11 SEPTEMBER 2015. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de eenmalige uitbetaling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-10-2015 en tekstbijwerking tot 31-07-2024)
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - Modaliteiten van de eenmalige subsidiebetaling
Afdeling 1. - Aanvraag
Art. 3
Afdeling 2. - Bedrag van de eenmalige subsidiebetaling
Art. 4
Afdeling 3. - Tegemoetkoming in de verbrekingskosten
Art. 5
Afdeling 4. - Tijdstip van en voorwaarden voor de uitbetaling
Art. 6
HOOFDSTUK 4. - Bepalingen over leningen en waarborgen
Afdeling 1. - Toegestane leningen
Art. 7
Afdeling 2. - Verplicht af te lossen leningen
Art. 8
Afdeling 3. - Toekomstige waarborgen
Art. 9
HOOFDSTUK 5. - Toezichtregeling en sancties
Afdeling 1. - Toezichtregeling
Art. 10-11
Afdeling 2. - Sancties
Art. 12
HOOFDSTUK 6. - Besluit van de EU-Commissie van 20 december 2011
Art. 13
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art. 14-15
HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° besluit van 18 maart 2011: het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2011 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;
2° eenmalige subsidiebetaling: de uitbetaling van de alternatieve subsidie ineens voor een volledig of partieel bedrag van het openstaande kapitaalsaldo;
3° gebruikstoelage: een gebruikstoelage als vermeld in artikel 12 of 40 van het besluit van 18 maart 2011;
4° verbrekingskosten: de vergoeding die de aanvrager betaalt bij een voortijdige aflossing van de leningen;
5° volledige eenmalige subsidiebetaling: een eenmalige subsidiebetaling voor het volledige bedrag van het openstaande kapitaalsaldo van de investeringssubsidie;
6° publieke rechtspersoon: elke rechtspersoon die geen vereniging zonder winstoogmerk of stichting is als vermeld in artikel 1 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen.
HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied
Art.2. Dit besluit is, binnen de perken van de begrotingskredieten en de kostenefficiënte toegang tot de financiële markten voor overheidsschulden, van toepassing op projecten die over een definitief principieel akkoord beschikken als vermeld in artikel 13 of 41 van het besluit van 18 maart 2011, en waarbij de aanvrager kiest voor de eenmalige subsidiebetaling. De kostenefficiënte toegang impliceert dat de Vlaamse overheid rekening houdend met haar globale financieringsbehoefte voldoende middelen kan aantrekken tegen een marktconforme financieringskost. Dit wordt beoordeeld door de minister bevoegd voor Financiën en Begroting.
HOOFDSTUK 3. - Modaliteiten van de eenmalige subsidiebetaling
Afdeling 1. - Aanvraag
Art.3. De aanvraag van een eenmalige subsidiebetaling wordt gericht aan het Fonds.
Afdeling 2. - Bedrag van de eenmalige subsidiebetaling
Art.4. Het bedrag van de eenmalige subsidiebetaling betreft het openstaande kapitaalsaldo van de investeringssubsidie of het verschil tussen (A) en (B), waarbij:
1° (A) = het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld op de datum van het bevel tot aanvang van de werken, van het plaatsen van de bestelling of van het verlijden van de authentieke aankoopakte in geval van aankoop zonder verbouwing bij een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum, naargelang van de aard van de investering, overeenkomstig de bepalingen van een van de volgende besluiten:
a) het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de verzorgingsvoorzieningen;
b) het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg;
c) het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de personen met een handicap;
2° (B) = het kapitaalbedrag dat vervat zit in de al betaalde gebruikstoelagen, en het kapitaalbedrag dat vervat zit in de eventuele vermindering die is toegepast wegens het niet-behalen van de gebruiksnormen.
Bij de volledige eenmalige subsidiebetaling wordt het openstaande kapitaalsaldo integraal uitbetaald en kan de aanvrager geen verdere betaling van gebruikstoelagen meer krijgen.
