Details





Titel:

23 MEI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 21 maart 2014 betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften wat betreft programmatieaanvragen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juni 1997 betreffende de programmatie-, rationalisatie- en behoudsnormen in het buitengewoon basisonderwijs(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-09-2014 en tekstbijwerking tot 24-08-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Definitie
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Secundair onderwijs
Afdeling 1. - Programmatieaanvragen
Art. 2-3
Afdeling 2. - Indienings- en adviseringsprocedure
Art. 4-8
Afdeling 3. - Beoordelingscriteria
Art. 9
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juni 1997 betreffende de programmatie-, rationalisatie- en behoudsnormen in het buitengewoon basisonderwijs
Art. 10-19
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 20-22
BIJLAGEN.
Art. N1-N3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1997035954  1997036109 



Uitvoeringsbesluit(en):

2015035317  2016035934  2017030348 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Definitie
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder agentschap: het Agentschap voor Onderwijsdiensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, opgericht bij het besluit van de Vlaamse regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.

HOOFDSTUK 2. - Secundair onderwijs
Afdeling 1. - Programmatieaanvragen
Art.2. Om een programmatieaanvraag in te dienen voor de oprichting van een nieuw type of nieuwe opleidingsvorm in het buitengewoon secundair onderwijs of voor de oprichting van een nieuwe school in het buitengewoon secundair onderwijs moet een oprichtingsdossier samengesteld worden dat ten minste de volgende elementen bevat:
  1° de identificatiegegevens van het schoolbestuur, de school en de vestigingsplaats;
  2° het schooljaar waarop de programmatie betrekking heeft;
  3° het type of de opleidingsvorm waarop de programmatie betrekking heeft;
  4° de motivering van de programmatieaanvraag die ten minste de volgende aspecten bevat:
  a) een omgevingsanalyse waarbij de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid, met inbegrip van een realistische inschatting van het potentiële aantal leerlingen die, naargelang het te programmeren aanbod, voldoen aan de criteria, vermeld in artikel 259 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wordt gemotiveerd en waarbij in de mate van het mogelijke ook rekening gehouden wordt met het lokale aanbod. Deze omgevingsanalyse is niet vereist als een opleidingsvorm van vrije keuze wordt opgericht in het buitengewoon onderwijs;
  b) een beschrijving van de aangepaste en schoolexterne begeleidingsmogelijkheden, tenzij dat voor de beoogde doelgroep niet relevant is. Dat laatste wordt gemotiveerd in de aanvraag;
  c) een verantwoording dat de school beschikt over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen, onder meer op het gebied van toegankelijkheid en over de nodige hulpmiddelen voor de doelgroep;
  d) een bewijs van bestaande expertise over de nieuwe doelgroep of de professionaliseringsinspanningen waarin voorzien is;
  5° bewijsstukken, namelijk:
  a) het protocol van de onderhandelingen in het lokaal comité en het verslag van het overleg binnen de schoolraad in geval van de aanvraag voor de oprichting van een nieuw type of een nieuwe opleidingsvorm;
  b) de samenwerkingsovereenkomst met een of meer scholen voor gewoon voltijds secundair onderwijs en het protocol van de onderhandelingen in het lokaal comité van die school of scholen in de desbetreffende school of scholen als de programmatie betrekking heeft op opleidingsvorm 4.
  In afwijking van het voorgaande lid sluiten scholen die al een opleidingsvorm 4 hebben en uiterlijk op 1 juli 2014 een aanvraag indienen voor een nieuw type, deze samenwerkingsovereenkomst voor het nieuwe type uiterlijk op 1 september 2015 af;
  6° de ondertekening door het schoolbestuur.

Art.3.
  <Opgeheven bij BVR 2023-07-07/15, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2023>

Afdeling 2. - Indienings- en adviseringsprocedure
Art.4. Een schoolbestuur dient aanvragen voor een nieuwe programmatie op elektronische wijze en per combinatie van opleidingsvorm en type in bij het agentschap.

Art.5. De aanvragen worden door het agentschap voor advies bezorgd aan de Vlaamse Onderwijsraad en aan de Onderwijsinspectie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.

