Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

27 MEI 2014. - Koninklijk besluit betreffende de evaluatie van de personeelsleden van de Rechterlijke Orde(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-06-2014 en tekstbijwerking tot 15-04-2019)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Evaluatieperiode en duur ervan
Afdeling I. [1 Specifieke bepalingen voor de evaluatieperiode van het personeelslid dat geen stagiair is]1
Art. 2-7
Afdeling 2. [1 Specifieke bepalingen voor de stage]1
Art. 7/1, 7/2, 7/3, 7/4, 7/5
Afdeling 3. [1 Gemeenschappelijke bepalingen voor de verslagen]1
Art. 8
HOOFDSTUK 3. - Toekenning van vermeldingen
Art. 9-14, 14/1, 15-16, 16/1
HOOFDSTUK 4. - Evaluatiedossier
Art. 17-18
HOOFDSTUK 5. - Beroep van een personeelslid tegen een evaluatieverslag en een eindvermelding [1 en aanhangigmaking bij de commissie in het kader van de stage]1
Art. 19
Afdeling I. [1 Algemene bepalingen]1
Art. 20-23
Afdeling 2. [1 Beroep tegen een evaluatieverslag en de eindvermelding van een personeelslid dat geen stagiair is]1
Art. 23/1
HOOFDSTUK 6. - Gevolgen voor de loopbaan van de personeelsleden
Art. 24-27, 27/1
HOOFDSTUK 7.
Art. 28
HOOFDSTUK 8.
Art. 29
HOOFDSTUK 9. - Opleiding van de evaluator
Art. 30
HOOFDSTUK 10. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 31-33



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1999009155 



Uitvoeringsbesluit(en):

2014009540  2017020609  2019011470  2021033694  2021040338 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van de rechterlijke orde bedoeld in [1 deel II, boek I, titel III, van het Gerechtelijk Wetboek en op de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie bedoeld in artikel 260 van hetzelfde Wetboek]1.
  Dit besluit is niet van toepassing op de houders van de mandaten van hoofdgriffier en hoofdsecretaris, bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in de mate dat het hun eigen evaluatie betreft.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 40, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

HOOFDSTUK 2. - Evaluatieperiode en duur ervan
Afdeling I. [1 Specifieke bepalingen voor de evaluatieperiode van het personeelslid dat geen stagiair is]1   ----------   (1)
Art.2.De evaluatieperiode bedraagt één jaar, vanaf 1 januari tot 31 december.
  De evaluatieperiode begint echter :
  1° bij de benoeming van het personeelslid na afloop van de [1 een stage of de mobiliteit bedoeld in artikel 330quater, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek]1;
  2° op de eerste dag van de uitvoering van de overeenkomst voor een personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst is in dienst genomen;
  3° op de dag zelf waarop het personeelslid van functie verandert.
  Als de evaluatieperiode vóór 1 juli begint, eindigt ze op 31 december.
  Als de evaluatieperiode na 30 juni begint, eindigt ze zes maanden later. De volgende periode begint de dag daarna en eindigt op 31 december.
  Wanneer de behoeften van de dienst een verandering van functie tijdens een evaluatieperiode voorschrijven, vangt er een nieuwe evaluatieperiode aan.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 42, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.3.[1 Het personeelslid dat meer dan de helft van de evaluatieperiode afwezig is, krijgt geen evaluatie maar krijgt ambtshalve de vermelding `voldoet aan de verwachtingen.'
   Het eerste lid is enkel van toepassing voor de maanden waarin het personeelslid geldelijke anciënniteit verwerft. Het feit dat het personeelslid de laatste trap van zijn weddeschaal heeft bereikt, verhindert zijn vooruitgang binnen de schaalanciënniteit niet.
   De niet gepresteerde periodes tengevolge van een deeltijdse arbeidsregeling worden niet als afwezigheden beschouwd in de zin van dit artikel .]1
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 43, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.4. Tijdens het functiegesprek worden de evaluator en het personeelslid het eens over de functiebeschrijving. Indien er geen consensus kan worden bereikt, wijst de minister bevoegd voor Justitie of zijn afgevaardigde een personeelslid van het niveau A aan als bemiddelaar. De bemiddelaar kan enkel deelnemen aan de bemiddeling indien hij op geen enkele wijze betrokken is bij de toekenning van de vermelding. Als de bemiddeling mislukt, legt de magistraat-korpschef de functiebeschrijving bij een met redenen omklede beslissing vast.
  Tijdens het planningsgesprek stellen de evaluator en het personeelslid zowel kwalitatieve als kwantitatieve prestatiedoelstellingen en, eventueel, persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen vast. Indien er geen consensus kan worden bereikt, wijst de minister bevoegd voor Justitie of zijn afgevaardigde een personeelslid van het niveau A aan als bemiddelaar. De bemiddelaar kan enkel deelnemen aan de bemiddeling indien hij op geen enkele wijze betrokken is bij de toekenning van de vermelding.
  Als de bemiddeling mislukt, legt de magistraat-korpschef de prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen bij een met redenen omklede beslissing vast.
  Indien de prestatiedoelstellingen voor het geheel van alle personeelsleden van een dienst of team zijn bepaald, zijn de in het tweede lid bepaalde prestatiedoelstellingen conform die doelstellingen.

