Details





Titel:

25 MAART 2014. - Ministerieel besluit houdende nadere regels tot uitvoering van artikel 27/3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 houdende bepalingen van rechten en plichten van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk en hun klanten met betrekking tot de levering van water bestemd voor menselijke consumptie, de uitvoering van de saneringsverplichting en het algemeen waterverkoopreglement(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-04-2014 en tekstbijwerking tot 28-08-2019)



Inhoudstafel:


Art. 1-3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2019014023 



Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° het besluit van 8 april 2011: het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 houdende bepalingen van rechten en plichten van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk en hun klanten met betrekking tot de levering van water bestemd voor menselijke consumptie, de uitvoering van de saneringsverplichting en het algemeen waterverkoopreglement;
  2° de periode: de periode waarbinnen de beschermde klant van de bijkomende rechten kan gebruikmaken;
  3° het bewijsstuk: het stuk, uitgereikt door de bevoegde instantie, waaruit blijkt dat de klant op 1 januari van het betreffende jaar behoort tot één van de categorieën zoals bepaald in artikel 1, eerste lid, 23°, van het besluit van 8 april 2011;
  4° de bijkomende rechten: de rechten zoals bepaald in artikel 27/3, eerste lid, van het besluit van 8 april 2011;

Art.2.§ 1 De exploitant kent aan de beschermde klant de bijkomende rechten toe op grond van de inlichtingen die worden ingewonnen bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of bij andere overheidsinstellingen die de rechten vermeld in artikel 1, eerste lid, 23°, van het besluit van 8 april 2011 toekennen.
  § 2. Indien de toekenning niet kan gebeuren op basis van deze inlichtingen, kent de exploitant de bijkomende rechten uitsluitend toe op schriftelijke aanvraag. Bij die schriftelijke aanvraag dient het bewijsstuk, uitgereikt door de desbetreffende overheidsinstelling, te zijn bijgevoegd. Het bewijsstuk is één van de volgende documenten:
  1° een attest, uitgereikt door de Rijksdienst voor Pensioenen, waaruit blijkt dat de beschermde klant, het gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen genoten heeft;
  2° een attest, uitgereikt door het OCMW, waaruit blijkt dat de beschermde klant, een door het OCMW toegekend leefloon of levensminimum genoten heeft;
  3° een attest, uitgereikt door de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat de beschermde klant, de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap, de tegemoetkoming hulp aan bejaarden, of de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap genoten heeft;
  4° een attest, uitgereikt door de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat de beschermde klant, de tegemoetkoming voor hulp van derden genoten heeft;
  5° een attest, uitgereikt door de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat een kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van minstens 66%;
  6° een bewijs van regelmatigheid van toestand en van sociale steun, uitgereikt door het OCMW, waaruit blijkt dat financiële steun is verstrekt aan een persoon die is ingeschreven in het vreemdelingenregister met een machtiging tot verblijf voor onbeperkte tijd en die omwille van zijn nationaliteit niet kan beschouwd worden als een gerechtigde op maatschappelijke integratie;
  7° een attest, uitgereikt door het OCMW, waaruit blijkt dat de beschermde klant, een tegemoetkoming in afwachting van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, een inkomensgarantie voor ouderen of een tegemoetkoming voor gehandicapten genoten heeft;
  8° [1 een attest, uitgereikt door het Agentschap voor Vlaamse Sociale Bescherming, waaruit blijkt dat de beschermde klant het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood genoten heeft;]1
  9° een attest, uitgereikt door de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat de beschermde klant, de tegemoetkoming aan gehandicapten ingevolge een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 65% genoten heeft.
  ----------
  (1)<MB 2019-03-26/05, art. 80, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. 3. De beschermde klant die op 1 januari van een jaar behoort tot één van de categorieën vermeld in artikel 1, eerste lid, 23°, van het besluit van 8 april 2011, geniet van de bijkomende rechten in de periode van 1 juni van dat jaar tot en met 31 mei van het volgend jaar voor zover de exploitant beschikt over de noodzakelijke inlichtingen bedoeld in artikel 2, § 1, of voor zover hij de schriftelijke aanvraag en het bewijsstuk van de beschermde klant voor 31 mei van het jaar in kwestie heeft ontvangen.
  Ingeval de schriftelijke aanvraag wordt ingediend na 31 mei, gelden de bijkomende rechten vanaf de datum van ontvangst van het bewijsstuk tot en met 31 mei van het volgend jaar.
  Ingeval de schriftelijke aanvraag wordt ingediend na 31 december, vervalt het recht op de bijkomende rechten.