Details





Titel:

6 JUNI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de landinrichting(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-10-2014 en tekstbijwerking tot 10-09-2024)



Inhoudstafel:

DEEL 1. - ALGEMENE BEPALINGEN
TITEL 1. - Definities en instrumentenafweging
Art. 1.1.1.1-1.1.1.2
TITEL 2. - Financiering
Art. 1.2.1.1-1.2.1.3
DEEL 2. - BEPALINGEN OVER DE INSTRUMENTEN EN DE ORGANISATIE
TITEL 1. - De instrumenten
HOOFDSTUK 1. - Inrichting
Afdeling 1. - Inrichtingswerken
Art. 2.1.1.1
Afdeling 2. - Vestigen van erfdienstbaarheden tot openbaar nut
Art. 2.1.1.2
Afdeling 3. - Vergoeding voor waardeverlies van gronden
Art. 2.1.1.3-2.1.1.9
HOOFDSTUK 2. - Beheer
Afdeling 1. - Beheerovereenkomsten
Art. 2.1.2.1-2.1.2.3
Afdeling 2. - Dienstenvergoedingen
Art. 2.1.2.4-2.1.2.6
HOOFDSTUK 3. - Verwerving en grondmobiliteit
Afdeling 1. - Recht van voorkoop
Art. 2.1.3.1
Afdeling 1/1. [1 Recht van voorkeur ]1
Art. 2.1.3.1/1
Afdeling 2. - Herverkaveling uit kracht van wet
Art. 2.1.3.2
HOOFDSTUK 4. - Andere instrumenten
Afdeling 1. - Vergoedingen bij lokale grondenbanken
Art. 2.1.4.1-2.1.4.2
Afdeling 2. - Vrijwillige bedrijfsverplaatsing
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art. 2.1.4.3
Onderafdeling 2. - Procedure
Art. 2.1.4.4
Onderafdeling 3. - Bepalen van de vergoeding voor de bedrijfsverplaatsing en de eventuele aankoopprijs
Art. 2.1.4.5
Afdeling 3. - Vrijwillige bedrijfsstopzetting
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art. 2.1.4.6
Onderafdeling 2. - Procedure
Art. 2.1.4.7
Onderafdeling 3. - Bepalen van de vergoeding voor bedrijfsstopzetting en de eventuele aankoopprijs
Art. 2.1.4.8
Afdeling 4. - Vrijwillige bedrijfsreconversie
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art. 2.1.4.9
Onderafdeling 2. - Procedure
Art. 2.1.4.10
Onderafdeling 3. - Bepalen van de vergoeding voor bedrijfsreconversie en de eventuele aankoopprijs
Art. 2.1.4.11
Afdeling 5. - De koopplicht
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art. 2.1.4.12
Onderafdeling 2.
Art. 2.1.4.13
Onderafdeling 3.
Art. 2.1.4.14
TITEL 2. - De landcommissies
Art. 2.2.1.1-2.2.1.2
DEEL 3. - DE TOEPASSING VAN DE INSTRUMENTEN VIA LANDINRICHTINGSPROJECTEN
TITEL 1. - Het onderzoek naar de opportuniteit en de haalbaarheid van landinrichtingsprojecten en de instelling van landinrichtingsprojecten
Art. 3.1.1.1-3.1.1.6
TITEL 2. - De programmacommissie
Art. 3.2.1.1-3.2.1.3
TITEL 3. - De landinrichtingsplannen
HOOFDSTUK 1. - De opmaak, vaststelling en uitvoering van landinrichtingsplannen
Art. 3.3.1.1-3.3.1.8
HOOFDSTUK 2. - De planbegeleidingsgroepen
Art. 3.3.2.1
TITEL 4. - Subsidies
HOOFDSTUK 1. - Procedure voor de indiening en de vaststelling van uitvoeringsinitiatieven
Art. 3.4.1.1-3.4.1.3
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen over de aanvraag, de toekenning, de aanwending en de verantwoording van subsidies
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen inzake de aanvraag van subsidies
Art. 3.4.2.1-3.4.2.2
Afdeling 2. - Bepalingen over de toekenning, de aanwending en de verantwoording van de subsidie
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 3.4.2.3-3.4.2.7
Onderafdeling 2. - Subsidies voor de voorbereiding van landinrichtingsplannen
Art. 3.4.2.8-3.4.2.10
Onderafdeling 3. - Subsidies voor uitvoeringsinitiatieven
Art. 3.4.2.11-3.4.2.16
Onderafdeling 4. - Subsidies voor inrichtingswerken
Art. 3.4.2.17-3.4.2.22
Onderafdeling 5. - Subsidies voor vergoedingen bij lokale grondenbanken
Art. 3.4.2.23-3.4.2.26
Onderafdeling 6. - Subsidies voor grondverwerving
Art. 3.4.2.27-3.4.2.30
Onderafdeling 7. - Subsidies voor de vergoeding voor waardeverlies van gronden
Art. 3.4.2.31-3.4.2.33
Onderafdeling 8. - Subsidies voor de opmaak van een onderhoudsplan
Art. 3.4.2.34-3.4.2.36
Onderafdeling 9. - Subsidies voor beheerovereenkomsten
Art. 3.4.2.37-3.4.2.39
Onderafdeling 10. - Subsidies voor dienstenvergoedingen
Art. 3.4.2.40-3.4.2.42
Onderafdeling 11. - Subsidies voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing
Art. 3.4.2.43-3.4.2.45
Onderafdeling 12. - Subsidies voor vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting
Art. 3.4.2.46-3.4.2.48
Onderafdeling 13. - Subsidies voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie
Art. 3.4.2.49-3.4.2.51
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen over sancties en uitbetaling van subsidies
Art. 3.4.3.1-3.4.3.3
DEEL 4. - DE TOEPASSING VAN DE INSTRUMENTEN VOOR DE REALISATIE VAN PROJECTEN, PLANNEN OF PROGRAMMA'S
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art. 4.1.1.1
TITEL 2. - De opmaak, de onderbouwing en uitvoering van inrichtingsnota's
HOOFDSTUK 1. - De opmaak en uitvoering van inrichtingsnota's
Afdeling 1. - Inrichtingsnota's bij projecten, plannen en programma's goedgekeurd door de Vlaamse Regering
Art. 4.2.1.1-4.2.1.8
Afdeling 2. - Inrichtingsnota's bij projecten, plannen en programma's goedgekeurd door het provinciebestuur
Art. 4.2.2.1-4.2.2.8
Afdeling 3. - Inrichtingsnota's bij projecten, plannen en programma's goedgekeurd door het gemeentebestuur
Art. 4.2.3.1-4.2.3.8
HOOFDSTUK 2. - De onderbouwing van inrichtingsnota's
Art. 4.2.4.1-4.2.4.2
DEEL 5. - DE TOEPASSING VAN DE INSTRUMENTEN BEHEEROVEREENKOMSTEN EN DIENSTENVERGOEDINGEN VIA EEN BEHEERVISIE
Art. 5.1.1.1-5.1.1.2
DEEL 6. - EVALUATIE
Art. 6.1.1.1
DEEL 7. - WIJZIGINGS- EN SLOTBEPALINGEN
Art. 7.1.1.1-7.1.1.10



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1998035495  1998035981  2000035477  2003036008  2004035094  2004036434  2010035645 



Uitvoeringsbesluit(en):

2016036419  2017031363  2019011775  2019014301  2020040318  2020042798 



Artikels:

DEEL 1. - ALGEMENE BEPALINGEN
TITEL 1. - Definities en instrumentenafweging
Artikel 1.1.1.1.In dit besluit wordt verstaan onder:
  [3 0° Agentschap Landbouw en Zeevisserij: het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2023 tot oprichting van een intern verzelfstandigd agentschap "Landbouw en Zeevisserij]3;
  1° beveiligde zending: een aangetekende brief, een afgifte tegen ontvangstbewijs of elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
  2° bruto saldo: de geldwaarde van de jaarlijkse bruto productie verminderd met de jaarlijkse bijhorende variabele kosten. De bruto productie is gelijk aan de som van de waarde van de geproduceerde hoofd- en bijproducten en andere opbrengsten. De variabele kosten zijn de kosten die toenemen of afnemen naargelang een toename of afname van de productie;
  3° decreet van 28 maart 2014: het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
  4°[3 ]3
  5° [2 ...]2
  6° gewestelijk vergelijkbaar inkomen: vertegenwoordigt het gemiddeld bruto salaris van alle loontrekkenden in Vlaanderen. Het wordt verkregen door de verhouding te nemen van de totale loonmassa die in Vlaanderen wordt betaald en het globale aantal loontrekkenden, omgerekend naar voltijdse arbeidskrachten;
  7° landbouwer in hoofdberoep:
  a) een natuurlijk persoon die op zelfstandige basis een landbouwbedrijf exploiteert en die is geïdentificeerd in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, en die meer dan 50 % van zijn arbeidstijd aan een landbouwactiviteit spendeert en zijn netto belastbaar inkomen, berekend over de laatste drie jaar, voor meer dan 50 % haalt uit landbouw;
  b) een rechtspersoon die als hoofdactiviteit en als doel het uitbaten van een landbouwbedrijf heeft en die minstens één zaakvoerder of één gedelegeerd bestuurder heeft die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in punt a);
  8° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud;
  [1 9° jonge landbouwer: een jonge landbouwer als vermeld in artikel 2, 34°, van Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard;
   10° kritische depositiewaarde van een habitat: de grens waarboven de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast door eutrofiërende invloed van atmosferische stikstofdepositie.]1
  ----------
  (1)<BVR 2016-09-09/02, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-09-2016>
  (2)<BVR 2017-02-24/16, art. 231, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
  (3)<BVR 2024-07-19/40, art. 32, 008; Inwerkingtreding : 20-09-2024>

Art. 1.1.1.2. § 1. De volgende opeenvolgende handelingen worden doorlopen in de afweging voor de inzet en de al dan niet gecombineerde toepassing van instrumenten voor inrichting, verwerving of beheer ter realisatie van een landinrichtingsproject of een project, plan of programma, als vermeld in artikel 4.1.1. van het decreet van 28 maart 2014:
  1° het resultaat dat wordt beoogd in termen van tijdige, kwaliteitsvolle en duurzame realisatie, eventueel gefaseerd in de tijd of de ruimte, wordt gedefinieerd. Deze handeling laat toe om te bepalen of de inzet van instrumenten voor dwingende verwerving, inrichting of beheer nodig zijn om tot het beoogde resultaat te komen;
  2° de mogelijke toepassing van de instrumenten voor verwerving, inrichting of beheer waarmee het beoogde resultaat kan bereikt worden, wordt onderzocht. Ook de toepassing van de andere instrumenten voor inrichting, verwerving en beheer dan de instrumenten, vermeld in deel 2 van het decreet van 28 maart 2014, die mogelijk zijn op grond van andere Vlaamse regelgeving, wordt mee onderzocht. Het resultaat van dit onderzoek is een overzicht van mogelijke instrumenten of combinaties van instrumenten die kunnen ingezet worden;
  3° de mogelijke combinaties van in te zetten instrumenten voor inrichting, verwerving of beheer worden verder afgewogen op basis van vier criteria. Deze criteria zijn de tijdige realisatie, de kwaliteitsvolle realisatie, de duurzame realisatie en het draagvlak voor de inzet van die instrumenten. Het resultaat van deze afweging is een overzicht van werkbare instrumenten of combinaties van instrumenten die kunnen ingezet worden;
  4° de werkbare combinaties van in te zetten instrumenten voor inrichting, verwerving of beheer, worden financieel afgewogen op basis van de kostprijs voor de overheid van de inzet van instrumenten voor inrichting, verwerving en beheer. Het resultaat van deze afweging is een optimale combinatie van in te zetten instrumenten voor inrichting, verwerving of beheer;
  5° de optimale combinatie van in te zetten instrumenten voor inrichting, verwerving of beheer wordt vergeleken met de totale kostprijs voor de overheid bij verwerving. Uit deze afweging kan blijken dat dwingende verwerving door de overheid nodig is, waarna handeling 2° wordt hernomen.
  De instrumentenafweging bij de opmaak van het landinrichtingsplan, vermeld in artikel 3.3.1, lid 2, 2° van het decreet van 28 maart 2014, of de inrichtingsnota, vermeld in artikel 4.2.2, 2° van het decreet van 28 maart 2014, gebeurt volgens de opeenvolgende handelingen, vermeld in het eerste lid.
  § 2. Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit bezorgt het agentschap een rapport aan de minister waarin de afweging volgens de opeenvolgende handelingen en criteria, vermeld in paragraaf 1, wordt geëvalueerd.

TITEL 2. - Financiering
Art. 1.2.1.1.Voor de volgende taken die het agentschap uitoefent ter voorbereiding of ter uitvoering van een inrichtingsnota of een beheervisie overeenkomstig de artikelen 2.1.7, eerste lid, 2.1.10, eerste lid, en artikel 4.2.8 van het decreet van 28 maart 2014, worden werkingsmiddelen aangerekend conform artikel 1.2.1.2 en 1.2.1.3:
  1° de opmaak van inrichtingsnota's, voorbereidende studies, beheervisies en procesbegeleiding;
  2° de uitvoering van inrichtingswerken en het vestigen van erfdienstbaarheden;
  3° het sluiten, uitbetalen en opvolgen van beheerovereenkomsten en het uitbetalen en opvolgen van dienstenvergoedingen;
  4° de uitvoering van taken bij vrijwillige herverkaveling, als dat instrument deel uitmaakt van een vastgestelde inrichtingsnota;
  5° de uitvoering van taken voor de landcommissie ter uitvoering van de volgende instrumenten:
  a) de herverkaveling uit kracht van wet;
  b) de herverkaveling uit kracht van wet met planologische ruil;
  c) de vergoeding voor waardeverlies van gronden;
  d) de vrijwillige bedrijfsverplaatsing, bedrijfsstopzetting en bedrijfsreconversie;
  6° de uitoefening van een recht van voorkoop, [1 een recht van voorkeur,]1 de koopplicht en het inzetten van een lokale grondenbank.
  De Vlaamse Regering kan de hoogte van de werkingsmiddelen, vermeld in het eerste lid, vaststellen.
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/19, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>

Art. 1.2.1.2. In het financieringsplan bij de inrichtingsnota wordt opgenomen voor welke taken werkingsmiddelen betaald worden aan het agentschap en wie die werkingsmiddelen betaalt. Voor de taken die het agentschap uitvoert voor het financieringsplan bij de inrichtingsnota is opgemaakt, worden de werkingsmiddelen betaald door de instantie of de persoon die de uitvoering van die taak vraagt.

Art. 1.2.1.3. Voor de taken, vermeld in artikel 1.2.1.1, die het agentschap uitoefent ter voorbereiding of ter uitvoering van een beheervisie conform de bepalingen van deel 5 van het decreet van 28 maart 2014, worden werkingsmiddelen betaald aan het agentschap. De werkingsmiddelen, verbonden aan die taken, worden betaald door de instantie of de persoon die de inzet van het instrument beheerovereenkomsten of dienstenvergoeding vraagt.

DEEL 2. - BEPALINGEN OVER DE INSTRUMENTEN EN DE ORGANISATIE
TITEL 1. - De instrumenten
HOOFDSTUK 1. - Inrichting
Afdeling 1. - Inrichtingswerken
Art. 2.1.1.1. De uitvoering van inrichtingswerken uit kracht van wet, vermeld in artikel 2.1.1, tweede lid van het decreet van 28 maart 2014, wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad conform de bepalingen van artikel 3.3.1.6, 4.2.1.6, § 2, artikel 4.2.2.6, § 2 of artikel 4.2.3.6, § 2 van dit besluit.
  Inrichtingswerken uit kracht van wet kunnen alleen uitgevoerd worden door de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.7 en 3.3.8 van het voormelde decreet.

Afdeling 2. - Vestigen van erfdienstbaarheden tot openbaar nut
Art. 2.1.1.2.§ 1. De vestiging van de erfdienstbaarheden tot openbaar nut die gericht zijn op de activiteiten, vermeld in artikel 2.1.3, derde lid van het decreet van 28 maart 2014, wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad conform de bepalingen van artikel 3.3.1.6, 4.2.1.6, § 2, artikel 4.2.2.6, § 2 of artikel 4.2.3.6, § 2 van dit besluit.
  § 2. De erfdienstbaarheden tot openbaar nut, die gericht zijn op de instandhouding van inrichtingswerken uit kracht van wet als vermeld in artikel 2.1.1, tweede lid, van het decreet van 28 maart 2014 worden gevestigd bij besluit tot vestiging van de erfdienstbaarheden tot openbaar nut, na uitvoering van de betrokken inrichtingswerken uit kracht van wet.
  Het besluit tot vestiging van de erfdienstbaarheden tot openbaar nut wordt door het agentschap bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het besluit tot vestiging van de erfdienstbaarheden tot openbaar nut bevat overeenkomstig artikel 2.1.3, tweede lid van het decreet van 28 maart 2014 ten minste de volgende gegevens: de kadastrale gegevens van de percelen waarop erfdienstbaarheden tot openbaar nut worden gevestigd, met de beschrijving van de erfdienstbaarheid die wordt gevestigd.
  § 3. De erfdienstbaarheden tot openbaar nut, gevestigd bij het besluit tot vestiging van de erfdienstbaarheden tot openbaar nut, vermeld in paragraaf 2, en de erfdienstbaarheden gevestigd bij het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota, vermeld in paragraaf 1, worden door de instrumenterende ambtenaar opgenomen in een authentieke akte. De authentieke akte wordt, conform [1 artikel 3.30 van het Burgerlijk Wetboek]1, overgeschreven op het [1 bevoegd kantoor van de Algemene Administratie van de patrimoniumdocumentatie]1. Na de hypothecaire overschrijving bezorgt de instrumenterende ambtenaar een eensluidend verklaard uittreksel uit de authentieke akte aan de betrokken eigenaars.
  ----------
  (1)<BVR 2024-07-19/40, art. 33, 008; Inwerkingtreding : 20-09-2024>

Afdeling 3. - Vergoeding voor waardeverlies van gronden
Art. 2.1.1.3.Overeenkomstig artikel 2.1.4, § 4, van het decreet van 28 maart 2014 wordt in het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota bepaald welke instantie of persoon de vergoeding voor waardeverlies van gronden verschuldigd is.
  [1 De vergoeding, vermeld in het eerste lid, wordt geregeld bij of krachtens titel 1 en titel 2 van het Instrumentendecreet van 26 mei 2023.]1
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-22/08, art. 89, 007; Inwerkingtreding : 15-04-2024>

Art. 2.1.1.4.
  <Opgeheven bij BVR 2024-03-22/08, art. 90, 007; Inwerkingtreding : 15-04-2024>

Art. 2.1.1.5.
  <Opgeheven bij BVR 2024-03-22/08, art. 90, 007; Inwerkingtreding : 15-04-2024>

Art. 2.1.1.6.
  <Opgeheven bij BVR 2024-03-22/08, art. 90, 007; Inwerkingtreding : 15-04-2024>

Art. 2.1.1.7.
  <Opgeheven bij BVR 2024-03-22/08, art. 90, 007; Inwerkingtreding : 15-04-2024>

Art. 2.1.1.8.
  <Opgeheven bij BVR 2024-03-22/08, art. 90, 007; Inwerkingtreding : 15-04-2024>

Art. 2.1.1.9.
  <Opgeheven bij BVR 2024-03-22/08, art. 90, 007; Inwerkingtreding : 15-04-2024>

