Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

25 APRIL 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden



Inhoudstafel:


Art. 1-11
BIJLAGEN.
Art. N1-N3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2005035917 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 2decies, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 2012, wordt de zinsnede "2012 en 2013" vervangen door de zinsnede "2012, 2013 en 2014".

Art.2. In artikel 2undecies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 2, eerste lid, 1°, worden tussen het woord "zaaizaad" en de woorden "per hectare" de woorden "of, als er geen gecertificeerd zaaizaad bestaat, handelszaad" ingevoegd;
  2° in paragraaf 5, eerste lid, worden tussen het woord "zaaizaad" en de woorden "per hectare" de woorden "of, als er geen gecertificeerd zaaizaad bestaat, handelszaad" ingevoegd.

Art.3. Artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 8. § 1. De erosiegevoeligheid van een perceel wordt bepaald door de afdeling Land- en Bodembescherming, Ondergrond en Natuurlijke Rijkdommen van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid. Er zijn zes erosiegevoeligheidsklassen: zeer hoog, hoog, medium, laag, zeer laag en verwaarloosbaar. De erosiegevoeligheid van een perceel wordt jaarlijks meegedeeld via de verzamelaanvraag.
  Landbouwers die aan de hand van een analyse van een bodemstaal kunnen aantonen dat het koolstofgehalte 1,7 % of meer bedraagt en de pH zich in de optimale zone voor het bodemtype in kwestie bevindt, overeenkomstig de Code van Goede Praktijk Bodembescherming, kunnen bij de bevoegde entiteit aanvragen om de erosiegevoeligheid van het desbetreffende perceel dat geen blijvend grasland is met één klasse te laten dalen. De monsterneming en analyse van het bodemstaal wordt uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming als vermeld in artikel 6, 5°, c), van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu (VLAREL). De bodemanalyse heeft een geldigheidsduur van vijf jaar vanaf de datum waarop de staalname heeft plaatsgevonden. De herklassering van een perceel loopt per kalenderjaar: ze vangt aan op 1 januari van het jaar waarin de aanvraag voor herklassering wordt goedgekeurd en eindigt op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de einddatum van de maximale geldigheidsduur van de bodemanalyse.
  Als het perceel van vorm verandert, blijft de herklassering geldig voor zover het perceel voor minstens 80 % overlapt met het oorspronkelijk perceel waarop de staalname die de basis voor de herklassering vormde, is uitgevoerd.
  § 2. Op percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid is de landbouwer verplicht erosiebestrijdingsmaatregelen als vermeld in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd, toe te passen. De toe te passen erosiebestrijdingsmaatregelen op een dergelijk perceel variëren naargelang van de verbouwde teelt en hebben betrekking op de zorg voor een minimale bodembedekking en een aangepast minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse. De te nemen maatregelen zullen gefaseerd worden verstrengd volgens het volgend tijdschema:
  1° vanaf 1 januari 2014 zijn de landbouwers verplicht de maatregelen, vermeld in bijlage 1, 3.A, na te leven;
  2° vanaf 1 januari 2015 zijn de landbouwers verplicht de maatregelen, vermeld in bijlage 1, 3.B, na te leven;
  3° vanaf 1 januari 2016 zijn de landbouwers verplicht de maatregelen, vermeld in bijlage 1, 3.C, na te leven;
  4° vanaf 1 januari 2018 zijn de landbouwers verplicht de maatregelen, vermeld in bijlage 1, 3.D, na te leven.
  § 3. Op percelen met een hoge erosiegevoeligheid is de landbouwer verplicht om erosiebestrijdingsmaatregelen als vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd, toe te passen. De toe te passen erosiebestrijdingsmaatregelen op een dergelijk perceel variëren naargelang van de verbouwde teelt en hebben betrekking op de zorg voor een minimale bodembedekking en een aangepast minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse. De te nemen maatregelen zullen gefaseerd worden ingevoerd zoals aangegeven in bijlage 2, namelijk:
  1° vanaf 1 januari 2014 zijn de landbouwers verplicht de maatregelen, vermeld in bijlage 2, 3.A, na te leven;
  2° vanaf 1 januari 2015 zijn de landbouwers verplicht de maatregelen, vermeld in bijlage 2, 3.B, na te leven;
  3° vanaf 1 januari 2016 zijn de landbouwers verplicht de maatregelen, vermeld in bijlage 2, 3.C, na te leven;
  4° vanaf 1 januari 2018 zijn de landbouwers verplicht de maatregelen, vermeld in bijlage 2, 3.D, na te leven.
  § 4. De landbouwer die in het kader van educatieve demonstraties of in het kader van wetenschappelijke proefnemingen erosiebestrijdende maatregelen wil toepassen die afwijken van de bepalingen opgenomen in bijlage 1 en bijlage 2 bij dit besluit, dient daarvoor een gemotiveerde aanvraag in bij de minister.
  Een aanvraag als vermeld in het eerste lid, bevat minstens de volgende gegevens:
  1° voor- en achternaam of benaming van de aanvrager;
  2° de teelt en het perceel waarvoor de aanvrager de afwijking wil verkrijgen;
  3° de tijdsduur waarvoor de afwijking wordt aangevraagd;
  4° een omschrijving van de geplande educatieve demonstratie of wetenschappelijke proefneming, met aanduiding van de bepalingen van de voormelde bijlagen waarvan de aanvrager wil afwijken.
  De aanvrager moet een aanvraag als vermeld in het eerste lid minimaal dertig werkdagen voor de aanvang van de periode waarvoor hij de afwijking wil verkrijgen, indienen bij de bevoegde entiteit. De bevoegde entiteit brengt de aanvrager op de hoogte van de ontvangst van de aanvraag binnen drie werkdagen. Als de aanvraag onvolledig is of onvoldoende informatie bevat, kan de bevoegde entiteit aanvullende gegevens opvragen.
  De minister kan voor een aanvraag als vermeld in het eerste lid de toelating geven om van de bepalingen opgenomen in bijlage 1 en 2 bij dit besluit, af te wijken en neemt de beslissing binnen een termijn van twintig werkdagen na ontvangst van de aanvraag door de bevoegde entiteit. Als de bevoegde entiteit bijkomende gegevens opvraagt, overeenkomstig het derde lid, wordt de lopende beslissingstermijn gestuit en begint een nieuwe beslissingstermijn te lopen vanaf ontvangst van die bijkomende gegevens.