Art.5.Tijdens het functioneringsgesprek kunnen onder meer aan bod komen :
  1° oplossingen voor knelpunten in verband met het functioneren van het personeelslid;
  2° oplossingen voor knelpunten die het bereiken van de afgesproken doelstellingen bemoeilijken; deze kunnen zowel betrekking hebben op de organisatie en de werking van de dienst, de begeleiding door de evaluator als op externe factoren;
  3° de ontwikkeling van het personeelslid binnen de huidige functie;
  4° de loopbaanperspectieven en -verwachtingen van het personeelslid en de ontwikkeling van competenties die hiervoor wenselijk zijn.
  De prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen kunnen in onderling akkoord worden aangepast tijdens het functioneringsgesprek.
  De prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen worden aangepast in geval van wijziging van de arbeidsregeling.
  In voorkomend geval moeten de prestatiedoelstellingen verenigbaar zijn met de syndicale voorrechten.
  Het personeelslid kan een functioneringsgesprek vragen. De evaluator doet hem hiervan een ontvangstmelding.
  Indien een personeelslid gedurende meer dan vijftig werkdagen ononderbroken afwezig is, nodigt de evaluator hem uit voor een functioneringsgesprek bij zijn werkhervatting [1 behalve als op dat ogenblik een evaluatiegesprek moet plaatsvinden, overeenkomstig artikel 6, derde lid]1.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 44, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.6. Het evaluatiegesprek vindt plaats in de laatste maand van de evaluatieperiode of in de maand die volgt op het einde van de evaluatieperiode.
  Als de evaluatie een personeelslid betreft dat evaluator is, wordt de in het eerste lid bedoelde termijn met een maand verlengd.
  Als het personeelslid op het tijdstip van het gesprek afwezig is, wordt het gesprek verschoven naar de maand die volgt op de werkhervatting.

Art.7.[1 In geval van vertrek uit de rechterlijke orde, van mutatie]1 van verandering van functieinhoud of nieuwe affectatie in een andere afdeling van het rechtscollege voor een duurtijd van langer dan zes maanden, wordt de periode afgesloten met een evaluatie indien deze ten minste zes maanden heeft geduurd.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 45, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Afdeling 2. [1 Specifieke bepalingen voor de stage]1   ----------   (1)
Art.7/1. [1 In elk rechtscollege of steundienst wordt de stage geleid door de evaluator.
   Het akkoord van de magistraat-korpschef is vereist wanneer dit uitdrukkelijk vermeld is in de bepalingen van dit besluit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-03-23/17, art. 46, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>