Art.6. De Vlaamse Onderwijsraad, de Onderwijsinspectie en het agentschap brengen binnen een redelijke termijn en uiterlijk twee maanden na de ontvangst van de aanvragen, vakantieperioden niet inbegrepen, een advies uit, dat ze bezorgen aan de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs en aan het Departement Onderwijs en Vorming.
  De Vlaamse Onderwijsraad baseert zijn advies op het onderzoek van ten minste de beoordelingscriteria, als vermeld in artikel 9, 1° tot en met 8°.
  De Onderwijsinspectie baseert zijn advies op het onderzoek van ten minste de beoordelingscriteria, als vermeld in artikel 9, 3° tot en met 6° en 8°.
  Het agentschap baseert zijn advies op het onderzoek van ten minste de beoordelingscriteria, als vermeld in artikel 9, 1°, 2° en 7° tot en met 8°.

Art.7. De Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs legt een voorstel van beslissing voor aan de Vlaamse Regering.

Art.8. Het agentschap deelt de beslissing van de Vlaamse Regering binnen een periode van twee weken schriftelijk mee aan het schoolbestuur.

Afdeling 3. - Beoordelingscriteria
Art.9. De criteria waarmee de Vlaamse Regering ten minste rekening houdt, om de ontvankelijke aanvragen te beoordelen, zijn de volgende:
  1° wordt voor de programmatieaanvraag de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid, met inbegrip van een realistische inschatting van het potentiële aantal leerlingen die, naargelang het te programmeren aanbod, voldoen aan de criteria, vermeld in artikel 259 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, afdoende gemotiveerd in een omgevingsanalyse, waarbij in de mate van het mogelijke ook rekening gehouden wordt met het lokale aanbod;
  2° wordt, in relatie tot het reeds bestaande aanbod of programmatieaanvragen van andere scholen voor hetzelfde aanbod buitengewoon onderwijs, een redelijke spreiding beoogd, rekening houdend met de groepen, vermeld in artikel 268, § 2 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, met de wetenschappelijk te verwachten prevalentie en met het oog op een optimale organisatie van het leerlingenvervoer;
  3° worden de aangepaste en schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor de te programmeren doelgroep in kaart gebracht, en, als dat niet het geval is, wordt dat dan afdoende gemotiveerd;
  4° beschikt de school over de nodige expertise voor het bijkomende aanbod waarop de programmatieaanvraag betrekking heeft;
  5° zijn er recent inspanningen geleverd om het personeel te professionaliseren voor het nieuwe aanbod of zijn dergelijke inspanningen gepland;
  6° heeft de school de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op het gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen voor het aanbod dat ze wil programmeren;
  7° als het gaat over de aanvraag van een oprichting van opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs, is er een samenwerkingsovereenkomst afgesloten met een of meer scholen voor gewoon voltijds secundair onderwijs, met een breed aanbod en in de fysieke nabijheid van de school voor buitengewoon secundair onderwijs en is er onderhandeld met het lokaal onderhandelingscomité van die school of scholen en wat is de inhoud van dat protocol;
  8° als het gaat over de aanvraag voor de oprichting van een nieuw type of een nieuwe opleidingsvorm in een bestaande school, is er onderhandeld met het lokaal onderhandelingscomité en wat is de inhoud van het protocol en is er overleg gepleegd met de schoolraad en wat is het resultaat van het overleg.

HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juni 1997 betreffende de programmatie-, rationalisatie- en behoudsnormen in het buitengewoon basisonderwijs
Art.10. In artikel 2, § 1, zesde streepje, van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juni 1997 betreffende de programmatie-, rationalisatie- en behoudsnormen in het buitengewoon basisonderwijs, wordt de zinsnede "voor het type 1, 2, 3, 4 en/of 8, of in een school van dezelfde groep voor het type 6 en/of 7" opgeheven.

