20 DECEMBER 2013. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het kwaliteitstoezicht op de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, wat de leertijd betreft(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-01-2014 en tekstbijwerking tot 19-02-2021)
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Opzet van een doorlichting
Art. 4-9
HOOFDSTUK 3. - Doorlichtingsteam
Art. 10-11
HOOFDSTUK 4. - Doorlichtingsprocedure
Art. 12-22
HOOFDSTUK 5. [1 - Doorlichting na een ongunstig advies over de erkenning met mogelijkheid om te verzoeken dat de procedure tot intrekking van de erkenning niet opgestart wordt]1
Art. 23-24
HOOFDSTUK 6. [1 - Doorlichting na een ongunstig advies over de erkenning met onmogelijkheid om te verzoeken dat de procedure tot intrekking van de erkenning niet opgestart wordt]1
Art. 25-32
HOOFDSTUK 7. - Werkingscode
Art. 33
HOOFDSTUK 8. - Openbaarheid
Art. 34-35
HOOFDSTUK 9. [1 - Overgangs-en slotbepalingen]1
Art. 35/1, 36-37
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
[1 1° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
a) een aangetekende brief;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;]1
[1 1° /1]1 centrum : een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen [2 als vermeld in artikel 26/2, § 1, 1°, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid]2;
2° centrumbestuur : het orgaan dat voor het centrum de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de statuten toegewezen bevoegdheden;
3° decreet van 7 mei 2004 : het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap [2 "Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding"]2;
4° decreet van 10 juli 2008 : het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;
[2 4° /1 departement: het Departement Werk en Sociale Economie, vermeld in artikel 25, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;]2
5° erkenning : de mogelijkheid om aan de jongeren de van rechtswege geldende studiebewijzen, vermeld in [1 artikel 81 en 82]1 van het decreet van 10 juli 2008, toe te kennen of te laten toekennen;
6° kalenderdag : elke dag van het jaar, uitgezonderd de dagen tijdens de herfst-, de kerst-, de krokus-, de paas- en de zomervakantie;
7° leertijd : de opleiding, vermeld in [2 artikel 2, 15°,]2 van het decreet van 7 mei 2004;
8° opheffing van de erkenning : een van de volgende opheffingen van de erkenning :
a) de opheffing, in welbepaalde opleidingen van het centrum binnen de leertijd, van de mogelijkheid om aan de jongeren de van rechtswege geldende studiebewijzen, vermeld in artikel 81 van het decreet van 10 juli 2008, toe te kennen of te laten toekennen;
b) de opheffing, in alle opleidingen van het centrum binnen de leertijd, van de mogelijkheid om aan de jongeren een of meer van de van rechtswege geldende studiebewijzen, vermeld in artikel 82 van het decreet van 10 juli 2008, toe te kennen of te laten toekennen;
c) de opheffing, in alle opleidingen van het centrum binnen de leertijd, van de mogelijkheid om aan de jongeren de van rechtswege geldende studiebewijzen, vermeld in [1 artikel 81 en 82]1 van het decreet van 10 juli 2008, toe te kennen of te laten toekennen;
[1 8° /1 schriftelijk: op een van de volgende wijzen:
a) met een brief die met de post verstuurd wordt;
b) met een e-mail;
c) via "Mijn Onderwijs": de persoonlijke en beveiligde website voor directies en administraties in het onderwijs;]1
9° [2 Vlaamse Sociale Inspectie: de afdeling Vlaamse Sociale Inspectie van het departement]2.
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(2)<BVR 2020-12-18/54, art. 66, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.2. Dit besluit is van toepassing op de leertijd.
Art.3.Het kwaliteitstoezicht van de onderwijsinspectie op de opleidingsprogramma's van de centra, vermeld in artikel 43 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt uitgeoefend door middel van doorlichtingen conform de bepalingen van dit besluit.
