19 JULI 2013. - Besluit tot regeling van de informatie-, preventie-, inperkings- en herstelplicht inzake milieuschade, het verzoek om maatregelen en de beroepsprocedure(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-08-2013 en tekstbijwerking tot 10-09-2024)
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Zelfstandige verplichtingen van de exploitant bij milieuschade of een dreiging van milieuschade
Art. 2-7
HOOFDSTUK 3. - Bevoegdheden van de bevoegde instantie of haar gedelegeerde
Afdeling 1. - Preventieve maatregelen
Art. 8
Afdeling 2. - Inperkingsmaatregelen
Art. 9
Afdeling 3. - Herstelmaatregelen
Art. 10-18
HOOFDSTUK 4. - Het verzoek om maatregelen
Afdeling 1. - De indiening van het verzoekschrift
Art. 19-20
Afdeling 2. - Beoordeling en kennisgeving
Art. 21-23
HOOFDSTUK 5. - Milieuschadecommissie
Art. 24-26
HOOFDSTUK 6. - Procedure van beroep tegen de beslissingen over het al dan niet nemen van maatregelen
Afdeling 1. - Beroepschrift en onderzoek naar ontvankelijkheid
Art. 27-30
Afdeling 2. - Advies van de Milieuschadecommissie
Art. 31-32
Afdeling 3. - Uitspraak over het beroep door de minister
Art. 33
HOOFDSTUK 7. - Procedure van beroep tegen opgelegde maatregelen, preventieve acties en herstelacties
Art. 34
HOOFDSTUK 8. - Kosten
Art. 35
HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art. 36-38
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
1° decreet van 5 april 1995 : het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, Natuur en Energie;
3° [1 departement: het Departement Omgeving;]1
4° bevoegde instantie : het departement, op het adres van de afdeling, bevoegd voor bestuurlijke handhaving, Graaf de Ferrarisgebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel;
5° afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving : [2 de subentiteit van het departement, bevoegd voor de uitvoering van de milieuhandhaving]2;
6° afdeling, bevoegd voor bestuurlijke handhaving : [1 de subentiteit van het departement, bevoegd voor bestuurlijke handhaving]1;
7° juridische dienst : [1 de subentiteit van het departement, bevoegd voor juridische dienstverlening]1;
8° gedelegeerde : de overheidsinstantie aan wie de bevoegde instantie een of meer van haar taken delegeert met toepassing van artikel 15.8.1, tweede lid, van het decreet van 5 april 1995;
9° herstelmaatregelenbesluit : het besluit van de bevoegde instantie waarin wordt geoordeeld over het al dan niet nemen van herstelmaatregelen;
10° herstelplan : een plan waarin, gelet op artikel 15.3.4 tot en met artikel 15.3.11 van het decreet van 5 april 1995,
a) de mogelijke herstelmaatregelen worden beschreven en de kosten ervan worden geraamd;
b) een gemotiveerde keuze wordt gemaakt voor een herstelmaatregel;
c) de modaliteiten en de timing voor de uitvoering van de herstelmaatregel worden beschreven;
d) eventuele nazorgmaatregelen worden beschreven;
11° beveiligde zending : een van de volgende betekeningswijzen :
a) een aangetekende brief met ontvangstbewijs;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) een elektronische aangetekende zending;
12° elektronische aangetekende zending : elke dienst van elektronische gegevensoverdracht waarbij de afzender, in voorkomend geval op zijn verzoek, een bewijs ontvangt van de afgifte of van de bestelling van de zending aan de geadresseerde;
13° dag van ontvangst : een van de volgende dagen :
a) de dag waarop de geadresseerde de informatie of de kennisgeving daadwerkelijk ontvangt, zoals blijkt uit een ontvangstbewijs of ontvangstbevestiging;
b) bij gebrek aan een ontvangstbewijs of ontvangstbevestiging als, vermeld in punt a), de dag van ontvangst waarvan vermoed wordt dat die plaats vindt op de derde werkdag die volgt op de dag waarop deze informatie of kennisgeving aan de postdiensten werd overhandigd, werd afgegeven tegen ontvangstbewijs of elektronisch werd verzonden, tenzij de geadresseerde bewijst dat de ontvangst op een andere dag heeft plaatsgevonden;
14° verzoek om maatregelen : het verzoek tot het opleggen van maatregelen vermeld in artikel 15.6.1 van het decreet van 5 april 1995;
----------
(1)<BVR 2017-02-24/16, art. 215, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
(2)<BVR 2022-06-24/22, art. 79, 004; Inwerkingtreding : 26-11-2022>
HOOFDSTUK 2. - Zelfstandige verplichtingen van de exploitant bij milieuschade of een dreiging van milieuschade
Art.2. Als er nog geen milieuschade is, maar een onmiddellijke dreiging bestaat dat dergelijke schade zal ontstaan, neemt de exploitant onmiddellijk de nodige preventieve maatregelen, overeenkomstig artikel 15.2.1 van het decreet van 5 april 1995.
