gelijk aan 24 m.
Deze type-oplossing beschrijft een automatisch blussysteem met water aangesloten op het openbaar waterleidingnet zonder verplichte plaatsing van overdrukapparatuur (bv. pomp). Dit systeem is een installatie waarbij de leidingen altijd gevuld zijn met water.
5.1.4.3.1 Omgevings- en werkingsvoorwaarden
Het volledige automatische blussysteem, met inbegrip van het lokaal voor de opslag van het huisvuil en de leidingen er naartoe tot aan de waterteller van het gebouw, moet worden beschermd tegen vorst.
De druk van het water in dit systeem mag 12 bar niet overschrijden.
Dit automatisch blussysteem moet permanent in staat zijn om te werken, behalve tijdens testen, controles of onderhoud (alle kranen in de toevoerleidingen en de kranen in het systeem zelf in open stand, onderdelen onderhouden in goede staat van werking,...).
5.1.4.3.2 Kenmerken voor ontwerp en installatie van sprinklers
De sprinklers zijn conform de norm NBN EN 12259-1 en hebben de volgende kenmerken :
- zij zijn van het conventionele type, hangend of staand;
- hun nominale werkingstemperatuur bedraagt 68° C of minder;
- hun K-factor ligt tussen 75 en 85. De K-factor komt overeen met het debiet in l/min van een sprinkler onderworpen aan een druk van 1 bar.
De sprinklers worden geïnstalleerd onder het plafond op maximaal 30 cm afstand ervan of worden in het plafond ingebouwd.
Als de oppervlakte van het lokaal kleiner is dan of gelijk aan 12 m, wordt één sprinkler geïnstalleerd in het midden van het vertrek.
Als de oppervlakte van het lokaal groter dan 12 m en kleiner is dan of gelijk aan 24 m, worden twee sprinklers centraal in het vertrek geïnstalleerd, waarbij er tussen beide een afstand van minimaal 2 m en maximaal 4 m is.
5.1.4.3.3 Kenmerken van de leidingen
De leidingen van het systeem zijn in staal.
De leidingen van het systeem en die van het systeem naar de waterteller van het gebouw hebben een nominale diameter (intern) van minimum 25 mm.
De leidingen worden vastgemaakt aan de wanden of ingebouwd, ook in het lokaal voor de opslag van het huisvuil.
5.1.4.3.4 Waterstromingsalarm
De watertoevoerleiding is uitgerust met een alarm dat geplaatst wordt buiten het lokaal voor de opslag van het huisvuil en voldoet aan de norm NBN EN 12259-2 of de norm NBN EN 12259-5.
De leidingen van het systeem mogen stroomafwaarts van de alarminrichting alleen maar worden gebruikt voor het automatisch blussen van het lokaal voor de opslag van het huisvuil.".
Art.75. In punt 5.1.5.1 "Verticale kokers", eerste lid, punt 1 van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt tussen het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende :
"De vrije verluchtingsdoorsnede kan uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen wordt :
- automatisch bij detectie van een brand in de koker;
- automatisch bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie;
- automatisch bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid);
- manueel via een bediening op een evacuatieniveau op een in akkoord met de brandweer bepaalde plaats.
Indien de vrije verluchtingsdoorsnede van een koker uitgerust is met een gemotoriseerde verluchtingsklep, moeten de eventuele gasleidingen in deze koker beantwoorden aan de voorschriften van de NBN D 51-003 voor de leidingen en verbindingen in een niet-verluchte technische koker.".
Art.76. In punt 5.2 "Parkeergebouwen" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het vierde lid wordt vervangen als volgt :
"De wanden van deze lokalen vertonen EI 120 en :
- ofwel geschiedt de toegang door een sas met wanden EI 120 en zelfsluitende deuren EI1 30;
- ofwel geschiedt de toegang tot elk lokaal door een zelfsluitende deur EI1 60.".