In geval van een verplichte aflossing van leningen als vermeld in artikel 8 van dit besluit, kan de partiële eenmalige subsidiebetaling worden verkregen. De partiële eenmalige subsidiebetaling stemt overeen met het verschil tussen het openstaande kapitaalsaldo van de investeringssubsidie en het onder de volledige eenmalige subsidiebetaling verplicht ineens af te lossen leningsbedrag. Het leningsbedrag dat in principe onder de volledige eenmalige subsidiebetaling verplicht af te lossen is, valt onder de regeling van de gebruikstoelagen.
Het aantal gebruikstoelagen waarvan de aanvrager onder de partiële eenmalige subsidiebetaling nog betaling kan verkrijgen, stemt overeen met het aantal, bepaald conform artikel 12 of 40 van het besluit van 18 maart 2011, verminderd met het aantal reeds betaalde gebruikstoelagen.
Afdeling 3. - Tegemoetkoming in de verbrekingskosten
Art.5. De aanvrager van een eenmalige subsidiebetaling kan eenmalig een tegemoetkoming in de verbrekingskosten verkrijgen voor de verplicht af te lossen leningen, vermeld in artikel 8 van dit besluit. Die tegemoetkoming bedraagt nooit meer dan de werkelijke verbrekingskosten, geplafonneerd tot het positieve procentuele intrestvoordeel, vermenigvuldigd met het door de Vlaamse overheid gefinancierde bedrag voor de eenmalige subsidiebetaling van het project. Het procentuele intrestvoordeel stemt overeen met het verschil tussen (A) en (B), waarbij:
1° (A) = het intrestpercentage, dit is de OLO-intrestvoet, verhoogd met vijftien basispunten conform artikel 12 van het besluit van 18 maart 2011, waarop de gebruikstoelage van het project is gebaseerd;
2° (B) = het positieve gemiddelde intrestpercentage voor het door de Vlaamse overheid gefinancierde bedrag voor alle eenmalige subsidiebetalingen in het jaar van de eenmalige subsidiebetaling voor het project.
Afdeling 4. - Tijdstip van en voorwaarden voor de uitbetaling
Art.6. § 1. Als de gebruikstoelage dient als rechtstreekse bijdrage in de kostprijs, kunnen de eenmalige subsidiebetaling en de betaling van de tegemoetkoming in de verbrekingskosten op zijn vroegst aangevraagd worden in het jaar na het jaar waarin de aanvrager het bevel heeft gegeven tot de aanvang van de werken, waarin hij de bestelling geplaatst heeft, of waarin de authentieke akte is verleden in geval van aankoop zonder verbouwing bij een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum.
Als de gebruikstoelage dient als onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs, kunnen de eenmalige subsidiebetaling en de betaling van de tegemoetkoming in de verbrekingskosten op zijn vroegst aangevraagd worden in het jaar waarin de aanvrager de betreffende infrastructuur, of een onderdeel ervan bij gefaseerde ingebruikname, in gebruik heeft genomen.
§ 2. De aanvragers kunnen alleen in 2015 aanspraak maken op de eenmalige subsidiebetaling en de tegemoetkoming in de verbrekingskosten, behalve als:
1° tot en met 2015 nog geen enkele gebruikstoelage is uitbetaald;
2° een verplicht af te lossen lening als vermeld in artikel 8, met variabele intrestvoet na 2015 op renteherzieningsdatum komt.
In de uitzonderingsgevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, kan de uitbetaling na 2015 plaatsvinden.
Bij verplichte uitbetaling in 2015 dient de aanvrager zijn aanvraag in vóór 1 oktober 2015. Bij betaling na 2015 wordt de interesse voor de vervroegde uitbetaling vóór 1 oktober 2015 aan het Fonds gemeld.
§ 3. In het jaar van de aanvraag van de eenmalige subsidiebetaling en de tegemoetkoming in de verbrekingskosten kan er naar rato van het deel van de investeringssubsidie dat eenmalig wordt uitbetaald, geen gebruikstoelage worden uitbetaald.