Als een onmiddellijke dreiging van milieuschade ondanks de genomen preventieve maatregelen niet verdwijnt, is de exploitant verplicht de bevoegde instantie zo spoedig mogelijk over alle relevante aspecten van de situatie te informeren, overeenkomstig artikel 15.2.2 van het decreet van 5 april 1995.
Art.3. Als er milieuschade is, neemt de exploitant elke inperkingsmaatregel en brengt hij de bevoegde instantie onmiddellijk op de hoogte van alle relevante aspecten van de situatie, overeenkomstig artikel 15.3.1 van het decreet van 5 april 1995.
Art.4.[1 Met betrekking tot de verplichtingen, vermeld in artikel 2 en 3 van dit besluit, zijn de informatieplichten, vermeld in artikel 4.1.12.1 tot en met 4.1.12.3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder "voorval" een gebeurtenis, handeling of nalatigheid waardoor een onmiddellijke dreiging van milieuschade is ontstaan en onder "gevolg" milieuschade moet worden verstaan.]1
----------
(1)<BVR 2016-12-16/08, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 29-01-2017>
Art.5.§ 1. In afwijking van artikel 4 en ter uitvoering van de verplichtingen,vermeld in artikel 2 en 3, gelden voor de exploitant van een beroepsactiviteit als vermeld in het derde lid, de volgende verplichtingen :
1° de exploitant voorziet in de nodige maatregelen om voorvallen en de gevolgen daarvan voor de mens en het leefmilieu te voorkomen of tot een minimum te beperken, wat onder meer inhoudt dat hij :
a) de nodige maatregelen neemt om te voorkomen dat accidenteel verspreide stoffen of verontreinigd bluswater rechtstreeks naar het grondwater, een openbare riolering, waterloop of om het even welke verzamelplaats van oppervlaktewateren worden afgevoerd;
b) de nodige nood- en interventiemaatregelen neemt;
2° bij een voorval of bij onmiddellijke dreiging van een voorval neemt de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen om het voorval te bedwingen en te beheersen, om zo de gevolgen voor de mens en het milieu tot een minimum te beperken, en om verdere mogelijke voorvallen te voorkomen.
3° In geval van een voorval, waarschuwt de exploitant onverwijld derden die gevolgen kunnen ondervinden van de emissie, met opgave van de maatregelen die ze kunnen treffen om het gevaar af te wenden of te beperken.
Het eerste lid is niet van toepassing als de voorschriften, vastgesteld door de federale overheid in het kader van de civiele bescherming, van toepassing zijn.
De beroepsactiviteiten, vermeld in het eerste lid, betreffen :
1° het vervoer van afvalstoffen vermeld in punt 2 van bijlage IV bij het decreet van 5 april 1995;
2° het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren, over de zee of in de lucht van gevaarlijke of verontreinigende stoffen, vermeld in punt 8 van bijlage IV bij het decreet van 5 april 1995;
3° het vervoer van genetisch gemodificeerde organismen vermeld in punt 10 en 11 van bijlage IV bij het decreet van 5 april 1995;
4° de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen vermeld in punt 12 van bijlage IV bij het decreet van 5 april 1995.
In het eerste lid wordt verstaan onder :
1° voorval : een gebeurtenis, handeling of nalatigheid waardoor een onmiddellijke dreiging van milieuschade is ontstaan;
2° gevolg : milieuschade.
§ 2. [1 De exploitanten, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, maken zo spoedig mogelijk telefonisch melding van het voorval en van de genomen maatregelen bij de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving.]1
Met behoud van de toepassing van het eerste lid, verstrekt de exploitant bij een voorval zo spoedig mogelijk de volgende informatie aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving :
1° de algemene gegevens over de exploitant;
2° het tijdstip, de aard, de omstandigheden en de oorzaak van het voorval;
3° in voorkomend geval, de desbetreffende producten;
4° beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het voorval voor mens en milieu kunnen worden beoordeeld;
5° de genomen maatregelen om het voorval te bedwingen en te beheersen.