De onderwijsinspectie zal met [1 de Vlaamse Sociale Inspectie]1 over de concrete werkwijze een samenwerkingsprotocol sluiten.
----------
(1)<BVR 2020-12-18/54, art. 67, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK 2. - Opzet van een doorlichting
Art.4.Ieder centrum komt binnen een periode van [1 zes]1 jaar minimaal een keer aan bod om te worden doorgelicht.
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.5.[1 Tijdens een doorlichting van een centrum gaat de onderwijsinspectie na of het centrum:
1° de onderwijsreglementering respecteert;
2° aan de kwaliteitsverwachtingen tegemoetkomt die opgenomen zijn in het referentiekader onderwijskwaliteit, vermeld in artikel 6.]1
Als tijdens een doorlichting tekorten worden vastgesteld, wordt onderzocht of het centrum die tekorten al dan niet zelfstandig en zonder externe ondersteuning kan wegwerken.
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.6.Het referentiekader dat bij de doorlichtingen wordt gehanteerd, is hetzelfde als het referentiekader bij doorlichting van onderwijsinstellingen zoals opgenomen in [1 het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2018 houdende de vaststelling van het referentiekader onderwijskwaliteit, vermeld in artikel 4, § 2, eerste lid, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs]1.
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.7. De onderwijsinspectie is niet bevoegd voor de controle op de invulling van het pedagogische of agogische project, noch voor de controle op de gebruikte pedagogische, agogische, artistieke of begeleidingsmethoden. Ze is evenmin bevoegd voor het toezicht op het onderwijs in de levensbeschouwelijke vakken.
De onderwijsinspectie oefent haar opdrachten uit op zodanige wijze dat de gelijke behandeling van de centra gegarandeerd wordt.
De onderwijsinspectie oefent haar opdrachten uit op zodanige wijze dat de centra niet meer worden belast dan voor een zorgvuldige uitoefening van het toezicht noodzakelijk is. Daarbij waakt ze erover bij de centra alleen gegevens of documenten op te vragen die met het oog op het toezicht noodzakelijke informatie bevatten.
Art.8. De onderwijsinspectie baseert zich voor de bepaling van de frequentie en de intensiteit van de doorlichting op het profiel van het centrum dat tot stand komt op basis van :
1° een reeks vooraf vastgestelde en meegedeelde gegevens over het centrum. Die gegevens zijn gerelateerd aan elementen van het referentiekader;
2° het vorige doorlichtingsverslag en, in voorkomend geval, de verslagen van de opvolgingsdoorlichtingen.
In afwijking van het eerste lid kan naar aanleiding van ernstige klachten over een centrum, op verzoek van de Vlaamse Regering, een doorlichting worden uitgevoerd.
Art.9. Een doorlichting kan nooit leiden tot een beoordeling van de rol van het centrumbestuur of van individuele personeelsleden.
HOOFDSTUK 3. - Doorlichtingsteam
Art.10. Een doorlichting wordt uitgevoerd door een doorlichtingsteam dat bestaat uit ten minste twee leden van de onderwijsinspectie.
Art.11.Het doorlichtingsteam kan worden uitgebreid met een of meer externe deskundigen. De onderwijsinspectie motiveert de deelname van die deskundigen aan het doorlichtingsteam en brengt het centrum daarvan vooraf op de hoogte.
[1 Elke externe deskundige]1 die deelneemt aan een doorlichting, is volwaardig lid van het doorlichtingsteam. Hij participeert in de voorbereiding, de feitelijke doorlichting en de verslaggeving. [1 Elke externe deskundige]1 ontvangt voor zijn prestaties een vergoeding die gelijk is aan de vergoeding van een externe deskundige die betrokken is bij doorlichting van een onderwijsinstelling, tenzij de externe deskundige een personeelslid is van [2 de Vlaamse Sociale Inspectie]2.