Art.7/2. [1 Onmiddellijk na het functiegesprek vindt er een planningsgesprek plaats. Tijdens het planningsgesprek bepaalt de evaluator zowel kwalitatieve als kwantitatieve prestatiedoelstellingen en ten minste twee persoonlijke doelstellingen.
   Het planningsgesprek van de stagiair bepaalt in welke mate aan elke in het eerste lid bepaalde doelstelling moet voldaan worden om de beoordeling van de evolutie van de stagiair tijdens elk verplicht functioneringsgesprek bepaald in artikel 7/3 mogelijk te maken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-03-23/17, art. 46, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>


Art.7/3. [1 § 1. Het doel van de functioneringsgesprekken is om de balans op te maken van de functionering van de stagiair, de behaalde resultaten, de eventuele moeilijkheden en de middelen die moeten worden ingezet om die te verhelpen. Op vraag van de stagiair neemt de magistraat-korpschef of zijn gemachtigde deel aan de gesprekken.
   Om de evolutie van de stagiair in de loop van de stage te kunnen beoordelen, worden de doelstellingen die tijdens het planningsgesprek zijn vastgelegd of tijdens een vorig functioneringsgesprek zijn aangepast, aangevuld, aangepast of verduidelijkt tijdens elk verplicht functioneringsgesprek.
   Elk functioneringsgesprek wordt afgesloten met een verslag en er wordt één van de vermeldingen bedoeld in art. 287ter, § 3, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek toegekend op basis van de criteria bepaald in artikel 9 tot 12.
   Als deze verplichting niet wordt nageleefd, houdt de magistraat-korpschef zelf het verplichte functioneringsgesprek.
   § 2. De evaluator bezorgt de stagiair het verslag van het verplichte functioneringsgesprek binnen de twintig werkdagen na het gesprek. Er wordt onverwijld een kopie daarvan bezorgd aan de magistraat-korpschef, behalve als deze reeds ingelicht werd overeenkomstig artikel 14/1, eerste lid.
   § 3. De functioneringsvermelding verkregen tijdens de verplichte functioneringsgesprekken van de stage heeft geen enkele invloed op de loopbaan van het personeelslid. Het enige gevolg ervan is dat:
   1° ze, in geval van een vermelding `uitzonderlijk', `voldoet aan de verwachtingen' of `te verbeteren' de voortzetting van de stage met zich meebrengt;
   2° ze, in geval van een vermelding `onvoldoende', behoudens het akkoord bedoeld in artikel 287ter, § 4bis, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de aanhangigmaking bij de bevoegde beroepscommissie inzake de evaluatie met zich meebrengt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-03-23/17, art. 46, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>


Art.7/4. [1 Op het einde van de stage nodigt de evaluator de stagiair uit voor een evaluatiegesprek.
   Het evaluatiegesprek vindt plaats in de laatste maand van de stage, die eventueel werd verlengd.
   Als het personeelslid op het tijdstip van het gesprek afwezig is, wordt het gesprek verschoven naar de maand die volgt op de werkhervatting.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-03-23/17, art. 46, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>


Art.7/5. [1 Gedurende de periode van verlenging van de stage overeenkomstig artikel 287ter, § 4ter, tweede lid, 1°, en derde lid, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, beslist de evaluator in overleg met de magistraat-korpschef of er voor de stagiair reden bestaat hetzij om zijn opleiding voort te zetten, hetzij voor enig andere maatregel tot perfectionering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-03-23/17, art. 46, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>


Afdeling 3. [1 Gemeenschappelijke bepalingen voor de verslagen]1   ----------   (1)
Art.8. Na afloop van het functiegesprek, het planningsgesprek, de functioneringsgesprekken en het evaluatiegesprek stelt de evaluator een verslag op.
  Onverminderd zijn recht op beroep, heeft het personeelslid het recht om zijn aanmerkingen en opmerkingen te laten opnemen in elk verslag. De evaluator doet hem hiervan een ontvangstmelding.