De exploitant gebruikt daarvoor het formulier, vermeld in de bijlage, die bij dit besluit is gevoegd, of een andere informatiedrager die dezelfde informatie bevat.
De exploitant actualiseert in voorkomend geval de informatie, vermeld in het tweede lid, als dat noodzakelijk is in het licht van de nieuwe gegevens die zijn verkregen uit nader onderzoek.
----------
(1)<BVR 2016-12-16/08, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 29-01-2017>
Art.6. Met behoud van de toepassing van de zelfstandige informatieplicht, vermeld in artikel 2 en 3, verschaft de exploitant op vraag van de bevoegde instantie of haar gedelegeerde en binnen een door de bevoegde instantie of haar gedelegeerde vastgestelde termijn, informatie of aanvullende informatie over een onmiddellijke dreiging van milieuschade, over een geval waarin een onmiddellijke dreiging van milieuschade vermoed wordt, of over schade die zich heeft voorgedaan.
De bevoegde instantie of haar gedelegeerde kan de exploitant verplichten om zich ter voldoening van zijn informatieplicht te laten bijstaan door een deskundige. De bevoegde instantie of haar gedelegeerde kan afhankelijk van de aard van het schadegeval eisen dat de deskundige een erkenning of bepaalde specialisaties of kwalificaties heeft. De bevoegde instantie of haar gedelegeerde kan de exploitant tevens verplichten om onderzoeksverrichtingen uit te voeren en daarvan een verslag aan de bevoegde instantie of haar gedelegeerde te bezorgen.
Art.7. Als er milieuschade is, neemt de exploitant, voor zover er eerst geen inperkingsmaatregelen moeten worden opgelegd, de nodige herstelmaatregelen. Artikel 13 tot en met 18 zijn daarbij van toepassing.
Op verzoek van de bevoegde instantie of haar gedelegeerde en binnen de door de bevoegde instantie of haar gedelegeerde bepaalde termijn, verschaft de exploitant informatie over de uitvoering van de herstelmaatregelen en geeft hij uitvoering aan bijkomende instructies van de bevoegde instantie of haar gedelegeerde.
HOOFDSTUK 3. - Bevoegdheden van de bevoegde instantie of haar gedelegeerde
Afdeling 1. - Preventieve maatregelen
Art.8.[1 § 1. Als zich nog geen milieuschade heeft voorgedaan maar er een onmiddellijke dreiging bestaat dat een dergelijke schade zich zal voordoen, kan de bevoegde instantie of haar gedelegeerde op elk moment, overeenkomstig artikel 15.8.4, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995:
1° de exploitant verplichten de nodige preventieve maatregelen te nemen;
2° de exploitant instructies geven die bij het nemen van de nodige preventieve maatregelen moeten worden opgevolgd;
3° zelf de nodige preventieve maatregelen nemen.
§ 2. De bevoegde instantie of haar gedelegeerde brengt de exploitant en de personen op wier terrein de preventieve maatregelen geheel of gedeeltelijk worden genomen, met een beveiligde zending onverwijld op de hoogte van haar besluit, vermeld in paragraaf 1. Dat besluit bevat ten minste:
1° een duidelijke omschrijving van de nodige preventieve maatregelen en/of de instructies die bij het nemen van de nodige preventieve maatregelen moeten worden nageleefd en de eventuele uitvoeringstermijn;
2° de precieze gronden waarop het besluit gebaseerd is;
3° de instantie waarbij beroep kan worden ingediend, alsook de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat beroep moet worden ingediend.
§ 3. [2 Als de maatregelen, vermeld in paragraaf 1, handelingen, inrichtingen of activiteiten omvatten die meldings- of vergunningsplichtig zijn krachtens artikel 4.2.1 en artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of artikel 5.2.1 van het decreet van 5 april 1995, geldt het besluit waarbij de preventieve maatregelen worden opgelegd of het besluit om ambtshalve preventieve maatregelen te nemen, overeenkomstig artikel 15.8.4, tweede lid, van het decreet van 5 april 1995, als meldingsakte of omgevingsvergunning voor die handelingen, inrichtingen of activiteiten.]2.]1
----------
(1)<BVR 2016-12-16/08, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 29-01-2017>
(2)<BVR 2024-07-19/40, art. 26, 005; Inwerkingtreding : 20-09-2024>
Afdeling 2. - Inperkingsmaatregelen
Art.9.[1 § 1. Als er milieuschade is, kan de bevoegde instantie of haar gedelegeerde op elk moment, overeenkomstig artikel 15.8.6, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995:
1° de exploitant verplichten de nodige inperkingsmaatregelen te treffen;
2° de exploitant instructies geven die hij bij het nemen van de nodige inperkingsmaatregelen moet naleven;
3° zelf elke inperkingsmaatregel nemen.
