12 DECEMBER 2013. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van de gezoneerde gewestelijke stedenbouwkundige verordening en de samenstelling van het aanvraagdossier voor een stedenbouwkundig attest en vergunning voor de perimeter van de Wetstraat en haar omgeving
HOOFDSTUK I. - Algemene inleiding
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende de bouwwerken
Art. 2-7
HOOFDSTUK III. - Specifieke bepalingen betreffende de hoge bouwwerken
Art. 8-11
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen betreffende de vrije ruimtes
Art. 12-19
HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de kenmerken van de bouwwerken
Art. 20-25
HOOFDSTUK VI. - Bepalingen betreffende de samenstelling van het aanvraagdossier voor een stedenbouwkundig attest en vergunning
Art. 26-28
HOOFDSTUK I. - Algemene inleiding
Artikel 1. Toepassingsgebied en impact van de verordening
§ 1. Deze verordening heft Titel I van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening - Kenmerken van de bouwwerken en hun naaste omgeving - zoals goedgekeurd bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2006, op en vervangt hem, en dit binnen de grenzen van de perimeter die gedefinieerd wordt door de rode rand op onderstaand plan :
(Plan niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 30-01-2014, p. 8416)
§ 2. De artikels 3 tot 12, 20, 26 en 27 van deze verordening zijn niet van toepassing op de handelingen en werkzaamheden voor het behoud van een bestaand bouwwerk, mits deze geen wijziging van het bouwprofiel of de inplanting inhouden.
§ 3. In het kader van deze verordening, moet worden verstaan onder :
1. Naaste omgeving : gebied bestaande uit :
- het openruimtegebied;
- het doorgangsgebied;
- het gebied voor koeren en tuinen.
2. Rooilijn : grens tussen het openbaar domein van de weg en de private eigendommen.
3. Antenne : toestel voor het uitzenden en/of ontvangen van radio-elektrische golven, in het bijzonder schotelantennes en antennes voor mobiele telefonie.
4. Luifel of markies : vast of mobiel dak dat uitspringt ten opzichte van de gevel van een bouwwerk.
5. Balkon : platform met borstwering voor één of meerdere gevelopeningen.
6. Stormbekken : bekken waarvan de belangrijkste functie bestaat uit de opslag van regenwater afkomstig van hevige neerslag en in de trage teruggave door geregelde afvoer naar een afvoerpunt.
7. Regenwatertank met hergebruik : tank waarvan de belangrijkste functie bestaat uit de gedeeltelijke opslag van regenwater afkomstig van wisselvallige neerslag, afhankelijk van het waterpeil in de tank, zodat het regenwater kan worden hergebruikt voor huishoudelijke doeleinden (omdat die niet kunnen worden gecoördineerd met de neerslag, zal de opslag gedeeltelijk zijn).
8. Biotoopcoëfficiënt per oppervlak : de verhouding over heel het terrein tussen de oppervlakten die ecologisch worden aangelegd en de totale oppervlakte van het terrein.
9. Bouwwerk : bovengronds gedeelte van gebouwen, met uitsluiting van terrassen en andere waterdichte bekledingen op de begane grond, dat voor de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of attest als een geheel wordt beschouwd.
10. Laag bouwwerk : bouwwerk waarvan de hoogte niet meer dan 24 meter bedraagt.
11. Middelhoog bouwwerk : bouwwerk waarvan de gemiddelde hoogte niet meer bedraagt dan 40 meter en de maximale hoogte niet meer dan 55 meter.
12. Hoog bouwwerk : bouwwerk waarvan de maximale en de minimale hoogte voldoet aan de vereisten van artikel 10.
13. Naastliggend bouwwerk : bouwwerk op het terrein grenzend aan het desbetreffende terrein.
14. Uitsprong : deel of element van een bouwwerk dat uitsteekt buiten het gevelvlak van een bouwwerk.
15. Grondinname van de bouwwerken : grondoppervlak, berekend in horizontale projectie, dat wordt ingenomen of overkapt door bouwwerken, exclusief luifels en markiezen.
16. Vrije ruimte : ruimte zonder bouwwerken op de begane grond, eventueel overkapt door bouwwerken.
17. Technische verdieping : gedeelte van een verdieping dat wordt gebruikt voor het onderbrengen van technische voorzieningen en dat niet bewoonbaar of bruikbaar is voor de hoofdfunctie van het bouwwerk.