§ 4. De eenmalige subsidiebetaling is alleen mogelijk als het intrestpercentage in de gebruikstoelage, dat is de OLO-intrestvoet, verhoogd met vijftien basispunten conform artikel 12 van het besluit van 18 maart 2011, hoger ligt dan het gemiddelde intrestpercentage van het bedrag dat de Vlaamse overheid moet financieren voor alle eenmalige subsidiebetalingen in het jaar van de aanvraag.
§ 5. Als er voor het project nog geen gebruikstoelage is uitbetaald, zal de aanvrager ook de bepalingen moeten naleven, zoals bij de aanvraag van de eerste gebruikstoelage, naargelang het geval, vermeld in artikel 34 tot en met 37 van het besluit van 18 maart 2011, of in artikel 63 tot en met 66 van het voormelde besluit.
§ 6. De aanvrager wordt op de hoogte gebracht van de beslissing over de eenmalige subsidiebetaling en de betaling van de tegemoetkoming in de verbrekingskosten.
HOOFDSTUK 4. - Bepalingen over leningen en waarborgen
Afdeling 1. - Toegestane leningen
Art.7. Bij de keuze voor de eenmalige subsidiebetaling kan de aanvrager, met behoud van de toepassing van artikel 8, leningen aanhouden voor een bedrag van maximaal de optelsom van:
1° een deel van het bouwplafond;
2° het verschil tussen de werkelijke bouwkosten en het bouwplafond.
Het deel van het bouwplafond, vermeld in het eerste lid, 1°, bedraagt:
a) voor publieke rechtspersonen of voor aanvragers met een principieel akkoord over de investeringswaarborg als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden: 40% voor niet-prioritaire investeringen en 90% voor prioritaire investeringen;
b) voor aanvragers met een principieel akkoord over de investeringswaarborg als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 tot facilitering van de infrastructuurfinanciering via de alternatieve investeringswaarborg, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden:
1) voor voorzieningen met een maximaal gewaarborgd kapitaalgedeelte van 85% van het bouwplafond: 25% van het bouwplafond;
2) voor voorzieningen met een maximaal gewaarborgd kapitaalgedeelte van 75% van het bouwplafond: 15% van het bouwplafond voor niet-prioritaire investeringen en 65% voor prioritaire investeringen.
Prioritaire investeringen in de sector van de verzorgingsinstellingen zijn goedgekeurd op de desbetreffende Interministeriële Conferentie Volksgezondheid van een bepaald jaar volgens het protocolakkoord Bouwkalender.
In geval van niet-prioritaire investeringen stemt het bouwplafond, vermeld in het eerste lid, overeen met tien zesde van het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld op de datum van het bevel tot aanvang van de werken of van het plaatsen van de bestelling, naargelang van de aard van de investering, conform het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de verzorgingsvoorzieningen, of conform het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg, of conform het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor personen met een handicap.
In geval van prioritaire investeringen stemt het bouwplafond, vermeld in het eerste lid, overeen met tienmaal het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld op de datum van het bevel tot aanvang van de werken of van het plaatsen van de bestelling, naargelang van de aard van de investering, conform het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de verzorgingsvoorzieningen.
Afdeling 2. - Verplicht af te lossen leningen
Art.8. Het leningsexcedent of het positieve verschil tussen het totale leningsbedrag voor het project en het bedrag aan toegestane leningen, vermeld in artikel 7, moet, behalve in geval van de toepassing van het derde, vierde of vijfde lid, door de aanvrager voor het openstaande kapitaalsaldo ineens afgelost worden. De aanvrager of de financier bezorgen de nodige bewijsstukken ter staving van de beëindiging van het leningscontract aan het Fonds.
Als de aanvrager geen publieke rechtspersoon is, stemt het af te lossen leningsexcedent overeen met het positieve verschil tussen het openstaande kapitaalsaldo van de door VIPA gewaarborgde leningen en het deel van het bouwplafond vermeld in artikel 7, tweede lid.