2° Tussen het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende :
"Eén enkele uitgang per bouwlaag (binnentrappenhuis, buitentrap, rechtstreekse uitgang naar buiten of hellende rijweg op de bouwlaag die het dichtst bij het uitritniveau ligt) is evenwel voldoende op voorwaarde :
- dat het parkeergebouw zich in de hoogte uitstrekt over maximum twee bouwlagen;
- dat geen enkele van deze beide bouwlagen zich op meer dan twee bouwlagen boven of onder het uitritniveau voor voertuigen bevindt;
- dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 15 m van de toegang tot de evacuatieweg naar de uitgang bevindt;
- en dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 30 m van de toegang tot de uitgang bevindt.".
Art.77. Punt 6.1 van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"6.1 Liften en goederenliften.
6.1.1 Algemeen.
6.1.1.1 De machine en de bijhorende onderdelen van een lift en/of goederenlift zijn niet toegankelijk, behalve voor het onderhoud, de controle en de noodgevallen. De aandrijving bevindt zich :
- ofwel in een machinekamer;
- ofwel in de schacht, met uitzondering van de oleohydraulische liften, waarvoor de aandrijving, met inbegrip van het oliereservoir, zich uitsluitend in een machinekamer moet bevinden.
De controleorganen mogen toegankelijk zijn vanaf het liftbordes, op voorwaarde dat ze de vereiste brandwerendheid van de bordeswand of de wand van de schacht waarin ze worden geplaatst niet nadelig beïnvloeden.
6.1.1.2 In geval van abnormale stijging van de temperatuur van de machine en/of van de andere elektrische uitrustingen, moeten de liften stoppen op een bordes zodat de passagiers kunnen uitstappen.
Een automatische terugkeer naar de normale werking is enkel mogelijk na voldoende afkoeling.
6.1.1.3 In de schacht(en) mag geen enkele blusinrichting met water opgesteld staan.
6.1.2 Opvatting.
6.1.2.1 Het geheel bestaande uit één of meer schachten en de eventuele machinekamer, alsook liftbordessen die een sas moeten vormen, is omsloten door wanden met EI 120.
Hun buitenwanden mogen beglaasd zijn indien deze beantwoorden aan de eisen gesteld in punt 3.5.
De toegangsdeuren tussen het compartiment en het sas hebben EI1 30 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand.
Als de oppervlakte van het sas kleiner is dan de oppervlakte van de liftkooi, is de toegangsdeur tussen het compartiment en het sas, een bij brand zelfsluitend draaideur EI1 30 bediend door een branddetectie-installatie die minstens het volgende omvat :
- een rookdetectie in de liftschacht;
- en een rookdetectie in het compartiment in de omgeving van de toegangsdeur tot het sas.
Het toegangsbordes moet gescheiden zijn van de overlopen en de sassen van de trappenhuizen, en mag geen deel uitmaken van de evacuatieweg, behalve in de gevallen bedoeld in 4.2.2.8 en 4.2.2.9.
6.1.2.2 Het geheel van de schachtdeuren van de lift heeft E 30. De brandwerendheid volgens de norm NBN EN 81-58, waarbij de bordeswand aan de kant van het bordes aan het vuur blootgesteld wordt. De bordeswand zal beproefd worden met de eventuele bedienings- en controleorganen die daarvan deel uitmaken.
De volgens andere methodes geteste schachtdeuren worden aanvaard overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften, op voorwaarde dat ze ten minste dezelfde graad van brandweerstand hebben.
6.1.2.3 De voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 zijn niet vereist in de volgende gevallen :
a) op alle bouwlagen bediend door de lift, indien deze lift de bouwlagen van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen bedient;
b) op bouwlagen bediend door de lift die deel uitmaken van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen en dat geen parkeercompartiment vormt, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2;
c) op de bouwlagen waar de lift rechtstreeks in de buitenlucht uitgeeft, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2.
6.1.2.4 Liften en goederenliften waarvan de aandrijving zich in een machinekamer bevindt.
De binnenwanden van de machinekamer die niet uitgeven op de liftschacht hebben EI 120.
De deuren of valluiken in deze wanden hebben EI1 60.
