26 FEBRUARI 2014. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 29 januari 2014 houdende bepalingen inzake de sociale identiteitskaart en de ISI+-kaart(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-03-2014 en tekstbijwerking tot 12-04-2024)
Art. 1-3, 3/1, 4-6
Wijzigingsbepalingen
Art. 7-10
Opheffings- en overgangsbepalingen
Art. 11-18
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
1° "Rijksregister" : het Rijksregister van de natuurlijke personen ingesteld door de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
2° "identificatienummer van de sociale zekerheid" : het identificatienummer van het Rijksregister indien het een sociaal verzekerde betreft die in voormeld Rijksregister opgenomen is, of, bij ontstentenis, het identificatienummer dat op de wijze bepaald door de Koning bij toepassing van artikel 8, 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, is toegekend;
3° "Kruispuntbankregisters" : de gegevensbank bijgehouden door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid in uitvoering van artikel 4 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
Art.2.§ 1. [1 De ISI+-kaart, ongeacht de wijze waarop ze werd uitgereikt, bevat de volgende gegevens]1 :
1° identiteitsgegevens uit het Rijksregister of uit de Kruispuntbankregisters, dit zijn het identificatienummer van de sociale zekerheid, de naam, de voornamen, de geboortedatum en het geslacht;
2° gegevens met betrekking tot de kaart : begindatum van geldigheid, einddatum van geldigheid, uniek identificatienummer van de kaart en specifieke elementen met betrekking tot de veiligheid.
§ 2. [1 De gegevens bedoeld in § 1 kunnen, afhankelijk van de wijze waarop de ISI+-kaart wordt uitgereikt, onder meer worden opgevraagd door middel van eendimensionale streepjescodes, tweedimensionale streepjescodes en/of een elektronisch bestand waarvan de technische specificaties die de authenticiteit en de veiligheid van de voornoemde gegevens garanderen, worden bepaald door de Kruispuntbank van de sociale zekerheid.]1
§ 3. [1 Het formaat van deze kaart, voor zover ze op fysieke drager wordt uitgereikt, is hetzelfde]1 als dat van de elektronische identiteitskaart, bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 betreffende de identiteitskaarten.
----------
(1)<KB 2024-02-25/08, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 22-04-2024>
Art.3. De verzekeringsinstellingen controleren, bij de uitreiking van de ISI+-kaart, voorafgaandelijk of de voorwaarden bedoeld in artikel 2 van de wet van 29 januari 2014 houdende bepalingen inzake de sociale identiteitskaart en de ISI+-kaart vervuld zijn.
Art.3/1. [1 De ISI+-kaart kan aangevraagd worden door:
1° de gerechtigde voor het minderjarig kind dat als persoon ten laste bij hem ingeschreven is krachtens het artikel 123, 3, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
2° de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of, bij ontstentenis hiervan, de wettelijke vertegenwoordiger, krachtens de wet of krachtens een rechterlijke uitspraak voor het minderjarig kind dat kan genieten van sociale prestaties in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
3° de meerderjarige persoon voorzien in het artikel 2,1°, van de wet van 29 januari 2014 houdende bepalingen inzake de sociale identiteitskaart en de ISI+-kaart.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-02-25/08, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 22-04-2024>
Art.4. In geen geval mag een sociaal verzekerde houder zijn van meer dan één geldige ISI+-kaart.
Art.5.§ 1. Wanneer een verzekeringsinstelling door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid op de hoogte wordt gebracht dat één of meerdere gegevens, bedoeld in artikel 2, gewijzigd werden, deelt ze aan de sociaal verzekerde mee [1 dat de ISI+-kaart, ongeacht de wijze waarop ze werd uitgereikt, moet worden vervangen]1.
§ 2. Wanneer de sociaal verzekerde de beschadiging, de diefstal of het verlies [1 van de op een fysieke drager uitgereikte ISI+-kaart]1 vaststelt, verwittigt hij de verzekeringsinstelling waaronder hij ressorteert.
----------
(1)<KB 2024-02-25/08, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 22-04-2024>
Art.6.§ 1. In afwachting van de uitreiking van een [2 nieuwe ISI+-kaart op fysieke drager]2 wordt een attest van sociaal verzekerde, dat dezelfde gegevens bevat als de gegevens vermeld op de ISI+-kaart, door de verzekeringsinstelling binnen de kortst mogelijke tijd afgeleverd aan de sociaal verzekerden, bedoeld in artikel 5, § 2.