Als de aanvrager een publieke rechtspersoon is, kan de aflossing van het leningsexcedent voor het project vervangen worden door de aflossing van andere reeds aangegane leningen of door het niet-aangaan van geplande leningen. De publieke rechtspersoon kan dat staven aan de hand van de investeringen, vermeld in het meerjarenplan, en de financiering daarvan.
Als het af te lossen leningsexcedent minder bedraagt dan het bedrag van de volledige eenmalige subsidiebetaling, bestaat er geen verplichting tot de aflossing van leningen als de aanvrager kiest voor het bedrag van de volledige eenmalige subsidiebetaling, verminderd met het bedrag van de onder de volledige eenmalige subsidiebetaling verplichte aflossing.
Afdeling 3. - Toekomstige waarborgen
Art.9. Een aanvrager die al beschikt over een principieel akkoord over de investeringswaarborg, kan verder leningscontracten laten waarborgen volgens het besluit van de Vlaamse Regering met toepassing waarvan het principiële akkoord over de investeringswaarborg is toegekend, maar beperkt tot het deel van het bouwplafond, vermeld in artikel 7, tweede lid.
Een aanvrager die nog niet beschikt over een principieel akkoord over de investeringswaarborg, kan leningscontracten laten waarborgen conform het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 tot facilitering van de infrastructuurfinanciering via de alternatieve investeringswaarborg, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, maar beperkt tot het deel van het bouwplafond, vermeld in artikel 7, tweede lid.
HOOFDSTUK 5. - Toezichtregeling en sancties
Afdeling 1. - Toezichtregeling
Art.10. § 1. De bevoegde personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de bouwfysische, technische en kwalitatieve normen, en op het gebruik van de gebouwen. De aanvrager verleent zijn medewerking aan de uitoefening van het toezicht.
§ 2. De aanvrager houdt de nuttige stukken altijd ter beschikking voor inzage door de personeelsleden, vermeld in het eerste lid, of hij bezorgt ze aan de personeelsleden, vermeld in het eerste lid, op hun eenvoudig verzoek.
Onder de nuttige stukken, vermeld in het eerste lid, wordt verstaan:
1° tijdens de uitvoering van de werken:
a) een verslag van de aanvrager over het functionele, architecturale en bouwtechnische concept met een overzicht van alle wijzigingen ten opzichte van het principiële akkoord;
b) de stedenbouwkundige vergunning;
c) een planning van de werkzaamheden;
d) een geactualiseerd programma van eisen, inclusief een nota over het beantwoorden aan de vooropgestelde criteria duurzaamheid;
e) een geactualiseerde raming;
f) een of meer documenten ter staving van de EPB-verplichtingen;
g) het gunningsdossier, dat bestaat uit het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen, alle biedingen, de verslagen van de controle van de biedingen, en de door de aanvrager gemotiveerde keuze van de aannemer of leverancier;
h) de bestekken;
i) het proces-verbaal van voorlopige oplevering;
j) een bewijs van betaling van het kunstwerk of de kunstwerken in geval van toepassing van de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren;
2° na de ingebruikname van de infrastructuur:
a) een verslag van de aanvrager over het functionele, architecturale en bouwtechnische concept met een overzicht van alle wijzigingen ten opzichte van het principiële akkoord;
b) een overzicht van de uitvoering van de werkzaamheden en aanbestedingen;
c) een definitief programma van eisen, inclusief een nota over het beantwoorden aan de vooropgestelde criteria duurzaamheid;
d) een kostenevolutie en eindafrekening, inclusief een verklarende nota over de kostenevolutie;
e) een of meer documenten ter staving van de EPB-verplichtingen;
f) een gebruikersevaluatie van het project;
g) verbruiksgegevens van energie en water;
h) het gunningsdossier, dat bestaat uit het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen, alle biedingen, de verslagen van de controle van de biedingen, en de door de aanvrager gemotiveerde keuze van de aannemer of leverancier;
i) de asbuiltdossiers;
j) het proces-verbaal van voorlopige of definitieve oplevering;
k) een bewijs van betaling van het kunstwerk of de kunstwerken in geval van toepassing van de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.
