Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

5 SEPTEMBER 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de ontwikkelingsdoelen voor opleidingsvorm 1 en opleidingsvorm 2 in het buitengewoon secundair onderwijs (NOTA : Bekrachtigd met uitwerking op de datum van zijn inwerkingtreding bij DVR2015-02-27/05, art. 2)



Inhoudstafel:


Art. 1-2
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. De ontwikkelingsdoelen van opleidingsvorm 1 en opleidingsvorm 2 van het buitengewoon secundair onderwijs zijn opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.

Art.2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N. De ontwikkelingsdoelen van opleidingsvorm 1 en opleidingsvorm 2 van het buitengewoon secundair onderwijs, vermeld in artikel 1
  1. Wonen
  1.1 Persoonlijk dagelijks leven
  1.1.1 Lichamelijke aspecten
  De jongere
  1 geeft honger en dorst aan
  2 neemt verschillende vormen van voeding op
  3 neemt gezonde en evenwichtige voeding op
  4 geeft nood aan verzorging aan
  5 verzorgt zich hygiënisch
  6 geeft behoefte aan rust aan
  7 houdt zich aan het dag-nachtritme
  8 beweegt gezond en evenwichtig
  9 vult rustmomenten op een sociaal aanvaardbare manier in
  1.1.2 Mentale aspecten
  De jongere
  10 gaat op een gepaste wijze om met genots- en geneesmiddelen
  11 beoordeelt wat zijn aandeel is in successen en mislukkingen
  12 houdt rekening met gedachten, gevoelens en wensen van anderen
  13 ontwikkelt lichaamsbesef
  14 ontwikkelt een seksuele identiteit
  15 ontwikkelt een positief realistisch zelfbeeld
  16 stelt zichzelf realistische doelen en stuurt ze indien nodig bij
  17 staat open voor uitdagingen en heeft zin in initiatief
  18 gaat om met emoties
  19 gaat om met intimiteitsniveaus
  20 gaat om met stress
  21 bezorgt zichzelf een goed gevoel
  22 bouwt veerkracht op
  23 ervaart zichzelf en de wereld door middel van muzisch creatieve ervaringen
  24 schat zijn mogelijkheden en zijn beperkingen in
  25 geniet van een activiteit of situatie
  26 gaat om met onvoorspelbaarheid
  27 stelt zich weerbaar op
  28 bouwt zijn eigen identiteit uit
  1.1.3 Sociale aspecten
  De jongere
  29 bouwt persoonlijke relaties op
  30 onderhoudt persoonlijke relaties
  31 stelt zich weerbaar op in persoonlijke relaties
  32 gaat om met kritiek
  33 stelt bij eten of drinken sociaal aanvaardbaar gedrag
  34 stelt bij verzorging sociaal aanvaardbaar gedrag
  35 uit gedachten, gevoelens en wensen op een sociaal aanvaardbare manier
  36 gaat om met conflicten
  37 komt los van persoonlijke relaties
  38 gebruikt sociaal aanvaardbare taal m.b.t. seksualiteit
  39 beleeft zijn seksualiteit op een aangepaste en veilige wijze
  40 stelt en aanvaardt regels en grenzen in relaties
  41 stemt zijn voorkomen af op de situatie
  42 aanvaardt verschillende stijlen van leiding geven
  1.2 Huishoudelijke dagelijks leven
  De jongere
  43 bereidt een maaltijd
  44 onderhoudt zijn omgeving
  45 onderhoudt zijn kleding
  46 doet boodschappen
  47 beheert zijn budget
  48 beheert zijn administratie en zijn correspondentie
  49 voert huishoudelijke activiteiten uit rekening houdend met veiligheid, hygiëne en milieu
  50 zorgt voor huisgenoten
  51 richt zijn omgeving in
  52 vindt een gepaste woonvorm
  53 gebruikt ICT in functie van huishoudelijke activiteiten
  1.3 Maatschappelijk dagelijks leven
  De jongere
  54 maakt gebruik van dienstverlenende instanties
  55 maakt gebruik van hulpverlenende voorzieningen
  56 maakt gebruik van commerciële instanties
  57 participeert aan groepsactiviteiten.
