15 MEI 2014. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Art. 1-6
Artikel 1. § 1. In artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 1° wordt opgeheven.
2° punt 2° wordt vervangen als volgt : " 2° " landbouwactiviteit " : " activiteit omschreven in artikel 2, c), van Verordening 73/2009 en in artikel D.3, 1°, van het Waalse Landbouwwetboek ";
3° punt 3° wordt opgeheven.
4° punt 8° wordt vervangen als volgt : " 8°. " eenmalige aanvraag " : eenmalige aanvraag in de zin van artikel D.3, 13°, van het Waalse Landbouwwetboek; ";
5° er wordt een 9°/1 ingevoegd, luidend als volgt : " 9/1°. " landbouwperceel " : ononderbroken aardoppervlakte, aangegeven door één landbouwer, aangewend voor één enkele teelt. In het geval waarin een gescheiden gebruiksaangifte is vereist voor een oppervlakte die deel uitmaakt van een teeltgroep, beperkt dat specifieke gebruik eveneens het landbouwperceel; ";
6° punt 17° wordt vervangen als volgt : " 17°. " toelaatbare hectare " : toelaatbare hectare in de zin van artikel 34, § 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006 en (EG) nr. 378/2007, en tot opheffing van Verordening (EG) nr. 1782/2003;
7° punt 20° wordt opgeheven.
8° punt 21° wordt opgeheven.
In hetzelfde besluit, worden het opschrift van hoofdstuk VI, artikel 9, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 25 oktober 2007, artikel 10, artikel 11, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 25 oktober 2007, artikel 12 en artikel 13, vervangen als volgt :
" HOOFDSTUK VI. - Eenmalige aanvraag
Art. 9. Overeenkomstig artikel D.30, § 1, van het Waalse Landbouwwetboek wordt het model van de eenmalige aanvraag, met als opschrift "oppervlakte-aangifte en steunaanvraag", jaarlijks door het betaalorgaan bepaald.
Art. 10. § 1. De steunaanvragende landbouwer maakt jaarlijks een eenmalige aanvraag over volgens de vereiste vorm en binnen de termijnen bedoeld in artikel D.31 van het Waalse Landbouwwetboek.
Overeenkomstig artikel D.29 van het Waalse Landbouwwetboek dienen de landbouwers die geen steun aanvragen geen eenmalige aanvraag in.
§ 2. De Minister bepaalt de regelingen waarvoor de steunaanvraag via de eenmalige aanvraag wordt verricht.
Art. 11. De eenmalige aanvraag wordt ofwel op een papieren informatiedrager of via elektronische weg op het Waalse landbouwwebportaal ingevuld en verstuurd, overeenkomstig artikel D.61, § 2, van het Waalse Landbouwwetboek.
De eenmalige aanvraag die elektronisch beschikbaar wordt gesteld door het betaalorgaan en die overeenkomstig de daarin opgenomen aanwijzingen wordt ingevuld en teruggestuurd, wordt gelijkgesteld met een overeenkomstig artikel D.62, § 2, van het Waalse Landbouwwetboek voor echt verklaarde, gedagtekende en ondertekende aangifte.
Art. 12. § 1. De Minister bepaalt de datum waarop de eenmalige aanvraag volgens de vereiste vorm en binnen de termijnen bedoeld in artikel D.30 van het Waalse Landbouwwetboek uiterlijk bij het betaalorgaan moet toekomen.
§ 2. De Minister bepaalt de datum waarop de elektronische eenmalige aanvraag door de aanvrager uiterlijk ingevuld en ingediend moet worden.
§ 3. De aanvrager die geen aangifteformulier gekregen heeft moet er overeenkomstig artikel D.31 van het Waalse Landbouwwetboek één opvragen.
Die verplichting geldt niet voor aanvragers en landbouwers die krachtens artikel D.29 van het Waalse Landbouwwetboek vrijgesteld worden van de verplichting tot aangifte.
Art. 13. § 1. Behoudens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden omschreven in artikel 31 van Verordening nr. 73/2009 wordt bij verzending of indiening van de eenmalige aanvraag na de krachtens artikel 12, §§ 1 en 2, vastgelegde termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op het bedrag waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
Duurt de vertraging langer dan vijfentwintig kalenderdagen, dan wordt de eenmalige aanvraag onontvankelijk geacht en krijgt de landbouwer geen enkele betaling.