HOOFDSTUK 3. - Toekenning van vermeldingen
Art.9.§ 1. De vermelding "voldoet aan de verwachtingen" wordt toegekend aan het personeelslid dat aan de volgende vier criteria voldoet :
  1° het overgrote gedeelte van zijn prestatiedoelstellingen hebben gerealiseerd;
  2° over de competenties beschikken die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze uit te oefenen of die competenties hebben ontwikkeld als een dergelijke doelstelling tijdens het planningsgesprek was vastgesteld;
  3° beschikbaar zijn geweest voor de gebruikers van de dienst;
  4° op een behoorlijke manier hebben bijgedragen tot de teamprestaties.
  Als het personeelslid aan de eerste drie criteria voldoet, heeft het recht op de vermelding "voldoet aan de verwachtingen", behalve als het niet-nakomen van het laatste criterium van dien aard is dat het de goede werking of het imago van de dienst ernstig schaadt zonder het voorwerp van een tuchtprocedure uit te maken.
  § 2. Als het een personeelslid betreft dat belast is met de evaluatie van andere personeelsleden wordt de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" pas toegekend als bovendien ten minste 90 % van [1 alle evaluaties, en in voorkomend geval, de verplichte stagefunctioneringsgesprekken]1 zijn uitgevoerd binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 48, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.10.§ 1. De vermelding "te verbeteren" wordt toegekend aan het personeelslid dat :
  1° ofwel maar tussen de 50 en 70 % van zijn prestatiedoelstellingen heeft gerealiseerd;
  2° ofwel de competenties die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze te kunnen blijven uitoefenen niet heeft ontwikkeld terwijl het die doelstelling kreeg toegewezen tijdens het planningsgesprek;
  3° ofwel weinig beschikbaar was voor de gebruikers van de dienst.
  De bijdrage tot de teamprestaties wordt beoordeeld als een verzwarend of verzachtend element. Ze kan echter op zich de vermelding "te verbeteren" rechtvaardigen als het niet-nakomen van dat criterium van dien aard is dat het de goede werking of het imago van de dienst ernstig schaadt. Als het personeelslid echter het voorwerp is van een tuchtprocedure voor feiten die dat domein betreffen, mag hier met die feiten geen rekening worden gehouden.
  § 2. Als het een personeelslid betreft dat belast is met de evaluatie van andere personeelsleden wordt, behalve als de vermelding "onvoldoende" zich opdringt, de vermelding "te verbeteren" ambtshalve toegekend als minder dan 90 % van de evaluaties [1 , en, in voorkomend geval, de verplichte stagefunctioneringsgesprekken,]1 zijn uitgevoerd, of als de evaluaties buiten de vastgestelde termijnen of niet overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk zijn uitgevoerd.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.11.§ 1. De vermelding "onvoldoende" wordt toegekend aan het personeelslid dat :
  1° ofwel minder dan 50 % van zijn prestatiedoelstellingen heeft gerealiseerd;
  2° ofwel niet de competenties heeft ontwikkeld die noodzakelijk zijn om zijn functie uit te oefenen en die niet meer op een bevredigende wijze kan uitoefenen, terwijl het die ontwikkelingsdoelstelling kreeg toegewezen tijdens het planningsgesprek;
  3° ofwel niet beschikbaar was voor de gebruikers van de dienst, ondanks de vermaningen die het gedurende de hele periode kreeg en onder voorbehoud dat die feiten geen voorwerp van een tuchtprocedure uitmaken.
  De bijdrage tot de teamprestaties wordt beoordeeld als een verzwarend of verzachtend element. Als het personeelslid echter het voorwerp is van een tuchtprocedure voor feiten die dat domein betreffen, mag hier met die feiten geen rekening worden gehouden.
  § 2. Als het een personeelslid betreft dat belast is met de evaluatie van andere personeelsleden wordt de vermelding "onvoldoende" toegekend als minder dan 70 % van de evaluaties [1 , en, in voorkomend geval, de verplichte stagefunctioneringsgesprekken,]1 zijn uitgevoerd binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.12.§ 1. De vermelding "uitzonderlijk" wordt toegekend aan het personeelslid dat aan de volgende vier criteria voldoet :
  1° niet alleen al zijn prestatiedoelstellingen heeft gerealiseerd maar die in meerdere domeinen ook heeft overtroffen;
  2° zijn competenties heeft ontwikkeld ver boven de gewone eisen die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze uit te oefenen;
  3° meer dan gemiddeld heeft bijgedragen tot de teamprestaties;
  4° uitermate beschikbaar was voor de gebruikers van de dienst.
  § 2. Als het een personeelslid betreft dat belast is met de evaluatie van andere personeelsleden eist de toekenning van de vermelding "uitzonderlijk" bovendien dat alle evaluaties [1 , en, in voorkomend geval, van de verplichte stagefunctioneringsgesprekken,]1 wel degelijk zijn uitgevoerd binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, en dat de personeelslid een echte leader van zijn team is gebleken, die het team ertoe kan brengen zijn doelstellingen te overtreffen.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 50, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.13.Tijdens de evaluatieperiode brengt de functionele chef de hiërarchische meerdere van het personeelslid onmiddellijk op de hoogte als hij vreest dat de evaluatie [1 , of in voorkomend geval, het verplichte stagefunctioneringdgesprek,]1 met de vermelding "te verbeteren" of de vermelding "onvoldoende" moet worden afgesloten.
  [1 De functionele chef die het tijdens een verplicht stagefunctioneringsgesprek het nodig acht om een stagiair de vermelding `onvoldoende' te geven, brengt de hiërarchische meerdere van de stagiair daarvan op de hoogte. In dat geval voert de hiërarchische meerdere zelf het verplichte functioneringsgesprek en beslist hij over de toe te kennen functioneringsvermelding.]1
  De functionele chef die, na afloop van het evaluatiegesprek, het nodig acht om een personeelslid de vermelding "onvoldoende", "te verbeteren" of "uitzonderlijk" te geven, brengt de hiërarchische meerdere van het personeelslid daarvan op de hoogte. De hiërarchische meerdere neemt zelf de evaluatie van het personeelslid over, met wie hij verplicht het evaluatiegesprek heeft. De delegatie van de evaluatietaak aan de functionele chef wordt ambtshalve ingetrokken op de datum van de kennisgeving van de informatie aan de hiërarchische meerdere. Die brengt het personeelslid daarvan op de hoogte.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 51, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.14.De hiërarchische meerdere die een vermelding "onvoldoende", "te verbeteren" of "uitzonderlijk" wilt toekennen, brengt de magistraat-korpschef daarvan op de hoogte.
  Geen enkele van die drie vermeldingen kan worden toegekend zonder het akkoord en de medeondertekening van de magistraat-korpschef, behalve als de hiërarchische meerdere rechtstreeks onder de magistraat-korpschef ressorteert.
  Bij gebrek aan een akkoord tussen de evaluator en de magistraat-korpschef wordt de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" ambtshalve toegekend. Dat feit betekent niet dat de evaluator de verplichting om alle evaluaties uit te voeren niet is nagekomen.
  [1 Dit artikel is niet van toepassing op de stagiair.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 52, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.14/1. [1 De hiërarchische meerdere die overweegt tijdens een verplicht functioneringsgesprek tijdens de stage een functioneringsvermelding `onvoldoende' of tijdens een evalutatiegesprek tijdens de stage een andere eindvermelding dan `voldoet aan de verwachtingen', toe te kennen brengt de magistraat-korpschef daarvan op de hoogte.
   Deze vermeldingen kunnen niet worden toegekend zonder het akkoord en de medeondertekening van de magistraat-korpschef.
   Bij gebrek aan een akkoord tussen de evaluator en de magistraat-korpschef beslist deze laatste over de toe te kennen vermelding na de stagiair en de evaluator gehoord te hebben. Het niet toekennen van een vermelding door de evaluator betekent in dit geval niet dat de criteria bepaald in paragraaf 2 van artikelen 9 tot 12 niet zijn nagekomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-03-23/17, art. 53, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>