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(2)<BVR 2020-12-18/54, art. 68, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK 4. - Doorlichtingsprocedure
Art.12.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.13.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.14.[1 De onderwijsinspectie deelt het centrumbestuur schriftelijk mee dat een centrum wordt doorgelicht. De schriftelijke mededeling wordt minstens eenentwintig kalenderdagen voor de start van de doorlichting verstuurd. De mededeling vermeldt uitdrukkelijk welke informatie voor en tijdens de doorlichtingsperiode ter beschikking moet zijn van de inspectie.]1
In afwijking van het eerste lid worden de centrumbesturen waarvan de doorlichtingsbezoeken in de maand september zullen plaatsvinden, uiterlijk op 20 augustus op de hoogte gebracht.
Er worden geen doorlichtingsbezoeken uitgevoerd tussen 10 juni en 15 september.
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.15.[1 ...]1
De leden van het doorlichtingsteam kunnen tijdens een doorlichtingsbezoek de directeur-afgevaardigd bestuurder van het centrum verzoeken om bijkomende relevante documenten ter beschikking te stellen.
De leden van het doorlichtingsteam kunnen tijdens een doorlichtingsbezoek bijkomende relevante informatie verzamelen door lessen en centrumgebonden activiteiten bij te wonen, en door gesprekken te voeren met personeelsleden alsook met het centrumbestuur, met de ouders van de jongeren of met relevante derden. Tijdens de lessen en aanverwante activiteiten kan bijkomende relevante informatie worden ingewonnen via gesprekken met de jongeren.
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.16. Het centrum moet de inspectie tijdens de doorlichting kunnen aantonen hoe de kwaliteit van de ingerichte opleidingen wordt gewaarborgd. Het centrum kiest zelf de wijze waarop dat gebeurt.
Art.17.Het centrumbestuur wordt door de onderwijsinspectie schriftelijk verwittigd als de doorlichtingsbezoeken afgelopen zijn. [1 ...]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.18.[1 Uiterlijk dertig kalenderdagen na de doorlichting, vermeld in artikel 6, bezorgt de onderwijsinspectie het doorlichtingsverslag, vermeld in artikel 19, aan het centrumbestuur en aan de directeur-afgevaardigd bestuurder van het centrum. Bij een ongunstig advies als vermeld in artikel 19, § 2, eerste lid, 2°, a), of b), wordt het doorlichtingsverslag met een beveiligde zending bezorgd.
Uiterlijk binnen dertig kalenderdagen nadat de directeur-afgevaardigd bestuurder van het centrum of het centrumbestuur het doorlichtingsverslag heeft ontvangen, kan hij schriftelijk een bespreking van het verslag bij de inspecteur-generaal aanvragen
De bespreking wordt zo spoedig mogelijk gepland en het centrumbestuur bepaalt zijn vertegenwoordiging.
De aanvraag van een bespreking van het verslag schort de periode van dertig kalenderdagen op voor de aanvraag tot opschorting van de procedure tot intrekking van de erkenning, vermeld in artikel 19, § 3, eerste lid.
Uiterlijk binnen dertig kalenderdagen nadat de directeur-afgevaardigd bestuurder van het centrum of centrumbestuur het doorlichtingsverslag heeft ontvangen of, als er een bespreking is aangevraagd als vermeld in het vierde lid, nadat het verslag besproken is, kan hij opmerkingen bezorgen aan de inspecteur-generaal. Die opmerkingen worden ongewijzigd toegevoegd aan het verslag.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.19.[1 § 1. Elke doorlichting resulteert in een schriftelijk doorlichtingsverslag en een advies aan de Vlaamse Regering. Het doorlichtingsverslag bevat een onderbouwing van het advies.
Het doorlichtingsteam, vermeld in artikel 10, met inbegrip van de deelnemende externe deskundigen, stelt in consensus het doorlichtingsverslag op.
