Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 FEBRUARI 2013. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de installaties die titaandioxide produceren



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Water
Art. 3-5
HOOFDSTUK III. - Lucht
Art. 6-7
HOOFDSTUK IV. - Afvalstoffen
Art. 8
HOOFDSTUK V. - Controle en monitoring
Art. 9-14
HOOFDSTUK VI. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 15-19



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1992027287  2003200311 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1. Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) wordt gedeeltelijk omgezet bij dit besluit.

Art.2. Dit besluit is van toepassing op de titaandioxide (TiO2) producerende installaties bedoeld in rubriek 24.12.03 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

HOOFDSTUK II. - Water
Art.3. Onverminderd artikel 8, mogen de industriële afvalwateren afkomstig van titaandioxide producerende installaties onder de volgende voorwaarden in gewoon oppervlaktewater geloosd worden (voor een referentievolume van 35 m3 per geproduceerde ton titaandioxyde) :
  1° de pH-waarde van het geloosde water ligt tussen 6,5 en 9. Als het geloosde water voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH-waarde ervan als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9 of lager dan 6.5;
  2° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 45 mg per liter;
  3° de zuurstofbehoefte is niet hoger dan 173 mg/l;
  4° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 135 mg per liter;
  5° de temperatuur van het geloosde water bedraagt hoogstens 30 oC;
  6° het gehalte aan totaal chroom in het geloosde water is niet hoger dan 43 mg Cr per liter;
  7° het gehalte aan totaal zink in het geloosde water is niet hoger dan 30 mg Zn per liter;
  8° het gehalte aan totaal lood in het geloosde water is niet hoger dan 0.9 mg Pb per liter;
  9° het gehalte aan totaal nikkel in het geloosde water is niet hoger dan 1.35 mg Ni per liter;
  10° het gehalte aan totaal arseen in het geloosde water is niet hoger dan 0.15 mg As per liter;
  11° het gehalte aan totaal mangaan in het geloosde water is niet hoger dan 135 mg Mn per liter;
  12° het gehalte aan totaal ijzer in het geloosde water is niet hoger dan 3600 mg Fe per liter;
  13° het gehalte aan totaal aluminium in het geloosde water is niet hoger dan 645 mg Al per liter;
  14° het gehalte aan totaal koper in het geloosde water is niet hoger dan 0,75 mg Cu per liter;
  15° het gehalte aan totaal tin in het geloosde water is niet hoger dan 0,45 mg Sn per liter;
  16° het geloosde water is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;
  17° het geloosde water bevat geen andere specifieke gevaarlijke of verontreinigende stoffen bedoeld in bijlage VII bij Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, dan degene die hierboven vermeld worden.

Art.4. Bovendien overschrijden de emissies van de installaties in het water de volgende grenswaarden niet :
  1° installaties die van het sulfaatproces gebruik maken (jaarlijks gemiddelde) :
  550 kg sulfaat per geproduceerde ton titaandioxide;
  2° installaties die van het chlorideproces gebruik maken (jaarlijks gemiddelde) :
  a) 130 kg chloride per geproduceerde ton titaandioxide bij gebruik van natuurlijk rutiel;
  b) 228 kg chloride per geproduceerde ton titaandioxide bij gebruik van synthetisch rutiel;
  c) 330 kg chloride per geproduceerde ton titaandioxide bij gebruik van slakken;
  3° voor installaties die van het chlorideproces gebruik maken en die meer dan één soort erts gebruiken, gelden de waarden bedoeld in punt b naar rata van de hoeveelheden waarin deze ertsen worden gebruikt.

Art.5. Het is verboden industrieel afvalwater in openbare rioleringen te lozen.

HOOFDSTUK III. - Lucht
Art.6. De emissie van zuurdruppels uit installaties moet worden voorkomen.

Art.7. 1° de emissiegrenswaarden, uitgedrukt als massaconcentratie per kubieke meter (Nm3), worden berekend bij een temperatuur van 273,15 K en een druk van 101,3 kPa;
  2° voor stof : een uurgemiddelde van 50 mg/Nm3 uit de voornaamste bronnen en een uurgemiddelde van 150 mg/Nm3 uit andere bronnen;
  3° voor lozingen van gasvormig zwaveldioxide en zwaveltrioxide afkomstig van ontsluiting en roosting, met inbegrip van zuurdruppels, berekend als S-equivalent :
  a) een jaargemiddelde van 6 kg per geproduceerde ton titaandioxide;
  b) een uurgemiddelde van 500 mg/Nm3 SO2 voor de concentratie van afvalzuren;
  4° voor chloride in het geval van installaties die gebruikmaken van het chlorideproces :
  a) een dagelijkse gemiddelde van 5 mg/Nm3;
  b) tot een momentane waarde van 40 mg/Nm3.