Art.15.Het evaluatieverslag wordt door de evaluator aan het personeelslid [1 ter kennis gebracht]1 binnen de twintig werkdagen na het evaluatiegesprek. De eindvermelding wordt aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de Federale Overheidsdienst Justitie. [1 In geval van een andere eindvermelding dan `voldoet aan de verwachtingen', wordt een kopie van het evaluatieverslag hieraan toegevoegd.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 54, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.16.De magistraat-korpschef gaat na of elk personeelslid zijn evaluatie krijgt [1 na afloop van de periode binnen de in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek en dit besluit bepaalde termijnen]1. Als hij een gebrek vaststelt, verwittigt hij de evaluator en de hiërarchische meerdere van het personeelslid.
  Wanneer de magistraat-korpschef zelf evaluator is, komt het aan het college van het openbaar ministerie of aan het college van hoven en rechtbanken of aan een vertegenwoordiger aangeduid door hen toe om over te gaan tot de in het eerste lid bedoelde vaststellingen.
  De hiërarchische meerdere, als die niet de evaluator is, maant de functionele chef aan om de evaluatie uit te voeren of trekt, bij gebrek daaraan, de delegatie met betrekking tot die taak in.
  De magistraat-korpschef maant in een interne nota, brief of e-mail de evaluator aan om de evaluatie uit te voeren binnen de termijn die hij bepaalt. Bij gebrek aan evaluatie binnen deze termijn, voert hij ze zelf uit of kent hij de rol van hiërarchische meerdere van het betrokken personeelslid aan een ander personeelslid toe [1 , behalve wanneer de evaluatie betrekking heeft op een stagiair, in welk geval de magistraat-korpschef zelf de evaluatie uitvoert]1.
  De eindvermelding van de evaluatie die overeenkomstig het tweede en derde lid is opgesteld, wordt aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de Federale Overheidsdienst Justitie bezorgd.
  De evaluatie die overeenkomstig het tweede en derde lid is opgesteld, geldt met terugwerkende kracht op het einde van de betrokken evaluatieperiode.
  Als er een termijn van zes maanden is verstreken, te rekenen vanaf het einde van de evaluatieperiode, kent de magistraat-korpschef ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" toe aan het personeelslid [1 , behalve wanneer het gaat om een stagiair]1. Die vermelding geldt met terugwerkende kracht op het einde van de betrokken evaluatieperiode.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 55, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.16/1. [1 De taken toevertrouwd aan de magistraat-korpschef in dit besluit worden, voor wat betreft de personeelsleden die op basis van het Gerechtelijk Wetboek, tewerkgesteld zijn bij een federale overheidsdienst, uitgeoefend door de mandaathouder bevoegd voor de dienst van hun tewerkstelling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-03-23/17, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>