HOOFDSTUK 2. - Beheer
Afdeling 1. - Beheerovereenkomsten
Art. 2.1.2.1.§ 1. [1 Een administratieve overheid als vermeld in het tweede lid, kan met een gebruiker van een grond een beheerovereenkomst sluiten om beheermaatregelen uit te voeren in een gebied als die beheermaatregelen en het gebied zijn opgenomen in een landinrichtingsplan, in een inrichtingsnota of in een beheervisie als vermeld in respectievelijk artikel 3.3.1, artikel 4.2.1 of artikel 5.1.1 van het decreet van 28 maart 2014. De minister bepaalt nadere regels over de beheermaatregelen zoals de vereiste afmetingen, de mogelijke activiteiten, de wijze van totstandkoming en beheer en het gebruik van het perceel waarop de beheermaatregelen worden uitgevoerd. De minister bepaalt de bijbehorende beheervergoeding conform artikel 2.1.2.2, § 1.
   De administratieve overheden die een beheerovereenkomst kunnen sluiten, zijn het agentschap, de provincies en de gemeenten. De administratieve overheid die de beheerovereenkomst sluit, wordt voor de toepassing van deze afdeling de optredende instantie genoemd. De optredende instantie staat in voor de volledige opvolging van de beheerovereenkomsten, met name de behandeling van aanvragen, het sluiten van beheerovereenkomsten, de beëindiging, wijziging, aanpassing of overname van beheerovereenkomsten, de controle op de naleving van de beheerovereenkomsten, het bepalen van de gevolgen als de beheerovereenkomst niet wordt nageleefd, de betaling van de beheervergoedingen en de terugvordering van ten onrechte betaalde beheervergoedingen.
   Als de optredende instantie een gemeente of provincie is, kan die optredende instantie het agentschap verzoeken om de taken uit te voeren waarmee de optredende instantie is belast. Het agentschap rekent daarvoor werkingsmiddelen aan. Het agentschap treedt daarbij op in naam en voor rekening van de gemeente of de provincie.
   In deze paragraaf wordt verstaan onder optredende instantie:
   1° het agentschap in de volgende gevallen:
   a) als volgens het landinrichtingsplan het agentschap belast is met de uitvoering van het instrument beheerovereenkomsten;
   b) als de inrichtingsnota wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering conform artikel 4.2.1.1;
   c) als de minister de beheervisie, vermeld in artikel 5.1.1.1, bepaalt;
   2° de provincie in de volgende gevallen:
   a) als volgens het landinrichtingsplan de provincie belast is met de uitvoering van het instrument beheerovereenkomsten;
   b) als de inrichtingsnota wordt goedgekeurd door het provinciebestuur conform artikel 4.2.2.1;
   c) als het provinciebestuur de beheervisie, vermeld in artikel 5.1.1.1, bepaalt;
   3° de gemeente in de volgende gevallen:
   a) als volgens het landinrichtingsplan de gemeente belast is met de uitvoering van het instrument beheerovereenkomsten;
   b) als de inrichtingsnota wordt goedgekeurd door het gemeentebestuur conform artikel 4.2.3.1;
   c) als het gemeentebestuur de beheervisie, vermeld in artikel 5.1.1.1, bepaalt.]1
  [1 § 1/1. De gebruiker van een grond met wie een beheerovereenkomst gesloten kan worden, behoort niet tot de volgende instanties:
   1° de diensten en agentschappen die afhangen van het Vlaamse Gewest;
   2° de besturen en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die in het Vlaamse Gewest belast zijn met taken van openbaar nut.]1
  [1 § 1/2. Er kunnen geen beheerovereenkomsten gesloten worden voor de volgende percelen:
   1° percelen die liggen binnen terreinen die conform het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu zijn erkend of aangewezen als natuurreservaat;
   2° percelen die liggen binnen terreinen die conform het Bosdecreet van 13 juni 1990 zijn erkend of aangewezen als bosreservaat;
   3° percelen die liggen binnen terreinen waarvoor een goedgekeurd natuurbeheerplan bestaat dat is opgenomen in het register, vermeld in artikel 16octies, § 4, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.
   Er kunnen geen beheerovereenkomsten gesloten worden voor percelen die liggen op openbaar domein. Als een perceel belast is met een wettelijke, conventionele of publiekrechtelijke erfdienstbaarheid, kan een beheerovereenkomst gesloten worden als de beheermaatregel verenigbaar is met de erfdienstbaarheid.]1
  § 2. [1 Een beheerovereenkomst kan worden gesloten voor verschillende beheermaatregelen en in combinatie met andere beheerovereenkomsten, milieuacties of maatregelen, op voorwaarde dat ze elkaar aanvullen en onderling verenigbaar zijn. Een beheervergoeding kan niet gecumuleerd worden met andere vormen van vergoeding die toegekend zijn voor dezelfde of soortgelijke prestaties. De aanvraag van een beheerovereenkomst wordt afgewezen als degene die de beheerovereenkomst wil sluiten, een vergoeding ontvangt voor dezelfde of soortgelijke prestaties als de prestaties die hij moet leveren binnen de aangevraagde beheerovereenkomst.]1
  § 3. Een beheerovereenkomst kan worden gesloten als de gebruiker of de groep van gebruikers er zich toe verbindt om vanaf het sluiten van de beheerovereenkomst de beheerovereenkomst na te leven, zich te onderwerpen aan de controle van de naleving ervan en alle gegevens die nodig zijn om de evaluatie van de maatregelen mogelijk te maken, [1 aan de optredende instantie, vermeld in paragraaf 1,]1 ter beschikking te stellen.
  § 4. [1 De aanvraag van een beheerovereenkomst wordt ingediend bij de optredende instantie, vermeld in paragraaf 1. De minister bepaalt de gegevens die de aanvraag van een beheerovereenkomst minstens moet bevatten zoals de contactgegevens van de aanvrager, de ligging van de percelen waarvoor een beheerovereenkomst wordt gevraagd en de gewenste startdatum. De minister kan nadere regels bepalen voor de wijze waarop en de termijn waarin de aanvraag van een beheerovereenkomst wordt ingediend zoals de datum waarop en de instantie waarbij de aanvraag moet ingediend worden. De minister kan nadere regels bepalen voor de aanvangsdatum en de duur van de beheerovereenkomsten.]1
  [1 De optredende instantie, vermeld in paragraaf 1,]1 gaat na of de beheerovereenkomst gesloten kan worden en of de gevraagde beheerovereenkomst in overeenstemming is met het landinrichtingsplan, de inrichtingsnota of de beheervisie.
  [1 De optredende instantie, vermeld in paragraaf 1,]1 beslist of een beheerovereenkomst al dan niet gesloten kan worden. Als de beheerovereenkomst of een deel van de beheerovereenkomst niet gesloten kan worden, wordt de aanvrager daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht.
  § 5. De gebruiker of groep van gebruikers kan een gemotiveerde aanvraag indienen om de beheerovereenkomst vervroegd te beëindigen wegens overmacht of uitzonderlijke omstandigheid. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij [1 de optredende instantie, vermeld in paragraaf 1]1.
  [1 De optredende instantie, vermeld in paragraaf 1,]1 beslist of het meegedeelde geval overmacht of een uitzonderlijke omstandigheid is. In geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheid eindigt de beheerovereenkomst.
  § 6. [1 De minister kan nadere regels bepalen voor de aanpassing of de voortijdige beëindiging van een beheerovereenkomst ten gevolge van de overdracht van een perceel, de wijziging van de basiskwaliteit voor milieu en natuur of een andere wijziging waardoor niet langer voldaan is aan de voorwaarden van de afgesloten beheerovereenkomst.]1
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-17/68, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 19-09-2019>

Art. 2.1.2.2.§ 1. De beheervergoeding voor de geleverde prestatie van de gebruiker of groep van gebruikers wordt berekend volgens de volgende formule:
  A = B + C - D, waarbij:
  1° A: de jaarlijkse vergoeding voor de gebruiker of groep van gebruikers
  2° B: de kosten verbonden aan de prestatie, met inbegrip van eventuele transactiekosten
  3° C: de eventuele gederfde inkomsten
  4° D: de eventuele uitgespaarde kosten en extra gegenereerde inkomsten.
  § 2. [1 De optredende instantie, vermeld in artikel 2.1.2.1, is de beheervergoeding verschuldigd en is belast met het toezicht op de naleving van de beheerovereenkomst. Om na te gaan of de beheerovereenkomst is nageleefd, voert die optredende instantie de vereiste controles ter plaatse uit. Ze kan zich daarvoor laten adviseren door derden die deskundig zijn om te beoordelen of een beheerovereenkomst werd nageleefd.]1
  Bij vaststelling van niet naleving van de beheerovereenkomst kan de beheervergoeding geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
  De minister bepaalt de nadere regels met betrekking tot de organisatie en de procedure voor de controle en kan de nodige modeldocumenten vaststellen.
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-17/68, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 19-09-2019>

Art. 2.1.2.3.Het agentschap berekent de beheervergoeding volgens de formule vermeld in artikel 2.1.2.2 § 1.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-17/68, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 19-09-2019>

Afdeling 2. - Dienstenvergoedingen
Art. 2.1.2.4.§ 1. [1 Een jaarlijkse dienstenvergoeding kan worden toegekend om een bijkomende dienst te leveren in een gebied als de bijkomende dienst, de toekenningsvoorwaarden waaraan voldaan moet zijn en de verbintenissen die nageleefd moeten worden, het bedrag van de vergoeding voor die bijkomende dienst en het gebied zijn opgenomen in een landinrichtingsplan, in een inrichtingsnota of in een beheervisie als vermeld in respectievelijk artikel 3.3.1, artikel 4.2.1 of artikel 5.1.1 van het decreet van 28 maart 2014.]1
  § 2. Een jaarlijkse dienstenvergoeding kan worden toegekend voor meerdere diensten en in combinatie met andere milieuacties of maatregelen, op voorwaarde dat ze elkaar aanvullen en onderling verenigbaar zijn. Een dienstenvergoeding kan niet gecumuleerd worden met andere vormen van vergoeding, toegekend voor dezelfde of soortgelijke prestaties.
  [1 § 2/1.]1 Een dienstenvergoeding wordt uitbetaald als de dienstenvergoeding werd toegekend en als de gebruiker of de groep van gebruikers er zich bij aanvraag van de dienstenvergoeding toe verbindt om de bijkomende dienst te leveren, zich te onderwerpen aan de controle van de naleving ervan en alle gegevens die nodig zijn om de evaluatie van de dienst mogelijk te maken, aan de instanties of de personen die de dienstenvergoeding toekent ter beschikking te stellen.
  § 3. De aanvraag van een dienstenvergoeding wordt ingediend bij het agentschap of bij de administratieve overheid die zelf instaat voor het uitbetalen en opvolgen van de dienstenvergoeding als vermeld in artikel 2.1.10 van het decreet van 28 maart 2014. De minister kan nadere regels bepalen voor de gegevens die de aanvraag van de dienstenvergoeding minstens moet bevatten, voor de wijze waarop de aanvraag van de dienstenvergoeding wordt ingediend en de termijn waarbinnen de aanvraag wordt ingediend. [1 De minister kan nadere regels bepalen voor de aanvangsdatum en de duur van de dienstenvergoeding, waaronder de voorwaarden voor het verlengen van de dienstenvergoeding.]1
  Het agentschap of de administratieve overheid die zelf instaat voor het uitbetalen en opvolgen van de dienstenvergoeding als vermeld in artikel 2.1.10 van het decreet van 28 maart 2014 gaat na of de dienstenvergoeding aangegaan kan worden en of de gevraagde dienstenvergoeding in overeenstemming is met het landinrichtingsplan, de inrichtingsnota of de beheervisie.
  Het agentschap of de administratieve overheid die zelf instaat voor het uitbetalen en opvolgen van de dienstenvergoeding als vermeld in artikel 2.1.10 van het decreet van 28 maart 2014 beslist of de dienstenvergoeding al dan niet aangegaan kan worden. Als de dienstenvergoeding niet aangegaan kan worden, wordt de aanvrager daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht.
  § 4. De minister kan nadere regels bepalen met betrekking tot de voorwaarden van voortijdige beëindiging van de dienstenvergoeding en kan de nodige modeldocumenten vaststellen.
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-17/68, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 19-09-2019>

Art. 2.1.2.5. § 1. De dienstenvergoeding voor de geleverde prestatie door de gebruiker of een groep van gebruikers wordt berekend volgens de volgende formule:
  A = B + C - D, waarbij:
  1° A: de jaarlijkse vergoeding voor de gebruiker of groep van gebruikers
  2° B: de kosten verbonden aan de prestatie, met inbegrip van eventuele transactiekosten
  3° C: de eventuele gederfde inkomsten
  4° D: de eventuele uitgespaarde kosten en extra gegenereerde inkomsten
  § 2. De instanties of personen die de jaarlijkse dienstenvergoeding toekennen, is de dienstenvergoeding verschuldigd en is belast met het toezicht op de naleving van de dienst. Om na te gaan of de dienst is nageleefd, voert de instanties of personen die de jaarlijkse dienstenvergoeding toekennen, de vereiste controles ter plaatse uit. Ze kunnen zich hiertoe laten bijstaan door derden.
  Bij vaststelling van niet naleving van de dienst kan de dienstenvergoeding geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
  De minister bepaalt de nadere regels met betrekking tot de organisatie en de procedure voor de controle en kan hiervoor de nodige modeldocumenten vaststellen.

Art. 2.1.2.6. Het agentschap berekent de jaarlijkse dienstenvergoeding volgens de formule vermeld in artikel 2.1.2.5 § 1.
  Op vraag van de instanties of personen die de dienstenvergoeding toekennen, kan het agentschap de dienstenvergoeding uitbetalen.

HOOFDSTUK 3. - Verwerving en grondmobiliteit
Afdeling 1. - Recht van voorkoop
Art. 2.1.3.1. Het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota bevat de zones met de kadastrale gegevens van de percelen waarop het recht van voorkoop aangeboden moet worden, alsook de termijn waarin het recht van voorkoop geldt.
  De inwerkingtreding van het recht van voorkoop wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad conform de bepalingen van artikel 3.3.1.6, 4.2.1.6, § 2, artikel 4.2.2.6, § 2 of artikel 4.2.3.6, § 2 van dit besluit.
  De termijn waarin het recht van voorkoop geldt, gaat in bij de inwerkingtreding van het recht van voorkoop. Na het verstrijken van die termijn kan het recht van voorkoop niet meer uitgeoefend worden, en hoeft de instrumenterende ambtenaar het recht van voorkoop niet meer aan te bieden.

Afdeling 1/1. [1 Recht van voorkeur ]1   ----------   (1)
Art. 2.1.3.1/1. -1 Het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota die de Vlaamse Regering vaststelt conform artikel 4.2.1.6 van dit besluit, bevat de zones met de kadastrale gegevens van de percelen waarop het recht van voorkeur, vermeld in artikel 2.1.66/1 van het decreet van 28 maart 2014, geldt, en ook de termijn waarin het recht van voorkeur geldt.
   De kadastrale gegevens van de percelen waarop het recht van voorkeur geldt en de termijn waarin het recht van voorkeur geldt, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad conform artikel 3.3.1.6 en 4.2.1.6, § 2.
   Nadat de termijn waarin het recht van voorkeur geldt, is verstreken, kan het recht van voorkeur niet meer uitgeoefend worden en hoeft het recht van voorkeur niet meer worden aangeboden ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-07-07/19, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>


Afdeling 2. - Herverkaveling uit kracht van wet
Art. 2.1.3.2. Bij een herverkaveling uit kracht van wet wordt de wederbeleggingsvergoeding, vermeld in artikel 2.1.29 van het decreet van 28 maart 2014, toegevoegd aan de financiële compensatie als een onderbedeling plaatsvindt van gronden aan een eigenaar of vruchtgebruiker van meer dan 2 % van de totale ruilwaarde van zijn vroegere percelen.

HOOFDSTUK 4. - Andere instrumenten
Afdeling 1. - Vergoedingen bij lokale grondenbanken
Art. 2.1.4.1. De vergoedingen bij lokale grondenbanken, vermeld in artikel 2.1.67 van het decreet van 28 maart 2014, kunnen door de Vlaamse Grondenbank worden toegekend op verzoek van een of meer administratieve overheden, als er een dwingende verwerving bestaat van een zone binnen een landinrichtingsproject of een project, plan of programma door die administratieve overheden.
  De overeenkomst lokale grondenbank, die na de vaststelling van het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota tussen de Vlaamse Grondenbank en een of meer administratieve overheden wordt gesloten, bevat minstens de voorwaarden en de termijnen waarin de vergoedingen kunnen worden toegekend.
  De vergoeding, vermeld in artikel 2.1.67, 3°, van het decreet van 28 maart 2014, wordt alleen toegekend als de verpachter er zich toe verbindt om de pachtovereenkomst te behouden gedurende een termijn overeenkomstig de pachtwet.

Art. 2.1.4.2. De vergoeding aan de eigenaar, boven op de verkoopprijs van het onroerend goed bij verkoop aan de Vlaamse Grondenbank, bedraagt maximaal 20 % van de venale waarde.
  De vergoeding aan de houder van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht, bovenop de conventionele of wettelijke vergoeding voor de beëindiging van het gebruik, bedraagt maximaal 2000 euro per ha.
  De maximale vergoeding uit het tweede lid wordt geactualiseerd door deze vergoeding te vermenigvuldigen met de gezondheidsindex van de maand januari van het jaar waar de overeenkomst lokale grondenbank wordt gesloten en te delen door de gezondheidsindex van de maand volgend op de maand van de inwerkingtreding van dit besluit.
  De vergoeding aan de eigenaar van een onroerend goed voor het sluiten, op verzoek van de Vlaamse Grondenbank, van een pachtovereenkomst op het onroerend goed bedraagt maximaal 20 % van de venale waarde.

Afdeling 2. - Vrijwillige bedrijfsverplaatsing
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art. 2.1.4.3. § 1. De vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing geldt voor bedrijven binnen de afbakening van het gebied waarvoor het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota wordt opgemaakt. In het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota wordt bepaald welke entiteit de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsverplaatsing en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is.
  De maximale bedragen voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing voldoen aan de uniale regeling voor de vrijstelling van de aanmeldingsverplichting in het kader van de staatsteunregeling voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen in het algemeen belang.
  § 2. De aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing en de eventuele bijbehorende aankoop moet worden ingediend voor het verstrijken van de termijn van vijf jaar die ingaat vanaf de inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de voltooiing van het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota.
  § 3. De gebruiker kan een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing aanvragen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° de aanvraag heeft betrekking op een landbouwbedrijf dat wordt uitgebaat door een landbouwer in hoofdberoep;
  2° minstens het gebruik stopzetten van de onderdelen van het bedrijf die rechtstreeks de realisatie van het landinrichtingsproject of van het project, plan of programma hinderen. Is de aanvrager ook eigenaar dan worden deze onderdelen ook te koop aangeboden;
  3° het bedrijf beschikt over de nodige vergunningen.
  § 4. De gebruiker van een onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het gebied waar een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing aangevraagd kan worden, kan die vergoeding aanvragen als de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt door de realisatie van het doel van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma, in cumulatie met eventueel andere geplande en definitief besliste projecten, plannen of programma's die in uitvoering zijn.
  De leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering komt ernstig in het gedrang als het arbeidsinkomen daalt onder twee derde van het gewestelijk vergelijkbaar inkomen.
  § 5. De vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing en de eventuele bijbehorende aankoop is alleen van toepassing als het te verplaatsen bedrijf ligt in het Vlaamse Gewest.