§ 2. Voor het hele centrum of voor een afzonderlijke opleiding zijn de volgende adviezen mogelijk:
1° gunstig advies: dat houdt in dat de erkenning van het centrum of van de opleiding voortgezet wordt. Een gunstig advies kan het centrumbestuur verplichten zich te engageren om aan de tekorten te werken;
2° ongunstig advies: dat houdt in dat de procedure tot intrekking van de erkenning van het centrum of van opleidingen opgestart wordt, met vermelding van:
a) de mogelijkheid om te verzoeken dat de procedure tot intrekking van de erkenning niet opgestart wordt, op voorwaarde dat het centrumbestuur het engagement aangaat om zich bij het werken aan de tekorten extern te laten begeleiden;
b) de onmogelijkheid om te verzoeken dat de procedure tot intrekking van de erkenning niet opgestart wordt.
Bij een advies als vermeld in het eerste lid, 2°, a) of b), brengt de Vlaamse Regering het centrumbestuur daarvan met een beveiligde zending op de hoogte. Die mededeling bepaalt de datum waarop de erkenning wordt ingetrokken en verwijst naar de mogelijkheden om:
1° de procedure tot intrekking van de erkenning op te schorten;
2° beroep aan te tekenen tegen de onmogelijkheid om de procedure tot intrekking van de erkenning op te schorten.
§ 3. Bij een advies als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, a), kan het centrumbestuur binnen dertig kalenderdagen na de mededeling, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, verzoeken om de procedure tot intrekking van de erkenning niet op te starten. Het verzoek wordt met een beveiligde zending ingediend bij de inspecteur-generaal van de onderwijsinspectie. Die aanvraag bevat het engagement van het centrumbestuur om aan de tekorten te werken met externe begeleiding.
Als het centrumbestuur verzoekt om de procedure tot intrekking van de erkenning niet op te starten, volgt een nieuwe doorlichting binnen een tijdspanne die de onderwijsinspectie bepaalt op basis van de ernst en de aard van de tekorten.
Als het centrumbestuur niet gebruikmaakt van de mogelijkheid om te verzoeken de procedure tot intrekking van de erkenning niet op te starten, start de procedure tot intrekking van de erkenning.
§ 4. Bij een advies als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, b), kan het centrumbestuur binnen dertig kalenderdagen na de mededeling, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, beroep aantekenen tegen de onmogelijkheid om te verzoeken dat de procedure tot intrekking van de erkenning niet wordt opgestart.
Het beroep wordt met een gemotiveerd bezwaarschrift via een beveiligde zending ingediend bij de inspecteur-generaal. Het gemotiveerde bezwaarschrift geeft aan waarom de mogelijkheid tot opschorting van de procedure tot intrekking van de erkenning gerechtvaardigd is.
§ 5. Het voorstel aan [2 de VDAB]2 over de subsidiëring, dat slaat op het geheel van de opleidingen van het centrum binnen de leertijd of op een of meer afzonderlijke opleidingen van het centrum binnen de leertijd, leidt tot een beslissing als vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008 houdende uitvoering van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap.]1
[2 In het eerste lid wordt verstaan onder VDAB: het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, opgericht bij artikel 3 van het decreet van 7 mei 2004.]2
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(2)<BVR 2020-12-18/54, art. 69, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.20.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.21.[1 Binnen dertig kalenderdagen nadat de directeur-afgevaardigd bestuurder van het centrum het doorlichtingsverslag, vermeld in artikel 19, ontvangen heeft, of, als er een bespreking is aangevraagd als vermeld in artikel 18, tweede lid, na de bespreking van het verslag informeert hij de leerlingen en de wettelijke vertegenwoordigers van de leerlingen over de mogelijkheid tot inzage. Het verslag wordt door de directeur-afgevaardigd bestuurder van het centrum geagendeerd en integraal besproken op een personeelsvergadering.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.22.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
HOOFDSTUK 5. [1 - Doorlichting na een ongunstig advies over de erkenning met mogelijkheid om te verzoeken dat de procedure tot intrekking van de erkenning niet opgestart wordt]1
----------
(1)
Art.23.[1 De nieuwe doorlichting, vermeld in artikel 19, § 3, tweede lid, mag op zijn vroegst plaatsvinden negentig kalenderdagen na de datum waarop het definitieve verslag is bezorgd.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.24.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
HOOFDSTUK 6. [1 - Doorlichting na een ongunstig advies over de erkenning met onmogelijkheid om te verzoeken dat de procedure tot intrekking van de erkenning niet opgestart wordt]1
----------
(1)
Art.25.[1 Binnen zestig kalenderdagen nadat de inspecteur-generaal het beroep, vermeld in artikel 19, § 4, eerste lid, heeft ontvangen, onderzoekt een doorlichtingsteam, dat bestaat uit een gelijk aantal leden van de onderwijsinspectie en [2 van de Vlaamse Sociale Inspectie]2, de argumenten van het centrumbestuur.