18. Bouwlijn : verplichte inplantingslijn voor bouwwerken of hoofdvlak dat gevormd wordt door alle voorgevels van de bouwwerken en dat kan inspringen ten opzichte van de rooilijn.
19. Hoogte van een bouwwerk : de hoogte van de bouwwerken omvat de technische verdiepingen, de inspringende verdiepingen en de technische installaties; ze wordt gemeten vanaf het gemiddelde niveau van het deel van het trottoir dat langs het betreffende terrein ligt, of, in het geval van een noord-zuid georiënteerd doorlopend terrein tot aan de helft van de diepte van het huizenblok, vanaf het gemiddelde niveau van het deel van het aangrenzende trottoir dat langs het terrein ligt. Evenwel, in het geval van een hoog bouwwerk, wordt de hoogte altijd gemeten vanaf het gemiddelde niveau van het deel van het trottoir van de Wetstraat dat langs het terrein ligt.
20. Huizenblok : geheel van al dan niet bebouwde terreinen, dat begrensd is door verkeerswegen in de open lucht.
21. Binnenterrein van een huizenblok : vrije ruimte in het centrale deel van het huizenblok.
22. Mandelige grens : grens die twee eigendommen scheidt en die bestaat uit het verticale vlak of, bij gelegenheid, de verticale vlakken en de horizontale vlakken die erop aansluiten.
23. Radiofrequentie-transparant materiaal : materiaal dat de verspreiding van de elektromagnetische golven niet hindert.
24. Bovenste gedeelte van de bouwwerken : bovenste deel van een bouwwerk dat het dak van het bouwwerk omvat alsook de dakrib gevormd door de samenkomst van de gevelvlakken en de dakvlakken zoals acroteriemuren of een ander bouwelement om het bouwwerk te bekronen.
25. Volle grond : zone vrij van ondergrondse bebouwing, behalve bouwwerken voor nutsvoorzieningen zoals leidingen, kabels, ...
26. Onderbouw : onderste gedeelte van de gevel, bestaande uit hetzij de gelijkvloerse verdieping (met inbegrip van eventuele tussenverdiepingen), hetzij twee bouwlagen (waaronder dus de gelijkvloerse verdieping).
27. Actieve oppervlakte : Oppervlakte waar het regenwater 100 % wegvloeit; deze wordt berekend door het product te nemen van de doorsijpelende oppervlakte (O, in m) met de afvloeiingscoëfficiënt (Ac) die hieraan verbonden is : Ao=Ac x O
De waardebepaling van de afvloeiingscoëfficiënt hangt niet enkel af van de aard van het oppervlak, maar ook van de neerslagintensiteit :
- voor de bepaling van de afmetingen van een stormbekken, volstaat het zich te baseren op de afvloeiingscoëfficiënten die overeenkomen met hevige neerslag;
- voor de bepaling van de afmetingen van een regenwatertank met hergebruik, volstaat het zich te baseren op de afvloeiingscoëfficiënten die overeenkomen met wisselvallige neerslag.
28. Niet bebouwbare oppervlakte : totale oppervlakte van het terrein, waarvan de maximale grondinname van de bouwwerken wordt afgetrokken.
29. Oppervlak dat ecologisch wordt aangelegd : oppervlak van veranderlijke ecologische kwaliteit dat in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de biotoopcoëfficiënt per oppervlak.
30. Terrein : perceel of geheel van naast elkaar liggende gekadastreerde percelen dat voor de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of attest als een geheel wordt beschouwd.
31. Openruimtegebied : landschappelijke vrije ruimte, waarvan de inrichting afgestemd is op een collectief gebruik voor ontspanning en vermaak.
32. Doorgangsgebied : doorgang in de open lucht, eventueel overkapt door gebouwen, of doorgang binnen een bouwwerk, uitsluitend bestemd voor de doorgang van voetgangers en, in voorkomend geval, van fietsers om twee verkeerswegen te verbinden.
33. Gebied voor koeren en tuinen : vrije ruimte, die is ingericht met het oog op de ontspanning en het vermaak van de bewoners van een gebouw.