De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer.
6.1.2.5 Oleohydraulische liften.
De machinekamer is van de liftschacht gescheiden. De wanden van de machinekamer hebben EI 120, ook de wanden die uitgeven op de liftschacht.
De toegang tot de machinekamer gebeurt :
- ofwel door een sas met de volgende kenmerken :
1. twee zelfsluitende deuren EI1 30 bevatten;
2. wanden EI 120 hebben;
3. een minimale oppervlakte van 2 m hebben;
4. gescheiden zijn van de overlopen en de sassen van de trappenhuizen en geen deel uitmaken van de evacuatieweg;
- ofwel door een zelfsluitende deur EI1 60 die niet uitgeeft op een trappenhuis.
De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer.
Het peil van de deurdrempels van de machinekamer is zodanig verhoogd dat de kuip die op die manier gevormd wordt, een inhoud heeft die ten minste gelijk is aan 1,2 maal de olie-inhoud van de machines.
De elektrische apparatuur evenals de elektrische en hydraulische leidingen die van de machinekamer naar de liftschacht lopen, zijn hoger aangebracht dan het hoogste peil dat de uitgelopen olie in de machinekamer kan bereiken.
De ruimte rond de doorboringen voor deze leidingen, moet gedicht worden met een dichtingssysteem met EI 120.
Een thermische onderbreker is voorzien in het oliebad en in de wikkelingen van de aandrijfmotor van de pomp.
Kenmerken van de olie :
- Vlampunt in open vat : ≥ 190 ° C
- Verbrandingspunt : ≥ 200 ° C
- Zelfontbrandingspunt : ≥ 350 ° C
6.1.3 Verluchting.
6.1.3.1 De schacht, de machinekamer of het geheel schacht en machinekamer worden op een natuurlijke manier verlucht via buitenluchtmonden.
De schacht of het geheel schacht en machinekamer mogen echter verlucht worden via binnenluchtmonden op voorwaarde dat de opvatting van de lift voldoet aan :
- ofwel het geval beschreven in a) van punt 6.1.2.3;
- ofwel het geval beschreven in b) van punt 6.1.2.3 in zoverre dat de bouwlagen waar de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 niet zijn vereist, zich boven de overige bouwlagen bevinden.
6.1.3.2 De verluchtingsopeningen hebben een minimale doorsnede van 1 % van de horizontale oppervlakte van de ruimte waaruit de lucht wordt afgevoerd.
De schacht en de machinekamer van een oleohydraulische lift moeten echter afzonderlijk van elkaar verlucht worden.
6.1.3.3 De verluchtingsopeningen mogen uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen :
- automatisch bevolen wordt om de gebruikers van de lift een toereikende verluchting te verzekeren, zelfs bij een langdurige stilstand;
- automatisch bevolen wordt bij een abnormale temperatuursstijging van de machine en/of de controleorganen;
- automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in de liftschacht en/of in de machinekamer;
- automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie;
- automatisch bevolen wordt bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid);
- manueel via een bediening op een evacuatieniveau.
6.1.4 Werking bij brand.
De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften.
Het werkingsprincipe van de liften bij brand bestaat eruit dat wanneer een signaal dat op een brand wijst wordt ontvangen van de branddetectie-installatie of een manuele oproepvoorziening, de liftkooi naar het aangeduide liftbordes wordt gebracht om de passagiers daar toe te laten uit te stappen en vervolgens de lift uit de normale dienst te halen.
6.1.4.1 De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-73.
6.1.4.2 Het bordes van de lift op het evacuatieniveau wordt vastgelegd als aangeduide liftbordes.
6.1.4.3 Elke liftbatterij is minstens voorzien van een manuele oproepvoorziening op een evacuatieniveau.
Bovendien, als het gebouw uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie of met een branddetectie-installatie in de liftschachten en/of in de machinekamers, moet deze installatie in geval van brand een signaal doorgeven naar de liften.