HOOFDSTUK 4. - Evaluatiedossier
Art.17.Het individueel evaluatiedossier omvat :
  1° een identificatiefiche met identiteitsgegevens, graad, klasse en aanwijzing;
  2° de functiebeschrijving en het verslag van het functiegesprek, en desgevallend het proces-verbaal van de bemiddeling;
  3° de overeengekomen prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen, alsook het verslag van het planningsgesprek en desgevallend het proces-verbaal van de bemiddeling;
  4° de verslagen van de eventuele functioneringsgesprekken;
  5° eventuele verzoeken voor een functioneringsgesprek die niet zijn uitgemond in een gesprek;
  6° de door het personeelslid op zijn verzoek toegevoegde documenten;
  7° in voorkomend geval, de opmerkingen van het personeelslid;
  8° de evaluatieverslagen;
  9° in voorkomend geval, de beroepsdossiers bestaande uit de beroepen, de adviezen van de beroepscommissie en de beslissingen van de minister bevoegd voor Justitie;
  [1 10° in voorkomend geval, de verslagen van de verplichte stagefunctioneringsgesprekken;
   11° in voorkomend geval, de dossiers, voorstellen of beslissingen van de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 57, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.18.Het individueel evaluatiedossier is ter beschikking van het personeelslid, van zijn evaluator, van de hiërarchische lijn tot en met de magistraat-korpschef en van het directoraat-generaal van de Rechterlijke Organisatie.
  In geval [1 van mobiliteit bedoeld in artikel 330quater, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek,]1 van mutatie of nieuwe affectatie in een andere afdeling van de rechtsmacht voor een duurtijd van langer dan zes maanden, wordt het evaluatiedossier aan de nieuwe dienst bezorgd.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 58, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

