Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

22 OKTOBER 2013. - Ministerieel besluit houdende de bepaling van nadere modaliteiten voor het toezicht op subsidies in het kader van het Cultureel-erfgoeddecreet van 6 juli 2012



Inhoudstafel:


Art. 1-4



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2016036136 



Artikels:

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° administratie : de door de Vlaamse Regering aangewezen dienst zoals vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013;
  2° besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 : besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 houdende de uitvoering van het Cultureel-erfgoeddecreet van 6 juli 2012;
  3° overdreven kosten : de kosten die de gangbare prijzen op de locatie waar de werking of het project plaatsvindt significant overstijgen of kosten waarvoor op de locatie waar de werking of het project plaatsvindt een evenwaardig alternatief voorhanden is dat significant goedkoper is.

Art.2. Ter uitvoering van artikel 40, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidiëring :
  1° kosten die niet conform de geldende boekhoudwetgeving zijn aangerekend;
  2° kosten waarvoor geen bewijsstukken voorgelegd kunnen worden;
  3° kosten die niet in verband staan met de doelstelling waarvoor de werkingssubsidie wordt toegekend;
  4° kosten van vergoedingen die niet conform zijn met andere wetgeving;
  5° kosten voor aankopen van activa, voor zover die kosten hoger zijn dan de afschrijving van deze activa;
  6° kosten die gerealiseerd worden buiten de periode waarvoor de werkingssubsidie wordt toegekend;
  7° kosten gedragen door derden die niet optreden als begunstigde of medebegunstigde van de werking;
  8° overdreven kosten voor zover ze de gangbare prijzen of de prijzen van evenwaardige alternatieven overstijgen;
  9° kosten waarvan in de beheersovereenkomst, vermeld in artikel 37 van het Cultureel-erfgoeddecreet van 6 juli 2012, is bepaald dat deze niet in aanmerking komen voor subsidiëring of dat zij door de organisatie zelf gedragen worden.

Art.3. Ter uitvoering van artikel 59, vierde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidiëring :
  1° kosten die gemaakt worden in het kader van de structurele werking van de organisatie die het project uitvoert;
  2° kosten waarvoor geen bewijsstukken voorgelegd kunnen worden;
  3° kosten die niet in verband staan met de doelstelling waarvoor de projectsubsidie wordt toegekend;
  4° kosten van vergoedingen die niet conform zijn met andere wetgeving;
  5° kosten voor aankopen van activa, voor zover die kosten hoger zijn dan de afschrijving van deze activa;
  6° kosten die gerealiseerd worden buiten de periode waarvoor de projectsubsidie wordt toegekend;
  7° kosten gedragen door derden die niet optreden als begunstigde of medebegunstigde van het project;
  8° overdreven kosten voor zover ze de gangbare prijzen overstijgen of de kost van evenwaardige alternatieven overstijgen.

Art. 4. Ter uitvoering van artikel 94, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidiëring :
  1° kosten die niet conform de geldende boekhoudwetgeving zijn aangerekend;
  2° kosten waarvoor geen bewijsstukken voorgelegd kunnen worden;
  3° kosten die niet in verband staan met de doelstelling waarvoor de werkingssubsidie wordt toegekend;
  4° kosten van vergoedingen die niet conform zijn met andere wetgeving;
  5° kosten voor aankopen van activa, voor zover die kosten hoger zijn dan de afschrijving van deze activa;
  6° kosten die gerealiseerd worden buiten de periode waarvoor de werkingssubsidie wordt toegekend;
  7° kosten gedragen door derden die niet optreden als begunstigde of medebegunstigde van de werking;
  8° overdreven kosten voor zover ze de gangbare prijzen overstijgen of de kost van evenwaardige alternatieven overstijgen;
  9° kosten van ondersteunende aard;
  10° kosten waarvan in het cultureel-erfgoedconvenant, vermeld in artikel 167 en 176 van het Cultureel-erfgoeddecreet van 6 juli 2012, is bepaald dat deze niet in aanmerking komen voor subsidiëring of dat zij door het bestuur zelf gedragen worden.
  Onder kosten van ondersteunende aard als vermeld in het eerste lid, 9°, wordt verstaan :
  1° huisvestingskosten, met inbegrip van inrichtingskosten, onderhoudskosten en kosten die verbonden zijn aan schoonmaak en nutsvoorzieningen;
  2° uitrustingskosten, met inbegrip van kosten voor kantoormateriaal, verzending en standaard informatica- en telecommunicatietoepassingen;
  3° kosten die verbonden zijn aan onthaal, boekhouding, loonadministratie, informaticaondersteuning, juridische ondersteuning en aanwerving van personeel.