6.1.4.4 Wanneer er een algemene of gedeeltelijke detectie in het gebouw vereist is en de machinerie van de liften en goederenliften bevindt zich in de schacht, dient een rookdetectie geplaatst te worden in de schacht.
6.1.4.5 Indien door een branddetectie-installatie een brand gedetecteerd wordt op het bordes dat overeenstemt met het aangeduide hoofdbordes, moet de lift een of meer bijkomende elektrische signalen krijgen opdat de liftkooi naar het aangeduide vervangende bordes wordt afgeleid.
6.1.4.6 Wanneer de liften bij brand op het aangeduide bordes staan, moet de mogelijkheid bestaan dat de brandweer gemakkelijk kan controleren dat de liftkooien daar staan en dat niemand in de lift opgesloten is.
Liften die, bij hun komst op het aangeduide bordes, met open deuren stilstaan en buiten normale werking worden gesteld, voldoen aan deze vereiste.
6.1.4.7 De lift kan enkel terug in normale werking gesteld worden door een bevoegde persoon.
6.1.4.8 Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen :
- Punt 6.1.4.1 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017.".
Art.78. Punt 6.4 van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"6.4 Speciale liften.
De speciale liften en de werking ervan bij brand beantwoorden aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften.
6.4.1 Liften bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit.
Wanneer een lift bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit verplicht wordt, moet deze voldoen aan de volgende voorschriften, bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1.
6.4.1.1 Deze lift moet zodanig ontworpen en gebouwd worden dat de toegang en het gebruik door personen met beperkte mobiliteit niet belemmerd of verhinderd wordt.
6.4.1.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoorden aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi.
6.4.1.3 De liftkooien zijn ten minste toegankelijk voor een persoon in een rolstoel en een begeleidende persoon.
De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 1,4 m (diepte).
6.4.1.4 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,90 m.
6.4.1.5 De evacuatie gebeurt onder toezicht van een bevoegd persoon. Hiertoe is de lift uitgerust met een schakelaar met "evacuatiesleutel" die het mogelijk maakt dat een bevoegd persoon de bediening van de lift overneemt.
6.4.1.6 Een lichtsignaal licht dat op als een lift die bestemd is voor de evacuatie van personen met beperkte mobiliteit in evacuatiemodus is.
De minimale afmetingen van het signaal zijn 6 cm (breedte) x 3 cm (hoogte).
Het lichtsignaal wordt boven of naast elke schachtdeur geplaatst, op een hoogte tussen 1,8 m en 2,5 m boven het vloerpeil, en in de liftkooi op een hoogte tussen 1,6 m en 1,8 m.
6.4.1.7 De lift een moet intercomsysteem bevatten dat mondeling tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is. Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen de liftkooi, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties.
De communicatie-uitrusting in de liftkooi en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.
De bedrading van het communicatiesysteem moet in de liftschacht en/of in voorkomend geval in de machinekamer geïnstalleerd zijn.
6.4.1.8 Met uitzondering van de liften die slechts twee bouwlagen bedienen, elk liftbordes moet een intercomsysteem bevatten dat mondeling tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is. Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen elk liftbordes, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties, zodat de bouwlagen waarop personen met beperkte mobiliteit die dienen geëvacueerd te worden zich bevinden kunnen herkend worden en deze informatie aan de persoon belast met de evacuatie kan doorgegeven worden.
De communicatie-uitrusting op elk liftbordes en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.
Het communicatiesysteem is zo ontworpen dat de werking ervan verzekerd blijft in geval van defect van het communicatiesysteem van de liftkooi bedoeld in punt 6.4.1.7.
6.4.2 Liften bestemd voor de brandweer.
Elk compartiment en elk niveau dat uitgerust is met een lift, met uitzondering eventueel van het technische compartiment van het hogere niveau, wordt aangedaan door ten minste :
a) 1 lift bestemd voor de brandweer voor de gebouwen waarvan de hoogte zich tussen 25 m en 100 m bevindt;
b) 2 liften bestemd voor de brandweer voor de gebouwen waarvan de hoogte groter is dan 100 m.