§ 2. Voor er inperkingsmaatregelen als vermeld in paragraaf 1 worden opgelegd of genomen, nodigt de bevoegde instantie of haar gedelegeerde de personen op wier terrein de maatregelen geheel of gedeeltelijk worden genomen en de betrokken exploitant uit om hun opmerkingen te maken.
De uitnodiging, vermeld in het eerste lid, wordt verstuurd met een beveiligde zending en bevat ten minste de volgende informatie:
1° de aard van de voorgenomen maatregel;
2° de termijn waarbinnen opmerkingen kunnen worden gegeven.
§ 3. De bevoegde instantie of haar gedelegeerde brengt de exploitant en de personen op wier terrein de inperkingsmaatregelen geheel of gedeeltelijk worden genomen, met een beveiligde zending onverwijld op de hoogte van haar besluit, vermeld in paragraaf 1. Dat besluit bevat ten minste:
1° een duidelijke omschrijving van de nodige inperkingsmaatregelen en/of de instructies die bij het nemen van de nodige inperkingsmaatregelen moeten worden nageleefd en de eventuele uitvoeringstermijn;
2° de precieze gronden waarop het besluit gebaseerd is;
3° de instantie waarbij beroep kan worden ingediend, alsook de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat beroep moet worden ingediend.
§ 4.[2 Als de maatregelen, vermeld in paragraaf 1, handelingen, inrichtingen of activiteiten omvatten die meldings- of vergunningsplichtig zijn krachtens artikel 4.2.1 en artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of artikel 5.2.1 van het decreet van 5 april 1995, geldt het besluit waarbij de inperkingsmaatregelen worden opgelegd of het besluit om ambtshalve inperkingsmaatregelen te nemen, overeenkomstig artikel 15.8.6, tweede lid, van het decreet van 5 april 1995, als meldingsakte of omgevingsvergunning voor die handelingen, inrichtingen of activiteiten]2.]1
----------
(1)<BVR 2016-12-16/08, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 29-01-2017>
(2)<BVR 2024-07-19/40, art. 27, 005; Inwerkingtreding : 20-09-2024>
Afdeling 3. - Herstelmaatregelen
Art.10.Als er milieuschade is, kan de bevoegde instantie op elk moment, overeenkomstig artikel [1 15.8.6, eerste lid,]1 van het decreet van 5 april 1995 :
1° de exploitant verplichten de [1 nodige]1 herstelmaatregelen te nemen of hem instructies geven die hij bij het nemen van de nodige herstelmaatregelen moet naleven;
2° ambtshalve [1 de nodige]1 herstelmaatregelen nemen.
----------
(1)<BVR 2016-12-16/08, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 29-01-2017>
Art.11. § 1. Als de bevoegde instantie of haar gedelegeerde aanwijzingen heeft dat er milieuschade is veroorzaakt en het voornemen heeft om een exploitant tot de uitvoering van herstelmaatregelen te verplichten, brengt de bevoegde instantie de exploitant en diegene op wiens terrein herstelmaatregelen geheel of gedeeltelijk kunnen worden genomen, daarvan met een beveiligde zending op de hoogte.
De kennisgeving, vermeld in het eerste lid, bevat een korte beschrijving van de aard van de voorgenomen maatregel, als die redelijkerwijs al kan worden bepaald.
§ 2. De exploitant en diegene op wiens terrein herstelmaatregelen geheel of gedeeltelijk kunnen worden genomen, kunnen binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de dag van ontvangst van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1, hun opmerkingen bezorgen aan de bevoegde instantie.
Na ontvangst van de opmerkingen, vermeld in het eerste lid, of na het verstrijken van de termijn daarvoor, neemt de bevoegde instantie een herstelmaatregelenbesluit.
Art.12. § 1. Als de bevoegde instantie van oordeel is dat er milieuschade is veroorzaakt, verplicht de bevoegde instantie de exploitant om een herstelplan voor te leggen.
Het herstelmaatregelenbesluit bevat in het geval, vermeld in het eerste lid, ten minste de volgende gegevens :
1° een termijn waarbinnen de exploitant een herstelplan voorlegt;
2° een verwijzing naar artikel 15.3.3 tot en met 15.3.11 van het decreet van 5 april 1995;
3° de vermelding van de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen het herstelmaatregelenbesluit en de daarvoor uitgetrokken termijn.