Art.4. In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 september 2007, 10 september 2010, 19 november 2010, 3 december 2010, 23 maart 2012 en 16 november 2012, wordt een artikel 11quater ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "Art. 11quater. Landbouwers leven in het kader van hun landbouwactiviteit het verbod na op het direct en indirect lozen in het grondwater van gevaarlijke stoffen opgenomen in de lijst I van de bijlage 3 bij dit besluit. Ze leven ook het verbod na op het direct lozen in het grondwater van gevaarlijke stoffen opgenomen in de lijst II van de bijlage 3 bij dit besluit. Voor het indirect lozen van gevaarlijke stoffen opgenomen in de voormelde lijst II moeten ze beschikken over een milieuvergunning overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM I).
  Landbouwers dekken de boorgaten van verlaten grondwaterwinningen af als die boorgaten een potentieel gevaar vormen voor het verontreinigen van watervoerende lagen.".

Art.5. In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 september 2007, 10 september 2010, 19 november 2010, 3 december 2010, 23 maart 2012 en 16 november 2012, wordt een artikel 11quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "Art. 11quinquies. Landbouwers moeten een gewasbeschermingsmiddelvrije zone respecteren van één meter breed landinwaarts gemeten vanaf de bovenste rand van het talud van de bevaarbare waterlopen en de onbevaarbare waterlopen van eerste, tweede en derde categorie, ingedeeld op grond van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen. Op de fotoplannen van de verzamelaanvraag worden deze waterlopen voorgedrukt.".