HOOFDSTUK 5. - Beroep van een personeelslid tegen een evaluatieverslag en een eindvermelding [1 en aanhangigmaking bij de commissie in het kader van de stage]1   ----------   (1)
Art.19.
  <Opgeheven bij KB 2019-03-23/17, art. 60, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Afdeling I. [1 Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art.20.[1 De beroepscommissie beraadslaagt geldig wanneer ten minste vier van haar leden aanwezig is, waarvan twee leden aangewezen door de overheid, bij wie de voorzitter gerekend wordt, en twee leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties.
   Wanneer de voorzitter afwezig of verhinderd is, wijzen de door de overheid aangewezen leden onderling een voorzitter van de zitting aan.
   Wanneer er meer dan vier leden aanwezig zijn, en op het tijdstip van de stemming het aantal door de overheid aangewezen leden en het aantal door de representatieve vakorganisatie aangewezen leden niet gelijk is, wordt de pariteit hersteld door loting. De voorzitter neemt niet deel aan de loting.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.21.Een beroepscommissielid kan enkel zetelen indien het op geen enkele wijze heeft deelgenomen aan de toekenning van de vermelding [1 of aan het verloop van de stage]1.
  Het personeelslid [1 ...]1 en de evaluator worden ambtshalve opgeroepen om gehoord te worden.
  De stemming is geheim. [1 Bij staking van stemmen bepaalt de voorzitter de strekking van het advies of in het geval van stage, van de beslissing of van het voorstel.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 63, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.22.§ 1. [1 Het personeelslid verschijnt in eigen persoon. Hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. Hij mag zich niet laten vertegenwoordigen.
   De verweerder mag op geen enkele manier deel uitmaken van de beroepscommissie.]1
  § 2. De beroepscommissie beraadslaagt zonder het personeelslid [1 ...]1 te horen, op basis van alleen het [1 evaluatiedossier]1, wanneer het personeelslid niet geantwoord heeft op de eerste en de tweede oproeping.
  § 3. De afwezigheid van de evaluator belet de beroepscommissie niet te beraadslagen.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 64, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.23.De voorzitter van de beroepscommissie deelt het advies mee aan de minister bevoegd voor Justitie, aan de magistraat-korpschef en aan het personeelslid [1 ...]1 binnen de vijftien werkdagen.
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 65, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Afdeling 2. [1 Beroep tegen een evaluatieverslag en de eindvermelding van een personeelslid dat geen stagiair is]1   ----------   (1)
Art.23/1. [1 Binnen de twintig werkdagen na de kennisgeving van het evaluatieverslag kan het personeelslid een schriftelijk beroep instellen tegen dit verslag en de vermelding die hem toegekend is.
   Het beroep wordt ingesteld bij de magistraat-korpschef die onmiddellijk een ontvangstbericht stuurt en het beroep onverwijld doorgeeft aan de beroepscommissie. De magistraat-korpschef bezorgt deze ook een afschrift van het in artikel 17 bedoelde individuele evaluatiedossier.
   In voorkomend geval vangt de in artikel 24 bepaalde periode van zes maanden slechts aan op de dag na die waarop de magistraat-korpschef het personeelslid het advies van de bevoegde commissie meedeelde, samen met de beslissing die hij eventueel genomen heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-03-23/17, art. 67, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>