Deze liften bestemd voor de brandweer moeten voldoen aan de volgende voorschriften bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1.
In afwijking van de eerste alinea, is een lift bestemd voor de brandweer niet vereist in de gebouwen bedoeld in punt 4.2.2.9.
6.4.2.1 De liften bestemd voor de brandweer en de werking ervan in geval van brand beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-72.
6.4.2.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoorden aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi.
6.4.2.3 Voor de gebouwen waarvan de hoogte zich tussen 25 m en de 75 m bevindt, moeten alle liften en hun elektrische uitrusting dezelfde bescherming tegen brand hebben als de lift bestemd voor de brandweer als er in een liftbatterij geen muur EI 60 is voorzien om de lift bestemd voor de brandweer af te scheiden van de andere liften in een dezelfde schacht.
Voor de gebouwen waarvan de hoogte groter is dan 75 m, vormt elk geheel bestaande uit de schacht en de eventuele machinekamer, alsook de liftbordessen, van een lift bestemd voor de brandweer vormt een onafhankelijk geheel van de andere liften dat beantwoorden aan de voorschriften van punt 6.1.2.1.
6.4.2.4 De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 2,1 m (diepte).
6.4.2.5 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m.
6.4.2.6 Op het bordes van het toegangsniveau van de brandweer is een schakelaar met "brandweersleutel" voorzien die de brandweer toelaat om de bediening van de lift over te nemen.
6.4.2.7 De lift moet de verst van het toegangsniveau van de brandweer gelegen verdieping kunnen bereiken in minder dan 60 seconden na het sluiten van de deuren.
Echter voor de gebouwen waarvan de hoogte groter is dan 200 m, wordt deze tijd verlengd met 1 seconde per schijf van 3 m die hoger dan 200 m gelegen is.
6.4.3 Afwijkende bepalingen.
Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen :
- Punt 6.4.1.4 : De schachtdeuren van liften ontworpen voor 1 april 2017, openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m.
- Punten 6.4.1.6, 6.4.1.7 en 6.4.1.8 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017.
- Punt 6.4.2, 1ste alinea : Elk compartiment en elk niveau dat uitgerust is met een lift, met uitzondering eventueel van het technische compartiment van het hogere niveau, wordt aangedaan door ten minste 1 lift bestemd voor de brandweer.
- Punten 6.4.2.1 en 6.4.2.3 : Niet van toepassing.
- Punt 6.4.2.4 : De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 1,4 m (diepte).".
Art.79. In punt 6.5.2, vierde lid van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt de bepaling onder e) vervangen als volgt :
"e) alle liften, met uitzondering in de gebouwen bedoeld in punt 4.2.2.9 van de niet-speciale liften die niet zijn bedoeld door punt 6.4.".
Art.80. In punt 6.5.4 "Veiligheidsverlichting" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt het derde lid vervangen als volgt :
"In geval de autonome stroombron in werking treedt, worden de liftkooien van de niet-speciale liften die niet zijn bedoeld door punt 6.4 naar het aangeduide liftbordes gebracht om de passagiers daar toe te laten uit te stappen en vervolgens de lift uit de normale dienst te halen.".
Art.81. In punt 6.7.1.3 "Beperking van het hergebruik van lucht" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid worden de woorden "brandwerende klep" telkens vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "6.7.4" vervangen door de woorden "6.7.5";
2° in het derde lid wordt de zin "In beide gevallen wordt de recyclagelucht automatisch naar buiten afgevoerd, wanneer hierin rook aanwezig is." vervangen als volgt :
"In beide gevallen moet een rookdetectie worden geïnstalleerd in de recyclagelucht voor de rookklep. Als er rook wordt gedetecteerd in de recyclagelucht worden de luchtbehandelingsgroepen stilgelegd, de rookkleppen afgesloten en, in het tweede geval, wordt het kanalenstelsel voor de afvoer naar buiten van de recyclagelucht automatisch geopend en is klaar om te werken wanneer de luchtbehandelingsgroepen in werking worden gezet door de brandweer."