Art.6. In artikel 17 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
  "De overtredingen van bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid.".

Art.7. Bijlage 1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010, wordt vervangen door bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.

Art.8. Bijlage 2 bij hetzelfde besluit, opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 december 2010, wordt opnieuw opgenomen door bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

Art.9. Aan hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 september 2007, 10 september 2010, 19 november 2010, 3 december 2010, 23 maart 2012 en 16 november 2012, wordt een bijlage 3 toegevoegd, die bij dit besluit is gevoegd.

Art.10. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2014, met uitzondering van artikel 4 en bijlage 3 bij dit besluit, die uitwerking hebben met ingang van 22 december 2013.

Art.11. De Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid en de zeevisserij, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - Erosiebestrijdingsmaatregelen als vermeld in artikel 8, § 2
  1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
  1° mulchzaai: het direct inzaaien in een voldoende bodembedekking. Om gunstige zaaicondities te creëren wordt bij directe inzaai toegestaan dat de bodem, vóór de insnijding van de zaaikouters, wordt geopend en verkruimeld. Concreet gaat het om schijven of een combinatie van schijven en tanden die werkzaam zijn in dezelfde lijn als de zaaikouter en met een werkbreedte per schijf van maximaal 3 cm. De bodembedekking wordt verkregen door inzaai van een gewas vóór 15 september of door behoud van de mulch van korrelmaïs;
  2° strip-till-techniek: de techniek waarbij maïs ingezaaid wordt op een strook bewerkte grond van maximaal 15 cm breed, terwijl de rest van het veld onbewerkt blijft en een voldoende bodembedekking heeft. De bodembedekking wordt bekomen door inzaai van een gewas vóór 15 september of door behoud van de mulch van korrelmaïs;
  3° drempeltjes: aanaardingen aangebracht dwars tussen de ruggen met een aangepaste machine.
  2. Op percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid is de landbouwer verplicht om erosiebestrijdingsmaatregelen toe te passen die bestaan uit een minimale bodembedekking en een minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse.
  3. Afhankelijk van de teeltcategorie zijn de volgende maatregelen verplicht:
  A. vanaf 1 januari 2014:
  1° teelten die het jaar rond een volledige bedekking bieden:
  a) minimale bodembedekking: geen verdere maatregelen vereist;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  2° wintergranen en winterkoolzaad:
  a) minimale bodembedekking: de bodem niet langer dan twee maanden onbedekt laten vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer:
  1) inzaaien volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  2) als een beheersovereenkomst "niet-kerende bodembewerking", "directe inzaai" of "aanleg en onderhoud grasbufferstrook en grasgang" is afgesloten voor het perceel in kwestie, is ook aan de voorwaarden voor minimaal landbeheer voldaan;
  3° zomergranen en vlas:
  a) minimale bodembedekking: het perceel mag maximaal 2 weken onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer:
  1) inzaaien volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  2) als een beheersovereenkomst "niet-kerende bodembewerking", "directe inzaai" of "aanleg en onderhoud grasbufferstrook en grasgang" is afgesloten voor het perceel in kwestie, is ook aan de voorwaarden voor minimaal landbeheer voldaan.
  4° ruggenteelten van aardappelen, cichorei, witloof (wortelteelt) en wortelen:
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten vóór de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: maar één ruggenteelt toegestaan om de drie jaar waarbij in de twee volgende jaren enkel teelten uit de teelcategorie vermeld in punt 1°, 2° of 3°, maïs volgens mulchzaai of strip-till, of teelten met meer dan 80 % waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen, mogen worden ingezaaid;
  5° teelten, niet vermeld in punt 1° tot en met 4° :
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten vóór de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: minstens één van volgende maatregelen:
  1) een niet-kerende bodembewerking toepassen;
  2) in een buffervoorziening van tien kubieke meter voorzien of een dammetje van een halve meter hoog onder aan het perceel over een lengte van minimaal een vierde van de omtrek van het perceel;
  3) een beheersovereenkomst erosie afgesloten hebben.
  c) voor de teelten "groenten in openlucht (inclusief aardbeien)" en "maïs" geldt daarbovenop nog een teeltrotatieverplichting waarbij die teelten maar eenmaal om de drie jaar op hetzelfde perceel ingezaaid mogen worden en waarbij in de twee volgende jaren alleen teelten uit de teelcategorie vermeld in punt 1°, 2° of 3°, maïs volgens mulchzaai of strip-till, of teelten met meer dan 80 % waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen, ingezaaid mogen worden.
  6° als onder aan een perceel met een zeer hoge erosiegevoeligheid een weide van minstens tien are en overal tien meter breed ligt, is ook aan de verplichting van minimaal landbeheer voldaan.
  7° als een maatregel voor minimaal landbeheer wordt toegepast die verdergaat dan de voor een bepaalde teeltcategorie verplichte maatregelen voor minimaal landbeheer, is ook aan de voorwaarde voor minimaal landbeheer voldaan. Het toepassen van niet-kerende bodembewerking is een maatregel die verdergaat dan de voorwaarden voor minimaal landbeheer voor de teelten vermeld in punt 2° en 3° ;
  B. vanaf 1 januari 2015:
  1° teelten die het jaar rond een volledige bedekking bieden:
  a) minimale bodembedekking: het omzetten van blijvend grasland naar akkerland is verboden, met uitzondering van blijvend grasland aangelegd ter uitvoering van een beheersovereenkomst;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  2° wintergranen en winterkoolzaad:
  a) minimale bodembedekking: de bodem niet langer dan twee maanden onbedekt laten vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: inzaaien volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  3° zomergranen en vlas:
  a) minimale bodembedekking: het perceel mag maximaal 2 weken onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: inzaaien volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  4° teelten uit de groepen fruit, sierplanten, zaad- en plantgoed, houtige gewassen zoals gedefinieerd in de verzamelaanvraag:
  a) minimale bodembedekking: zorgen voor minstens 80 % gras of een andere waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  5° ruggenteelten van aardappelen, cichorei, witloof (wortelteelt) en wortelen:
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten voor de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer:
  1) maar één ruggenteelt toegestaan om de drie jaar waarbij in de twee volgende jaren enkel teelten uit de teelcategorie vermeld in punt 1°, 2° of 3°, maïs volgens mulchzaai of strip-till, of teelten met meer dan 80 % waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen, ingezaaid mogen worden;
  2) de aanleg van drempeltjes is verplicht;
  6° teelten, niet vermeld in punt 1° tot en met 5° :
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten voor de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: een niet-kerende bodembewerking toepassen;
  c) voor de teelten "groenten in openlucht (inclusief aardbeien)" en "maïs" geldt daarbovenop nog een teeltrotatieverplichting waarbij die teelten maar eenmaal om de drie jaar op hetzelfde perceel ingezaaid mogen worden, waarbij in de twee volgende jaren enkel teelten uit de teelcategorie, vermeld in punt 1°, 2° of 3°, maïs volgens mulchzaai of strip-till, of teelten met meer dan 80 % waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen mogen worden ingezaaid;
  7° als een maatregel voor minimaal landbeheer wordt toegepast die verdergaat dan de voor een bepaalde teelt verplichte maatregelen voor minimaal landbeheer is ook aan de voorwaarde voor minimaal landbeheer voldaan. Het toepassen van niet-kerende bodembewerking is een maatregel die verdergaat dan de voorwaarden voor minimaal landbeheer voor de teelten, vermeld in punt 2° en 3° ;
  C. vanaf 1 januari 2016:
  1° teelten die het jaar rond een volledige bedekking bieden:
  a) minimale bodembedekking: het omzetten van blijvend grasland naar akkerland is verboden, met uitzondering van blijvend grasland aangelegd ter uitvoering van een beheersovereenkomst;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  2° wintergranen en winterkoolzaad:
  a) minimale bodembedekking: de bodem niet langer dan twee maanden onbedekt laten vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: inzaaien volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  3° zomergranen en vlas:
  a) minimale bodembedekking: het perceel mag maximaal 2 weken onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: inzaaien volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  4° teelten uit de groepen fruit, sierplanten, zaad- en plantgoed, houtige gewassen zoals gedefinieerd in de verzamelaanvraag:
  a) minimale bodembedekking: zorgen voor minstens 80 % gras of een andere waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  5° ruggenteelten van aardappelen, cichorei, witloof (wortelteelt) en wortelen:
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten voor de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer:
  1) maar één ruggenteelt toegestaan om de drie jaar, waarbij in de twee volgende jaren alleen teelten uit de teelcategorie vermeld in punt 1°, 2° of 3°, maïs volgens mulchzaai of strip-till, of teelten met meer dan 80 % waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen, mogen worden ingezaaid;
  2) de aanleg van drempeltjes is verplicht;
  3) er mag geen frees gebruikt worden bij de aanleg van de ruggen;
  6° teelten, niet vermeld in punt 1° tot en met 5° :
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten voor de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: een niet-kerende bodembewerking toepassen;
  c) voor de teelten "groenten in openlucht (inclusief aardbeien)" en "maïs" geldt daarbovenop nog een teeltrotatieverplichting waarbij die teelten slechts eenmaal om de drie jaar op hetzelfde perceel ingezaaid mogen worden, waarbij de twee andere jaren enkel teelten uit de teelcategorie, vermeld in 1°, 2° of 3°, maïs volgens mulchzaai of strip-till, of teelten met meer dan 80 % waterdoorlatende bodembedekking mogen worden ingezaaid;
  7° als een maatregel voor minimaal landbeheer wordt toegepast die verdergaat dan de voor een bepaalde teelt verplichte maatregelen voor minimaal landbeheer is ook aan de voorwaarde voor minimaal landbeheer voldaan. Het toepassen van niet-kerende bodembewerking is een maatregel die verdergaat dan de voorwaarden voor minimaal landbeheer voor de teelten, vermeld in punt 2° en 3° ;
  D. vanaf 1 januari 2018:
  1° teelten die het jaar rond een volledige bedekking bieden:
  a) minimale bodembedekking: het omzetten van blijvend grasland naar akkerland is verboden, met uitzondering van blijvend grasland aangelegd ter uitvoering van een beheersovereenkomst;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  2° wintergranen en winterkoolzaad:
  a) minimale bodembedekking: de bodem niet langer dan twee maanden onbedekt laten vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer:
  1) ofwel inzaaien volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  2) ofwel een niet-kerende bodembewerking toepassen;
  3° zomergranen en vlas:
  a) minimale bodembedekking: het perceel mag maximaal 2 weken onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer:
  1) ofwel inzaaien volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  2) ofwel een niet-kerende bodembewerking toepassen;
  4° teelten uit de groepen fruit, sierplanten, zaad- en plantgoed, houtige gewassen zoals gedefinieerd in de verzamelaanvraag:
  a) minimale bodembedekking: zorgen voor minstens 80 % gras of een andere waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  5° ruggenteelten van aardappelen, cichorei, witloof (wortelteelt) en wortelen zijn niet langer toegestaan;
  6° teelten, niet vermeld in punt 1° tot en met 5° :
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten vóór de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: een niet-kerende bodembewerking toepassen;
  c) de teelten "groenten in openlucht (inclusief aardbeien)" zijn niet langer toegestaan, tenzij bovenop de maatregelen vermeld onder punt a) en b), meer dan 80 % van het perceel voorzien is van een waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen;
  d) de teelt van "maïs" is niet langer toegestaan, tenzij bovenop de maatregelen vermeld onder punt a) en b), een mulchzaai of strip-till techniek wordt toegepast.