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende de bouwwerken
Art.2. Algemene bepalingen
§ 1. De gemiddelde hoogte van de bouwwerken die wordt voorgeschreven door deze verordening, wordt nageleefd, in de zone waarin deze hoogte van toepassing is, wanneer de volgende voorwaarden worden verenigd :
- het bouwvolume boven een horizontaal vlak ter hoogte van de gemiddelde referentiehoogte is kleiner dan of gelijk aan het onbebouwd volume onder dit vlak;
- de beschouwde bebouwde en onbebouwde volumes zijn begrepen tussen een horizontaal vlak ter hoogte van de maximale hoogte en een horizontaal vlak op een hoogte gelijk aan : H=Hgem-(Hmax-Hgem), waarbij H de hoogte is, Hgem de gemiddelde hoogte en Hmax de maximale hoogte.
Bij de berekening van de gemiddelde hoogte wordt geen rekening gehouden met het bouwvolume van de hoge bouwwerken.
§ 2. Verbindende constructies tussen meerdere bouwwerken mogen niet overhangen over de weg.
Art.3. Inplanting van de bouwwerken langs de Wetstraat
§ 1. Langs de Wetstraat, en onverminderd paragraaf 2, worden de bouwwerken naar keuze ingeplant op een bouwlijn met een insprong van 8 meter ten opzichte van de rooilijn of op een bouwlijn met een insprong van 22 meter ten opzichte van de rooilijn. Eenzelfde bouwwerk kan meerdere van deze inplantingen combineren.
§ 2. Op de rooilijn mogen enkel lage bouwwerken worden ingeplant.
Voor de terreinen waarvan de breedte gemeten op de rooilijn minder dan of gelijk is aan 25 meter, mogen lage bouwwerken worden opgericht op voorwaarde dat ze minstens 50 % van de breedte van het terrein gemeten op de rooilijn innemen.
Voor de terreinen waarvan de breedte gemeten op de rooilijn meer dan 25 meter bedraagt, mogen lage bouwwerken worden opgericht op voorwaarde dat ze maximum 30 % van de breedte van het terrein gemeten op de rooilijn innemen.
§ 3. Op een bouwlijn met een insprong van 8 meter ten opzichte van de rooilijn mogen enkel middelhoge bouwwerken worden ingeplant. Deze bouwwerken mogen worden opgericht op voorwaarde dat ze minstens 50 % van de breedte van het terrein gemeten op die bouwlijn innemen.
§ 4. Op een bouwlijn met een insprong van 22 meter ten opzichte van de rooilijn mogen enkel hoge bouwwerken worden ingeplant. Minstens 50 % van het bouwfront van de hoge bouwwerken moet op die bouwlijn met een insprong van 22 meter worden ingeplant.
Art.4. Inplanting en hoogte van de bouwwerken langs de andere straten dan de Wetstraat
§ 1. Algemene regels
De bouwwerken worden zodanig ingeplant dat de integriteit van de contouren van het huizenblok waarin ze gelegen zijn, gevrijwaard wordt.
Onverminderd de regels betreffende de ligging van de vrije ruimtes, mogen de insprongen slechts lokaal zijn en moeten ze de elementen die de contouren van het huizenblok bepalen intact laten, en dit :
- door het bebouwde karakter van hun hoeken te behouden;
- door minstens 50 % van het bouwfront van de bouwwerken op de rooilijn in te planten.
§ 2. Specifieke regels
Langs de Kunstlaan en de Guimardstraat wordt de inplanting van bouwwerken zowel toegestaan op de rooilijn met een maximale hoogte van 32 meter, evenals op een bouwlijn met een insprong van minstens 7,5 meter ten opzichte van de rooilijn met een gemiddelde hoogte die niet meer mag bedragen dan 40 meter en een maximale hoogte van 55 meter.
Langs de Frère-Orbansquare worden de bouwwerken volledig op de rooilijn ingeplant met een maximale hoogte van 32 meter over een diepte van 7,5 meter ten opzichte van de rooilijn. Daarachter hebben ze een gemiddelde hoogte die niet meer mag bedragen dan 40 meter en een maximale hoogte van 55 meter.
Langs de Etterbeeksesteenweg worden de bouwwerken in huizenblok A ingeplant op de rooilijn en worden de bouwwerken in huizenblok B ingeplant op een bouwlijn met naleving van een insprong die toelaat om minstens één derde van de niet bebouwbare oppervlakte van alle terreinen samen van huizenblok B langs de Etterbeeksesteenweg in te planten. De gemiddelde hoogte van elk bouwwerk mag niet meer bedragen dan 40 meter en hun maximale hoogte is 55 meter over een diepte van, enerzijds voor huizenblok A, van 30 meter ten opzichte van de rooilijn en, anderzijds voor huizenblok B, van 15 meter ten opzichte van een loodrechte lijn op de Wetstraat vanaf de hoek gevormd door de rooilijnen van de Etterbeeksesteenweg en van de Jozef II-straat.