3° in het vierde lid worden de woorden "brandwerende klep" vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "met een debiet kleiner dan of gelijk aan 5000 mü/h, die slechts één enkel lokaal bedienen" vervangen door de woorden "die slechts één enkel lokaal bedienen met een totaal debiet kleiner of gelijk aan 5000 mü/h".
Art.82. In punt 6.7.2.1 "Luchtkanalen in evacuatiewegen", derde lid, van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "In de evacuatiewegen, blijven" worden opgeheven;
2° de woorden "in de evacuatiewegen" worden ingevoegd tussen de woorden "De afzuigkanalen" en de woorden "met hun ophangingen";
3° de woorden "in geval van brand ten minste een « h stabiel" worden vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens « h".
Art.83. In punt 6.7.2.2 "Afzuigkanalen van collectieve keukens", derde lid, van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "blijven in geval van brand ten minste een « h stabiel" worden vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens « h".
Art.84. In punt 6.7.3.2 "Doorgangen met brandwerende kleppen", van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "Deze klep kan evenwel uit de as van de wand geplaatst worden en door een kanaal met deze doorvoerde wand verbonden worden voor zover het geheel van kanaal en klep dezelfde brandweerstand (EI-S) bezit als vereist voor de doorvoerde wand;" ingevoegd tussen de woorden "a) een brandwerende klep met dezelfde brandweerstand (EI-S) als vereist voor de doorboorde wand en die voldoet aan 6.7.4 wordt geplaatst ter hoogte van de wanddoorgang" en de woorden "b) het kanaal heeft dezelfde brandweerstand".
Art.85. Het punt 6.7.5 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt vernummerd tot het punt 6.7.6 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties".
Art.86. In bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt in de plaats van het punt 6.7.5, dat vernummerd werd tot het punt 6.7.6 het als volgt luidende punt 6.7.5 "Rookkleppen" ingevoegd :
"6.7.5 Rookkleppen
Een rookklep voldoet aan de volgende voorwaarden :
1. de dichtheid van de klep moet één van volgende kwaliteiten hebben :
a) in gesloten stand en bij een statisch drukverschil van 500 Pa mag het luchtverlies niet meer bedragen dan 60 l/s.m;
b) klasse 3 volgens de norm NBN EN 1751;
2. de pakking die gebruikt wordt om deze dichtheid te bekomen, moet gedurende 2 h bestand zijn tegen temperaturen die schommelen van -20° C tot 100° C, waarna de klep aan de bovenvermelde dichtheidsproef nog voldoet;
3. het sluitingssysteem van de rookklep heeft een positieve veiligheid.
Art.87. In punt 6.8.5.3.1, tweede lid, van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt het woord "gebruikte" opgeheven.
Art.88. In punt 6.9.4.1 "Buitenluchtinlaten", derde en vierde lid, van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "brandwerende klep" telkens vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "6.7.4" vervangen door de woorden "6.7.5".
Art.89. In punt 6.9.4.9 "Bediening van de installaties voor de rookafvoerventilatie", eerste lid, van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "6.7.5" vervangen door de woorden "6.7.6".
HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art.90. In punt 0.2 "Toepassingsgebied" van bijlage 5 van hetzelfde besluit wordt de zin "De gestelde eisen gelden voor nieuwe gebouwen." opgeheven.
HOOFDSTUK 10. - Wijzigingen van bijlage 6 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art.91. Punt 1.2 "Toepassingsgebied" van bijlage 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"1.2 Toepassingsgebied
1.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend vanaf 15 augustus 2009 :
1. de industriegebouwen;
2. uitbreidingen die na realisatie een industriegebouw zijn;
3. de lokalen of delen van industriegebouwen waarin niet-industriële activiteiten plaatsvinden en waarvan de totale oppervlakte per compartiment kleiner is dan of gelijk aan 500 m, onder volgende voorwaarden :
- in het compartiment hoofdzakelijk industriële activiteiten plaats vinden; de totale oppervlakte van de lokalen voor industriële activiteit is groter dan de overblijvende oppervlakte van het compartiment;
- de niet-industriële activiteiten in deze lokalen de industriële activiteiten in hetzelfde gebouw ondersteunen;
- deze lokalen zich niet onder het evacuatieniveau bevinden;
- het compartiment waarin niet-industriële activiteiten plaats vinden, is niet bestemd voor nachtbezetting;
- het gebouw uitgerust is met een automatische branddetectie-installatie van het type algemene bewaking en een alarminstallatie;
- de lokalen waarin niet-industriële activiteiten plaatsvinden, voldoen aan dezelfde voorschriften als diegene die voortvloeien uit de industriële activiteiten in hetzelfde compartiment, met uitzondering van in voorkomend geval de rook- en warmteafvoerinstallatie.