Onderafdeling 2. - Procedure
Art. 2.1.4.4.§ 1. De aanvrager dient bij de landcommissie de aanvraag voor een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing in met een beveiligde zending.
  § 2. Bij de aanvraag voor een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing worden de volgende stukken gevoegd:
  1° de stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.1.4.3, § 3, 1° en 3° ;
  2° de bewijsstukken die aantonen dat de aanwezigheid van het bedrijf rechtstreeks de realisatie van het doel van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma belemmert of dat de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt door de realisatie van het doel van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma, in cumulatie met eventueel andere geplande en definitief besliste projecten, plannen of programma's die in uitvoering zijn;
  3° een plan van aanpak van de bedrijfsverplaatsing en, als dat bekend is, het adres van het nieuw te vestigen of het nieuw over te nemen bedrijf;
  4° een opsomming van alle gronden die bij het bedrijf horen met per grond:
  a) de vermelding van de oppervlakte, de aard van het gebruik en de locatie;
  b) als de aanvrager ook de eigenaar is van de gronden, een plan met de kadastrale gegevens;
  5° een opsomming van alle bedrijfsgebouwen die bij het bedrijf horen met per gebouw:
  a) de vermelding van de locatie, de oppervlakte, de aard van het gebruik, de voornaamste elementen van uitrusting en, in voorkomend geval, het aantal dierplaatsen per diercategorie;
  b) als de aanvrager ook de eigenaar is van de bedrijfsgebouwen, een plan met de kadastrale gegevens;
  6° het bewijs dat de aanvrager het landbouwbedrijf in hoofdberoep uitbaat, met vermelding van de eventuele andere beroepsactiviteiten en het inkomen dat daaruit voortvloeit, en, in voorkomend geval, een opsomming van het aantal dieren per diercategorie dat aanwezig is op het bedrijf;
  7° een vermelding van de zakelijke en persoonlijke rechten die de aanvrager heeft ten aanzien van de verschillende onderdelen van het bedrijf;
  8° een opsomming van alle onderdelen van het bedrijf die de aanvrager als eigenaar te koop aanbiedt, waarbij minimaal de onderdelen van het bedrijf te koop worden aangeboden die rechtstreeks de realisatie van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma hinderen;
  9° een opsomming van alle onderdelen van het bedrijf waarvan de aanvrager geen eigenaar is en die hij na de bedrijfsverplaatsing niet langer zal gebruiken, waarbij minimaal het gebruik wordt stopgezet van de onderdelen van het bedrijf die rechtstreeks de realisatie van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma hinderen;
  [1 10° een bewijs van adequate vakbekwaamheid en deskundigheid als de aanvrager in aanmerking wil komen voor de verhoogde vergoeding, vermeld in artikel 2.1.4.5, § 4, vierde lid;
   11° een bewijs van vestiging op het landbouwbedrijf in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag als de aanvrager in aanmerking wil komen voor de verhoogde vergoeding, vermeld in artikel 2.1.4.5, § 4, vierde lid.]1
  § 3. De landcommissie gaat na of alle stukken, als vermeld in paragraaf 2, zijn bezorgd.
  Als niet alle stukken zijn bezorgd en de ingediende aanvraag bijgevolg als onvolledig wordt beschouwd, wordt de aanvrager door de landcommissie op de hoogte gebracht van de onvolledigheid van de aanvraag. De landcommissie brengt de aanvrager op de hoogte met een beveiligde zending binnen drie maanden na de ontvangst door de landcommissie van de aanvraag. De kennisgeving bevat de vermelding van de stukken die ontbreken of die nadere toelichting vereisen.
  Als de ingediende aanvraag als volledig wordt beschouwd, wordt de aanvrager door de landcommissie op de hoogte gebracht van de volledigheid van de aanvraag. De landcommissie brengt de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte binnen drie maanden nadat ze de aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing heeft ontvangen, of, als de aanvraag in eerste instantie onvolledig is bevonden, binnen een maand na de ontvangst van de ontbrekende stukken of de nadere toelichtingen.
  § 4. Binnen zes maanden nadat de landcommissie de aanvrager op de hoogte heeft gebracht van de volledigheid van het dossier, beslist de landcommissie in overleg met de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsverplaatsing en de eventuele bijhorende aankoopprijs verschuldigd is, voor welke onderdelen van het bedrijf de aanvrager in aanmerking komt voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing en welke onderdelen van het bedrijf die door de aanvrager te koop worden aangeboden, zullen worden aangekocht.
  De landcommissie kan bij de aanvrager van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing aanvullende stukken en inlichtingen opvragen of om een plaatsbezoek verzoeken. Als niet wordt ingegaan op het verzoek om de aanvullende stukken of de inlichtingen te verschaffen of om een plaatsbezoek toe te staan, kan dat aanleiding geven tot de tijdelijke opschorting of definitieve stopzetting van de behandeling van de aanvraag van een vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsverplaatsing.
  De landcommissie kan de behandeling van de aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing tijdelijk opschorten of definitief stopzetten als blijkt dat geen blijvende oplossing wordt verkregen als vermeld in artikel 2.1.73, § 3 van het decreet van 28 maart 2014.
  De landcommissie brengt de aanvrager binnen de termijn vermeld in paragraaf 4, eerste lid, verlengd met de termijn waarvoor de aanvraag tijdelijk werd opgeschort, met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing. Die kennisgeving gebeurt na akkoord van de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsverplaatsing en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is.
  § 5. De vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing en de aankoopprijs worden berekend [2 conform artikel 2.1.4.5, § 1 tot en met § 4]2. Aan de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsverplaatsing en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is, worden de berekende vergoeding en de berekende aankoopprijs meegedeeld. De landcommissie deelt binnen vier maanden na de kennisgeving, vermeld in paragraaf 4, vierde lid, met een beveiligde zending de vergoeding voor bedrijfsverplaatsing en de eventuele bijbehorende aankoopprijs mee aan de aanvrager. Die kennisgeving geldt als aanbod.
  § 6. De aanvrager, deelt binnen zes maanden na de kennisgeving, vermeld in paragraaf 5, aan de landcommissie mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt. Als hij binnen de voormelde termijn niet meedeelt of hij het bod aanvaardt, wordt het aanbod geacht geweigerd te zijn.
  [3 De aanvrager kan binnen de termijn van 18 maanden na de eerste kennisgeving, vermeld in § 5, nieuwe bewijsstukken aanleveren inzake uitzonderlijke, niet voorziene kosten die verbonden zijn aan de vrijwillige bedrijfsverplaatsing. De landcommissie beslist binnen de termijn van drie maanden na de ontvangst van de nieuwe stukken of al dan niet wordt overgegaan tot een nieuw aanbod. Dit nieuw aanbod kan alleen betrekking hebben op onvoorziene kosten inzake bodemsanering, bodemstabiliteit of archeologie, en voor zover die kosten niet via andere overheidsinstrumenten subsidieerbaar of betoelaagbaar zijn. De aanvrager deelt binnen drie maanden na de kennisgeving aan de landcommissie mee of het dit tweede aanbod al dan niet aanvaardt. Als hij binnen de voormelde termijn niet meedeelt of hij het bod aanvaardt, wordt het aanbod geacht geweigerd te zijn.]3
  Als de aanvrager niet akkoord gaat met het aanbod kan hij binnen de zes maanden nadat hij op de hoogte is gebracht van het aanbod, vermeld in paragraaf 5, eenmalig beroep aantekenen bij het agentschap. Het agentschap beslist binnen de termijn van drie maanden na de ontvangst van het beroep of al dan niet overgegaan wordt tot een nieuw aanbod binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het beroep.
  § 7. De aanvrager, kan op elk moment de aanvraag intrekken als het aanbod nog niet is aanvaard conform paragraaf 6.
  § 8. De landcommissie brengt de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsverplaatsing en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is, op de hoogte van het akkoord van de aanvrager met het aanbod, vermeld in paragraaf 6.
  De entiteit die de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is, koopt in eigen naam en voor eigen rekening de aangeboden onroerende goederen aan. Als de aangeboden onroerende goederen liggen in de afbakening van het gebied waarvoor het landinrichtingsplan is opgemaakt, koopt de Vlaamse Grondenbank de goederen aan in naam en voor rekening van de entiteit die de vergoeding voor de bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is. Als de aangeboden onroerende goederen liggen in de afbakening van het gebied waarvoor de inrichtingsnota is opgemaakt, kan de Vlaamse Regering de opdracht geven aan de Vlaamse Grondenbank om de aangeboden onroerende goederen aan te kopen in naam en voor rekening van de entiteit die de vergoeding voor de bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is.
  § 9. De landcommissie staat in voor de betaling van de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsverplaatsing. De vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsverplaatsing wordt betaald nadat de aanvrager van de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsverplaatsing de aanvraag tot betaling heeft ingediend bij de landcommissie voor het verstrijken van de termijn van drie jaar na het akkoord van de aanvrager met het aanbod. Deze termijn kan in geval van overmacht verlengd worden.
  De aanvrager legt bij de aanvraag tot betaling bewijsstukken voor van de effectief gemaakte kosten of van de betaalde bedragen bij de hervestiging van het landbouwbedrijf.
  De landcommissie vordert de betaalde vergoeding terug van de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsverplaatsing verschuldigd is.
  ----------
  (1)<BVR 2016-09-09/02, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 30-09-2016>
  (2)<BVR 2017-09-29/09, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 09-11-2017>
  (3)<BVR 2017-09-29/09, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 09-11-2017>

Onderafdeling 3. - Bepalen van de vergoeding voor de bedrijfsverplaatsing en de eventuele aankoopprijs
Art. 2.1.4.5.§ 1. De landcommissie berekent de eventuele aankoopprijs van de onroerende goederen die naar aanleiding van de vrijwillige bedrijfsverplaatsing aangekocht zullen worden. De aankoopprijs wordt berekend op basis van de vergoedingsregels die gelden voor onteigening ten algemenen nutte, ende bepalingen van artikel 2.1.75, derde en vierde lid van het decreet van 28 maart 2014.
  § 2. De landcommissie berekent de vergoeding voor het verlies van het gebruik van de onroerende goederen die al dan niet in eigendom zijn van de aanvrager, waarvan het gebruik naar aanleiding van de vrijwillige bedrijfsverplaatsing stopgezet zal worden. De vergoeding voor het verlies van het gebruik wordt berekend op basis van de vergoedingsregels die gelden voor onteigening ten algemenen nutte.
  § 3. De landcommissie berekent de vergoeding voor de directe en indirecte kosten en voor de investeringen die verbonden zijn aan de vrijwillige bedrijfsverplaatsing, als som van de forfaitaire en de niet- forfaitaire vergoeding, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid.
  De forfaitaire vergoeding voor het effectief verplaatsen van dieren, materieel en andere roerende goederen die bij de uitrusting van het bedrijf horen, en voor de private transactiekosten, zoals de gespecialiseerde begeleiding van de bedrijfsverplaatsing, bedraagt 1,75 % van de totale kostprijs voor de heroprichting van soortgelijke bedrijfsgebouwen met dezelfde productiecapaciteit en actuele technieken, materialen, uitrusting en installaties.
  Als de aanvrager eigenaar is van de bedrijfsgebouwen en onroerende constructies die in het kader van de bedrijfsverplaatsing aangekocht worden door de overheid, bedraagt de niet- forfaitaire vergoeding voor hervestiging van de bedrijfsgebouwen en onroerende constructies die bij de uitrusting van het bedrijf horen, maximaal 40 % van het verschil tussen de aankoopprijs van de bedrijfsgebouwen en de onroerende constructies die bij de uitrusting van het bedrijf horen, en de totale kostprijs voor de heroprichting van bedrijfsgebouwen en onroerende constructies die bij de uitrusting van het bedrijf horen, met dezelfde productiecapaciteit en actuele technieken, materialen, uitrusting en installaties.
  Als de aanvrager geen eigenaar is van de bedrijfsgebouwen en onroerende constructies die betrokken zijn bij de bedrijfsverplaatsing, bedraagt de niet-forfaitaire vergoeding voor hervestiging van de bedrijfsgebouwen en onroerende constructies die bij de uitrusting van het bedrijf horen maximaal 40 % van de totale kostprijs voor de heroprichting van bedrijfsgebouwen en onroerende constructies die bij de uitrusting van het bedrijf horen met dezelfde productiecapaciteit en actuele technieken, materialen, uitrusting en installaties.
  De landcommissie wint het advies in bij [3 het Agentschap Landbouw en Zeevisserij]3 over de totale kostprijs voor de heroprichting van bedrijfsgebouwen en onroerende constructies die bij de uitrusting van het bedrijf horen, met dezelfde productiecapaciteit en de actuele technieken, materialen, uitrusting en installaties.
  [1 § 4. In afwijking van paragraaf 3 berekent de landcommissie de vergoeding voor de directe en de indirecte kosten en voor de investeringen die verbonden zijn aan de vrijwillige bedrijfsverplaatsing voor landbouwbedrijven die [2 meer dan of gelijk aan 5%]2 bijdragen aan de kritische depositiewaarde van een habitat dat zich binnen een Habitatrichtlijngebied bevindt op de volgende wijze:
   Als de aanvrager eigenaar is van de bedrijfsgebouwen en de onroerende constructies die betrokken zijn bij de bedrijfsverplaatsing, bedraagt de vergoeding maximaal het verschil tussen de venale waarde van de bedrijfsgebouwen en de onroerende constructies die bij de uitrusting van het bedrijf horen, en de totale kostprijs voor de heroprichting van de bedrijfsgebouwen en de onroerende constructies die bij de uitrusting van het bedrijf horen, met dezelfde productiecapaciteit en de actuele technieken, materialen, uitrusting en installaties.
   Als de aanvrager geen eigenaar is van de bedrijfsgebouwen en de onroerende constructies die betrokken zijn bij de bedrijfsverplaatsing, bedraagt de vergoeding maximaal 40% van de totale kostprijs voor de heroprichting van de bedrijfsgebouwen en de onroerende constructies die bij de uitrusting van het bedrijf horen, met dezelfde productiecapaciteit en de actuele technieken, materialen, uitrusting en installaties.
   Het percentage, vermeld in het derde lid, kan met 20% worden verhoogd voor jonge landbouwers of voor landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.]1
  ----------
  (1)<BVR 2016-09-09/02, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 30-09-2016>
  (2)<BVR 2017-09-29/09, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 09-11-2017>
  (3)<BVR 2024-07-19/40, art. 34, 008; Inwerkingtreding : 20-09-2024>

Afdeling 3. - Vrijwillige bedrijfsstopzetting
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art. 2.1.4.6. § 1. De vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting geldt voor landbouwbedrijven binnen de afbakening van het gebied waarvoor het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota wordt opgemaakt. In het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota wordt bepaald welke entiteit de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is.
  De maximale bedragen voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting voldoen aan de communautaire regelgeving voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting.
  § 2. De aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting en de eventuele bijbehorende aankoop moet worden ingediend voor het verstrijken van de termijn van vijf jaar die ingaat vanaf de inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de voltooiing van het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota.
  § 3. De gebruiker kan een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting aanvragen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° het landbouwbedrijf wordt uitgebaat door een landbouwer in hoofdberoep;
  2° de aanvrager is op het moment van de aanvraag ten minste 55 jaar en niet ouder dan 65 jaar;
  3° minstens het gebruik stopzetten van de onderdelen van het bedrijf die rechtstreeks de realisatie van het landinrichtingsproject of van het project, plan of programma hinderen. Is de aanvrager ook eigenaar dan worden deze onderdelen ook te koop aangeboden;
  4° de aanvrager beëindigt overeenkomstig artikel 2.1.71 van het decreet van 28 maart 2014 definitief alle commerciële landbouwactiviteiten na de vrijwillige bedrijfsstopzetting.
  5° het bedrijf beschikt over de nodige vergunningen.
  § 4. De gebruiker van een onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het gebied waar een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting aangevraagd kan worden, kan die vergoeding aanvragen als de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt door de realisatie van het doel van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma, in cumulatie met eventueel andere geplande en definitief besliste projecten, plannen of programma's die in uitvoering zijn.
  De leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering komt ernstig in het gedrang als het arbeidsinkomen daalt onder twee derde van het gewestelijk vergelijkbaar inkomen..
  § 5. De vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting en de eventuele bijbehorende aankoop is alleen van toepassing als het stop te zetten bedrijf ligt in het Vlaamse Gewest.

Onderafdeling 2. - Procedure
Art. 2.1.4.7. § 1. De gebruiker dient bij de landcommissie de aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting in met een beveiligde zending.
  § 2. Bij de aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting worden de volgende stukken gevoegd:
  1° de stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.1.4.6, § 3, 1°, 2° en 5° ;
  2° de bewijsstukken die aantonen dat de aanwezigheid van het bedrijf rechtstreeks de realisatie van het doel van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma belemmert of dat de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt door de realisatie van het doel van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma, in cumulatie met eventueel andere geplande en definitief besliste projecten, plannen of programma's die in uitvoering zijn;
  3° een plan van aanpak van de vrijwillige bedrijfsstopzetting;
  4° een opsomming van alle gronden die bij het bedrijf horen, met per grond:
  a) de vermelding van de oppervlakte, de aard van het gebruik en de locatie;
  b) als de aanvrager ook de eigenaar is van de gronden, een plan met de kadastrale gegevens;
  5° een opsomming van het aantal dieren per diercategorie dat aanwezig is op het bedrijf;
  6° een opsomming van alle bedrijfsgebouwen die bij het bedrijf horen, met per gebouw:
  a) de vermelding van de locatie, de oppervlakte, de aard van het gebruik, de voornaamste elementen van uitrusting en, in voorkomend geval, het aantal dierplaatsen per diercategorie;
  b) als de aanvrager ook de eigenaar is van de bedrijfsgebouwen, een plan met de kadastrale gegevens;
  7° stukken waaruit blijkt welke zakelijke en persoonlijke rechten de aanvrager heeft ten aanzien van de verschillende onderdelen van het bedrijf;
  8° een opsomming van alle onderdelen van het bedrijf die de aanvrager, als eigenaar, te koop aanbiedt, waarbij minimaal de onderdelen van het bedrijf te koop worden aangeboden die rechtstreeks de realisatie van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma hinderen;
  9° een opsomming van alle onderdelen van het bedrijf waarvan de aanvrager niet de eigenaar is en die hij na de bedrijfsstopzetting niet langer zal gebruiken, waarbij minimaal het gebruik wordt stopgezet van de onderdelen van het bedrijf die rechtstreeks de realisatie van het van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma hinderen;
  10° een verklaring op erewoord dat alle commerciële landbouwactiviteiten definitief zullen worden stopgezet als een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting wordt toegekend.
  § 3. De landcommissie gaat na of alle stukken als vermeld in paragraaf 2 bezorgd zijn.
  Als niet alle stukken zijn bezorgd en de ingediende aanvraag bijgevolg als onvolledig wordt beschouwd, wordt de aanvrager door de landcommissie op de hoogte gebracht van de onvolledigheid van de aanvraag. De landcommissie brengt de aanvrager op de hoogte met een beveiligde zending binnen drie maanden nadat ze de aanvraag heeft ontvangen. De kennisgeving bevat de vermelding van de stukken die ontbreken of die nadere toelichting vereisen.
  Als de ingediende aanvraag als volledig wordt beschouwd, dan wordt de aanvrager door de landcommissie op de hoogte gebracht van de volledigheid van de aanvraag. De landcommissie brengt de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte binnen drie maanden nadat de landcommissie de aanvraag van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting heeft ontvangen, of, als de aanvraag in eerste instantie onvolledig is bevonden, binnen een maand nadat ze de ontbrekende stukken of de nadere toelichtingen heeft ontvangen.
  § 4. Binnen zes maanden nadat de landcommissie de aanvrager op de hoogte heeft gebracht van de volledigheid van het dossier, beslist de landcommissie in overleg met de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting en de eventuele bijhorende aankoopprijs verschuldigd is, of de aanvrager in aanmerking komt voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting en welke onderdelen van het bedrijf die door de aanvrager te koop worden aangeboden, zullen worden aangekocht.
  De landcommissie kan bij de aanvrager van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting aanvullende stukken en inlichtingen opvragen of om een plaatsbezoek verzoeken. Als niet wordt ingegaan op het verzoek om de aanvullende stukken of de inlichtingen te verschaffen of om een plaatsbezoek toe te staan, kan dat aanleiding geven tot de tijdelijke opschorting of definitieve stopzetting van de behandeling van de aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting.
  De landcommissie kan de behandeling van de aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting tijdelijk opschorten of definitief stopzetten als blijkt dat geen blijvende oplossing wordt verkregen, als vermeld in artikel 2.1.73, § 3, van het decreet van 28 maart 2014.
  De landcommissie brengt de aanvrager binnen de termijn, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, verlengd met de termijn waarvoor de aanvraag tijdelijk is opgeschort, met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing. Die kennisgeving gebeurt na het akkoord van de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is.
  § 5. De vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting en de eventuele aankoopprijs worden berekend conform artikel 2.1.4.8, § 1 tot en met 3. Aan de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is, worden de berekende vergoeding en de berekende aankoopprijs meegedeeld. De landcommissie deelt binnen vier maanden na de kennisgeving, vermeld in paragraaf 4, met een beveiligde zending de vergoeding voor bedrijfsstopzetting en de eventuele bijbehorende aankoopprijs mee aan de aanvrager. Die kennisgeving geldt als aanbod.
  § 6. De aanvrager, deelt binnen zes maanden na de kennisgeving, vermeld in paragraaf 5, aan de landcommissie mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt. Als hij binnen de voormelde termijn niet meedeelt of hij het bod aanvaardt, wordt het aanbod geacht geweigerd te zijn.
  Als de aanvrager niet akkoord gaat met het aanbod kan hij binnen de zes maanden nadat hij op de hoogte is gebracht van het aanbod, vermeld in paragraaf 5, eenmalig beroep aantekenen bij het agentschap. Het agentschap beslist binnen de termijn van drie maanden na de ontvangst van het beroep of al dan niet overgegaan moet worden tot een nieuw aanbod binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het beroep.
  § 7. De aanvrager, kan op elk moment de aanvraag van een vergoeding intrekken als het aanbod nog niet is aanvaard conform paragraaf 6.
  § 8. De landcommissie brengt de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is op de hoogte van het akkoord van de aanvrager met het aanbod, vermeld in paragraaf 6.
  De entiteit die de bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is, koopt in eigen naam en voor eigen rekening de aangeboden onroerende goederen aan. Als de aangeboden onroerende goederen liggen in de afbakening van het gebied waarvoor het landinrichtingsplan is opgemaakt, koopt de Vlaamse Grondenbank de goederen aan in naam en voor rekening van de entiteit die de vergoeding voor de bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is. Als de aangeboden onroerende goederen liggen in de afbakening van het gebied waarvoor de inrichtingsnota is opgemaakt, kan de Vlaamse Regering de opdracht geven aan de Vlaamse Grondenbank om de aangeboden onroerende goederen aan te kopen in naam en voor rekening van de entiteit die de vergoeding voor de bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is.
  § 9. De landcommissie staat in voor de betaling van de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting. De vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting wordt betaald na de aanvraag tot betaling bij de landcommissie door de aanvrager van de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting binnen een jaar na de aanvaarding van het aanbod door de aanvrager.
  De aanvrager legt bij de aanvraag tot betaling bewijsstukken voor van de effectieve stopzetting van alle commerciële activiteiten.
  De landcommissie vordert de betaalde vergoeding terug van de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting verschuldigd is.