Langs de Jozef II-straat wordt de inplanting van bouwwerken zowel toegestaan op de rooilijn met een gemiddelde hoogte die niet meer mag bedragen dan 24 meter en een maximale hoogte van 32 meter, evenals op een bouwlijn met een insprong van minstens 20 meter ten opzichte van de rooilijn met een gemiddelde hoogte die niet meer mag bedragen dan 40 meter en een maximale hoogte van 55 meter.
Langs de Jacques de Lalaingstraat wordt de inplant van bouwwerken zowel toegestaan op de rooilijn met een gemiddelde hoogte die niet meer mag bedragen dan 24 meter en een maximale hoogte van 32 meter, evenals op een bouwlijn met een insprong van minstens 15 meter ten opzichte van de rooilijn met een gemiddelde hoogte die niet meer mag bedragen dan 40 meter en een maximale hoogte van 55 meter.
Langs de loodrechte straten op de Wetstraat, met uitzondering van de Kunstlaan en de Etterbeeksesteenweg, worden de bouwwerken ingeplant op de rooilijn en hebben een gemiddelde hoogte die niet meer mag bedragen dan 40 meter en een maximale hoogte van 55 meter, en dit onverminderd de regels betreffende de bouwlijnen en de hoogtes in de andere straten van de perimeter.
Art.5. Hoogte van de bouwwerken die aansluiten op de naastliggende bouwwerken
De hoogte van de bouwwerken die worden gerealiseerd over een diepte van 4 meter ten opzichte van de zijdelingse mandelige grens van de terreinen, mag niet meer bedragen dan 32 meter.
Deze bouwwerken moeten bovendien :
- een harmonieuze aansluiting op de naastliggende bouwwerken mogelijk maken;
- een aanvoer van daglicht garanderen naar het binnenterrein van het huizenblok.
Art.6. Inplanting en hoogte van de bouwwerken in de as van de straten die uitgeven op de perimeter die onder deze verordening valt en die loodrecht op de Wetstraat staan
De bouwwerken worden zodanig ingeplant dat belangrijke visuele zichten en knikken in het bouwprofiel worden gerealiseerd in het verlengde van de straten die loodrecht op de Wetstraat staan en die uitgeven op de perimeter die onder deze verordening valt.
Art.7. Prioriteit van de bepalingen betreffende de hoogte van de bouwwerken op de hoek van twee wegen
De in deze verordening bepaalde hoogte voor de bouwwerken op de rooilijn van de Wetstraat is van toepassing op alle hoeken met een andere weg en dit onverminderd de algemene bepalingen voor vrije ruimtes.
De in deze verordening bepaalde hoogte voor de bouwwerken op de bouwlijn met een insprong van 8 meter ten opzichte van de rooilijn van de Wetstraat is van toepassing op alle hoeken met een andere weg met uitzondering van de Etterbeeksesteenweg en de Kunstlaan.
De in deze verordening bepaalde hoogte voor de bouwwerken op de bouwlijn met een insprong van 22 meter ten opzichte van de rooilijn van de Wetstraat is van toepassing op alle hoeken met een andere weg en dit onverminderd de specifieke bepalingen voor hoge bouwwerken.
De in deze verordening bepaalde hoogte voor de bouwwerken ingeplant op de rooilijn van de Kunstlaan is van toepassing over een diepte van 7,5 meter op alle hoeken met een andere weg dan de Wetstraat en is van toepassing over een diepte van 7,5 meter op de hoeken met de Wetstraat vanaf de bouwlijn met een insprong van 8 meter ten opzichte van de rooilijn van de Wetstraat.
De in deze verordening bepaalde hoogte voor de bouwwerken ingeplant op de rooilijn van de Etterbeeksesteenweg is van toepassing, enerzijds voor huizenblok A, op de hoeken met de Wetstraat en de Jacques de Lalaingstraat over een diepte van 30 meter, en anderzijds voor huizenblok B, op de hoeken met de Wetstraat en de JozefII-straat over een diepte van 15 meter, loodrecht gemeten op de Wetstraat vanaf de bestaande hoek tussen de rooilijnen van de Etterbeeksesteenweg en de Jozef II-straat.
De hoogte van de bouwwerken op de hoek van twee andere straten wordt bepaald door de laagste van de twee referentiehoogtes.