HOOFDSTUK 6. - Gevolgen voor de loopbaan van de personeelsleden
Art.24. De evaluatieperiode die onmiddellijk volgt op de toekenning van de vermelding "onvoldoende" aan een personeelslid bedraagt zes maanden. Deze periode wordt verlengd pro rata van de dagen verlof of afwezigheid die om welke reden dan ook zijn toegekend. Ze wordt eveneens pro rata verlengd wanneer het personeelslid deeltijds werkt.

Art.25.De periode van drie jaar, bedoeld in artikel 287ter, § 4, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt verlengd met de som van de verlofdagen of afwezigheidsdagen die het personeelslid tijdens die periode heeft genoten, als die meer dan 90 dagen bedragen.
  [1 Als artikel 3 werd toegepast, wordt, in afwijking van het eerste lid, deze periode van drie jaar echter verlengd met de duur van de evaluatieperiode die werd afgesloten met de ambtshalve vermelding `voldoet aan de verwachtingen'.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 68, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.26.Artikel 287ter, § 4, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek en de artikelen 24 en 25 van dit besluit zijn niet van toepassing wanneer de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend in het kader van de uitoefening van een hogere functie.
  Deze vermelding en de vermelding "te verbeteren" stellen ambtshalve een einde aan de aanwijzing in een hogere functie. In geval van beroep is dit opschortend.
  Voor de beschouwde evaluatieperiode bekomt het personeelslid ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" voor de functie, de klasse of het niveau waarin hij is benoemd.
  [1 In afwijking van het derde lid krijgt het personeelslid de vermelding `uitzonderlijk' in de functie van de klasse of het niveau waarin hij benoemd is, als hij de vermelding `uitzonderlijk' krijgt in de functie verbonden aan de hogere functie.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 69, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.27. Voor de toepassing van artikel 287ter, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek, moet onder "bezoldiging" worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding in de plaats van wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen. De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.".

Art.27/1. [1 De artikelen 24 tot en met 27 zijn niet van toepassing op de stagiair.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-03-23/17, art. 70, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>


HOOFDSTUK 7.   
Art.28.
  <Opgeheven bij KB 2019-03-23/17, art. 71, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

HOOFDSTUK 8.   
Art.29.
  <Opgeheven bij KB 2019-03-23/17, art. 72, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

HOOFDSTUK 9. - Opleiding van de evaluator
Art.30.[1 De evaluator is verplicht om een opleiding te volgen. Niemand kan als evaluator aangesteld worden wanneer het niet voorafgaandelijk een opleiding inzake de evaluatiecycli heeft gevolgd. Bij ontstentenis van deze opleiding kan hij niet optreden als evaluator. Het Instituut voor gerechtelijke opleiding verzekert een opleiding van de evaluatoren en levert hiervoor een certificaat af. Het biedt ook opleidingen voor de geëvalueerden aan, in de vorm van online-modules.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-03-23/17, art. 73, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

HOOFDSTUK 10. - Opheffings- en slotbepalingen
Art.31. Het koninklijk besluit van 28 februari 1999 betreffende de beoordeling van het personeel van de griffies en de parketten van de hoven en rechtbanken en de raden van beroep, wordt opgeheven.

Art.32. Treden in werking op 1 juli 2014 :
  1° de artikelen 28 en 29 van de wet van 10 april 2014 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 25 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie, tot wijziging van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd en tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding;
  2° dit besluit.

Art. 33. De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.