Art. N2. Bijlage 2. - Erosiebestrijdingsmaatregelen als vermeld in artikel 8, § 3
  1. In deze bijlage wordt verstaan onder drempeltjes: aanaardingen, aangebracht dwars tussen de ruggen met een aangepaste machine.
  2. Op percelen met een hoge erosiegevoeligheid is de landbouwer verplicht om erosiebestrijdingsmaatregelen toe te passen die bestaan uit een minimale bodembedekking en een minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse.
  3. De volgende maatregelen zijn verplicht voor de volgende teelten:
  A. Vanaf 1 januari 2014:
  1° wintergranen en winterkoolzaad:
  a) minimale bodembedekking: de bodem mag niet langer dan twee maanden onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  B. Vanaf 1 januari 2015:
  1° wintergranen en winterkoolzaad:
  a) minimale bodembedekking: de bodem mag niet langer dan twee maanden onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: de percelen worden ingezaaid volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  2° zomergranen en vlas:
  a) minimale bodembedekking: het perceel mag maximaal 2 weken onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: de percelen worden ingezaaid volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  3° teelten uit de groepen fruit, sierplanten, zaad- en plantgoed, houtige gewassen zoals gedefinieerd in de verzamelaanvraag:
  a) minimale bodembedekking: er moet minstens 75 % gras of een andere waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen aanwezig zijn;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  4° ruggenteelten van aardappelen, cichorei, witloof (wortelteelt) en wortelen:
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten voor de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  5° teelten, niet vermeld in punt 1° tot en met 4° :
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten voor de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  6° als een maatregel voor minimaal landbeheer wordt toegepast die verdergaat dan de voor een bepaalde teelt verplichte maatregelen voor minimaal landbeheer is ook aan de voorwaarde voor minimaal landbeheer voldaan. Het toepassen van niet-kerende bodembewerking is een maatregel die verdergaat dan de voorwaarden voor minimaal landbeheer voor de teelten, vermeld in punt 1° en 2° ;
  C. vanaf 1 januari 2016
  1° wintergranen en winterkoolzaad:
  a) minimale bodembedekking: de bodem mag niet langer dan twee maanden onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: de percelen worden ingezaaid volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  2° zomergranen en vlas:
  a) minimale bodembedekking: het perceel mag maximaal 2 weken onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: de percelen worden ingezaaid volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  3° teelten uit de groepen fruit, sierplanten, zaad- en plantgoed, houtige gewassen zoals gedefinieerd in de verzamelaanvraag:
  a) minimale bodembedekking: er moet minstens 75 % gras of een andere waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen aanwezig zijn;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  4° ruggenteelten van aardappelen, cichorei, witloof (wortelteelt) en wortelen:
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten vóór de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: de aanleg van drempeltjes is verplicht;
  5° teelten, niet vermeld in punt 1° tot en met 4° :
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten voor de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  6° als een maatregel voor minimaal landbeheer wordt toegepast die verdergaat dan de voor een bepaalde teelt verplichte maatregelen voor minimaal landbeheer is ook aan de voorwaarde voor minimaal landbeheer voldaan. Het toepassen van niet-kerende bodembewerking is een maatregel die verdergaat dan de voorwaarden voor minimaal landbeheer voor de teelten, vermeld in punt 1° en 2° ;
  D. vanaf 1 januari 2018
  1° wintergranen en winterkoolzaad:
  a) minimale bodembedekking: de bodem mag niet langer dan twee maanden onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: de percelen worden ingezaaid volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  2° zomergranen en vlas:
  a) minimale bodembedekking: het perceel mag maximaal 2 weken onbedekt zijn vóór de aanleg van het zaaibed;
  b) minimaal landbeheer: de percelen worden ingezaaid volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in die richting langer is dan honderd meter;
  3° teelten uit de groepen fruit, sierplanten, zaad- en plantgoed, houtige gewassen zoals gedefinieerd in de verzamelaanvraag:
  a) minimale bodembedekking: er moet minstens 75 % gras of een andere waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen aanwezig zijn;
  b) minimaal landbeheer: geen verdere maatregelen vereist;
  4° ruggenteelten van aardappelen, cichorei, witloof (wortelteelt) en wortelen:
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten voor de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: de aanleg van drempeltjes is verplicht;
  5° teelten, niet vermeld in punt 1° tot en met 4° :
  a) minimale bodembedekking: de bodem in ieder geval niet langer dan twee maanden onbedekt laten voor de datum waarop het hoofdgewas wordt ingezaaid. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, geldt er een verplichting om te oogsten en in een bodembedekking te voorzien vóór 1 oktober, met uitzondering voor korrelmaïs (oogsten vóór 15 november en mulch behouden). Voor andere teelten die pas later geoogst kunnen worden, kan de landbouwer een afwijking aanvragen bij de bevoegde entiteit;
  b) minimaal landbeheer: een niet-kerende bodembewerking toepassen;
  6° als een maatregel voor minimaal landbeheer wordt toegepast die verdergaat dan de voor een bepaalde teelt verplichte maatregelen voor minimaal landbeheer, is ook aan de voorwaarde voor minimaal landbeheer voldaan. Het toepassen van niet-kerende bodembewerking is een maatregel die verdergaat dan de voorwaarden voor minimaal landbeheer voor de teelten, vermeld in 1° en 2°.