HOOFDSTUK III. - Specifieke bepalingen betreffende de hoge bouwwerken
Art.8. Inplanting van de hoge bouwwerken
Hoge bouwwerken mogen enkel worden ingeplant op terreinen langs de Wetstraat met een minimumoppervlakte van 2000 m. Voor de terreinen met een minimumoppervlakte van 15.000 m mogen de hoge bouwwerken niet worden ingeplant in het oostelijke derde van dit terrein, gemeten op de rooilijn van de Wetstraat.
Het deel van de hoge bouwwerken gelegen boven een hoogte van 55 meter, wordt bouwwerken ingeplant op een gemideldafstand van de andere hoge bouwwerken die overeenstemt met een vierde van de hoogte van het hoogste bouwwerk. Deze gemiddelde afstand wordt gerespecteerd wanneer de deling van de oppervlakte tussen twee hoge bouwwerken, gemeten in een horizontale projectie, door de diepte van deze oppervlakte gemeten loodrecht op de Wetstraat, kleiner is dan of gelijk is aan een kwart van de hoogte van het hoogste bouwwerk.
Hoge bouwwerken mogen niet worden ingeplant in een zone van vijf meter aan weerszijden van de as van de straten die ten noorden van en loodrecht op de Wetstraat zijn gelegen en die uitgeven op de perimeter van deze verordening.
- De hoge bouwwerken leven eveneens de insprongen na die zijn opgelegd in artikel 4, § 2, met uitzondering van deze langs de Etterbeeksesteenweg en de Kunstlaan.
Art.9. Beperking van het aantal hoge bouwwerken
Het aantal hoge bouwwerken is beperkt per huizenblok en varieert volgens de lengte van het huizenblok langs de Wetstraat :
- lengte kleiner dan of gelijk aan 150 meter : maximaal één hoog bouwwerk per huizenblok;
- lengte groter dan 150 meter : maximaal twee hoge bouwwerken per huizenblok.
Art.10. Hoogte en breedte van de hoge bouwwerken
De maximale hoogte van de hoge bouwwerken wordt als volgt bepaald, afhankelijk van het betreffende huizenblok (volgens het in artikel 1, § 1 afgebeeldeplan) :
(Tabel niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 30-01-2014, p. 8420)
De minimale hoogte van de hoge bouwwerken wordt vastgesteld op 70 meter.
Boven een hoogte van 55 meter is de breedte van de hoge bouwwerken beperkt tot 35 meter en wordt ze parallel aan de Wetstraat gemeten.
Art.11. Grondoppervlakte per niveau van de hoge bouwwerken
Boven een hoogte van 55 meter is de vloeroppervlakte van de hoge bouwwerken beperkt tot 1.750 m per bouwlaag.
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen betreffende de vrije ruimtes
Art.12. Beperking van de maximale grondinname van de bouwwerken
§ 1. De maximale grondinname van de bouwwerken mag niet meer bedragen dan 70 % van de oppervlakte van het terrein waarop de bouwwerken worden opgetrokken. Deze maximale grondinname van de bouwwerken wordt evenwel tot 80 % verhoogd voor de terreinen van minder dan 1.500 m die op de hoek van twee wegen zijn gelegen.
Wanneer de oppervlakte van een terrein groter is dan 2.000 m en wanneer op het beschouwde terrein geen hoog bouwwerk wordt ingeplant, mag de maximale grondinname van de bouwwerken niet groter zijn dan 1.400 m, vermeerderd met drie vijfden van de oppervlakte boven de 2.000 m.
§ 2. Wanneer de oppervlakte van een terrein groter is dan 2.000 m en wanneer op het beschouwde terrein een hoog bouwwerk wordt ingeplant, wordt de maximale grondinname van de bouwwerken verminderd :
- tot 55 % wanneer dit terrein gelegen is in een huizenblok waarvan de oppervlakte groter is dan 15.000 m;
- tot 60 % wanneer dit terrein gelegen is in een huizenblok waarvan de oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 15.000 m.
§ 3. Wanneer de breedte van een terrein langs de Wetstraat en gemeten op de rooilijn groter is dan 25 meter, mag de grondinname van de bouwwerken op het deel van het terrein tussen de rooilijn en de bouwlijn met een insprong van 22 meter ten opzichte van de rooilijn niet groter zijn dan 50 %.