Onderafdeling 3. - Bepalen van de vergoeding voor bedrijfsstopzetting en de eventuele aankoopprijs
Art. 2.1.4.8.§ 1. De landcommissie berekent de eventuele aankoopprijs van de onroerende goederen die naar aanleiding van de vrijwillige bedrijfsstopzetting aangekocht zullen worden. De aankoopprijs wordt berekend op basis van de vergoedingsregels die gelden voor onteigening ten algemenen nutte, en de bepalingen van artikel 2.1.75, derde en vierde lid, van het decreet van 28 maart 2014.
  § 2. De landcommissie berekent de vergoeding voor het verlies van het gebruik van de onroerende goederen die al dan niet in eigendom zijn van de aanvrager, waarvan het gebruik naar aanleiding van de vrijwillige bedrijfsstopzetting stopgezet zal worden. De vergoeding voor het verlies van het gebruik wordt berekend op basis van de vergoedingsregels die gelden voor onteigening ten algemenen nutte.
  § 3. De landcommissie berekent de vergoeding voor de directe en indirecte kosten en voor het inkomensverlies die gepaard gaan met de vrijwillige bedrijfsstopzetting.
  De vergoeding is gelijk aan het jaarlijkse bruto saldo van de teelten en dieren die aanwezig zijn op het bedrijf, vermenigvuldigd met het verschil tussen 65 en de leeftijd van de aanvrager op het moment van de aanvraag.
  De landcommissie kan de vergoeding berekenen op basis van bedrijfseconomische boekhoudgegevens voor zover de aanvrager een bedrijfseconomische of een bewijskrachtige fiscale boekhouding kan voorleggen, vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw, en met een termijn van vier jaar voorafgaandelijk aan de aanvraag.
  De landcommissie wint het advies in bij [1 het Agentschap Landbouw en Zeevisserij]1 over het jaarlijkse bruto saldo, als gemiddeld bruto saldo van de laatste vier bekende jaarlijkse bruto saldi van de teelten en dieren die aanwezig zijn op het bedrijf en over de berekening van de vergoeding op basis van bedrijfseconomische boekhoudgegevens.
  ----------
  (1)<BVR 2024-07-19/40, art. 35, 008; Inwerkingtreding : 20-09-2024>

Afdeling 4. - Vrijwillige bedrijfsreconversie
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art. 2.1.4.9. § 1. De vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie geldt voor landbouwbedrijven binnen de afbakening van het gebied waarvoor het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota wordt opgemaakt. In het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota wordt bepaald welke entiteit de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsreconversie en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is.
  De maximale bedragen voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie en voldoen aan de communautaire regelgeving voor de vrijwillige bedrijfsreconversie.
  § 2. De aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie en de eventuele bijbehorende aankoop moet worden ingediend voor het verstrijken van de termijn van vijf jaar die ingaat vanaf de inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de voltooiing van het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota.
  § 3. De gebruiker kan een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie aanvragen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° het landbouwbedrijf wordt uitgebaat door een landbouwer in hoofdberoep;
  2° het bedrijf beschikt over de nodige vergunningen;
  3° de aanvrager gaat één van de volgende drie mogelijkheden tot bedrijfsreconversie aan:
  a) hij doet afstand van het gebruik van minimaal 25 % van de totale bedrijfsoppervlakte gelegen op een welbepaalde locatie, waarbij hij maximaal een vijfde van de afgestane gebruiksoppervlakte terugvraagt op een andere locatie;
  b) hij doet afstand van het gebruik van minimaal 25 % van de totale bedrijfsoppervlakte gelegen op een welbepaalde locatie, waarbij hij maximaal een tiende van de afgestane gebruiksoppervlakte terugvraagt op een andere locatie;
  c) hij past zijn bedrijfsvoering aan zodat de doelstellingen van het landinrichtingsproject, of het project, plan of programma worden gerealiseerd.
  In het geval, vermeld in het eerste lid, 3°, a) of b), zal de aanvrager het bedrijf bij goedkeuring van de aanvraag van de vergoeding voor bedrijfsreconversie gedurende tien jaar na de aanvraag de bedrijfsoppervlakte niet meer dan 10 % uitbreiden, berekend op de oppervlakte van het bedrijf na de overdracht van de grond die gepaard gaat met de bedrijfsreconversie.
  § 4. De gebruiker van een onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het gebied waar een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie aangevraagd kan worden, kan die vergoeding aanvragen als de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt door de realisatie van het doel van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma, in cumulatie met eventueel andere geplande of definitief besliste projecten, plannen of programma's die in uitvoering zijn.
  De leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering komt ernstig in het gedrang als het arbeidsinkomen daalt onder twee derde van het gewestelijk vergelijkbaar inkomen.
  § 5. De vergoeding voor bedrijfsreconversie en de eventuele bijbehorende aankoop is alleen van toepassing als het te reconverteren bedrijf ligt in het Vlaamse Gewest.

Onderafdeling 2. - Procedure
Art. 2.1.4.10.§ 1. De gebruiker dient bij de landcommissie de aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie in met een beveiligde zending.
  § 2. Bij de aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie worden de volgende stukken gevoegd:
  1° de stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.1.4.9, § 3, 1° en 2° ;
  2° de bewijsstukken die aantonen dat de aanwezigheid van het bedrijf rechtstreeks de realisatie van het doel van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma belemmert, of dat de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt door de realisatie van het doel van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma, in cumulatie met eventueel andere geplande en definitief besliste projecten, plannen of programma's die in uitvoering zijn;
  3° een plan van aanpak van de vrijwillige bedrijfsreconversie;
  4° een document waarin de aanvrager uitdrukkelijk aangeeft tot welke mogelijke vorm van bedrijfsreconversie als vermeld in artikel 2.1.4.9, § 3, eerste lid, 3° hij wil over gaan;
  5° een opsomming van alle gronden die bij het bedrijf horen, met per grond:
  a) de vermelding van de oppervlakte, de aard van het gebruik en de locatie;
  b) als de aanvrager ook de eigenaar is van de gronden, een plan met de kadastrale gegevens;
  6° stukken waaruit blijkt welke zakelijke en persoonlijke rechten de aanvrager heeft ten aanzien van de verschillende onderdelen van het bedrijf;
  7° een opsomming van de over te dragen gronden van het bedrijf die de aanvrager als eigenaar te koop aanbiedt, waarbij minimaal de onderdelen van het bedrijf te koop worden aangeboden die rechtstreeks de realisatie van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma hinderen;
  8° een opsomming van alle over te dragen gronden van het bedrijf waarvan de aanvrager niet de eigenaar is en die hij na de bedrijfsreconversie niet langer zal gebruiken, waarbij minimaal het gebruik wordt stopgezet van de onderdelen van het bedrijf die rechtstreeks de realisatie van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma hinderen;
  9° als in het geval, vermeld in artikel 2.1.4.9, § 3, eerste lid, 3° gekozen wordt voor a) of b), een verklaring op erewoord dat de aanvrager het bedrijf gedurende tien jaar na de aanvraag de bedrijfsoppervlakte niet meer dan 10 % zal uitbreiden, berekend op de oppervlakte van het bedrijf na de overdracht van de grond die gepaard gaat met de bedrijfsreconversie;
  [1 10° een bewijs van adequate vakbekwaamheid en deskundigheid als de aanvrager in aanmerking wil komen voor de verhoogde vergoeding, vermeld in artikel 2.1.4.11, § 3, zevende lid;
   11° een bewijs van vestiging op het landbouwbedrijf in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag als de aanvrager in aanmerking wil komen voor een verhoogde vergoeding als vermeld in artikel 2.1.4.11, § 3, zevende lid.]1
  § 3. De landcommissie gaat na of alle stukken, als vermeld in paragraaf 2, zijn bezorgd.
  Als niet alle stukken zijn bezorgd en de ingediende aanvraag bijgevolg als onvolledig wordt beschouwd, wordt de aanvrager door de landcommissie op de hoogte gebracht van de onvolledigheid van de aanvraag. De landcommissie brengt de aanvrager op de hoogte met een beveiligde zending binnen drie maanden nadat ze de aanvraag heeft ontvangen. De kennisgeving bevat de vermelding van de stukken die ontbreken of die nadere toelichting vereisen.
  Als de ingediende aanvraag als volledig wordt beschouwd, wordt de aanvrager door de landcommissie op de hoogte gebracht van de volledigheid van de aanvraag. De landcommissie brengt de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte binnen drie maanden nadat ze de aanvraag van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie heeft ontvangen, of, als de aanvraag in eerste instantie onvolledig is bevonden, binnen een maand nadat ze de ontbrekende stukken of de nadere toelichtingen heeft ontvangen.
  § 4. Binnen zes maanden nadat de landcommissie de aanvrager op de hoogte heeft gebracht van de volledigheid van het dossier, beslist de landcommissie in overleg met de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsreconversie en de eventuele bijhorende aankoopprijs verschuldigd is, of de aanvrager in aanmerking komt voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie en welke onderdelen van het bedrijf die door de aanvrager te koop worden aangeboden, zullen worden aangekocht.
  De landcommissie kan bij de aanvrager van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie aanvullende stukken en inlichtingen opvragen of om een plaatsbezoek verzoeken. Als niet wordt ingegaan op het verzoek om de aanvullende stukken of de inlichtingen te verschaffen of om een plaatsbezoek toe te staan, kan dat aanleiding geven tot de tijdelijke opschorting of de definitieve stopzetting van de behandeling van de aanvraag van een vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsreconversie.
  De landcommissie kan de behandeling van de aanvraag van een vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie tijdelijk opschorten of definitief stopzetten als blijkt dat geen blijvende oplossing wordt verkregen als vermeld in artikel 2.1.73, § 3 van het decreet van 28 maart 2014.
  De landcommissie brengt de aanvrager binnen de voornoemde termijn, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, verlengd met de termijn waarvoor de aanvraag tijdelijk werd opgeschort, met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing. Die kennisgeving gebeurt na akkoord van de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsreconversie en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is.
  § 5. De vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie en de aankoopprijs worden berekend conform artikel 2.1.4.11, paragraaf 1 tot en met 3. Aan de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsreconversie en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is, worden de berekende vergoeding en de berekende aankoopprijs meegedeeld. De landcommissie deelt binnen vier maanden na de kennisgeving, vermeld in paragraaf 4, vierde lid, met een beveiligde zending de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie en de eventuele bijbehorende aankoopprijs mee aan de aanvrager. Die kennisgeving geldt als aanbod.
  § 6. De aanvrager, deelt binnen zes maanden na de kennisgeving, vermeld in paragraaf 5, aan de landcommissie mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt. Als hij binnen de voormelde termijn niet meedeelt of hij het bod aanvaardt, wordt het aanbod geacht geweigerd te zijn.
  [2 De aanvrager kan binnen de termijn van 18 maanden na de eerste kennisgeving, vermeld in § 5, nieuwe bewijsstukken aanleveren inzake uitzonderlijke, niet voorziene kosten die verbonden zijn aan de vrijwillige bedrijfsreconversie. De landcommissie beslist binnen de termijn van drie maanden na de ontvangst van de nieuwe stukken of al dan niet wordt overgegaan tot een nieuw aanbod. Dit nieuw aanbod kan alleen betrekking hebben op onvoorziene kosten inzake bodemsanering, bodemstabiliteit of archeologie, en voor zover die kosten niet via andere overheidsinstrumenten subsidieerbaar of betoelaagbaar zijn. De aanvrager deelt binnen drie maanden na de kennisgeving aan de landcommissie mee of het dit tweede aanbod al dan niet aanvaardt. Als hij binnen de voormelde termijn niet meedeelt of hij het bod aanvaardt, wordt het aanbod geacht geweigerd te zijn.]2
  Als de aanvrager niet akkoord gaat met het aanbod kan hij binnen de zes maanden nadat hij op de hoogte gebracht is van het aanbod, vermeld in paragraaf 5, eenmalig beroep aantekenen bij het agentschap. Het agentschap beslist binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het beroep, of al dan niet overgegaan moet worden tot een nieuw aanbod binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het beroep.
  § 7. De aanvrager kan op elk moment de aanvraag van de vergoeding intrekken als het aanbod nog niet is aanvaard conform paragraaf 6.
  § 8. De landcommissie brengt de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsreconversie en de eventuele bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is, op de hoogte van het akkoord van de aanvrager met het aanbod, vermeld in paragraaf 6.
  De entiteit die de bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is, koopt in eigen naam en voor eigen rekening de aangeboden onroerende goederen aan. Als de aangeboden onroerende goederen liggen in de afbakening van het gebied waarvoor het landinrichtingsplan is opgemaakt, dan koopt de Vlaamse Grondenbank de goederen aan in naam en voor rekening van de entiteit die de vergoeding voor de bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is. Als de aangeboden onroerende goederen liggen in de afbakening van het gebied waarvoor de inrichtingsnota is opgemaakt, kan de Vlaamse Regering de opdracht geven aan de Vlaamse Grondenbank om de aangeboden onroerende goederen aan te kopen in naam en voor rekening van de entiteit die de vergoeding voor de bijbehorende aankoopprijs verschuldigd is.
  § 9. De landcommissie staat in voor de betaling van de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsreconversie. De vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsreconversie wordt betaald nadat de aanvrager de aanvraag tot betaling heeft ingediend bij de landcommissie van de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsreconversie binnen een termijn van drie jaar na het akkoord van de aanvrager met het aanbod. Die termijn kan in geval van overmacht verlengd worden.
  De landcommissie vordert de betaalde vergoeding terug van de entiteit die de vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsreconversie verschuldigd is.
  ----------
  (1)<BVR 2016-09-09/02, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 30-09-2016>
  (2)<BVR 2017-09-29/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 09-11-2017>

Onderafdeling 3. - Bepalen van de vergoeding voor bedrijfsreconversie en de eventuele aankoopprijs
Art. 2.1.4.11.§ 1. De landcommissie berekent de eventuele aankoopprijs van de onroerende goederen die naar aanleiding van de vrijwillige bedrijfsreconversie aangekocht zullen worden. De aankoopprijs wordt berekend op basis van de vergoedingsregels die gelden voor onteigening ten algemenen nutte, ende bepalingen van artikel 2.1.75, derde en vierde lid, van het decreet van 28 maart 2014.
  § 2. De landcommissie berekent de vergoeding voor het verlies van het gebruik van de onroerende goederen die al dan niet in eigendom zijn van de aanvrager, waarvan het gebruik naar aanleiding van de bedrijfsreconversie eventueel stopgezet zal worden. De vergoeding voor het verlies van het gebruik wordt berekend op basis van de vergoedingsregels die gelden voor onteigening ten algemenen nutte.
  § 3. De landcommissie berekent de reconversievergoeding voor de directe en indirecte kosten en de investeringen die gepaard gaan met de vrijwillige bedrijfsreconversie.
  Als gekozen wordt voor een bedrijfsreconversie als vermeld in artikel 2.1.4.9, § 3, eerste lid, 3°, a), bedraagt de reconversievergoeding maximaal 1750 euro per hectare afgestane gebruiksoppervlakte als de aanvrager in de aanvraag maximaal een vijfde van de afgestane gebruiksoppervlakte terugkrijgt en als tegelijkertijd investeringssteun is aangevraagd en ontvangen.
  De maximale reconversie vergoeding uit het tweede lid wordt geactualiseerd door die vergoeding te vermenigvuldigen met de gezondheidsindex van de maand januari van het jaar waar vergoeding wordt aangevraagd en te delen door de gezondheidsindex van de maand volgend op de maand van de inwerkingtreding van dit besluit.
  Als gekozen wordt voor een bedrijfsreconversie als vermeld in artikel 2.1.4.9, § 3, eerste lid,3°, b), dan bedraagt de reconversievergoeding maximaal 2000 euro per hectare afgestane gebruiksoppervlakte als de aanvrager in de aanvraag maximaal een tiende van de afgestane gebruiksoppervlakte terugkrijgt en als tegelijkertijd investeringssteun is aangevraagd en ontvangen.
  De maximale reconversie vergoeding uit het vierde lid wordt geactualiseerd door die vergoeding te vermenigvuldigen met de gezondheidsindex van de maand januari van het jaar waar vergoeding wordt aangevraagd en te delen door de gezondheidsindex van de maand volgend op de maand van de inwerkingtreding van dit besluit.
  Als gekozen wordt voor een bedrijfsreconversie als vermeld in artikel 2.1.4.9, § 3, eerste lid, 3°, c), dan bedraagt de reconversievergoeding maximaal 40 % van de gedane investeringen.
  [1 In afwijking van het zesde lid kan het percentage, vermeld in het zesde lid, met 20% worden verhoogd voor de groep van landbouwbedrijven die [2 meer dan of gelijk aan 5%]2 bijdragen aan de kritische depositiewaarde van een habitat dat zich binnen een Habitatrichtlijngebied bevindt, voor zover het jonge landbouwers of voor landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.]1
  De som van de reconversievergoeding en de overige verkregen investeringssteun mag de totale kostprijs van de investering niet overschrijden.
  ----------
  (1)<BVR 2016-09-09/02, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 30-09-2016>
  (2)<BVR 2017-09-29/09, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 09-11-2017>

Afdeling 5. - De koopplicht
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art. 2.1.4.12.§ 1. De koopplicht geldt binnen de afbakening van het gebied waarvoor het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota wordt opgemaakt. In het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota wordt bepaald welke entiteit tot aankoop verplicht is.
  [1 De koopplicht, vermeld in het eerste lid, wordt geregeld bij of krachtens titel 1 en titel 3 van het Instrumentendecreet van 26 mei 2023.]1
  § 2. De aanvraag van koopplicht moet ingediend worden voor het verstrijken van [1 de termijn, vermeld in artikel 24, eerste lid, van het Instrumentendecreet van 26 mei 2023,]1 die ingaat vanaf de inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de voltooiing van het landinrichtingsplan of de inrichtingsnota.
  § 3. De eigenaar van een onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het gebied waar de koopplicht geldt, kan de koopplicht inroepen als ten gevolge van de uitvoering van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma de waardevermindering van zijn onroerend goed ernstig is of de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt door de realisatie van het doel van het landinrichtingsproject of het project, plan of programma, in cumulatie met eventueel andere geplande of definitief besliste projecten, plannen of programma's in uitvoering.
  [1 ...]1
  [1 ...]1.
  § 4.[1 ...]1.
  § 5.[1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-22/08, art. 91, 007; Inwerkingtreding : 15-04-2024>

Onderafdeling 2.   
Art. 2.1.4.13.
  <Opgeheven bij BVR 2024-03-22/08, art. 92, 007; Inwerkingtreding : 15-04-2024>

Onderafdeling 3.   
Art. 2.1.4.14.
  <Opgeheven bij BVR 2024-03-22/08, art. 92, 007; Inwerkingtreding : 15-04-2024>

TITEL 2. - De landcommissies
Art. 2.2.1.1.Binnen de grenzen van de provincie in kwestie voert de landcommissie de door haar te vervullen opdrachten uit. Elke landcommissie wordt genoemd naar de provincie in kwestie.
  Als het project, plan of programma of het landinrichtingsproject betrekking heeft op verschillende provincies, voert de landcommissie van de provincie waarin het grootste deel van het project, plan of programma of het landinrichtingsproject ligt, de door haar te vervullen opdrachten uit.
  De landcommissie kan voor het vervullen van haar opdrachten het advies van deskundigen vragen.
  De minister richt de landcommissies op en benoemt de leden en plaatsvervangende leden van de landcommissies.
  [1 De landcommissies worden, conform artikel 2.2.2, § 1, tweede lid van het decreet van 28 maart 2014, uitgebreid met de volgende leden:
   1° een lid dat deskundig is op het vlak van de waardebepaling van onroerende goederen, voorgedragen door het Departement Financiën en Begroting, vermeld in artikel 19, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
   2° een lid dat deskundig is op het vlak van de waardebepaling van onroerende goederen, voorgedragen door het Agentschap Innoveren en Ondernemen, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 aangaande het Agentschap Innoveren en Ondernemen;
   3° een lid dat deskundig is op het vlak van de waardebepaling van onroerende goederen, voorgedragen door Wonen-Vlaanderen, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Wonen in Vlaanderen.]1
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/19, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>

Art. 2.2.1.2. Het secretariaat van de landcommissies heeft tot taak:
  1° de landcommissies bijstaan bij het vervullen van hun opdrachten;
  2° de vergaderingen van de landcommissies voorbereiden;
  3° de taken uitvoeren die de landcommissies het secretariaat opdragen.