Art.11. In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 december 2001, 13 januari 2006 en 5 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 wordt aan de tabel een rij toegevoegd die luidt als volgt:


9 11 14
2° in paragraaf 2 wordt aan de tabel een rij toegevoegd die luidt als volgt:


Type 9 5 6
Art.12. In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 december 2001, 13 januari 2006 en 5 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 wordt in de tabel aan het deel dat betrekking heeft op het eerste bestaansjaar, een rij toegevoegd, die luidt als volgt:


type 9 21 16 28 21
2° in paragraaf 1 wordt in de tabel aan het deel dat betrekking heeft op het tweede bestaansjaar, een rij toegevoegd, die luidt als volgt:


type 9 24 16 32 21
3° in paragraaf 1 wordt in de tabel aan het deel dat betrekking heeft op het derde bestaansjaar, een rij toegevoegd, die luidt als volgt:


type 9 26 16 35 21
4° in paragraaf 2 wordt aan de tabel een rij toegevoegd, die luidt als volgt:


Type 9 5 6
Art.13. Artikel 6 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 5 september 2008, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
  "Art. 6. Om een programmatieaanvraag in te dienen voor de oprichting van een nieuw type in het buitengewoon basisonderwijs moet een oprichtingsdossier samengesteld worden dat ten minste de volgende elementen bevat:
  1° de identificatiegegevens van het schoolbestuur, de school en de vestigingsplaats;
  2° het schooljaar waarop de programmatie betrekking heeft;
  3° het type waarop de programmatie betrekking heeft;
  4° de motivering van de programmatieaanvraag die ten minste de volgende aspecten bevat:
  a) een omgevingsanalyse waarbij de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid, met inbegrip van een realistische inschatting van het potentiële aantal leerlingen die, naargelang het te programmeren aanbod, voldoen aan de criteria, vermeld in artikel 10 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, wordt gemotiveerd en waarbij in de mate van het mogelijke ook rekening gehouden wordt met het lokale aanbod. De omgevingsanalyse is niet vereist als een type van vrije keuze wordt opgericht;
  b) een beschrijving van de aangepaste en schoolexterne begeleidingsmogelijkheden, tenzij dat voor de beoogde doelgroep niet relevant is. Dat laatste wordt gemotiveerd in de aanvraag;
  c) een verantwoording dat de school beschikt over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen, onder meer op het gebied van toegankelijkheid en over de nodige hulpmiddelen voor de doelgroep;
  d) een bewijs van bestaande expertise over de nieuwe doelgroep of de professionaliseringsinspanningen waarin voorzien is;
  5° bewijsstukken, namelijk:
  a) het protocol van de onderhandelingen in het lokaal comité;
  b) het verslag van het overleg binnen de schoolraad;
  6° de ondertekening door het schoolbestuur.".

Art.14. Artikel 7 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 5 september 2008, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
  "Art. 7. Het formulier dat gebruikt moet worden bij de opmaak van het oprichtingsdossier, vermeld in artikel 6, is opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.
  De Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs is bevoegd om binnen de regels van dit besluit de formulieren aan te passen.".

Art.15. Artikel 8 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 5 september 2008, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
  "Art. 8. § 1. Een schoolbestuur dient de aanvraag voor een nieuwe programmatie op elektronische wijze en afzonderlijk per type in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, hierna agentschap te noemen.
  § 2. De aanvraag wordt door het agentschap voor advies bezorgd aan de Vlaamse Onderwijsraad en aan de Onderwijsinspectie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
  § 3. De Vlaamse Onderwijsraad, de Onderwijsinspectie en het agentschap brengen binnen een redelijke termijn en uiterlijk twee maanden na de ontvangst van de aanvraag, vakantieperioden niet inbegrepen, een advies uit, dat ze bezorgen aan de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs en aan het Departement Onderwijs en Vorming.
  De Vlaamse Onderwijsraad baseert zijn advies op het onderzoek van ten minste de beoordelingscriteria, als vermeld in artikel 9, 1° tot en met 8°.
  De Onderwijsinspectie baseert zijn advies op het onderzoek van ten minste de beoordelingscriteria, als vermeld in artikel 9, 3° tot en met 6° en 8°.
  Het agentschap baseert zijn advies op het onderzoek van ten minste de beoordelingscriteria, als vermeld in artikel 9, 1°, 2° en 7° tot en met 8°.
  § 4. De Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs legt een voorstel van beslissing voor aan de Vlaamse Regering.
  § 5. Het agentschap deelt de beslissing van de Vlaamse Regering binnen een periode van twee weken schriftelijk mee aan het schoolbestuur.".