§ 4. Voor de huizenblokken waarvan de oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 15.000 m, mogen de overkapte vrije ruimtes in aanmerking worden genomen als niet bebouwbare oppervlakte voor zover deze niet meer dan 10 % bedragen van de niet bebouwbare oppervlakte.
§ 5. Voor de huizenblokken waarvan de oppervlakte groter is dan 15.000 m, mogen de overkapte vrije ruimtes in aanmerking worden genomen als niet bebouwbare oppervlakte voor zover deze niet meer dan 20 % bedragen van de niet bebouwbare oppervlakte.
§ 6. In het geval van noord-zuid georiënteerde doorlopende terreinen wordt de maximale grondinname van de bouwwerken berekend vanaf het gemiddelde niveau van het deel van het trottoir van de Wetstraat dat langs het terrein ligt.
Art.13. Algemene bepalingen betreffende de vrije ruimtes
§ 1. De vrije ruimte moeten bijdragen tot de versterking van het stedelijke landschap en van de gezelligheid van de wijk.
De inplanting, afmetingen en inrichting van de vrije ruimte dragen bij tot het creëren van dynamische stedelijke perspectieven.
De indeling van de vrije ruimte moet zorgen voor een divers netwerk van doorgangsgebieden binnen de perimeter en voor een aansluiting met de vrije ruimtes en de groenvoorzieningen gelegen in de buurt van de perimeter.
§ 2. De inrichting van de vrije ruimte die aansluiten bij het openbare domein zorgt voor een visuele continuïteit van de ruimte naar het binnenterrein van het huizenblok. De inrichting van de vrije ruimtes wordt gerealiseerd vanuit de zorg voor een landschappelijk kwalitatieve integratie die rekening houdt met de hoogteverschillen tussen de aanpalende straten.
De rooilijn moet ondubbelzinning vorm gegeven worden.
De vrije ruimtes mogen geen parkeerplaatsen in open lucht bevatten. Alle parkeerplaatsen binnen de perimeter worden geïntegreerd in de bouwwerken.
De vrije ruimtes moeten een kwaliteitsvolle behandeling krijgen, die kan bestaan uit de aanplanting van bomen, van plantsoenen of van planten, verhardingen, stadsmeubilair of decoratieve elementen, afhankelijk van het desbetreffende gebied.
Verharde elementen of elementen die overwegend uit verharde elementen bestaan, kunnen als een volwaardig onderdeel van de vrije ruimte worden beschouwd indien ze als gevolg van hun aard, kenmerk of benadering bijdragen tot de landschappelijke inrichting van de ruimte (voetpaden, toegangswegen voor hulpdiensten, decoratieve elementen, traptreden,...).
§ 3. De beplanting moet bijdragen tot een verbetering van de luchtkwaliteit, het thermisch comfort en de aanwezigheid van biodiversiteit.
In het geval van beplanting op een afdekplaat moet de laag teelaarde minimaal 2 meter zijn voor grote bomen, 1,50 meter voor middelgrote bomen, 1 meter voor kleine bomen en 0,50 meter voor heesters en plantsoenen, zonder inbegrip van de draineerlaag
Verticale tuinen kunnen worden ingericht wanneer de gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling daarvan verenigd zijn (blinde muren, goede zichtbaarheid, materiële mogelijkheid om het onderhoud te verrichten, enz.).
§ 4. Voor de terreinen met een breedte van meer dan 25 meter die gelegen zijn langs de Wetstraat, worden de vrije ruimtes hoofdzakelijk voorzien langs de Wetstraat, of op de hoeken van de Wetstraat voor de hoekterreinen tussen de Wetstraat en de straten die erop uitgeven.
§ 5. Het windcomfort van de vrije ruimtes wordt gegarandeerd door een analyse van de impacten van het project op de windcirculatie, vastgesteld volgens een methodologie die gebaseerd is op het beslissingsmodel en het referentierooster (betreffende de relatieve comfortniveaus in functie tot de verblijfsduur) die worden voorgeschreven door de meest actuele norm op dit gebied (vandaag de NEN 8100).
§ 6. De vrije ruimtes kunnen worden ingericht volgens de principes van openruimtegebieden, van doorgangsgebieden of van achteruitbouwstroken. Ze mogen geen parkeerplaatsen bevatten.
Art.14. Specifieke bepalingen voor openruimtegebieden
§ 1. De openruimtegebieden worden ingericht als een gastvrije ruimte voor ontspanning en als ruimte voor het voetgangersverkeer, ook door personen met beperkte mobiliteit.