In geval van een aankoop zonder verbouwing wordt, in afwijking van het tweede lid, onder de nuttige stukken, vermeld in het eerste lid, verstaan:
1° een verslag van de aanvrager over het functionele, architecturale en bouwtechnische concept met een overzicht van alle wijzigingen ten opzichte van het principiële akkoord;
2° een of meer documenten ter staving van de EPB-verplichtingen;
3° een gebruikersevaluatie van het project;
4° verbruiksgegevens van energie en water;
5° de asbuiltdossiers.
§ 3. De aanvrager is verplicht alle documenten die verband houden met de aanbesteding en de gunning, gedurende vijf jaar na de voorlopige oplevering of de eerste ingebruikname van de betreffende werken of leveringen te bewaren. Die documenten kunnen op elk moment worden gecontroleerd.
§ 4. Minstens één keer tijdens de uitvoering van de werken en twee jaar na de ingebruikname van de infrastructuur wordt er een controle ter plaatse uitgevoerd.
In geval van een aankoop zonder verbouwing wordt er, in afwijking van het eerste lid, een jaar na de ingebruikname van de infrastructuur en drie jaar na de ingebruikname van de infrastructuur een controle ter plaatse uitgevoerd.
§ 5. De aanvrager brengt het Fonds op de hoogte van de ingebruikname van de infrastructuur.
§ 6. De aanvrager is verplicht alle documenten die verband houden met de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4 van het besluit van 18 maart 2011, te bezorgen aan het Fonds als dat erom verzoekt.
De aanvrager is verplicht alle documenten die verband houden met de verplichte aflossing van leningen, te bezorgen aan het Fonds als dat erom verzoekt.
Een aanvrager met nog een gewaarborgde lening zal:
1° jaarlijks en voor de duur van de gewaarborgde lening een kopie van zijn laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, van het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening aan het Fonds bezorgen als hij geen jaarrekening neerlegt bij de Nationale Bank van België;
2° op het eerste schriftelijke verzoek van het Fonds een geactualiseerd overzicht bezorgen van de uitstaande bedragen in hoofdsom, de interesten, de kosten en andere vergoedingen van zowel de directe kredieten als van de leaseovereenkomsten, andere leningsovereenkomsten en overeenkomsten met het effect van een financiering.
Art.11.
<Opgeheven bij BVR 2024-05-31/16, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Afdeling 2. - Sancties
Art.12.De eenmalige subsidiebetaling, de betaling van de tegemoetkoming in de verbrekingskosten en de verleende gebruikstoelagen worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof:
1° bij overtreding van de bepalingen van artikel 10 [1 ...]1, van dit besluit;
2° als de aanvrager niet meer voldoet aan de voorschriften van de ongeoorloofde verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4 van het besluit van 18 maart 2011, gedurende de periode van de resterende gebruikstoelagen, vermeld in artikel 4, vierde lid, van dit besluit;
3° als het betreffende project niet gerealiseerd wordt of niet leidt tot een uitbating binnen een redelijke uitvoeringstermijn;
4° als de aanvrager bij een bepaalde opdracht in het kader van dat project de principes van de wetgeving op de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten niet heeft gerespecteerd.
Bij de overtreding, vermeld in het eerste lid, 4°, wordt het bedrag teruggevorderd naar rato van het aandeel van de betreffende opdracht waarvoor de wetgeving op de overheidsopdrachten niet is gerespecteerd in het geheel van het project.
[1 ...]1.
De investeringswaarborg vervalt van rechtswege als:
1° [1 ...]1;
2° de aanvrager een eenmalige subsidiebetaling heeft verkregen en niet voldaan heeft aan de verplichte aflossing van leningen, vermeld in artikel 8 van dit besluit.
----------
(1)<BVR 2024-05-31/16, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
HOOFDSTUK 6. - Besluit van de EU-Commissie van 20 december 2011
Art.13. De investeringssubsidies, vermeld in dit besluit, worden toegekend met inachtneming van het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art.14. Dit besluit treedt in werking op 14 september 2015.
Art. 15. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.