15 APRIL 2015. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 63, 114 en 116 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot herstel van de artikelen 90 en 125 in hetzelfde besluit in het kader van de mantelzorg
Art. 1-7
Artikel 1. - In artikel 63, § 2, derde lid, 1°, a) van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juni 2006 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 december 2011, 28 maart 2014, 29 juni 2014, 1 juli 2014 en 30 december 2014, wordt de zinsnede ", zoals van kracht tot 31 december 2014 of tot het einde van de lopende vrijstelling" geschrapt.
Art.2. - Artikel 90 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 30 december 2014, wordt hersteld als volgt :
"Art. 90. § 1. De volledig werkloze die mantelzorg verleent kan op zijn vraag vrijgesteld worden van de toepassing van de artikelen 51, § 1, tweede lid, 3° tot 6°, 56, §§ 1 tot en met 3 en 58.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder mantelzorg verstaan, het effectief, doorlopend en regelmatig verlenen van :
1° palliatieve zorg;
2° zorg aan een gezinslid dat, of aan een bloed- of aanverwant tot en met de tweede graad die, zwaar ziek is;
3° zorg aan een gehandicapt kind dat jonger is dan 21 jaar.
De vrijstelling belet niet dat de in het eerste lid vermelde artikelen toegepast kunnen worden indien deze toepassing steunt op feiten die zich voordeden vóór de aanvangsdatum van de vrijstelling.
De vraag om vrijstelling moet voorafgaandelijk op het werkloosheidsbureau toekomen en moet een verklaring op eer bevatten waarin de werkloze zich ertoe verbindt dat hij de in het tweede lid vermelde zorg effectief zal verlenen.
In geval van toepassing van het tweede lid, 1° en 2° moet de vraag vergezeld zijn van een medisch attest waarin vermeld wordt dat de met naam genoemde persoon palliatieve zorg of zorg als zware zieke behoeft.
In geval van toepassing van het tweede lid, 3° moet de vraag vergezeld zijn van een door de bevoegde instantie afgeleverd attest dat aantoont dat het kind een aandoening heeft die voor gevolg heeft dat er minstens 4 punten worden toegekend in pijler I van de medisch-sociale schaal, in de zin van de reglementering op de kinderbijslag.
Eenzelfde toestand kan geen aanleiding geven tot de gelijktijdige toekenning van een vrijstelling aan meerdere werklozen.
§ 2. De opvolgingsprocedure inzake het actief zoekgedrag naar werk, bedoeld in de artikelen 59bis en volgende, wordt opgeschort gedurende de periode tijdens dewelke de werkloze een vrijstelling wegens mantelzorg geniet.
§ 3. De vrijstelling bedoeld in § 1 wordt toegekend voor een periode van
1° ten minste één en ten hoogste twee maanden per persoon die palliatieve zorg behoeft;
2° ten minste drie en ten hoogste twaalf maanden per aanvraag in de andere gevallen.
Indien dit op voorhand aangevraagd wordt, kan de vrijstelling bedoeld in het eerste lid, 1°, die een duurtijd kende van één maand verlengd worden voor een ononderbroken duur van één maand.
Indien dit op voorhand aangevraagd wordt, kan de vrijstelling bedoeld in het eerste lid, 2°, verlengd worden voor een ononderbroken duur van ten minste drie en ten hoogste twaalf maanden. Deze verlenging is hernieuwbaar onder dezelfde voorwaarden.
De samengevoegde duur van de periodes van vrijstelling toegekend op grond van het eerste lid, 2°, mag evenwel 48 maanden niet overschrijden.
Er kan voortijdig een einde gesteld worden aan de vrijstelling, zelfs vóór het verstrijken van de in de voorgaande leden vermelde minimumtermijnen, wanneer :
1° de feitelijke situatie die aanleiding gaf tot de vrijstelling ten gevolge van een niet voorziene gebeurtenis niet langer bestaat;
2° een geneesheer, bedoeld in artikel 141, eerste lid, heeft vastgesteld dat het in § 1, vijfde lid, bedoelde attest er niet toe leidt dat de genoemde persoon palliatieve zorg of zorg als zware zieke behoeft. De geneesheer kan daartoe bijkomende inlichtingen inwinnen bij de geneesheer die het attest heeft opgesteld.".
Art.3. - Artikel 114, § 5, van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 30 december 2014, wordt hersteld als volgt :
§ 5. In afwijking van de voorgaande paragrafen bedraagt het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering van de werknemer die geniet van de vrijstelling voorzien in artikel 90,
1° in geval van palliatieve zorg 7,75 EUR;
2° in de andere gevallen 7,75 EUR gedurende de eerste vierentwintig maanden van de vrijstelling en 6,29 EUR vanaf de vijfentwintigste maand van vrijstelling.".
Art.4. - Artikel 116, § 2, eerste lid, 3°, b) van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 30 december 2014, wordt hersteld als volgt :
"b) het genot van de vrijstelling bedoeld in artikel 90 voor de werkloze die mantelzorg verleent;".
Art.5. - Artikel 125 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 30 december 2014, wordt hersteld als volgt :
"Art. 125. In afwijking van artikel 124 bedraagt het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering van de werknemer die geniet van de vrijstelling voorzien in artikel 90 :
1° in geval van palliatieve zorg 7,75 EUR;
2° in de andere gevallen 7,75 EUR gedurende de eerste vierentwintig maanden van de vrijstelling en 6,29 EUR vanaf de vijfentwintigste maand van vrijstelling.".
De in het voorgaande lid vermelde bedragen gelden slechts voor zover het bedrag dat op grond van het voorgaand artikel zou toegekend worden hoger is.".
Art.6. - Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2015.
Art. 7. - De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.