Deze gebieden bevatten eveneens open plekken ter opwaardering van het onroerende erfgoed of van interessant geachte bouwwerken en hun naaste omgeving binnen de perimeter die onder deze verordening valt of in de buurt daarvan.
§ 2. Openruimtegebieden bevatten geen bouwwerken, behalve deze die zijn bestemd voor het gebruik, de veiligheid of de ontspanning van voetgangers. Ze mogen geen parkeerplaatsen bevatten.
§ 3. Openruimtegebieden kunnen worden overkapt door bouwwerken en kunnen constructies bevatten om de gebruiksomstandigheden en de gezelligheid van deze gebieden te verbeteren. Deze overkappingen moeten evenwel een minimale vrije hoogte van 12 meter naleven, berekend in overeenstemming met artikel 2, § 1.
§ 4. Elk terrein met een oppervlakte van meer dan 2.000 m heeft minstens één openruimtegebied waarvan de omvang en de vorm het mogelijk maken om enerzijds de gezelligheid en het daadwerkelijke gebruik ervan te verzekeren en om anderzijds een gemakkelijke toegang te garanderen aan voetgangers en personen met beperkte mobiliteit.
Art.15. Specifieke bepalingen voor de doorgangsgebieden
§ 1. De doorgangsgebieden worden ingericht met het oog op een gebruiksvriendelijke en veilige doorgang binnen de perimeter die onder deze verordening valt of tussen deze perimeter en de naburige wijken.
Deze gebieden vormen een verbinding tussen twee verkeerswegen en worden gekenmerkt door een vrijgelaten grondoppervlak dat een vlotte doorgang van voetgangers mogelijk maakt, met inbegrip van personen met beperkte mobiliteit.
De doorgangsgebieden worden ingeplant in het verlengde van de as van de straten die loodrecht op de Wetstraat staan, in het bijzonder in het geval van noord-zuid georiënteerde doorlopende terreinen.
§ 2. De doorgangsgebieden hebben een minimale breedte van 6 meter. Ze mogen geen parkeerplaatsen bevatten.
§ 3. De doorgangsgebieden worden hetzij aangelegd in de open lucht, hetzij overkapt door een bouwwerk hetzij geïntegreerd in een bouwwerk (galerie, doorgangshal, ...).
De doorgangsgebieden die zijn overkapt door een bouwwerk of die zijn geïntegreerd in een bouwwerk moeten een vrije hoogte van 12 meter hebben, berekend vanaf het grondniveau.
Art.16. Specifieke bepalingen voor de gebieden voor koeren en tuinen
§ 1. De gebieden voor koeren en tuinen worden ingericht als een ruimte die bestemd is voor het vermaak van hun gebruikers. Ze liggen in het verlengde van de bouwwerken.
§ 2. De gebieden voor koeren en tuinen bevatten geen bouwwerken, behalve bouwwerken die bij de ingang van het gebouw horen. Ze mogen geen parkeerplaatsen bevatten.
§ 3. De gebieden voor koeren en tuinen overkapt door een bouwwerk moeten een vrije hoogte van 12 meter hebben, gerekend vanaf het grondniveau.
Art.17. Omheiningen
§ 1. Vrije ruimten mogen worden omheind op voorwaarde dat hun hoofdfunctie daardoor niet wordt geschaad.
Openruimtegebieden en doorgangsgebieden met een omheining beschikken over grote toegangspoorten aan de straatkant.
§ 2. De omheining wordt in het verlengde van de gevel geplaatst, op de rooilijn of op de bouwlijn met een insprong ten opzichte van de rooilijn, zoals voorgeschreven in artikel 3.
§ 3. De omheiningen zijn discreet en hinderen de doorkijk niet. Opengewerkte omheiningen moeten de voorkeur krijgen, vooral indien de doorgangsgebieden een heel huizenblok recht doorkruisen of wanneer ze uitkomen op het binnenterrein van een huizenblok met beplanting.
De omheiningen die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte moeten een verzorgd aanzicht hebben, vooral wanneer de bouwwerken inspringen ten opzichte van de rooilijn.
Art.18. Nutsvoorzieningen van de bouwwerken
Bij nieuwbouw of ingrijpende verbouwingen zijn de aansluitingen op de nutsvoorzieningen, met name op de netwerken voor telefoon, elektriciteit, kabeltelevisie, water, gas en riolering, evenals de doorgangen voor kabels of leidingen hiervoor, niet zichtbaar.