  58 engageert zich in groepsactiviteiten
  59 formuleert een mening over maatschappelijke vraagstukken met respect voor waarden en normen
  60 past geldende rechten en plichten toe
  61 maakt afspraken en houdt zich aan afspraken
  2. Werken
  2.2 Oriëntatie naar de job
  De jongere
  62 verkent de verschillende mogelijkheden van arbeidsgerichte activiteiten
  63 kiest een haalbare arbeidsgerichte activiteit
  64 schat mogelijkheden en beperkingen i.v.m. arbeidsgerichte activiteiten in
  65 toont in een arbeidssituatie leer- en veranderingsbereidheid
  66 maakt eigen wensen en verwachtingen in verband met werk kenbaar
  67 plaatst de eigen arbeid in een zinvol maatschappelijk geheel
  68 stemt zijn voorkomen af op de aard van de opdracht en op de werkomgeving
  2.2 Proces en uitvoering
  De jongere
  69 beheerst en coördineert de nodige grove motoriek bij het uitvoeren van een opdracht
  70 beheerst en coördineert de nodige fijne motoriek bij het uitvoeren van een opdracht
  71 coördineert zijn bewegingen bij het uitvoeren van een opdracht
  72 beheerst de nodige kracht voor het uitvoeren van een opdracht
  73 doseert de nodige kracht voor het uitvoeren van een opdracht
  74 voert volgens de opgelegde werkvolgorde de opeenvolgende handelingen uit
  75 werkt gedurende een opgelegde tijd aan een opgelegde taak
  76 past het eigen werkritme aan het opgelegd ritme aan
  77 behaalt vooropgestelde kwaliteitseisen
  78 werkt resultaatgericht
  79 voert het werk met volle en volgehouden aandacht uit
  80 handelt in een arbeidssituatie naar eigen mogelijkheden en beperkingen
  81 houdt zich aan regels, afspraken en procedures van de arbeidssituatie
  82 zet door bij moeilijkheden in de arbeidssituatie
  83 past zich aan wijzigende omstandigheden in een arbeidssituatie aan
  84 organiseert zijn eigen werkzaamheden in functie van de werkopdracht
  85 reageert adequaat op problemen bij het productieproces of bij de dienstverlening
  86 werkt samen als een schakel in een werkketen
  87 toont initiatief passend bij de arbeidswerksituatie
  88 verwerkt arbeidsgerelateerde formulieren
  89 gebruikt arbeidsgerelateerde taal
  2.3 Relaties op de werkvloer
  De jongere
  90 draagt bij tot het algemeen welzijn en een goede werksfeer
  91 gebruikt zijn rechten en leeft plichten in een arbeidsengagement na
  92 aanvaardt gezag van leidinggevenden
  93 communiceert met collega's en leidinggevenden in functie van de werksituatie
  94 maakt een onderscheid tussen privé en werk
  2.4 Technische competenties
  De jongere
  95 past technieken toe die gebruikt worden in een assemblagewerkplaats
  96 past technieken toe die gebruikt worden in een verpakkingswerkplaats
  97 past technieken toe die gebruikt worden in een onderhoudsdienst
  98 past technieken toe die gebruikt worden in een metaalwerkplaats
  99 past technieken toe die gebruikt worden in een houtwerkplaats
  100 past technieken toe die gebruikt worden een verzendingsdienst
  101 past technieken toe die gebruikt worden in een groendienst
  102 past technieken toe die gebruikt worden in een textielwerkplaats
  103 past technieken toe die gebruikt worden in een keukenwerkplaats
  104 past technieken toe die gebruikt worden in een cateringsdienst
  105 past technieken toe die gebruikt worden in een drukkerij
  106 past technieken toe die gebruikt worden in een logistieke dienst
  107 past technieken toe die gebruikt worden in een ambachtelijke werkplaats
  2.5 Veiligheid, hygiëne en welzijn op het werk
  De jongere
  108 houdt zich aan de geldende voorschriften inzake hygiëne