DEEL 3. - DE TOEPASSING VAN DE INSTRUMENTEN VIA LANDINRICHTINGSPROJECTEN
TITEL 1. - Het onderzoek naar de opportuniteit en de haalbaarheid van landinrichtingsprojecten en de instelling van landinrichtingsprojecten
Art. 3.1.1.1. Een landinrichtingsproject kan ingesteld worden om een antwoord te bieden op een vraag naar inrichting of beheer van de open ruimte.

Art. 3.1.1.2. De minister geeft het agentschap de opdracht om een onderzoek naar de opportuniteit en de haalbaarheid van een landinrichtingsproject uit te voeren.
  Een onderzoek naar de opportuniteit en de haalbaarheid van een landinrichtingsproject omvat ten minste:
  1° een motivatie van de meerwaarde van de instelling van een landinrichtingsproject in een welbepaald gebied;
  2° een motivatie waaruit blijkt dat het landinrichtingsproject voldoet aan het doel van landinrichting, vermeld in artikel 1.1.3 van het decreet van 28 maart 2014, en dat het voldoet aan het beleid, vermeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het voormelde decreet;
  3° een voorstel van landinrichtingsproject waarin het volgende is opgenomen:
  a) de doelstellingen van het landinrichtingsproject;
  b) de gebiedsafbakening van het landinrichtingsproject;
  c) een niet-limitatief overzicht van de partners die betrokken zijn bij de uitvoering van het landinrichtingsproject;
  d) een raming van de kosten van het landinrichtingsproject en een indicatie van de wijze van financiering van het landinrichtingsproject, alsook een raming van de subsidies voor landinrichting vermoedelijk uitgekeerd zullen worden voor het landinrichtingsproject en voor uitvoeringsinitiatieven als vermeld in artikel 3.4.2 van het voormelde decreet.

Art. 3.1.1.3. Het onderzoek naar de opportuniteit en de haalbaarheid van het landinrichtingsproject wordt door het agentschap bezorgd aan de programmacommissie.
  De programmacommissie verleent advies aan het agentschap over het voorstel van landinrichtingsproject. Het agentschap kan op basis van dat advies het voorstel van landinrichtingsproject aanpassen.

Art. 3.1.1.4.[1 Het Departement Omgeving]1 bezorgt de volgende stukken aan de minister, aan het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop het voorstel van landinrichtingsproject betrekking heeft, en aan de deputatie van elke provincie waarop het voorstel van landinrichtingsproject betrekking heeft:
  1° het onderzoek naar de opportuniteit en de haalbaarheid van een landinrichtingsproject, waarbij in voorkomend geval het voorstel van landinrichtingsproject is aangepast aan het advies van de programmacommissie;
  2° het advies van de programmacommissie;
  3° in voorkomend geval, de wijze waarop het agentschap rekening heeft gehouden met het advies van de programmacommissie.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-24/16, art. 232, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

Art. 3.1.1.5. De Vlaamse Regering keurt het voorstel van landinrichtingsproject goed en stelt het landinrichtingsproject in.

Art. 3.1.1.6. De beslissing van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 3.1.1.5, wordt door het agentschap bezorgd aan de volgende instanties:
  1° het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop het ingestelde landinrichtingsproject betrekking heeft;
  2° de deputatie van elke provincie waarop het ingestelde landinrichtingsproject betrekking heeft;
  3° de programmacommissie.

TITEL 2. - De programmacommissie
Art. 3.2.1.1.De programmacommissie is samengesteld uit de volgende leden:
  1° de voorzitter, voorgedragen door de minister;
  2° een vertegenwoordiger van het agentschap die het secretariaat verzekert, voorgedragen door de leidend ambtenaar;
  3° [1 drie vertegenwoordigers van het Departement Omgeving, voorgedragen door de leidend ambtenaar, waarvan:
   a) één deskundig is op het gebied van leefmilieu;
   b) één deskundig is op het gebied van ruimtelijke ordening;
   c) één deskundig is op het gebied van natuurlijke rijkdommen;]1
  4° een vertegenwoordiger van het Agentschap Onroerend Erfgoed, voorgedragen door de leidend ambtenaar;
  5° [1 ...]1
  6° [1 ...]1
  7° een vertegenwoordiger van het Agentschap voor Natuur en Bos, voorgedragen door de leidend ambtenaar;
  8° [2 twee vertegenwoordigers van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, die de leidend ambtenaar voordraagt]2;
  9° [2 ...]2
  10° een vertegenwoordiger van de Vlaamse Milieumaatschappij, voorgedragen door de leidend ambtenaar;
  11° een vertegenwoordiger van het departement, bevoegd voor mobiliteit en openbare werken, voorgedragen door de leidend ambtenaar;
  12° een vertegenwoordiger van het agentschap Toerisme Vlaanderen, voorgedragen door de leidend ambtenaar;
  13° een vertegenwoordiger van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, voorgedragen door de leidend ambtenaar;
  14° een vertegenwoordiger van de Vlaamse provincies, voorgedragen door de Vereniging van de Vlaamse Provincies;
  15° een vertegenwoordiger van de gemeenten, voorgedragen door de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten.
  Voor elk lid, vermeld in het eerste lid, wordt een plaatsvervangend lid voorgedragen op dezelfde wijze als vermeld in het eerste lid.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-24/16, art. 233, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
  (2)<BVR 2024-07-19/40, art. 36, 008; Inwerkingtreding : 20-09-2024>

Art. 3.2.1.2. De programmacommissie komt geldig samen ongeacht het aantal aanwezige leden. De voorzitter van de programmacommissie roept de programmacommissie samen als hij dat nodig acht.
  De programmacommissie brengt advies uit bij consensus. Als er geen consensus wordt bereikt, worden de verschillende standpunten van de leden in kwestie in het advies uiteengezet.
  De programmacommissie maakt haar huishoudelijk reglement op.
  De programmacommissie kan op elk moment derden raadplegen.

Art. 3.2.1.3. De programmacommissie wordt voor het vervullen van haar taken bijgestaan door het agentschap.

TITEL 3. - De landinrichtingsplannen
HOOFDSTUK 1. - De opmaak, vaststelling en uitvoering van landinrichtingsplannen
Art. 3.3.1.1. Voor de realisatie van het landinrichtingsproject worden een of meer landinrichtingsplannen opgemaakt door het agentschap.

Art. 3.3.1.2. Het ontwerp landinrichtingsplan wordt door het agentschap bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop het landinrichtingsplan betrekking heeft, en aan de deputatie van elke provincie waarop het landinrichtingsplan betrekking heeft.
  Het college van burgemeester en schepenen organiseert het openbaar onderzoek over het ontwerp landinrichtingsplan.
  Het ontwerp landinrichtingsplan wordt gedurende dertig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis. Gedurende die termijn kan eenieder zijn opmerkingen en bezwaren over het ontwerp landinrichtingsplan indienen bij het college van burgemeester en schepenen of bij het personeelslid dat door het college van burgemeester en schepenen is aangewezen.
  Binnen een termijn van drie maanden nadat het college van burgemeester en schepenen het ontwerp landinrichtingsplan heeft ontvangen, bezorgt het college de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, aan het agentschap.
  Het agentschap kan het ontwerp landinrichtingsplan aanpassen op basis van de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek.

Art. 3.3.1.3. § 1. Het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop het ontwerp landinrichtingsplan betrekking heeft, en de deputatie van elke provincie waarop het ontwerp landinrichtingsplan betrekking heeft, kunnen advies verlenen aan het agentschap over het ontwerp landinrichtingsplan.
  Het advies wordt gegeven binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het ontwerp landinrichtingsplan door het college van burgemeester en schepenen of door de deputatie. Als binnen die termijn geen advies is verleend, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
  § 2. Het agentschap kan op basis van de adviezen, vermeld in paragraaf 1, het ontwerp landinrichtingsplan aanpassen. Het agentschap kan het ontwerp landinrichtingsplan alleen aanpassen nadat het voorstel tot aanpassing is voorgelegd aan de planbegeleidingsgroep.

Art. 3.3.1.4.[1 Het Departement Omgeving]1 bezorgt de volgende stukken aan de minister:
  1° het ontwerp landinrichtingsplan dat is aangepast op basis van de opmerkingen en bezwaren die ingediend zijn tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 3.3.1.2, van dit besluit, of op basis van de adviezen, vermeld in artikel 3.3.1.3, § 1, van dit besluit;
  2° het verslag van de planbegeleidingsgroep over het voorstel tot aanpassing van het ontwerp landinrichtingsplan, vermeld in artikel 3.3.1.3, § 2, van dit besluit;
  3° de opmerkingen en bezwaren die ingediend zijn tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 3.3.1.2, van dit besluit, en de mate waarin het agentschap rekening heeft gehouden met die opmerkingen en bezwaren;
  4° in voorkomend geval de adviezen, vermeld in artikel 3.3.1.3, § 1, van dit besluit en de mate waarin het agentschap rekening heeft gehouden met die adviezen;
  5° in voorkomend geval de instemming van de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 en 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, die belast worden met de uitvoering van het landinrichtingsplan of gedeelten ervan.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-24/16, art. 234, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

Art. 3.3.1.5. Als het landinrichtingsplan uitsluitend betrekking heeft op bevoegdheden die zijn toegewezen aan de minister, stelt de minister het landinrichtingsplan vast en belast de minister de instanties en de personen, vermeld in het landinrichtingsplan, met de uitvoering van het landinrichtingsplan of gedeelten ervan.
  Als het landinrichtingsplan ook betrekking heeft op bevoegdheden die niet zijn toegewezen aan de minister, wordt het landinrichtingsplan vastgesteld door de Vlaamse Regering en belast de Vlaamse Regering de instanties en de personen, vermeld in het landinrichtingsplan, met de uitvoering van het landinrichtingsplan of gedeelten ervan.

Art. 3.3.1.6.Het besluit tot vaststelling van het landinrichtingsplan wordt door het agentschap bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen zestig dagen na de vaststelling als de inzet van een of meer van de volgende instrumenten mogelijk wordt gemaakt:
  1° de herverkaveling uit kracht van wet;
  2° het recht van voorkoop;
  3° de inrichtingswerken uit kracht van wet;
  4° de erfdienstbaarheden tot openbaar nut;
  [1 5° het recht van voorkeur.]1
  Het besluit tot vaststelling van het landinrichtingsplan bevat ten minste de volgende gegevens:
  1° als herverkaveling uit kracht van wet als instrument is opgenomen in het landinrichtingsplan: de bepaling over de duur van jachtovereenkomsten, vermeld in artikel 2.1.36 van het decreet van 28 maart 2014, met aanduiding van de kadastrale gegevens van de percelen waar die bepaling geldt;
  2° als recht van voorkoop als instrument is opgenomen in het landinrichtingsplan: de kadastrale gegevens van de percelen waarop het recht van voorkoop van toepassing is, de termijn waarin het recht van voorkoop geldt en de vermelding dat het recht van voorkoop aangeboden moet worden aan de Vlaamse Grondenbank;
  3° als inrichtingswerken uit kracht van wet als instrument zijn opgenomen in het landinrichtingsplan: de kadastrale gegevens van de percelen waarop inrichtingswerken uit kracht van wet worden uitgevoerd, met de beschrijving van de uit te voeren werken;
  4° als de vestiging van erfdienstbaarheden van openbaar nut als instrument is opgenomen in het landinrichtingsplan en die erfdienstbaarheid niet gericht is op de instandhouding van inrichtingswerken uit kracht van wet: de kadastrale gegevens van de percelen waarop erfdienstbaarheden tot openbaar nut worden gevestigd, met de beschrijving van de erfdienstbaarheid die wordt gevestigd.
  [1 5° het recht van voorkeur als instrument is opgenomen in het landinrichtingsplan:
   a) de kadastrale gegevens van de percelen waarop het recht van voorkeur van toepassing is;
   b) de termijn waarin het recht van voorkeur geldt;
   c) de vermelding dat het recht van voorkeur aangeboden moet worden aan de Vlaamse Grondenbank.]1
  Het landinrichtingsplan treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het landinrichtingsplan.
  In afwijking van het derde lid heeft het recht van voorkoop, vermeld in het tweede lid, 2°, uitwerking vanaf het moment, vermeld in artikel 10 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten.
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/19, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>

Art. 3.3.1.7. Het agentschap bezorgt het landinrichtingsplan en het besluit tot vaststelling van het landinrichtingsplan, voorafgaandelijk aan de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, aan:
  1° de instanties en personen die belast zijn met de uitvoering van het landinrichtingsplan;
  2° de gemeente en de provincie waarop het landinrichtingsplan betrekking heeft;
  3° de planbegeleidingsgroep.
  Het landinrichtingsplan en het besluit tot vaststelling van het landinrichtingsplan kunnen worden ingezien bij elke gemeente waarop het landinrichtingsplan betrekking heeft.

Art. 3.3.1.8. Degene die het landinrichtingsplan heeft vastgesteld, stelt de voltooiing van het landinrichtingsplan vast als de inzet van de volgende instrumenten werd mogelijk gemaakt:
  1° de vrijwillige bedrijfsverplaatsing;
  2° de vrijwillige bedrijfsstopzetting;
  3° de vrijwillige bedrijfsreconversie;
  4° de koopplicht.
  Het besluit tot vaststelling van de voltooiing van het landinrichtingsplan wordt door het agentschap bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK 2. - De planbegeleidingsgroepen
Art. 3.3.2.1. § 1. De planbegeleidingsgroep is samengesteld uit de volgende leden:
  1° de voorzitter, aangewezen door de minister;
  2° een vertegenwoordiger van het agentschap die het secretariaat verzekert, aangewezen door de leidend ambtenaar van het agentschap;
  3° een vertegenwoordiger van elk departement van de Vlaamse administratie waarvan de bevoegdheid bij het landinrichtingsproject is betrokken, aangewezen door de leidend ambtenaar van het departement in kwestie;
  4° een vertegenwoordiger van elk agentschap van de Vlaamse administratie waarvan de bevoegdheid bij het landinrichtingsproject is betrokken, aangewezen door de leidend ambtenaar van het agentschap in kwestie;
  5° een vertegenwoordiger van elke provincie waarvan de bevoegdheid bij het landinrichtingsproject is betrokken, aangewezen door de deputatie in kwestie;
  6° een vertegenwoordiger van elke gemeente waarvan de bevoegdheid bij het landinrichtingsproject is betrokken, aangewezen door het college van burgemeester en schepenen in kwestie;
  7° een vertegenwoordiger van de doelgroep natuur, aangewezen door de Mina-raad;
  8° een vertegenwoordiger van de doelgroep bos, aangewezen door de Mina-raad, als die doelgroep betrokken is bij het landinrichtingsproject;
  9° een vertegenwoordiger van de doelgroep landbouw, aangewezen door de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij, als die doelgroep betrokken is bij het landinrichtingsproject;
  10° een vertegenwoordiger van de doelgroep recreatie, aangewezen door de minister, als die doelgroep betrokken is bij het landinrichtingsproject;
  11° vertegenwoordigers van andere doelgroepen die betrokken zijn bij het landinrichtingsproject, aangewezen door de minister;
  Voor elk lid, vermeld in het eerste lid, wordt een plaatsvervangend lid aangewezen op de wijze, vermeld in het eerste lid.
  De minister bepaalt welke departementen, agentschappen, provincies, gemeenten en doelgroepen bij het landinrichtingsproject betrokken zijn.
  Het agentschap vraagt aan de instanties, vermeld in het eerste lid, om een lid en een plaatsvervangend lid aan te wijzen. Twee maanden nadat het agentschap die vraag heeft gesteld, kan de planbegeleidingsgroep geldig samenkomen.
  De planbegeleidingsgroep kan op elk moment derden raadplegen.
  § 2. De planbegeleidingsgroep komt geldig samen ongeacht het aantal aanwezige leden. De voorzitter van de planbegeleidingsgroep roept de planbegeleidingsgroep samen als hij dat nodig acht.
  De planbegeleidingsgroep streeft naar consensus. Als er geen consensus wordt bereikt, beslist de voorzitter van de planbegeleidingsgroep en worden de verschillende standpunten van de leden uiteengezet in het verslag van de planbegeleidingsgroep.
  Elke planbegeleidingsgroep maakt zijn huishoudelijk reglement op.

TITEL 4. - Subsidies
HOOFDSTUK 1. - Procedure voor de indiening en de vaststelling van uitvoeringsinitiatieven
Art. 3.4.1.1. Op voorstel van de planbegeleidingsgroep doet het agentschap een oproep voor de indiening van projectvoorstellen voor uitvoeringsinitiatieven. De minister bepaalt de voorwaarden waaraan de uitvoeringsinitiatieven moeten voldoen. De planbegeleidingsgroep bepaalt de termijn waarin de projectvoorstellen ingediend moeten zijn.
  Het projectvoorstel voor een uitvoeringsinitiatief bevat ten minste de volgende gegevens:
  1° de gegevens van degene die het projectvoorstel indient en die de verantwoordelijke is voor het uitvoeringsinitiatief;
  2° de motivering waarom het projectvoorstel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.4.2 van het decreet van 28 maart 2014;
  3° een raming van de kostprijs van het projectvoorstel.
  Het agentschap, bijgestaan door de planbegeleidingsgroep, gaat na of de ingediende projectvoorstellen voor uitvoeringsinitiatieven voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.4.2 van het decreet van 28 maart 2014.

Art. 3.4.1.2. Op voorstel van de planbegeleidingsgroep beslist de minister welke projectvoorstellen voor uitvoeringsinitiatieven aanvaard worden.

Art. 3.4.1.3. Als in het kader van uitvoeringsinitiatieven werken uitgevoerd worden door de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, die geen eigenaar zijn van de gronden waarop de werken uitgevoerd worden, moeten de betrokken eigenaars en de andere houders van zakelijke rechten op die gronden instemmen met de uitvoering van de werken.

HOOFDSTUK 2. - Bepalingen over de aanvraag, de toekenning, de aanwending en de verantwoording van subsidies
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen inzake de aanvraag van subsidies
Art. 3.4.2.1.De aanvraag van een subsidie wordt ingediend bij [1 het Departement Omgeving]1. Het agentschap kan degene die een subsidie aanvraagt, bijstaan bij de aanvraag van de subsidie.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-24/16, art. 234, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

Art. 3.4.2.2. De aanvraag van de subsidie bevat ten minste de volgende gegevens:
  1° een beschrijving van de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
  2° een verantwoording van de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, waarin de volgende elementen worden omschreven:
  a) het doel waarvoor de aanvrager de subsidie wil aanwenden;
  b) de periode van de realisatie van de activiteit;
  3° alle geraamde kosten;
  4° de vereiste instemmingen, vermeld in artikel 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, als privaatrechtelijke rechtspersonen of natuurlijke personen belast zijn met de uitvoering van het landinrichtingsplan of gedeelten ervan;
  5° de stukken waaruit blijkt dat de aanvrager van de subsidie zich ertoe verbonden heeft om de voorwaarden voor de toekenning van de subsidie na te leven.

Afdeling 2. - Bepalingen over de toekenning, de aanwending en de verantwoording van de subsidie
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 3.4.2.3. De minister beslist over de toekenning van de subsidie. De toegekende subsidie moet aangewend worden voor de doeleinden waarvoor ze is verleend.