HOOFDSTUK IV. - Afvalstoffen
Art.8. Het is verboden de volgende afvalstoffen in wateren, zee of oceaan te lozen :
  1° vaste afvalstoffen;
  2° moederlogen afkomstig uit de filtratiefase na de hydrolyse van de oplossing van titanylsulfaat van installaties die het sulfaatproces toepassen, waaronder zure afvalstoffen die met deze logen zijn gecombineerd en die gemiddeld meer dan 0,5 % vrij zwavelzuur en verschillende zware metalen bevatten en, waaronder die moederlogen welke zijn verdund tot ze 0,5 % of minder vrij zwavelzuur bevatten;
  3° afvalstoffen afkomstig van installaties die het chlorideproces toepassen en die meer dan 0,5 % vrij zoutzuur en verschillende zware metalen bevatten, waaronder afvalstoffen die zijn verdund tot zij 0,5 % of minder vrij zoutzuur bevatten;
  4° filterzouten en slibvormige en vloeibare afvalstoffen die vrijkomen bij de behandeling (concentratie of neutralisatie) van de onder 2° en 3° genoemde afvalstoffen en die verschillende zware metalen bevatten, maar met uitsluiting van geneutraliseerde en gefilterde of gedecanteerde afvalstoffen die slechts sporen van zware metalen bevatten en die, vóór enigerlei verdunning, een pH-waarde van meer dan 5,5 hebben.

HOOFDSTUK V. - Controle en monitoring
Art.9. Een monitoring van emissie in de lucht wordt door de exploitant verricht en omvat ten minste een continue meting van :
  1° lozingen van gasvormig zwaveldioxide en zwaveltrioxide afkomstig van ontsluiting en roosting uit inrichtingen voor de concentratie van afvalzuren in installaties die van het sulfaatproces gebruikmaken;
  2° chloride dat afkomstig is uit de voornaamste bronnen in installaties die gebruikmaken van het chlorideproces;
  3° stof dat afkomstig is van de voornaamste bronnen.

Art.10. Om toezicht te voeren op de naleving van de waarden bedoeld in de artikelen 3 en 4 wordt een controlestelsel door de exploitant geplaatst. Dat controlestelsel voldoet aan de volgende vereisten :
  1° een vlotte monsterneming van het geloosde water mogelijk maken;
  2° vlot toegankelijk zijn, zonder voorafgaande formaliteit;
  3° geïnstalleerd zijn op een plek die alle garanties inzake waterkwantiteit en -kwaliteit biedt.

Art.11. De bijzondere voorwaarden van de milieuvergunning bepalen de meetpunten en de frequentie van de analyses die aan de toezichthoudend ambtenaar verstrekt moeten worden met het oog op de controle op de in de artikelen 3 en 4 bedoelde grenswaarden van de emissies in het water.
  De analyses worden toevertrouwd aan laboratoria die gebruik maken van kwaliteitsbeheerssystemen die voldoen aan de norm NBN EN ISO/IEC-17025 of aan elke internationaal erkende gelijkwaardige norm.

Art.12. Het gehalte aan " totaal metaal ", zoals bedoeld in artikel 3, wordt gemeten aan de hand van een niet gefiltreerd monster aangezuurd tot pH 2.

Art.13. De monitoring wordt uitgevoerd overeenkomstig de CEN-normen of, bij gebrek aan CEN-normen, overeenkomstig de ISO- normen, de nationale normen of andere internationale normen op grond waarvan gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit verkregen kunnen worden.

Art.14. De gegevens betreffende de monitorings- en controlehandelingen worden jaarlijks aan de toezichthoudend ambtenaar meegedeeld. Die gegevens omvatten :
  1° de omschrijving van het of de bemonsterinsgpunt(en);
  2° de omschrijving van de gebruikte bemonsterings- en analysetechniek, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk;
  3° de resultaten van de meting van de parameters waarvan de bepaling verplicht is.

HOOFDSTUK VI. - Opheffings- en slotbepalingen
Art.15. De bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 2003 houdende sectorale voorwaarden inzake watergebruik i.v.m. de vervaardiging van kleurstoffen en pigmenten en de vervaardiging van verf, vernis en drukinkt die niet opgenomen zijn in een andere rubriek (verf, vernis, pigmenten, opacifieermiddelen, verglaasbare samenstellingen, engobes (slips), mastiek, plamuur, organische oplosmiddelen en verdunners, afbijtmiddelen, vloeibare houtbeschermingsmiddelen en vloeibare vochtwerende preparaten op basis van siliconen, drukinkt) worden opgeheven voor de inrichtingen bedoeld in dit besluit.

Art.16. De bepalingen van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater zijn niet meer toepasselijk op de inrichtingen bedoeld in dit besluit.

Art.17. Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de afvalstoffen afkomstig van de titaandioxide-industrie wordt opgeheven.

Art.18. Dit besluit heeft uitwerking op 7 januari 2013.

Art. 19. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

  Namen, 21 februari 2013.
  De Minister-President,
  R. DEMOTTE
  De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit,
  Ph. HENRY