Art.16. Artikel 9 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 5 september 2008, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
  "Art. 9. De criteria waarmee de Vlaamse Regering ten minste rekening houdt, om de ontvankelijke aanvragen te beoordelen, zijn de volgende:
  1° worden in het programmatievoorstel de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid, met inbegrip van een realistische inschatting van het potentiële aantal leerlingen die, naargelang het te programmeren aanbod, voldoen aan de criteria, vermeld in artikel 10 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, afdoende gemotiveerd in een omgevingsanalyse, waarbij in de mate van het mogelijke ook rekening gehouden wordt met het lokale aanbod;
  2° wordt, in relatie tot het reeds bestaande aanbod van het type of programmatieaanvragen van andere scholen voor hetzelfde type buitengewoon onderwijs, een redelijke spreiding beoogd, rekening houdend met de groep, vermeld in artikel 3, 21°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, met de wetenschappelijk te verwachten prevalentie en met het oog op een optimale organisatie van het leerlingenvervoer;
  3° worden de aangepaste en schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor de te programmeren doelgroep in kaart gebracht, en als dat niet het geval is, wordt dat dan afdoende gemotiveerd;
  4° beschikt de school over de nodige expertise voor het bijkomende type waarop de programmatieaanvraag betrekking heeft;
  5° zijn er recent inspanningen geleverd om het personeel te professionaliseren voor het nieuwe type of zijn dergelijke inspanningen gepland;
  6° heeft de school de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op het gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen voor het type dat ze wil programmeren;
  7° heeft de oprichting betrekking op het niveau basisonderwijs of op het niveau kleuteronderwijs of lager onderwijs afzonderlijk;
  8° werd er onderhandeld met het lokaal onderhandelingscomité en wat is de inhoud van het protocol en is er overleg gepleegd met de schoolraad en wat is het resultaat van het overleg.".

Art.17. In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 en 5 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 wordt in de tabel aan het deel dat betrekking heeft op elk type in de administratieve vestigingsplaats een rij toegevoegd, die luidt als volgt:


Type 9 11 14
2° in paragraaf 1 wordt in de tabel aan het deel dat betrekking heeft op elk type in de vestigingsplaats(en) op 2 kilometer en meer van de administratieve vestigingsplaats een rij toegevoegd, die luidt als volgt:


Type 9 5 7
3° in paragraaf 3 wordt in de tabel aan het deel dat betrekking heeft op elk type in de administratieve vestigingsplaats een rij toegevoegd, die luidt als volgt:


Type 9 5 6
4° in paragraaf 3 wordt in de tabel aan het deel dat betrekking heeft op elk type in de vestigingsplaats(en) op 2 kilometer en meer van de administratieve vestigingsplaats een rij toegevoegd, die luidt als volgt:


Type 9 5 7
Art.18. In artikel 12 van hetzelfde besluit wordt aan de tabel een rij toegevoegd, die luidt als volgt:


Type 9 7 9
Art.19. Aan hetzelfde besluit wordt een bijlage toegevoegd, die als bijlage 3 bij dit besluit is gevoegd.

HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen

Art.20. Het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 over de bevoegdheid, de samenstelling, en de werking van de commissies van advies voor het buitengewoon onderwijs, gewijzigd bij de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wordt opgeheven.

Art.21. Dit besluit treedt in werking op 1 juni 2014.

Art.22. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1.
  <Opgeheven bij BVR 2023-07-07/15, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2023>

Art. N2. Bijlage 2. - Model voor de aanvraag tot erkenning en subsidiëring of financiering van een school voor buitengewoon secundair onderwijs.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 30-09-2014, p. 77282-77285)

Art. N3. Bijlage 3. - Model voor de aanvraag tot oprichting van een type in het buitengewoon basisonderwijs.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 30-09-2014, p. 77286-77288)