De inspecteur-generaal en [2 het afdelingshoofd van de Vlaamse Sociale Inspectie]2 stellen het doorlichtingsteam in overleg samen. Het bestaat uit minstens twee inspecteurs en wordt voorgezeten door een coördinerende inspecteur. De inspecteurs mogen geen deel hebben uitgemaakt van het doorlichtingsteam dat het ongunstige advies heeft uitgebracht.
Het doorlichtingsteam kan alle onderzoekdaden verrichten.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(2)<BVR 2020-12-18/54, art. 70, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.26.[1 Het doorlichtingsteam, vermeld in artikel 25, geeft een van de volgende adviezen:
1° het centrumbestuur kan verzoeken om de procedure tot intrekking van de erkenning op te schorten, op voorwaarde dat het centrumbestuur het engagement aangaat om zich bij het werken aan de tekorten extern te laten begeleiden;
2° het ongunstige advies zonder de mogelijkheid om de opschorting van de procedure tot intrekking van de erkenning in te roepen, blijft behouden.
De leden van het voormelde doorlichtingsteam beslissen in consensus. Het verslag met het advies motiveert omstandig de beslissing. Het verslag van het voormelde doorlichtingsteam wordt binnen twintig kalenderdagen na afloop van het onderzoek aan de Vlaamse Regering bezorgd en aan het centrumbestuur betekend met een beveiligde zending, onder de verantwoordelijkheid van de inspecteur-generaal.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.27.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.28.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.29.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.30.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.31.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.32.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
HOOFDSTUK 7. - Werkingscode
Art.33.De werkingscode voor de onderwijsinspectie bij het kwaliteitstoezicht op de centra [1 is de code die opgenomen is in de bijlage die is gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 tot vaststelling van de deontologische code voor inspectieleden, vermeld in artikel 58 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs]1.
[2 Met uitzondering van punt 7, 9, 11 en 14 van werkingscode, vermeld in het eerste lid, is de werkingscode ook van toepassing op de leden van de Vlaamse Sociale Inspectie en de externe deskundigen die bij het kwaliteitstoezicht zijn betrokken.]2
De werkingscode wordt bekend gemaakt aan de centra en hun personeel.
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(2)<BVR 2020-12-18/54, art. 71, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK 8. - Openbaarheid
Art.34.[1 De doorlichtingsverslagen en de adviezen over de erkenning van het centrum kunnen worden geraadpleegd overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstuk 3, van het bestuursdecreet van 7 december 2018.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/16, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.35.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/16, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
HOOFDSTUK 9. [1 - Overgangs-en slotbepalingen]1
----------
(1)
Art.35/1. [1 § 1. De centra die uiterlijk op 30 juni 2020 een beperkt gunstig advies hebben gekregen, worden geacht een gunstig advies als vermeld in artikel 19, § 2, eerste lid, 1°, te hebben gekregen.
§ 2. Elke doorlichting vanaf het schooljaar 2020-2021 gebeurt volgens de principes van dit besluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2020-09-18/16, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.36. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014.
Art. 37. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de professionele vorming, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.