Art.19. Opvang van regenwater
§ 1. Het afgevloeide regenwater wordt opgevangen en afgevoerd naar een bufferinrichting, naar een vloeiveld of het hydrografisch net van oppervlaktewateren en vervolgens naar de openbare riolering.
§ 2. Bij nieuwbouw of ingrijpende verbouwingen is de plaatsing van een stormbekken verplicht.
De afmetingen van dit stormbekken moeten worden bepaald op basis van een berekeningsnota die garandeert :
- dat het volume van dit stormbekken wordt bepaald op basis van een referentieregen van minstens 25l/m (d.i. een tienjarige regen van 60 minuten), toegepast op de ontworpen actieve oppervlakte van de site tijdens hevige neerslag;
- dat het weglekdebiet van dit bekken gelijk is aan maximaal 10 l/ ha ontworpen actieve oppervlakte van de site, tijdens hevige neerslag, en voor een tienjarige regen gedurende één uur.
Dit stormbekken moet worden gecombineerd met één (of meerdere) regenput(ten) met hergebruik. Het totale volume van deze put(ten) moet worden bepaald met behulp van een berekeningsnota die de hoeveelheid aan regenwater dat kan worden hergebruikt (volume geraamd op basis van de ontworpen actieve oppervlakte van de site tijdens wisselvallige neerslag) in verband brengt met de hoeveelheden nodig voor de voorziene gebruiksdoelen.
HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de kenmerken van de bouwwerken
Art.20. Veelzijdig en duurzaam karakter van de bouwwerken
De bouwwerken worden ontworpen met de volgende doelstellingen :
- het garanderen van een optimale flexibiliteit voor het interieur van de bouwwerken en het maximaliseren van de mogelijkheden voor verdere ontwikkeling, waardoor hetzij het behoud of de evolutie van de oorspronkelijke bestemming hetzij de wijziging daarvan wordt mogelijk gemaakt;
- het garanderen van een lange levensduur, waarbij de nodige technische aanpassingen voor het behoud van hun goede werking mogelijk zijn;
- het minimaliseren van de milieu-impact van de afbraak, waarbij de mogelijkheid wordt bevorderd van het demonteren en hergebruiken van bepaalde materialen.
- het naleven van een biotoopcoëfficiënt per oppervlak van minimum 0,30. De berekeningswijze van deze coëfficiënt wordt bepaald door volgende formule :
Σ (oppervlakken die ecologisch worden aangelegd x de respectieve wegingsfactor) ≥ oppervlakte van het terrein x biotoopcoëfficiënt. De types oppervlakken die ecologisch worden aangelegd alsook hun wegingsfactor worden in onderstaande tabel bepaald :
Type OPPERVLAK | WEGINGS- FACTOR | BESCHRIJVING |
Waterdicht oppervlak | 0,0 | Het oppervlak laat geen lucht of water door. Geen beplanting. Bv: beton, asfalt, inrichting met waterdichte ondergrond. |
Semi-waterdicht oppervlak | 0,3 | Het oppervlaak laat water en lucht door. Geen beplanting. Bv: klinkers, mozaïektegels, tegels met onderlaag van zand of grind. |
Semi-open oppervlak | 0,5 | Het oppervlak laat water en lucht door. Infiltratie mogelijk. Beplanting aanwezig. Bv: grind bedekt met gras, gazontegels, enz. |
Oppervlak met beplanting op dunne substraatlaag | 0,5 | Oppervlak met (extensieve) beplanting op de gevels, ondergrondse bouwwerken of platte daken, met een substraatlaag van minder dan 20 cm. |
Oppervlak met beplanting op dikke substraatlaag | 0,7 | Oppervlak met (intensieve) beplanting op de ondergrondse bouwwerken of platte daken met een substraatlaag van meer dan 20 cm. |
Oppervlak met beplanting in volle grond | 0,8 | Beplanting in volle grond (bv: grasveld) |
Oppervlak met gevarieerde beplanting in volle grond | 1,0 | Beplanting in volle grond met een hoge biologische diversiteit (bv: bomen, struiken, bloemenweides, vijvers, enz.). |
Groene gevels (minimale hoogte 1,80 m) | 0,4 | Intensieve beplanting (> 50 % bedekkend) op of langs gevels, tuinmuren, enz. (oppervlakte in het verticale vlak). |