Art. 3.4.2.4. De toegekende subsidies voldoen aan de communautaire regelgeving.

Art. 3.4.2.5. Als voor de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd een vergunning vereist is, kan de subsidie worden toegekend voor de vergunning is verkregen en kan de subsidie worden aangerekend ten laste van de begroting.
  Als de activiteit inhoudelijk wordt aangepast met het oog op het verkrijgen van de vergunning, kan de beslissing over de toekenning van de subsidie daaraan worden aangepast.

Art. 3.4.2.6.De stukken die de aanwending van de subsidie verantwoorden, worden ingediend bij [1 het Departement Omgeving]1. [1 Het Departement Omgeving]1 kan zich alle aanvullende gegevens laten verschaffen die nodig zijn voor de definitieve vaststelling van de verantwoorde subsidie.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-24/16, art. 234, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

Art. 3.4.2.7. Als de begunstigde van de subsidie een btw-plichtige is die de betaalde btw in rekening kan brengen in zijn btw-boekhouding, wordt de btw in mindering gebracht van de kostprijs die de basis vormt voor de bepaling van de subsidie.

Onderafdeling 2. - Subsidies voor de voorbereiding van landinrichtingsplannen
Art. 3.4.2.8.De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de voorbereiding van een landinrichtingsplan, zoals studieopdrachten of procesbegeleiding, bedraagt maximaal 70 % van de kosten als die voorbereidende activiteiten op verzoek van [1 het Departement Omgeving]1 worden uitgevoerd door provincies of gemeenten of door privaatrechtelijke rechtspersonen die het beheer of de bescherming van landschap, natuur of milieu beogen. De minister bepaalt het bedrag of het subsidiepercentage.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de voorbereiding van een landinrichtingsplan, zoals studieopdrachten of procesbegeleiding, bedraagt 100 % van de kosten die niet ten laste worden genomen door derden als die voorbereidende activiteiten worden uitgevoerd door het agentschap. De minister bepaalt het bedrag of het percentage van de kosten dat ten laste wordt genomen door derden.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-24/16, art. 234, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

Art. 3.4.2.9. De volgende kosten vormen de basis voor de bepaling van de subsidie:
  1° de kostprijs van de leveringen en diensten, vastgesteld door de eindafrekening. Voor de berekening van de subsidie mag de kostprijs evenwel niet hoger zijn dan het bedrag van de goedgekeurde inschrijving of aanbieding;
  2° de algemene kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de voorbereidende activiteiten met onder meer de kosten voor publicatie en aanbesteding.
  Het bedrag van de algemene kosten mag niet meer dan 10 % bedragen van de kostprijs, vermeld in het eerste lid, 1°.

Art. 3.4.2.10. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor de voorbereiding van landinrichtingsplannen omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de voorbereidende activiteit waarvoor de subsidie is toegekend, gerealiseerd is;
  2° de volgende stukken waarmee wordt aangetoond welke kosten zijn gemaakt voor de uitvoering van de voorbereidende activiteit:
  a) de goedgekeurde schuldvordering;
  b) de factuur die opgemaakt is naar aanleiding van de schuldvordering;
  c) in voorkomend geval het proces-verbaal van de oplevering;
  d) in voorkomend geval de bewijsstukken van de algemene kosten, vermeld in artikel 3.4.2.9, eerste lid, 2°.

Onderafdeling 3. - Subsidies voor uitvoeringsinitiatieven
Art. 3.4.2.11. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor uitvoeringsinitiatieven, vermeld in artikel 3.4.2 van het decreet van 28 maart 2014, bedraagt maximaal 50 % van de kosten, voor zover het uitvoeringsinitiatief wordt uitgevoerd door een instantie of door de persoon, vermeld in artikel 3.3.8 en 3.3.9 van het voormelde decreet.
  Als er nog geen landinrichtingsplan is vastgesteld, bepaalt de minister het subsidiepercentage. Als er een landinrichtingsplan is vastgesteld, wordt het subsidiepercentage bepaald in het landinrichtingsplan.

Art. 3.4.2.12. Het totale bedrag van de uitgaven voor het uitvoeringsinitiatief omvat:
  1° de kostprijs van het uitvoeringsinitiatief vastgesteld door de eindafrekening. Voor de berekening van de subsidie mag de kostprijs evenwel niet hoger zijn dan het bedrag van de goedgekeurde inschrijving of aanbieding die in het geval van werken wordt vermeerderd met:
  a) de kostprijs van de vooraf door de minister goedgekeurde meerwerken;
  b) 5 % van het bedrag van de goedgekeurde inschrijving of aanbieding om de kosten te dekken voor onvoorziene en noodzakelijke meerwerken;
  c) de prijsherzieningen.
  2° de algemene kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van het uitvoeringsinitiatief.
  Het bedrag van de algemene kosten, met uitzondering van de kosten voor het verplaatsen van leidingen, mag niet meer bedragen dan 15 % van de kostprijs van het uitvoeringsinitiatief, vermeld in het eerste lid, 1°.

Art. 3.4.2.13. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor uitvoeringsinitiatieven omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat het uitvoeringsinitiatief waarvoor de subsidie is toegekend, gerealiseerd is;
  2° de volgende stukken waarmee wordt aangetoond welke kosten zijn gemaakt voor de uitvoering van het uitvoeringsinitiatief:
  a) de goedgekeurde vorderingsstaat en schuldvordering;
  b) de factuur die opgemaakt is naar aanleiding van de schuldvordering;
  c) in voorkomend geval het proces-verbaal van de oplevering;
  d) in voorkomend geval de bewijsstukken van de algemene kosten, vermeld in artikel 3.4.2.12, eerste lid, 2°.

Art. 3.4.2.14. Werken in het kader van uitvoeringsinitiatieven die uitgevoerd zijn door de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, moeten uitgevoerd worden volgens de regels van de kunst en onder toezicht van het agentschap door aannemers en onderaannemers die voldoen aan de vereisten van de wetgeving inzake de erkenning van aannemers.

Art. 3.4.2.15. Als de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, uitvoeringsinitiatieven uitvoeren, wordt de subsidie alleen toegekend als de aanvrager zich ertoe verbindt om het werk dat wordt uitgevoerd via uitvoeringsinitiatieven, gedurende een periode van twintig jaar in stand te houden en te beheren volgens de bepalingen in de subsidiebeslissing. Die termijn gaat in vanaf de toekenning van de subsidie door de minister aan de aanvrager.

Art. 3.4.2.16. De subsidie voor uitvoeringsinitiatieven waarmee de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, belast zijn, kan niet gecumuleerd worden met andere subsidies of met vergoedingen die toegekend of uitgekeerd worden door entiteiten van de Vlaamse overheid voor dezelfde of soortgelijke activiteiten.

Onderafdeling 4. - Subsidies voor inrichtingswerken
Art. 3.4.2.17. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor inrichtingswerken waarmee de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 en 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, belast zijn, bedraagt maximaal 70 % van het totale bedrag van de uitgaven van de inrichtingswerken. Het subsidiepercentage wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor inrichtingswerken waarmee het agentschap belast is, bedraagt 100 % van het totale bedrag van de uitgaven voor inrichtingswerken dat niet ten laste wordt genomen door derden, als de inrichtingswerken plaatsvinden op gronden die beheerd worden of beheerd zullen worden door de Vlaamse overheid of die in eigendom zijn of zullen zijn van de Vlaamse overheid. Het bedrag of het percentage van de uitgaven voor inrichtingswerken dat ten laste wordt genomen door derden wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor inrichtingswerken waarmee het agentschap belast is, bedraagt 100 % van het totale bedrag van de uitgaven voor inrichtingswerken dat niet ten laste wordt genomen door derden, als de inrichtingswerken plaatsvinden op gronden die beheerd worden of beheerd zullen worden door een provincie of gemeente, of die in eigendom zijn of zullen zijn van een provincie of gemeente, of als de inrichtingswerken plaatsvinden op gronden die in eigendom zijn van de personen, vermeld in artikel 3.3.9 van het voormelde decreet. Het percentage van de uitgaven voor inrichtingswerken dat ten laste wordt genomen door derden, bedraagt minstens 30 % van het totale bedrag van de uitgaven voor inrichtingswerken en wordt bepaald in het landinrichtingsplan.

Art. 3.4.2.18. Het totale bedrag van de uitgaven voor inrichtingswerken omvat:
  1° de werkelijke kostprijs van de inrichtingswerken vastgesteld door de eindafrekening. Voor de berekening van de subsidie mag de kostprijs evenwel niet hoger zijn dan het bedrag van de goedgekeurde inschrijving of aanbieding, vermeerderd met:
  a) de kostprijs van de vooraf door de minister goedgekeurde meerwerken;
  b) 5 % van het bedrag van de goedgekeurde inschrijving of aanbieding om de kosten te dekken voor onvoorziene en noodzakelijke meerwerken;
  c) de prijsherzieningen;
  2° de algemene kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van inrichtingswerken.
  Voor de inrichtingswerken waarmee de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 en 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, belast zijn, mag het bedrag van de algemene kosten, met uitzondering van de kosten voor het verplaatsen van leidingen, niet meer bedragen dan 15 % van de werkelijke kostprijs van de inrichtingswerken, vermeld in het eerste lid, 1°.

Art. 3.4.2.19. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor inrichtingswerken omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de inrichtingswerken waarvoor de subsidie is toegekend, gerealiseerd is, en die ten minste het plan van de uitgevoerde werken bevatten;
  2° de volgende stukken waarmee wordt aangetoond welke kosten zijn gemaakt voor de realisatie van de inrichtingswerken:
  a) de goedgekeurde vorderingsstaat en schuldvordering;
  b) de factuur van de aannemer, opgemaakt naar aanleiding van de schuldvordering;
  c) in voorkomend geval het proces-verbaal van de voorlopige oplevering;
  d) in voorkomend geval de bewijsstukken van de algemene kosten, vermeld in artikel 3.4.2.18, eerste lid, 2°.

Art. 3.4.2.20. De inrichtingswerken, uitgevoerd door de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, moeten uitgevoerd worden volgens de regels van de kunst en onder toezicht van het agentschap door aannemers en onderaannemers die voldoen aan de vereisten van de wetgeving inzake de erkenning van aannemers.

Art. 3.4.2.21. Als de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, de inrichtingswerken uitvoeren, wordt de subsidie alleen toegekend als de aanvrager zich ertoe verbindt om de inrichtingswerken gedurende een periode van twintig jaar in stand te houden en te beheren volgens de bepalingen in de subsidiebeslissing. Die termijn gaat in vanaf de toekenning van de subsidie door de minister aan de begunstigde.

Art. 3.4.2.22. De subsidie voor de inrichtingswerken waarmee de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, belast zijn, kan niet gecumuleerd worden met andere subsidies of met vergoedingen die toegekend of uitgekeerd worden door entiteiten van de Vlaamse overheid voor dezelfde of soortgelijke werkzaamheden.

Onderafdeling 5. - Subsidies voor vergoedingen bij lokale grondenbanken
Art. 3.4.2.23. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoedingen bij lokale grondenbanken, vermeld in artikel 2.1.67 van het decreet van 28 maart 2014, bedraagt maximaal 50 % van het totale bedrag van die vergoedingen als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoedingen voor lokale grondenbanken, wordt uitgevoerd door de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 van het decreet van 28 maart 2014. Het subsidiepercentage wordt bepaald in het landinrichtingsplan.

Art. 3.4.2.24. Het totale bedrag van die vergoedingen omvat de vergoedingen vermeld in artikel 2.1.4.2.

Art. 3.4.2.25. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor vergoedingen bij lokale grondenbank omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de wijziging van de eigendoms- en gebruikstoestand waarvoor de vergoedingen bij lokale grondenbanken worden toegekend, gerealiseerd is;
  2° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de vergoedingen bij lokale grondenbanken zijn uitgekeerd.

Art. 3.4.2.26. De subsidie voor de vergoeding, vermeld in artikel 2.1.67, 3°, van het decreet van 28 maart 2014, wordt alleen toegekend als de verpachter er zich toe verbindt om de pachtovereenkomst te behouden gedurende een termijn overeenkomstig de pachtwet.

Onderafdeling 6. - Subsidies voor grondverwerving
Art. 3.4.2.27. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de verwerving van onroerende goederen, vermeld in artikel 2.1.12, 2.1.13 en 2.1.75 van het decreet van 28 maart 2014, bedraagt maximaal 50 % van het totale bedrag van de uitgaven voor de grondverwerving als gemeenten of provincies die onroerende goederen verwerven. Het bedrag of het subsidiepercentage wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de verwerving van onroerende goederen, vermeld in artikel 2.1.12, 2.1.13 en 2.1.75 van het decreet van 28 maart 2014, bedraagt 100 % van het totale bedrag van de uitgaven voor de grondverwerving dat niet ten laste wordt genomen door een derde als het agentschap die onroerende goederen verwerft en het agentschap die onroerende goederen vervolgens overdraagt aan een entiteit van de Vlaamse overheid. Het bedrag of het percentage van de uitgaven voor grondverwerving dat ten laste wordt genomen door derden, wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de verwerving van onroerende goederen, vermeld in artikel 2.1.12, 2.1.13 en 2.1.75 van het decreet van 28 maart 2014, bedraagt 100 % van het totale bedrag van de uitgaven voor de grondverwerving dat niet ten laste wordt genomen door een derde, als het agentschap die onroerende goederen verwerft en het agentschap die onroerende goederen vervolgens overdraagt aan een provincie of een gemeente. Het bedrag of het percentage van de uitgaven voor de grondverwerving dat ten laste wordt genomen door derden, bedraagt minstens 50 % van het totale bedrag van de uitgaven voor grondverwerving en wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de verwerving van onroerende goederen, vermeld in artikel 2.1.12, 2.1.13 en 2.1.75 van het decreet van 28 maart 2014, bedraagt 100 % van het totale bedrag van de uitgaven voor de grondverwerving dat niet ten laste wordt genomen door een derde, als het agentschap die onroerende goederen verwerft en als die onroerende goederen vervolgens in erfpacht worden gegeven aan een provincie of een gemeente. De onroerende goederen kunnen alleen in erfpacht worden gegeven als de totale vergoeding voor erfpacht die de erfpachter moet betalen, minstens 50 % van het totale bedrag van de uitgaven voor de grondverwerving bedraagt. De vergoeding voor erfpacht die het agentschap ontvangt, wordt toegewezen aan het Fonds voor Landinrichting en Natuurlijke Rijkdommen.

Art. 3.4.2.28. Het totale bedrag van de uitgaven voor grondverwerving omvat:
  1° de aankoopprijs van de grond;
  2° alle kosten die verbonden zijn aan de grondverwerving;
  3° de vergoedingen waarop de pachter volgens de pachtwet recht heeft ten gevolge van de beëindiging van de pacht, als de grond vrij van pacht moet zijn om het doel van het landinrichtingsplan te kunnen realiseren.

Art. 3.4.2.29. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor grondverwerving omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de gronden zijn verworven;
  2° de bewijsstukken van de uitgaven voor grondverwerving, vermeld in artikel 3.4.2.28.

Art. 3.4.2.30. De gemeente of provincie mag het onroerend goed waarvoor een subsidie voor grondverwerving is toegekend, niet vervreemden binnen een periode van twintig jaar na de toekenning van de subsidie. Als het goed toch vervreemd wordt, dan moet de begunstigde de subsidie voor grondverwerving onmiddellijk terugbetalen.

Onderafdeling 7. - Subsidies voor de vergoeding voor waardeverlies van gronden
Art. 3.4.2.31. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor waardeverlies van gronden bedraagt maximaal 50 % van het bedrag van die vergoeding als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor waardeverlies van gronden, wordt uitgevoerd door de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 van het decreet van 28 maart 2014. Het subsidiepercentage wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor waardeverlies van gronden bedraagt 100 % van het bedrag van die vergoeding dat niet ten laste wordt genomen door derden, als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor waardeverlies van gronden wordt uitgevoerd door het agentschap. Het bedrag of het percentage van de vergoeding voor waardeverlies van gronden dat ten laste wordt genomen door derden, wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor waardeverlies van gronden bedraagt 100 % van het bedrag van die vergoeding dat niet laste wordt genomen door derden, als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor waardeverlies van gronden wordt uitgevoerd door het agentschap op verzoek van de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 van het decreet van 28 maart 2014. Het percentage van de vergoeding voor waardeverlies van gronden dat ten laste wordt genomen door derden, bedraagt minstens 50 % van het totale bedrag van de vergoeding voor waardeverlies van gronden en wordt bepaald in het landinrichtingsplan.

Art. 3.4.2.32. Het totale bedrag van die vergoedingen omvat de vergoedingen, vermeld in artikel 2.1.1.4, § 3 en 4.

Art. 3.4.2.33. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor waardeverlies van gronden omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de inrichtingswerken of de erfdienstbaarheden tot openbaar nut waarvoor een vergoeding voor waardeverlies van gronden wordt toegekend, gerealiseerd zijn;
  2° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de vergoeding voor waardeverlies van gronden is uitgekeerd.

Onderafdeling 8. - Subsidies voor de opmaak van een onderhoudsplan
Art. 3.4.2.34. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de opmaak van een onderhoudsplan, vermeld in artikel 3.5.1 van het decreet van 28 maart 2014, bedraagt maximaal 70 % van de kosten, als het onderhoudsplan wordt opgemaakt door de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 en 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014. Het subsidiepercentage wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de opmaak van een onderhoudsplan, vermeld in artikel 3.5.1 van het decreet van 28 maart 2014, bedraagt 100 % van de kosten die niet ten laste worden genomen door derden, als het onderhoudsplan wordt opgemaakt door het agentschap. Het bedrag of het percentage van de kosten voor de opmaak van een onderhoudsplan dat ten laste wordt genomen door derden, wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de opmaak van een onderhoudsplan, vermeld in artikel 3.5.1 van het decreet van 28 maart 2014, bedraagt 100 % van de kosten die niet ten laste worden genomen door derden, als het onderhoudsplan wordt opgemaakt door het agentschap op verzoek van de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 en 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014. Het percentage van de kosten voor de opmaak van een onderhoudsplan dat ten laste wordt genomen door derden bedraagt minstens 30 % van het totale bedrag van de kosten voor de opmaak van een onderhoudsplan en wordt bepaald in het landinrichtingsplan.

Art. 3.4.2.35. De volgende kosten vormen de basis voor de bepaling van de subsidie:
  1° de kostprijs van de leveringen en diensten, vastgesteld door de eindafrekening. Voor de berekening van de subsidie mag de kostprijs evenwel niet hoger zijn dan het bedrag van de goedgekeurde inschrijving of aanbieding;
  2° de algemene kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de voorbereidende activiteiten, met onder meer de kosten voor publicatie en aanbesteding.
  Het bedrag van de algemene kosten mag niet meer dan 10 % bedragen van de kostprijs, vermeld in het eerste lid, 1°.

Art. 3.4.2.36. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor de opmaak van een onderhoudsplan omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat het onderhoudsplan is opgemaakt;
  2° de volgende stukken waarmee wordt aangetoond welke kosten zijn gemaakt voor de opmaak van het onderhoudsplan:
  a) de goedgekeurde schuldvordering;
  b) de factuur, opgemaakt naar aanleiding van de schuldvordering;
  c) in voorkomend geval het proces-verbaal van de oplevering;
  d) in voorkomend geval de bewijsstukken van de algemene kosten, vermeld in artikel 3.4.2.35, eerste lid, 2°.

Onderafdeling 9. - Subsidies voor beheerovereenkomsten
Art. 3.4.2.37. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor beheerovereenkomsten bedraagt maximaal 50 % van de beheersvergoeding, als de beheerovereenkomst wordt gesloten met een provincie of gemeente. Het subsidiepercentage wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor beheerovereenkomsten bedraagt 100 % van de beheersvergoeding die niet ten laste wordt genomen door derden, als de beheerovereenkomst wordt gesloten met het agentschap. Het bedrag of het percentage van de beheervergoeding dat ten laste wordt genomen door derden, wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor beheerovereenkomsten bedraagt 100 % van de beheervergoeding die niet ten laste wordt genomen door derden, als de beheerovereenkomst wordt gesloten met het agentschap op verzoek van een provincie of gemeente. Het percentage van de beheervergoeding dat ten laste wordt genomen door derden, bedraagt minstens 50 % van het totale bedrag van de beheervergoeding en wordt bepaald in het landinrichtingsplan.

Art. 3.4.2.38. Het bedrag van de beheervergoeding omvat de vergoeding, vermeld in artikel 2.1.2.2, § 1.