- de evacuatie van die lokalen met niet-industriële activiteiten gebeurt overeenkomstig punt 7.2.2.
1.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter :
1. de industriegebouwen met slechts één bouwlaag, waarvan de totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100 m is;
2. de industriële installaties en industriële activiteiten die niet in gebouwen gelegen zijn;
3. de delen van industriegebouwen, waarin geen industriële activiteiten plaats vinden en waarvan de totale oppervlakte van de bouwlagen per compartiment groter is dan 100 m, behalve de delen van industriegebouwen bedoeld in punt 3 van het voormelde punt 1.2.1;
4. de lokalen of delen van gebouwen bedoeld in punt 3 van het punt 0.2.1 van de bijlagen 2, 2/1, 3, 3/1, 4 en 4/1."
Art.92. Punt 7.2 "Af te leggen weg tot een uitgang" van bijlage 6 van hetzelfde besluit waarvan de bestaande tekst punt 7.2.1 zal vormen, wordt aangevuld met een punt 7.2.2, luidende :
"7.2.2 In de lokalen en delen van gebouwen bedoeld in punt 3 van het punt 1.2.1 is de afstand die in geval van evacuatie dient afgelegd te worden niet hoger dan :
- 30 m tot aan een uitgang naar een veilige plaats;
- 45 m tot aan een uitgang naar een veilige plaats wanneer de toegang naar die uitgang via een evacuatieweg of een trappenhuis geschiedt en op voorwaarde dat er niet meer dan 30 m hoeft afgelegd te worden tot aan die evacuatieweg of dat trappenhuis.
Bovendien hebben de wanden van die evacuatieweg en van het trappenhuis een brandweerstand EI 60 en zijn ze uitgerust met brandwerende deuren EI1 30.".
HOOFDSTUK 11. - Wijzigingen van bijlage 7 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Art.93. In bijlage 7 van hetzelfde besluit wordt een punt 2 ingevoegd, luidende :
"2 DE SASSEN
2.1 Toepassingsgebied
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op sassen vereist door de bijlagen 2, 2/1, 3, 3/1, 4 en 4/1 van dit besluit.
2.2 Uitrusting
Alleen de volgende voorwerpen zijn toegelaten in de sassen :
- detectiemiddelen;
- blusmiddelen;
- signalisatietoestellen;
- verlichtingstoestellen;
- verwarmingstoestellen;
- ventilatieinrichtingen;
- ontrokingsinrichtingen.
De elektrische leidingen, de verluchtingskokers en de ontrokingskokers zijn alleen toegelaten :
- als zij slechts dienen voor de werking van de voornoemde voorwerpen die in de sas geïnstalleerd zijn,
- of als de sas slechts uitgeeft op niet voor verblijf bestemde lokalen (bijvoorbeeld : technische ruimten, transformatorlokalen, bergingen, archieflokalen, lokalen voor de opslag van het huisvuil, lokalen voor tellers, verwarmingslokalen,...) of parkeergebouwen.
Waterleidingen zijn toegelaten in de sassen.
Elke andere leiding is verboden in de sassen.".
HOOFDSTUK 12. - Slotbepalingen
Art.94. § 1. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2017, met uitzondering van artikel 4, dat uitwerking heeft met ingang van 1 december 2016.
Art. 95. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.