  109 past veiligheidsvoorschriften toe
  110 hanteert machines, gereedschappen, producten en grondstoffen op een correcte manier: veilig, ergonomische en efficiënt
  111 gaat adequaat om met risico's
  112 houdt de werkplek op orde
  113 past duurzaamheidsprincipes toe
  114 gaat om met werkdruk
  115 reageert adequaat op omgevingsfactoren van de arbeidsplaats
  116 neemt deel aan werkoverleg of een werkvergadering
  3. Vrije tijd
  3.1 Invulling van de vrije tijd
  De jongere
  117 verkent verschillende mogelijkheden om vrije tijd en vakantie in te vullen
  118 maakt een evenwichtige en gevarieerde keuze voor vrije tijd en vakantie
  119 experimenteert met verschillende materialen en technieken
  120 experimenteert met klankbronnen en muziekinstrumenten
  121 experimenteert met de bewegingsmogelijkheden van het eigen lichaam
  122 experimenteert met dramatische expressie
  123 bouwt een hobby uit
  3.2 Participeren in vrije tijd
  De jongere
  124 vult lege tijd op een voor zichzelf zinvolle wijze in en houdt daarbij rekening met anderen
  125 bouwt een persoonlijk netwerk op in kader van gekozen vrijetijdsbesteding
  126 komt tot rust en ontspanning door vrijetijdsbesteding
  127 gedraagt zich als volwaardig lid van een gekozen vereniging
  128 respecteert spelregels en de regels van fairplay
  129 schaft gepast materiaal en uitrusting aan
  4. Overkoepelende ontwikkelingsdoelen
  4.1 Ondersteuning
  De jongere
  130 kiest een adequaat hulpmiddel
  131 gaat om met hulpmiddelen
  132 stelt een hulpvraag
  133 organiseert ondersteuning
  134 communiceert persoonlijke voorkeuren
  135 gaat om met hulpverleners
  4.2 Zelfsturing
  De jongere
  136 maakt realistische keuzes
  137 neemt initiatief
  138 organiseert zijn activiteiten
  139 staat open voor nieuwe ervaringen
  140 tekent een realistisch toekomstperspectief uit.
  141 neemt actief deel aan het besluitvormingsproces
  142 is onderhandelingsvaardig
  143 lost problemen op
  4.3 Veiligheid en mobiliteit
  De jongere
  144 signaleert gevaar
  145 gaat om met gevaar
  146 houdt zich aan veiligheidsvoorschriften
  147 reageert gepast in noodsituaties
  148 voert opdrachten met een goede coördinatie van bewegingen uit
  149 is mobiel
  150 verplaatst zich veilig in het verkeer
  151 maakt gebruik van openbaar of ander gemeenschappelijk vervoer
  4.4 Numerieke ontwikkeling
  De jongere
  152 plant zijn dag-, week, maand- en jaarritme
  153 voert taken uit waarvoor rekenkundige vaardigheden nodig zijn
  154 voert taken uit waarvoor ruimtelijke richtingsbegrippen nodig zijn
  155 gebruikt numerieke informatie
  4.5 Talige ontwikkeling
  De jongere
  156 voert taken uit waarvoor talige vaardigheden nodig zijn
  157 gebruikt het meest geschikte communicatiemiddel
  158 gebruikt de meest geschikte communicatievorm
  159 gebruikt talige informatie
  4.6 Omgaan met ICT
  De jongere
  160 gebruikt ICT op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier
  161 oefent zelfstandig in een door ICT- ondersteunde leeromgeving
  162 leert zelfstandig in een door ICT-ondersteunde leeromgeving
  163 gebruikt ICT om eigen ideeën creatief vorm te geven
  164 zoekt, verwerkt en bewaart digitale informatie met behulp van ICT
  165 gebruikt ICT bij het voorstellen van informatie aan anderen
  166 gebruikt ICT om op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier te communiceren
  167 kiest afhankelijk van het te bereiken doel adequaat uit verschillende ICT-toepassingen
  168 stuurt het handelen bij na reflectie over het eigen ICT-gebruik en dat van anderen