Die principes gelden eveneens voor de documenten, contracten of aanvullende aangiftes die aan het bestuur worden overgemaakt indien bedoelde stukken een wezenlijk onderdeel vormen om te oordelen over het in aanmerking komen voor bedoelde steun. In dat geval wordt de verlaging toegepast op het bedrag dat als betrokken steun betaalbaar is.
Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in het eerste lid moeten, samen met de bijhorende bewijzen, schriftelijk aan het bestuur worden gemeld binnen tien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is.
§ 2. Elke eventuele wijziging betreffende het gebruik of de regeling inzake rechtstreekse steunverlening met betrekking tot de reeds aangegeven landbouwpercelen of elke toevoeging van nog niet aangegeven landbouwpercelen moet schriftelijk aan de Directie bedoeld in artikel D.31 van het Landbouwwetboek of op de website bedoeld in artikel 11 meegedeeld worden. Deze kennisgeving moet uiterlijk op 31 mei van betrokken jaar worden toegestuurd of ingediend.
Wijzigingen of toevoegingen zijn enkel ontvankelijk tot aan de uiterste datum van de ontvankelijkheid van de eenmalige aanvraag bedoeld in paragraaf één, tweede lid. Wanneer die uiterste datum van ontvankelijkheid voor 31 mei van het overwogen jaar valt of op die datum valt, worden die wijzigingen of toevoegingen als onontvankelijk beschouwd na 31 mei van het betrokken jaar.
Naast hetgeen is voorzien in de leden 1 en 2, kan elke wijziging of toevoeging die de toename van een of meerdere steungelden tot gevolg heeft, meeberekend worden in deze steungelden voor zover de voorwaarden van de betrokken steunregelingen worden nageleefd.
Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Intrekking brengt de aanvrager in de positie waarin hij zich bevond voordat hij de betrokken eenmalige aanvraag of de betrokken gedeelten daarvan had ingediend.
Indien het betaalorgaan de landbouwer echter reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, zijn de in het eerste lid bedoelde wijzigingen en toevoegingen van de landbouwpercelen waarop deze onregelmatigheden betrekking hebben niet toegestaan en is intrekking van de gedeelten van de steunaanvraag waarop die onregelmatigheden betrekking hebben, niet toegestaan.".
Art.2. Artikel 14 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 25 oktober 2007, wordt opgeheven.
Art.3. In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VII/1, bevattende de artikelen 15/1 en 15/2, ingevoegd, luidend als volgt :
" Hoofdstuk VII/1. - Oppervlaktes die hoofdzakelijk gebruikt worden voor landbouwdoeleinden en niet-landbouwoppervlaktes
Art. 15/1. § 1. Overeenkomstig artikel 9 van Verordening nr. 1120/2009, lid 2, wordt een landbouwoppervlakte van een bedrijf die gebruikt wordt voor andere dan landbouwactiviteiten geacht hoofdzakelijk voor landbouwdoeleinden gebruikt te worden als de landbouwer de toelating heeft gekregen om die niet-landbouwactiviteit op die oppervlakte uit te voeren.
Die toelating kan enkel verstrekt worden als de landbouwactiviteit niet gevoelig gehinderd wordt door de intensiteit, de aard, de duur en de kalender van de niet-landbouwactiviteiten.
Iedere toelating voor het niet-landbouwgebruik van landbouwoppervlaktes wordt aan volgende algemene voorwaarden verbonden:
1° de verplichtingen, vereisten en normen inzake de randvoorwaarden en meer bepaald de goede landbouw- en milieucondities worden in acht genomen;
2° de agronomische waarde van de landbouwoppervlaktes mag op korte, middellange of lange termijn niet lijden onder de wijze van niet-landbouwgebruik van bedoelde oppervlaktes;
3° de niet-landbouwactiviteit heeft een uitzonderlijk karakter, is in de tijd beperkt en vindt plaats op precieze data die via een toelatingsaanvraag bij het betaalorgaan gekend zijn;
4° het betrokken landbouwperceel staat niet onder een waarschuwings-, verwittigings- of ongunstig-adviesregeling met het oog op de bescherming van bedoeld gebied, en van zijn flora of fauna;
5° het betrokken landbouwperceel staat niet onder een waarschuwings-, verwittigings- of ongunstig-adviesregeling met het oog op de bescherming van de dichtbijgelegen archeologische site vanwege het Operationeel Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie.