Art. 3.4.2.39. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor beheerovereenkomsten omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de beheerovereenkomst is gesloten;
  2° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de beheersvergoeding is uitgekeerd;
  3° de stukken waaruit blijkt dat de begunstigde van de subsidie bij een controle ter plaatse heeft vastgesteld dat de voorwaarden van de beheerovereenkomst zijn nageleefd.

Onderafdeling 10. - Subsidies voor dienstenvergoedingen
Art. 3.4.2.40. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor dienstenvergoedingen bedraagt maximaal 50 % van het bedrag van de uitgekeerde dienstenvergoeding, als de dienstenvergoeding wordt aangegaan met een provincie of gemeente. Het subsidiepercentage wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor dienstenvergoedingen bedraagt 100 % van het bedrag van de uitgekeerde dienstenvergoeding dat niet ten laste wordt genomen door derden, als de dienstenvergoeding wordt aangegaan met het agentschap. Het bedrag of het percentage van de dienstenvergoeding dat ten laste wordt genomen door derden, wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de dienstenvergoeding bedraagt 100 % van het bedrag van de vergoeding dat niet ten laste wordt genomen door derden, als de dienstenvergoeding wordt aangegaan met het agentschap op verzoek van een provincie of gemeente. Het percentage van de dienstenvergoeding dat ten laste wordt genomen door derden, bedraagt minstens 50 % van het totale bedrag van de dienstenvergoeding en wordt bepaald in het landinrichtingsplan.

Art. 3.4.2.41. Het bedrag van de dienstenvergoeding omvat de vergoeding, vermeld in artikel 2.1.2.5, § 1.

Art. 3.4.2.42. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor dienstenvergoedingen omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de dienstenvergoeding is aangegaan;
  2° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de dienstenvergoeding is uitgekeerd;
  3° de stukken waaruit blijkt dat de begunstigde van de subsidie bij een controle ter plaatse heeft vastgesteld dat de voorwaarden die verbonden zijn aan de dienstenvergoeding, zijn nageleefd.

Onderafdeling 11. - Subsidies voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing
Art. 3.4.2.43. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing bedraagt maximaal 50 % van het bedrag van die vergoeding, als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing wordt uitgevoerd door de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 van het decreet van 28 maart 2014. Het subsidiepercentage wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing bedraagt 100 % van het bedrag van die vergoeding dat niet ten laste wordt genomen door derden, als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing wordt uitgevoerd door het agentschap. Het bedrag of het percentage van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing dat ten laste wordt genomen door derden, wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing bedraagt 100 % van het bedrag van die vergoeding dat niet laste wordt genomen door derden, als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing, wordt uitgevoerd door het agentschap op verzoek van de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 van het decreet van 28 maart 2014. Het percentage van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing dat ten laste wordt genomen door derden, bedraagt minstens 50 % van het totale bedrag van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing en wordt bepaald in het landinrichtingsplan.

Art. 3.4.2.44. Het totale bedrag van die vergoedingen omvat de vergoedingen, vermeld in artikel 2.1.4.5, § 2 en 3.

Art. 3.4.2.45. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de vrijwillige bedrijfsverplaatsing gerealiseerd is;
  2° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing is uitgekeerd.

Onderafdeling 12. - Subsidies voor vergoeding voor de vrijwillige bedrijfsstopzetting
Art. 3.4.2.46. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting bedraagt maximaal 50 % van het bedrag van die vergoeding als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting, wordt uitgevoerd door de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 van het decreet van 28 maart 2014. Het subsidiepercentage wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting bedraagt 100 % van het bedrag van die vergoeding dat niet ten laste wordt genomen door derden, als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting, wordt uitgevoerd door het agentschap. Het bedrag of het percentage van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting dat ten laste wordt genomen door derden, wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting bedraagt 100 % van het bedrag van die vergoeding dat niet laste wordt genomen door derden, als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting wordt uitgevoerd door het agentschap op verzoek van de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 van het decreet van 28 maart 2014. Het percentage van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting dat ten laste wordt genomen door derden, bedraagt minstens 50 % van het totale bedrag van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting en wordt bepaald in het landinrichtingsplan.

Art. 3.4.2.47. Het totale bedrag van die vergoedingen omvat de vergoedingen, vermeld in artikel 2.1.4.8, § 2 en 3.

Art. 3.4.2.48. De verantwoording van de aanwending van de subsidie voor vrijwillige bedrijfsstopzetting omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de vrijwillige bedrijfsstopzetting gerealiseerd is;
  2° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsstopzetting is uitgekeerd.

Onderafdeling 13. - Subsidies voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie
Art. 3.4.2.49. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie bedraagt maximaal 50 % van het bedrag van die vergoeding als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie, wordt uitgevoerd door de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 van het decreet van 28 maart 2014. Het subsidiepercentage wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie bedraagt 100 % van het bedrag van die vergoeding dat niet ten laste wordt genomen door derden als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie, wordt uitgevoerd door het agentschap. Het bedrag of het percentage van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie dat ten laste wordt genomen door derden, wordt bepaald in het landinrichtingsplan.
  De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie bedraagt 100 % van het bedrag van die vergoeding dat niet laste wordt genomen door derden, als de activiteit die aanleiding geeft tot de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie, wordt uitgevoerd door het agentschap op verzoek van de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 van het decreet van 28 maart 2014. Het percentage van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie dat ten laste wordt genomen door derden, bedraagt minstens 50 % van het totale bedrag van de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie en wordt bepaald in het landinrichtingsplan.

Art. 3.4.2.50. Het totale bedrag van die vergoedingen omvat de vergoedingen, vermeld in artikel 2.1.4.11, § 2 en 3.

Art. 3.4.2.51. De verantwoording van de aanwending van de subsidie omvat:
  1° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de vrijwillige bedrijfsreconversie gerealiseerd is;
  2° de stukken waarmee wordt aangetoond dat de vergoeding voor vrijwillige bedrijfsreconversie is uitgekeerd.

HOOFDSTUK 3. - Bepalingen over sancties en uitbetaling van subsidies
Art. 3.4.3.1.Als [1 het Departement Omgeving]1 oordeelt dat de aanwending van de subsidie verantwoord is, gaat [1 het Departement Omgeving]1 over tot uitbetaling van de subsidie. Als voor de activiteit waarvoor de subsidie is toegekend een vergunning of machtiging vereist is, kan de subsidie alleen uitbetaald worden nadat [1 het Departement Omgeving]1 een afschrift van de vereiste vergunningen of machtiging heeft ontvangen.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-24/16, art. 234, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

Art. 3.4.3.2.Als de begunstigde van de subsidie nalaat de subsidie volledig te verantwoorden, vervalt de beslissing tot toekenning van de subsidie voor het niet-verantwoorde gedeelte.
  In het geval, vermeld in het eerste lid, moet van eventueel al uitbetaalde voorschotten het niet-verantwoorde gedeelte teruggevorderd worden. [1 Het Departement Omgeving]1 staat in voor de terugvorderingen van de voorschotten.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-24/16, art. 234, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

Art. 3.4.3.3.Als wordt vastgesteld dat de voorwaarden voor de toekenning van de subsidie niet worden nageleefd, moet de begunstigde de subsidie onmiddellijk terugbetalen. [1 Het Departement Omgeving]1 staat in voor de terugvordering van de subsidies.
  Personen die zijn aangesteld door [1 het Departement Omgeving]1, het agentschap of het Vlaamse Gewest zijn bevoegd om na te gaan of de voorwaarden voor de toekenning van de subsidie worden nageleefd. Ze kunnen alle stukken die ze nodig hebben om de controleopdracht uit te voeren, opvragen bij de begunstigden en mogen bij de uitoefening van hun controleopdracht onroerende goederen betreden, met uitzondering van woningen en gebouwen die bestemd zijn voor privé-activiteiten.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-24/16, art. 234, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

DEEL 4. - DE TOEPASSING VAN DE INSTRUMENTEN VOOR DE REALISATIE VAN PROJECTEN, PLANNEN OF PROGRAMMA'S
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art. 4.1.1.1. In dit deel wordt verstaan onder de Vlaamse initiatiefnemer: het departement of agentschap van de Vlaamse administratie dat verantwoordelijk is voor de realisatie van het project, plan of programma of voor de realisatie van onderdelen van het project, plan of programma waarop de inrichtingsnota betrekking heeft.

TITEL 2. - De opmaak, de onderbouwing en uitvoering van inrichtingsnota's
HOOFDSTUK 1. - De opmaak en uitvoering van inrichtingsnota's
Afdeling 1. - Inrichtingsnota's bij projecten, plannen en programma's goedgekeurd door de Vlaamse Regering
Art. 4.2.1.1. Als het een project, plan of programma betreft dat wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering, wordt de inrichtingsnota opgemaakt door de Vlaamse initiatiefnemer in overleg met het agentschap. Het agentschap ondersteunt de Vlaamse initiatiefnemer bij de instrumentenafweging, zoals bedoeld in artikel 1.1.1.2. § 1 van dit besluit.
  Op verzoek van de Vlaamse initiatiefnemer kan het agentschap de inrichtingsnota opmaken.

Art. 4.2.1.2. De ontwerp inrichtingsnota wordt door de Vlaamse initiatiefnemer bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop de ontwerp inrichtingsnota betrekking heeft en aan de deputatie van elke provincie waarop de ontwerp inrichtingsnota betrekking heeft.
  Het college van burgemeester en schepenen organiseert het openbaar onderzoek over de ontwerp inrichtingsnota.
  De ontwerp inrichtingsnota wordt gedurende dertig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis. Gedurende die termijn kan eenieder zijn opmerkingen en bezwaren over de ontwerp inrichtingsnota indienen bij het college van burgemeester en schepenen of bij een door hem aangewezen personeelslid.
  Binnen een termijn van drie maanden nadat het college van burgemeester en schepenen de ontwerp inrichtingsnota heeft ontvangen, bezorgt het college de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, aan de Vlaamse initiatiefnemer.
  De Vlaamse initiatiefnemer kan op basis van de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, de ontwerp inrichtingsnota aanpassen.

Art. 4.2.1.3. § 1. Het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop de ontwerp inrichtingsnota betrekking heeft en de deputatie van elke provincie waarop de ontwerp inrichtingsnota betrekking heeft, kunnen advies verlenen aan de Vlaamse initiatiefnemer over de ontwerp inrichtingsnota.
  Het advies wordt gegeven binnen een termijn van drie maanden nadat het college van burgemeester en schepenen of de deputatie de ontwerp inrichtingsnota heeft ontvangen. Als binnen die termijn geen advies is verleend, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
  § 2. De Vlaamse initiatiefnemer kan op basis van de adviezen, vermeld in paragraaf 1, de ontwerp inrichtingsnota aanpassen.

Art. 4.2.1.4. De Vlaamse initiatiefnemer vraagt advies aan het agentschap over de ontwerp inrichtingsnota die is aangepast op basis van de opmerkingen en bezwaren die ingediend zijn tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 4.2.1.2, of op basis van het advies, vermeld in artikel 4.2.1.3. Het agentschap verleent het advies binnen een termijn van een maand nadat het agentschap de ontwerp inrichtingsnota heeft ontvangen. Als binnen die termijn geen advies is verleend, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

Art. 4.2.1.5. De Vlaamse initiatiefnemer bezorgt de volgende stukken aan de minister:
  1° de ontwerp inrichtingsnota die is aangepast op basis van de opmerkingen en bezwaren die ingediend zijn tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 4.2.1.2, of op basis van het advies, vermeld in artikel 4.2.1.3;
  2° de opmerkingen en bezwaren die ingediend zijn tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 4.2.1.2, en de mate waarin de Vlaamse initiatiefnemer rekening heeft gehouden met die opmerkingen en bezwaren;
  3° in voorkomend geval de adviezen, vermeld in artikel 4.2.1.3, en de mate waarin de Vlaamse initiatiefnemer rekening heeft gehouden met die adviezen;
  4° het advies van het agentschap, vermeld in artikel 4.2.1.4;
  5° in voorkomend geval de instemming van de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 en 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, die belast zijn met de uitvoering van de inrichtingsnota of gedeelten ervan.

Art. 4.2.1.6.§ 1. De Vlaamse Regering stelt de inrichtingsnota vast en belast de instanties en de personen, vermeld in de inrichtingsnota, met de uitvoering van de inrichtingsnota of gedeelten ervan.
  § 2. Het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota wordt door de Vlaamse initiatiefnemer bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen zestig dagen na de vaststelling als een of meerdere van de volgende instrumenten mogelijk worden gemaakt:
  1° de herverkaveling uit kracht van wet;
  2° het recht van voorkoop;
  3° de inrichtingswerken uit kracht van wet;
  4° de erfdienstbaarheden tot openbaar nut.
  [1 5° het recht van voorkeur.]1
  Het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota bevat ten minste de volgende gegevens:
  1° als herverkaveling uit kracht van wet als instrument is opgenomen in de inrichtingsnota: de bepaling over de duur van jachtovereenkomsten, vermeld in artikel 2.1.36 van het decreet van 28 maart 2014, met aanduiding van de kadastrale gegevens van de percelen waar die bepaling geldt;
  2° als recht van voorkoop als instrument is opgenomen in de inrichtingsnota: de kadastrale gegevens van de percelen waarop het recht van voorkoop van toepassing is, de termijn waarin het recht van voorkoop geldt en de vermelding dat het recht van voorkoop aangeboden moet worden aan de Vlaamse Grondenbank;
  3° als inrichtingswerken uit kracht van wet als instrument zijn opgenomen in de inrichtingsnota: de kadastrale gegevens van de percelen waarop inrichtingswerken uit kracht van wet worden uitgevoerd met de beschrijving van de uit te voeren werken;
  4° als de vestiging van erfdienstbaarheden van openbaar nut als instrument is opgenomen in de inrichtingsnota en die erfdienstbaarheid niet gericht is op de instandhouding van inrichtingswerken uit kracht van wet: de kadastrale gegevens van de percelen waarop erfdienstbaarheden tot openbaar nut worden gevestigd met de beschrijving van de erfdienstbaarheid die wordt gevestigd.
  [1 5° als recht van voorkeur als instrument is opgenomen in de inrichtingsnota:
   a) de kadastrale gegevens van de percelen waarop het recht van voorkeur van toepassing is;
   b) de termijn waarin het recht van voorkeur geldt;
   c) de vermelding dat het recht van voorkeur aangeboden moet worden aan de Vlaamse Grondenbank. ]1
  De inrichtingsnota treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota.
  In afwijking van het derde lid, heeft het recht van voorkoop, vermeld in het tweede lid, 2°, echter uitwerking vanaf het moment, vermeld in artikel 10 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten.
  § 3. De Vlaamse initiatiefnemer bezorgt de inrichtingsnota en het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota, voorafgaandelijk aan de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, aan:
  1° de instanties en personen die belast zijn met de uitvoering van de inrichtingsnota;
  2° de gemeenten en de provincies waarop de inrichtingsnota betrekking heeft;
  3° het agentschap.
  De inrichtingsnota en het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota kunnen worden ingezien bij elke gemeente waarop de inrichtingsnota betrekking heeft.
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/19, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>

Art. 4.2.1.7. In afwijking van artikel 4.2.1.1 tot en met 4.2.1.6 van dit besluit, kan de inrichtingsnota geïntegreerd worden in de besluitvorming van het project, plan of programma als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
  1° de inrichtingsnota, vermeld in artikel 4.2.2 van het decreet van 28 maart 2014, vormt een herkenbaar onderdeel in het project, plan of programma;
  2° in het kader van de besluitvorming van het project, plan of programma, wordt de inrichtingsnota onderworpen aan een openbaar onderzoek;
  3° in het kader van de besluitvorming van het project, plan of programma wordt de inrichtingsnota vastgesteld door de Vlaamse Regering.
  Als geen openbaar onderzoek voorzien is in de besluitvorming van het project, plan of programma, kan de Vlaamse Regering de inrichtingsnota, zonder openbaar onderzoek vaststellen als enkel de inzet van de instrumenten uit deel 2, hoofdstuk 4 uit het decreet van 28 maart 2014 wordt mogelijk gemaakt.

Art. 4.2.1.8. De Vlaamse Regering stelt de voltooiing van de inrichtingsnota vast als de inzet van de volgende instrumenten werd mogelijk gemaakt:
  1° de vrijwillige bedrijfsverplaatsing;
  2° de vrijwillige bedrijfsstopzetting;
  3° de vrijwillige bedrijfsreconversie;
  4° de koopplicht.
  Het besluit tot vaststelling van de voltooiing van de inrichtingsnota wordt door de initiatiefnemer bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Afdeling 2. - Inrichtingsnota's bij projecten, plannen en programma's goedgekeurd door het provinciebestuur
Art. 4.2.2.1. Als het een project, plan of programma betreft dat wordt goedgekeurd door het provinciebestuur dan wordt de inrichtingsnota opgemaakt door de deputatie in overleg met het agentschap. Het agentschap ondersteunt de deputatie bij de instrumentenafweging, zoals bedoeld in artikel 1.1.1.2. § 1 van dit besluit.
  Op verzoek van de deputatie kan het agentschap de inrichtingsnota opmaken.

Art. 4.2.2.2. De ontwerp inrichtingsnota wordt door de deputatie bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop de ontwerp inrichtingsnota betrekking heeft.
  Het college van burgemeester en schepenen organiseert het openbaar onderzoek over de ontwerp inrichtingsnota.
  De ontwerp inrichtingsnota wordt gedurende dertig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis. Gedurende die termijn kan eenieder zijn opmerkingen en bezwaren over de ontwerp inrichtingsnota indienen bij het college van burgemeester en schepenen of bij een door hem aangewezen personeelslid.
  Binnen een termijn van drie maanden nadat het college van burgemeester en schepenen de ontwerp inrichtingsnota heeft ontvangen, bezorgt het college de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, aan de deputatie.
  De deputatie kan op basis van de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, de ontwerp inrichtingsnota aanpassen.

Art. 4.2.2.3. § 1. Het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop de ontwerp inrichtingsnota betrekking heeft, kan advies verlenen aan de deputatie over de ontwerp inrichtingsnota.
  Het advies wordt gegeven binnen een termijn van drie maanden nadat het college van burgemeester en schepenen de ontwerp inrichtingsnota heeft ontvangen. Als binnen die termijn geen advies is verleend, dan kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
  § 2. De deputatie kan op basis van de adviezen, vermeld in paragraaf 1, de ontwerp inrichtingsnota aanpassen.

Art. 4.2.2.4. De deputatie bezorgt de volgende stukken aan het agentschap:
  1° de ontwerp inrichtingsnota die is aangepast op basis van de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 4.2.2.2, of op basis van het advies, vermeld in artikel 4.2.2.3;
  2° de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 4.2.2.2, en de mate waarin de deputatie rekening heeft gehouden met die opmerkingen en bezwaren;
  3° in voorkomend geval de adviezen, vermeld in artikel 4.2.2.3, en de mate waarin de deputatie rekening heeft gehouden met die adviezen;
  4° in voorkomend geval de instemming van de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 en 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, die belast zijn met de uitvoering van de inrichtingsnota of gedeelten ervan.
  Het agentschap keurt, binnen een maand na ontvangst van de ontwerp inrichtingsnota, de ontwerp inrichtingsnota al dan niet goed op basis van een beoordeling van de inrichtingsnota op volledigheid, correctheid en financieel sluitendheid. De termijn van een maand kan met een maand verlengd worden als blijkt dat de stukken, vermeld in het eerste lid, niet volledig zijn. Het agentschap brengt de deputatie op de hoogte van zijn beslissing. Als binnen de termijn geen goedkeuring werd verleend, wordt de inrichtingsnota geacht goedgekeurd te zijn.