De geldigheidsduur van het attest van sociaal verzekerde bedraagt twee maanden te rekenen vanaf de afgifte ervan.
§ 2. Een attest van sociaal verzekerde dat dezelfde gegevens bevat als de gegevens vermeld op de ISI+-kaart wordt door de verzekeringsinstelling binnen de kortst mogelijke tijd afgeleverd aan de sociaal verzekerden die zich in een sociaal behartigenswaardige toestand bevinden als dusdanig erkend op basis van de modaliteiten vastgesteld door de Dienst voor Administratieve Controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Voor de sociaal verzekerden die zich in een sociaal behartigenswaardige toestand bevinden, wordt de geldigheidsduur van het attest van sociaal verzekerde gebracht op zes maanden.
§ 3. De verzekeringsinstelling brengt de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid onmiddellijk op de hoogte van een aangifte van beschadiging, diefstal of verlies [2 van een ISI+-kaart op fysieke drager]2.
§ 4. [1 ...]1
----------
(1)<KB 2024-02-25/08, art. 4,3°, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
(2)<KB 2024-02-25/08, art. 4,1°, 003; Inwerkingtreding : 22-04-2024>
Wijzigingsbepalingen
Art.7. In artikel 159bis, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoerd bij het koninklijk besluit van 5 juni 2008, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" § 1. Het gebruik van een elektronisch netwerk overeenkomstig een methodologie vastgesteld door het Beheerscomité van het eHealth-platform en de toepassing van de derdebetalersregeling in het kader van een elektronische facturering, overeenkomstig de verzekerbaarheidsgegevens verkregen door middel van de raadpleging van het voormelde netwerk, geldt als betalingsverplichting door de verzekeringsinstelling van het gedeelte dat niet ten laste valt van de sociaal verzekerde ";
2° in het tweede lid worden de woorden "of de sociale identiteitskaart op de voormelde wijze werd gebruikt" opgeheven;
3° het vierde lid, 1°, wordt vervangen als volgt :
" 1° door de elektronische lezing van de sociale identiteitskaart, geldig en afgeleverd conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels ";
4° in het vierde lid, 2°, worden de woorden "of de geldige ISI+-kaart beoogd door de wet van 29 januari 2014 houdende bepalingen inzake de sociale identiteitskaart en de ISI+-kaart" ingevoegd na het woord "identiteitskaarten".
Art.8. Artikel 159bis, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 10 februari 2006, wordt opgeheven.
Art.9. Artikel 159ter van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 1 juli 2008, wordt opgeheven.
Art.10. Artikel 253 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 10 november 1999, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 14 december 2000 en 1 juli 2008 wordt opgeheven.
Opheffings- en overgangsbepalingen
Art.11. Het koninklijk besluit van 19 juni 1997 tot uitvoering van artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels wordt opgeheven op 1 januari 2014.
Art.12. Het koninklijk besluit van 13 februari 1998 tot vaststelling van de specificaties en de registratieprocedure van de leesapparatuur voor de elektronische identiteitskaart en de sociale identiteitskaart wordt opgeheven op 1 januari 2014 wat de leesapparatuur voor de sociale identiteitskaart betreft.
Art.13. Het koninklijk besluit van 22 februari 1998 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de sociale identiteitskaart wordt opgeheven op 1 januari 2014.
Art.14. Het ministerieel besluit van 10 december 1998 tot vastlegging van het model van het attest bedoeld in artikel 21 van het koninklijk besluit van 22 februari 1998 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de sociale identiteitskaart wordt opgeheven op 1 januari 2014.
Art.15. Het ministerieel besluit van 20 december 1999 tot uitvoering van artikel 253 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en van artikel 30 van het koninklijk besluit van 22 februari 1998 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de sociale identiteitskaart wordt opgeheven op 1 januari 2014.
Art.16.De geldige sociale identiteitskaarten die werden uitgereikt krachtens hogervermelde koninklijke besluiten van 19 juni 1997, van 13 februari 1998 en van 22 februari 1998 en het hogervermelde ministerieel besluit van 10 december 1998 blijven gelden voor identificatiedoeleinden onder de bestaande voorwaarden tot [1 31 december 2016]1.
----------
(1)<KB 2016-03-07/09, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
Art.17. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2014.
Art. 18. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.