Wat betreft de punten 4° en 5° verklaart de aanvrager op erewoord dat de betrokken percelen niet onder een waarschuwings-, verwittigings- of ongunstig-adviesregeling geplaatst werden door bevoegde overheden.
§ 3. De Minister bepaalt de procedure met het oog op het verkrijgen van de machtiging bedoeld in paragraaf 1, lid 2, evenals de toekenningsvoorwaarden ervan.
Art. 15/2. De Minister bepaalt de lijst van de voor niet-landbouwdoeleiden gebruikte oppervlaktes. ".
Art.4. In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VII/2, bevattende de artikelen 15/3, 15/4, 15/5 en 15/6 ingevoegd, luidend als volgt :
" Hoofdstuk VII/2. - Oppervlaktes die in de landbouwoppervlaktes al dan niet in aanmerking komen
Art. 15/3. In de landbouwoppervlakte worden de oppervlaktes, ingenomen door volgende elementen, beschouwd als oppervlaktes met een niet-landbouwbedekking. Die oppervlaktes worden in mindering van de landbouwoppervlakte gebracht:
1° de landbouwgebouwen en -infrastructuren met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
2° de andere wegen dan die, aangelegd voor de verspreiding van dieren, breder dan 2 meter, die de landbouwoppervlakte doorkruisen of de wegen met een grondslag;
3° de puinhellingen met een grotere oppervlakte dan 100 m2;
4° de opslagplaatsen voor landbouwproducten met een oppervlakte ingenomen door harde dekkingen van meer dan 100 m2;
5° de opslagplaatsen voor allerhande producten groter dan 100 m2 voor zover ze een impact hebben op de landbouwactiviteit;
6° de oppervlaktes die grondwerken of gevoelige wijzigingen van het bodemreliëf ondergingen met een impact op de landbouwactiviteit.
Voor punt 5° bepaalt de Minister de inhoud van de opslagplaats.
Art. 15/4. § 1. Overeenkomstig artikel 34, § 3, van Verordening nr. 1122/2009 worden volgende bijzondere topografische kenmerken in de totaaloppervlakte van het landbouwperceel opgenomen voor zover de lintelementen niet meer dan twee meter breed zijn en de oppervlakte-elementen niet meer dan 100 m2 bedragen.
Volgende elementen worden als bijzondere topografische kenmerken beschouwd :
1° de grachten;
2° de muren;
3° de bomen, alleenstaand, in bosschages of in rijen;
4° de weideranden;
5° de waterlopen;
6° de blijvende vijvers en poelen.
§ 2. Overeenkomstig artikel 34, § 2, lid 3, van Verordening nr. 1122/2009 maakt de oppervlakte ingenomen door hagen van minder dan tien meter breed deel uit van de gebruikte totaaloppervlakte.
Art. 15/5. § 1. De oppervlaktes ingenomen door volgende soorten plantendek, gelegen in de landbouwoppervlaktes, zijn niet toelaatbaar indien de eenheidsoppervlakte ervan meer bedraagt dan 100 m2 :
1° beboste oppervlaktes;
2° struikgewaszones, zoals zones bedekt met struiken, houtachtige struiken en braambosjes.
§ 2. Overeenkomstig artikel 34, § 4, van Verordening nr. 1122/2009 wordt een bebost landbouwperceel als een landbouwperceel beschouwd voor de oppervlaktesteunregeling als de bomendichtheid per hectare lager is dan 50 bomen. De oppervlakten die gebruikt worden voor permanente gewassen in de zin van artikel 2, b), van Verordening nr. 1120/2009 worden bij deze bepaling niet beoogd.
Art. 15/6. § 1. In toestanden waarin zones met struikgewas, bomen, puinophopingen verspreid voorkomen in permanent weideland, wordt er een verminderingscoëfficiënt berekend in functie van de niet-toelaatbare oppervlakte. In de eenmalige aanvraag worden die percelen van een specifieke code voorzien.
§ 2. De Minister bepaalt het verminderingscoëfficiënt bedoeld in paragraaf 1 in functie van de verschillende types homogene bodembedekking.".
Art.5. Dit besluit treedt in werking op 15 mei 2014.
Art. 6. De Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.