Art. 4.2.2.5.Als de door het agentschap goedgekeurde ontwerp inrichtingsnota in de toepassing voorziet van de instrumenten, vermeld in artikel 4.1.1, tweede lid, van het decreet van 28 maart 2014, bezorgt het agentschap de ontwerp inrichtingsnota aan de Vlaamse Regering. [1 ...]1
  Het agentschap brengt de deputatie op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse Regering.
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/19, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>

Art. 4.2.2.6.§ 1. Na de goedkeuring van de ontwerp inrichtingsnota door het agentschap [1 ...]1 Het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota wordt door de provincieraad bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen zestig dagen na de vaststelling als een of meer van de volgende instrumenten mogelijk worden gemaakt:
  1° de herverkaveling uit kracht van wet;
  2° het recht van voorkoop;
  3° de inrichtingswerken uit kracht van wet;
  4° de erfdienstbaarheden tot openbaar nut.
  Het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota bevat ten minste de volgende gegevens:
  1° als herverkaveling uit kracht van wet als instrument is opgenomen in de inrichtingsnota: de bepaling over de duur van jachtovereenkomsten, vermeld in artikel 2.1.36 van het decreet van 28 maart 2014, met aanduiding van de kadastrale gegevens van de percelen waar die bepaling geldt;
  2° als recht van voorkoop als instrument is opgenomen in de inrichtingsnota: de kadastrale gegevens van de percelen waarop het recht van voorkoop van toepassing is, de termijn waarin het recht van voorkoop geldt en de vermelding dat het recht van voorkoop aangeboden moet worden aan de Vlaamse Grondenbank;
  3° als inrichtingswerken uit kracht van wet als instrument zijn opgenomen in de inrichtingsnota: de kadastrale gegevens van de percelen waarop inrichtingswerken uit kracht van wet worden uitgevoerd, met de beschrijving van de uit te voeren werken;
  4° als de vestiging van erfdienstbaarheden van openbaar nut als instrument is opgenomen in de inrichtingsnota en die erfdienstbaarheid niet gericht is op de instandhouding van inrichtingswerken uit kracht van wet: de kadastrale gegevens van de percelen waarop erfdienstbaarheden tot openbaar nut worden gevestigd met de beschrijving van de erfdienstbaarheid die wordt gevestigd.
  De inrichtingsnota treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota.
  In afwijking van het derde lid heeft het recht van voorkoop, vermeld in het tweede lid, 2°, echter uitwerking vanaf het moment, vermeld in artikel 10 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten.
  § 3. De provincieraad bezorgt de inrichtingsnota en het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota, voorafgaandelijk aan de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, aan:
  1° de instanties en de personen die belast zijn met de uitvoering van de inrichtingsnota;
  2° de gemeenten waarop de inrichtingsnota betrekking heeft;
  3° het agentschap.
  De inrichtingsnota en het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota kunnen worden ingezien bij elke gemeente waarop de inrichtingsnota betrekking heeft.
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/19, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>

Art. 4.2.2.7.In afwijking van artikel 4.2.2.1 tot en met 4.2.2.6 kan de inrichtingsnota geïntegreerd worden in de besluitvorming van het project, plan of programma als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
  1° de inrichtingsnota, vermeld in artikel 4.2.2 van het decreet van 28 maart 2014, vormt een herkenbaar onderdeel in het project, plan of programma;
  2° in het kader van de besluitvorming van het project, plan of programma, wordt de inrichtingsnota onderworpen aan een openbaar onderzoek;
  3° in het kader van de besluitvorming van het project, plan of programma wordt de inrichtingsnota vastgesteld door de provincieraad nadat het agentschap de inrichtingsnota heeft goedgekeurd [1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/19, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>

Art. 4.2.2.8. De provincieraad stelt de voltooiing van de inrichtingsnota vast als de inzet van de volgende instrumenten werd mogelijk gemaakt:
  1° de vrijwillige bedrijfsverplaatsing;
  2° de vrijwillige bedrijfsstopzetting;
  3° de vrijwillige bedrijfsreconversie;
  4° de koopplicht.
  Het besluit tot vaststelling van de voltooiing van de inrichtingsnota wordt door de provincieraad bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Afdeling 3. - Inrichtingsnota's bij projecten, plannen en programma's goedgekeurd door het gemeentebestuur
Art. 4.2.3.1. Als het een project, plan of programma betreft dat wordt goedgekeurd door het gemeentebestuur dan wordt de inrichtingsnota opgemaakt door het college van burgemeester en schepenen in overleg met het agentschap. Het agentschap ondersteunt het college van burgemeester en schepenen bij de instrumentenafweging, zoals bedoeld in artikel 1.1.1.2. § 1 van dit besluit.
  Op verzoek van het college van burgemeester en schepenen kan het agentschap de inrichtingsnota opmaken.

Art. 4.2.3.2. De ontwerp inrichtingsnota wordt door het college van burgemeester en schepenen bezorgd aan de deputatie van de provincie waarop de ontwerp inrichtingsnota betrekking heeft.
  Het college van burgemeester en schepenen organiseert het openbaar onderzoek over de ontwerp inrichtingsnota.
  De ontwerp inrichtingsnota wordt gedurende dertig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis. Gedurende die termijn kan eenieder zijn opmerkingen en bezwaren over de ontwerp inrichtingsnota indienen bij het college van burgemeester en schepenen of bij een door hem aangewezen gemeentelijke personeelslid.
  Het college van burgemeester en schepenen kan op basis van de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek de ontwerp inrichtingsnota aanpassen.

Art. 4.2.3.3. De deputatie van de provincie waarop de ontwerp inrichtingsnota betrekking heeft, kan advies verlenen aan het college van burgemeester en schepenen over de ontwerp inrichtingsnota.
  Het advies wordt gegeven binnen een termijn van drie maanden nadat de deputatie de ontwerp inrichtingsnota heeft ontvangen. Als binnen die termijn geen advies is verleend, dan kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
  Het college van burgemeester en schepenen kan op basis van het advies van de deputatie de ontwerp inrichtingsnota aanpassen.

Art. 4.2.3.4. Het college van burgemeester en schepenen bezorgt de volgende stukken aan het agentschap:
  1° de ontwerp inrichtingsnota die is aangepast op basis van de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 4.2.3.2, of op basis van het advies, vermeld in artikel 4.2.3.3;
  2° de opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 4.2.3.2, en de mate waarin het college van burgemeester en schepenen rekening heeft gehouden met die opmerkingen en bezwaren;
  3° in voorkomend geval de adviezen, vermeld in artikel 4.2.3.3, en de mate waarin het college van burgemeester en schepenen rekening heeft gehouden met die adviezen;
  4° in voorkomend geval de instemming van de instanties en de personen, vermeld in artikel 3.3.8 en 3.3.9 van het decreet van 28 maart 2014, die belast worden met de uitvoering van de inrichtingsnota of gedeelten ervan.
  Het agentschap keurt, binnen een maand na ontvangst van de ontwerp inrichtingsnota, de ontwerp inrichtingsnota al dan niet goed op basis van een beoordeling van de inrichtingsnota op volledigheid, correctheid en financieel sluitendheid. De termijn van een maand kan met een maand verlengd worden als blijkt dat de stukken, vermeld in het eerste lid, niet volledig zijn. Het agentschap brengt het college van burgemeester en schepenen op de hoogte van zijn beslissing. Als binnen de termijn geen goedkeuring werd verleend, wordt de inrichtingsnota geacht goedgekeurd te zijn.

Art. 4.2.3.5.Als de door het agentschap goedgekeurde ontwerp inrichtingsnota in de toepassing voorziet van de instrumenten, vermeld in artikel 4.1.1, derde lid, van het decreet van 28 maart 2014, bezorgt het agentschap de ontwerp inrichtingsnota aan de Vlaamse Regering. [1 ...]1
  Het agentschap brengt het college van burgemeester en schepenen op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse Regering
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/19, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>

Art. 4.2.3.6.§ 1. Na de goedkeuring van de ontwerp inrichtingsnota door het agentschap [1 ...]1stelt de gemeenteraad de inrichtingsnota vast.
  § 2. Het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota wordt door de gemeenteraad bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen zestig dagen na de vaststelling als een of meer van volgende instrumenten mogelijk worden gemaakt:
  1° de herverkaveling uit kracht van wet;
  2° het recht van voorkoop;
  3° de inrichtingswerken uit kracht van wet;
  4° de erfdienstbaarheden tot openbaar nut.
  Het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota bevat ten minste de volgende gegevens:
  1° als herverkaveling uit kracht van wet als instrument is opgenomen in de inrichtingsnota: de bepaling over de duur van jachtovereenkomsten, vermeld in artikel 2.1.36 van het decreet van 28 maart 2014, met aanduiding van de kadastrale gegevens van de percelen waar die bepaling geldt;
  2° als recht van voorkoop als instrument is opgenomen in de inrichtingsnota: de kadastrale gegevens van de percelen waarop het recht van voorkoop van toepassing is, de termijn waarin het recht van voorkoop geldt en de vermelding dat het recht van voorkoop aangeboden moet worden aan de Vlaamse Grondenbank;
  3° als inrichtingswerken uit kracht van wet als instrument zijn opgenomen in de inrichtingsnota: de kadastrale gegevens van de percelen waarop inrichtingswerken uit kracht van wet worden uitgevoerd, met de beschrijving van de uit te voeren werken;
  4° als de vestiging van erfdienstbaarheden van openbaar nut als instrument is opgenomen in de inrichtingsnota en die erfdienstbaarheid niet gericht is op de instandhouding van inrichtingswerken uit kracht van wet: de kadastrale gegevens van de percelen waarop erfdienstbaarheden tot openbaar nut worden gevestigd, met de beschrijving van de erfdienstbaarheid die wordt gevestigd.
  De inrichtingsnota treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota.
  In afwijking van het derde lid heeft het recht van voorkoop, vermeld in het tweede lid, 2°, echter uitwerking vanaf het moment, vermeld in artikel 10 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten.
  § 3. De gemeenteraad bezorgt de inrichtingsnota en het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota, voorafgaandelijk aan de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, aan:
  1° de instanties en de personen die belast zijn met de uitvoering van de inrichtingsnota;
  2° de provincie waarop de inrichtingsnota betrekking heeft;
  3° het agentschap.
  De inrichtingsnota en het besluit tot vaststelling van de inrichtingsnota kunnen worden ingezien bij de gemeente waarop de inrichtingsnota betrekking heeft.
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/19, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>

Art. 4.2.3.7.In afwijking van artikel 4.2.3.1 tot en met 4.2.3.6 van dit besluit kan de inrichtingsnota geïntegreerd worden in de besluitvorming van het project, plan of programma als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
  1° de inrichtingsnota, vermeld in artikel 4.2.2 van het decreet van 28 maart 2014, vormt een herkenbaar onderdeel in het project, plan of programma;
  2° in het kader van de besluitvorming van het project, plan of programma, wordt de inrichtingsnota onderworpen aan een openbaar onderzoek;
  3° in het kader van de besluitvorming van het project, plan of programma wordt de inrichtingsnota vastgesteld door de gemeenteraad nadat het agentschap de inrichtingsnota heeft goedgekeurd, [1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/19, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 22-09-2023>

Art. 4.2.3.8. De gemeenteraad stelt de voltooiing van de inrichtingsnota vast als de inzet van de volgende instrumenten werd mogelijk gemaakt:
  1° de vrijwillige bedrijfsverplaatsing;
  2° de vrijwillige bedrijfsstopzetting;
  3° de vrijwillige bedrijfsreconversie;
  4° de koopplicht.
  Het besluit tot vaststelling van de voltooiing van de inrichtingsnota wordt door de gemeenteraad bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK 2. - De onderbouwing van inrichtingsnota's
Art. 4.2.4.1. Naast de effectenstudies die volgens de regelgeving voor goedkeuring van een project, plan of programma of desgevallend voor inzet van één of meerdere instrumenten vereist zijn, verricht de initiatiefnemer de bijkomende studies die hij nodig acht ter onderbouwing van inrichtingsnota's.
  De opmaak van de bijkomende studies en de instrumentenafweging ter onderbouwing van inrichtingsnota's maakt deel uit van een breder overleg- en communicatieproces met vertegenwoordigers van de actoren en de verschillende belangengroepen in het gebied waarop het project, plan of programma betrekking heeft.
  De bijkomende studies maken deel uit van de inrichtingsnota en gaan mee in openbaar onderzoek.

Art. 4.2.4.2.§ 1. Als het agentschap op basis van een screeningsanalyse van oordeel is dat de effecten van het project, plan of programma op de landbouw significant kunnen zijn en dat de opmaak van een landbouweffectenrapport relevante bijkomende informatie kan opleveren voor de haalbaarheid van het project, plan of programma of de in te zetten instrumenten, maakt de initiatiefnemer een landbouweffectenrapport op.
  De effecten van landbouw worden daarbij significant geacht als uit een screeninganalyse blijkt dat door de realisatie van het project, plan of programma, in cumulatie met eventueel andere geplande en definitief besliste projecten, de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering van een of meerdere bedrijven ernstig in het gedrang kan komen, zoals bepaald in artikel 2.1.4.3., § 4, tweede lid.
  Het landbouweffectenrapport kan geïntegreerd worden in het milieueffectrapport of de milieueffectbeoordeling die in het kader van het project, plan of programma wordt opgemaakt en waarbij de impact op de landbouw werd onderzocht.
  § 2. Een landbouweffectenrapport bestaat minstens uit de volgende elementen:
  1° een beschrijving van de juridisch-planologische context voor landbouw;
  2° een beschrijving van fysisch-morfologische kenmerken voor landbouw;
  3° een typologische beschrijving van de betrokken landbouwbedrijven;
  4° een beschrijving van de te verwachten effecten op de betrokken landbouwbedrijven;
  5° een onderzoek naar de noodzaak en mogelijkheden voor het inzetten van flankerende maatregelen.
  Op verzoek van de initiatiefnemer kunnen het agentschap of derden het landbouweffectenrapport opmaken.
  Het rapport wordt zo opgesteld zodat er geen vertrouwelijke informatie van de betrokken landbouwbedrijven uit kan worden afgeleid.
  § 3. Met het oog op de opmaak van een landbouweffectenrapport stelt de initiatiefnemer een begeleidingsgroep samen met vertegenwoordigers van de actoren en de verschillende belangengroepen in het gebied waarop het project, plan of programma betrekking heeft. De begeleidingsgroep heeft als taak de initiatiefnemer bij te staan bij de opmaak van het landbouweffectenrapport, de kwaliteit ervan te bevorderen en de relatie met het project, plan of programma te verzekeren.
  De initiatiefnemer organiseert het overleg met de begeleidingsgroep. Op een startmoment met de begeleidingsgroep worden minimaal de resultaten van de screeninganalyse en het plan van aanpak voor de opmaak van het landbouweffectenrapport besproken.
  § 4. De initiatiefnemer informeert het agentschap en de begeleidingsgroep op geregelede tijdstippen over de voortgang van het landbouweffectenrapport.
  Het definitieve landbouweffectenrapport wordt opgestuurd aan het agentschap dat, na advies van [1 het Agentschap Landbouw en Zeevisserij]1, binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het landbouweffectenrapport beslist over de goedkeuring ervan. Als binnen de termijn geen goedkeuring is verleend, kan aan de goedkeuringsvereiste worden voorbijgegaan.
  ----------
  (1)<BVR 2024-07-19/40, art. 37, 008; Inwerkingtreding : 20-09-2024>

DEEL 5. - DE TOEPASSING VAN DE INSTRUMENTEN BEHEEROVEREENKOMSTEN EN DIENSTENVERGOEDINGEN VIA EEN BEHEERVISIE
Art. 5.1.1.1.De minister [1 , het provinciebestuur of het gemeentebestuur]1 bepaalt de beheervisie conform artikel 5.1.1, § 2, eerste lid van het decreet van 28 maart 2014. Een voorstel van beheervisie kan aangeleverd worden door het agentschap, een administratieve overheid of door een privaatrechtelijke rechtspersoon die het beheer of de bescherming van landschap, natuur of milieu beoogt in samenspraak met het agentschap.
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-17/68, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 19-09-2019>

Art. 5.1.1.2.§ 1. [1 Elke beheervisie omvat naast de elementen, vermeld in artikel 5.1.1, § 2, eerste lid, van het decreet van 28 maart 2014, de volgende elementen:
   1° als dienstenvergoedingen als instrument zijn opgenomen in de beheervisie:
   a) de bijkomende dienst die gewenst is en per bijkomende dienst de toekenningsvoorwaarden waaraan voldaan moet zijn en de verbintenissen die nageleefd moeten worden;
   b) het bedrag van de vergoeding voor de bijkomende dienst, vermeld in punt a);
   c) het gebied waarin de bijkomende dienst, vermeld in punt a), gewenst is;
   2° als beheerovereenkomsten als instrument zijn opgenomen in de beheervisie:
   a) de beheermaatregelen die gewenst zijn;
   b) de bijbehorende beheervergoeding en het gebied waarin de beheermaatregelen, vermeld in punt a), gewenst zijn;
   3° een financieringsplan.
   Het besluit tot bepaling van de beheervisie wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door het agentschap als de minister de beheervisie heeft bepaald, en door het provincie- of het gemeentebestuur als het provincie- of gemeentebestuur de beheervisie heeft bepaald.]1
  § 2. [1 Degene die instaat voor de bekendmaking van het besluit tot bepaling van de beheervisie in het Belgisch Staatsblad als vermeld in paragraaf 1, tweede lid,]1 bezorgt de beheervisie en het besluit tot bepaling van de beheervisie, voorafgaandelijk aan de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, aan:
  1° de instantie die conform artikel 5.1.1.1 het voorstel van beheervisie heeft aangeleverd;
  2° de gemeenten en provincies waarop de beheervisie betrekking heeft.
  De beheervisie en het besluit tot bepaling van de beheervisie kunnen worden ingezien bij elke gemeente waarop de beheervisie betrekking heeft.
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-17/68, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 19-09-2019>

DEEL 6. - EVALUATIE
Art. 6.1.1.1. Het evaluatierapport bestaat ten minste uit de volgende elementen:
  1° een evaluatie van alle instrumenten, vermeld in deel 2 van het decreet van 28 maart 2014;
  2° een evaluatie van de toepassing van de instrumenten ter uitvoering van een landinrichtingsplan, een inrichtingsnota of een beheervisie;
  3° aanbevelingen voor het instrumentarium en de afgewogen inzet van het instrumentarium;
  4° de budgettaire impact.

DEEL 7. - WIJZIGINGS- EN SLOTBEPALINGEN
Art. 7.1.1.1. In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011, wordt punt 9° opgeheven.

Art. 7.1.1.2. In artikel 9, 4°, van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009, wordt punt c) vervangen door wat volgt:
  "c) in een landinrichtingsplan goedgekeurd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;".

Art. 7.1.1.3. In artikel 3, § 1, 10° van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012, worden de woorden "goedgekeurde inrichtingsplannen in het kader van een landinrichtingsproject" vervangen door de woorden "goedgekeurde landinrichtingsprojecten".

Art. 7.1.1.4. In artikel 6, § 1, 5°, e), artikel 8, § 2, 1°, e), en § 3, 1°, d), van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 2003 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van natuurreservaten en van terreinbeherende natuurverenigingen en houdende toekenning van subsidiesworden de woorden "of een goedgekeurd richtplan van een landinrichtingsproject" vervangen door de woorden "of een goedgekeurd landinrichtingsproject".

Art. 7.1.1.5. In artikel 45, § 3, tweede lid, 3°, en artikel 60, § 1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003 houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid wordt de zinsnede "het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij" vervangen door de zinsnede "het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting".

Art. 7.1.1.6. In artikel 6.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is worden de woorden "of in een goedgekeurd inrichtingsplan in het kader van een landinrichtingsproject" vervangen door de woorden "of in een goedgekeurd landinrichtingsproject".

Art. 7.1.1.7. De volgende regelingen worden opgeheven:
  1° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004, 7 maart 2008, 10 oktober 2008 en 16 november 2012;
  2° het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, 10 oktober 2008, 29 mei 2009, 4 december 2009, 10 juni 2011 en 11 januari 2013.

Art. 7.1.1.8. Op de projecten die op grond van hoofdstuk VII van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij zijn aangevat voor de inwerkingtreding van dit artikel, blijven de bepalingen van de besluiten van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 7.1.1.7, van toepassing zoals die geldig waren voor de inwerkingtreding van dit artikel.
  In afwijking van het eerste lid worden na de inwerkingtreding van dit artikel de inrichtingsplannen die nog niet zijn bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen conform artikel 10, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken, opgemaakt als landinrichtingsplannen conform de bepalingen van deel 3, titel 3, hoofdstuk 1 van dit besluit. De bepalingen van deel 1, deel 2 en deel 3, titel 4 van dit besluit zijn ook van toepassing op die landinrichtingsplannen.

Art. 7.1.1.9. Deel 3 van het decreet van 28 maart 2014 en artikelen 7.2.2, 7.2.4, 7.2.5, 7.4.1 en 7.5.3 van het decreet van 28 maart 2014 treden in werking op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 7.1.1.10. De Vlaamse minister, bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.