Art. N3. Bijlage 3. - Lijsten van gevaarlijke stoffen voor lozing in grondwater
  Lijst I. families en groepen van stoffen
  1. Lijst I omvat de afzonderlijke stoffen van onderstaande families of groepen van stoffen met uitzondering van die stoffen welke, gezien het geringe risico van toxiciteit, persistentie en bio-accumulatie, niet geschikt voor lijst I worden geacht.
  Dergelijke stoffen die gezien de toxiciteit, de persistentie en de bio-accumulatie geschikt zijn voor lijst II, moeten op die lijst worden opgenomen:
  1° organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan;
  2° organische fosforverbindingen;
  3° organische tinverbindingen;
  4° stoffen die in of via het water een kankerverwekkende, mutagene of teratogene werking hebben;
  5° kwik en kwikverbindingen;
  6° cadmium en cadmiumverbindingen;
  7° minerale oliën en koolwaterstoffen;
  8° cyaniden.
  2. Voor zover sommige stoffen van lijst II een kankerverwekkende, mutagene of teratogene werking hebben, zijn zij begrepen onder de stoffen, vermeld in punt 1, 4°.
  Lijst II. families en groepen van stoffen
  Lijst II omvat afzonderlijke stoffen en categorieën van stoffen van de onderstaande families en groepen van stoffen die een schadelijke werking op het grondwater zouden kunnen hebben:
  1° de volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen daarvan:
  a) zink;
  b) koper;
  c) nikkel;
  d) chroom;
  e) lood;
  f) selenium;
  g) arsenicum;
  h) antimoon;
  i) molybdeen;
  j) titaan;
  k) tin;
  l) barium;
  m) beryllium;
  n) borium;
  o) uranium;
  p) vanadium;
  q) kobalt;
  r) thallium;
  s) tellurium;
  t) zilver;
  2° biociden en derivaten daarvan, die niet in lijst I genoemd zijn;
  3° stoffen met een schadelijke werking op de smaak of de geur van het grondwater alsmede verbindingen waaruit dergelijke stoffen in het water kunnen ontstaan en die het water ongeschikt voor menselijke consumptie kunnen maken;
  4° organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen in het water kunnen ontstaan met uitzondering van die welke biologisch onschadelijk zijn of die in het water snel worden omgezet in onschadelijke stoffen;
  5° anorganische fosforverbindingen en elementair fosfor;
  6° fluoriden;
  7° ammoniak en nitrieten.