4° de exploitant wijzen op de mogelijkheid dat voor de uitvoering van herstelmaatregelen een project-MER, een project-m.e.r.-screeningsnota, een omgevingsveiligheidsrapport, een passende beoordeling, een natuurvergunning of een andere machtiging of vergunning vereist is;
De bevoegde instantie kan in het herstelmaatregelenbesluit tevens :
1° instructies geven over de inhoud van het herstelplan;
2° de exploitant verplichten om zich voor de opmaak van een herstelplan en de uitvoering van de herstelmaatregelen te laten bijstaan door een deskundige. De bevoegde instantie kan afhankelijk van de aard van het schadegeval eisen dat de deskundige een erkenning of bepaalde specialisaties of kwalificaties heeft.
§ 2. De bevoegde instantie brengt de exploitant en diegene op wiens terrein de herstelmaatregelen geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd, met een beveiligde zending op de hoogte van het herstelmaatregelenbesluit.
Art.13. Binnen de door de bevoegde instantie bepaalde termijn zendt de exploitant met een beveiligde zending het herstelplan in één gedrukt exemplaar, alsook via een elektronische drager aan de bevoegde instantie.
Art.14.§ 1. Na de ontvangst van het herstelplan bezorgt de bevoegde instantie met een beveiligde zending een exemplaar van het herstelplan aan :
1° in voorkomend geval, de personen vermeld in artikel 15.6.1 van het decreet van 5 april 1995;
2° de personen op wier terrein de maatregelen geheel of gedeeltelijk worden genomen;
3° de instanties, vermeld in artikel 16, die advies geven over het herstelplan.
§ 2. De personen, vermeld in paragraaf 1, 1° en 2°, kunnen binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de dag van ontvangst van de beveiligde zending, hun opmerkingen bezorgen aan de bevoegde instantie.
De instanties, vermeld in paragraaf 1, 3°, bezorgen binnen een termijn van vijftig kalenderdagen na de dag van ontvangst van de beveiligde zending hun advies aan de bevoegde instantie. Als geen advies wordt bezorgd binnen die termijn, kan de bevoegde instantie aan het adviesvereiste voorbijgaan.
§ 3. Als de in het herstelplan voorgestelde maatregelen vergunningsplichtig zijn als vermeld in artikel [1 15.8.6, tweede lid,]1 van het decreet van 5 april 1995, en de desbetreffende vergunningsprocedure een openbaar onderzoek vereist, bezorgt de bevoegde instantie het herstelplan met een beveiligde zending aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten waar de gronden waarop de vergunningsplichtige maatregelen moeten worden genomen, gelegen zijn.
Binnen een termijn van tien kalenderdagen na de dag van ontvangst van de beveiligde zending maakt de burgemeester het herstelplan gedurende dertig kalenderdagen bekend door aanplakking van een bericht op :
1° de plaats waar de herstelmaatregelen gepland zijn;
2° de plaatsen die gereserveerd zijn voor de officiële berichten van bekendmaking;
3° de website van de gemeente of de gemeenten.
Gedurende de periode van dertig kalenderdagen, vermeld in het tweede lid, legt hij het herstelplan ter inzage bij de diensten van de gemeente. Tijdens die periode kan iedereen schriftelijk bezwaren en opmerkingen richten aan het college van burgemeester en schepenen van de desbetreffende gemeente of gemeenten. Na afloop van de periode van bekendmaking maakt de burgemeester van de desbetreffende gemeente of gemeenten een proces-verbaal op over de ingediende bezwaren en opmerkingen. Uiterlijk vijftig kalenderdagen na de dag van ontvangst van het herstelplan wordt het proces-verbaal aan de bevoegde instantie bezorgd.
----------
(1)<BVR 2016-12-16/08, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 29-01-2017>
Art.15.Binnen een termijn van negentig kalenderdagen na de dag van ontvangst van het herstelplan spreekt de bevoegde instantie zich uit over de conformiteit van het herstelplan met de bepalingen van artikel 15.3.3 tot en met 15.3.11 van het decreet.
Als de bevoegde instantie van oordeel is dat het herstelplan niet conform is, brengt zij de exploitant en diegene op wiens gronden geheel of gedeeltelijk maatregelen worden genomen, daarvan met een beveiligde zending op de hoogte en past de exploitant het herstelplan aan binnen de door de bevoegde instantie bepaalde termijn.
Als de bevoegde instantie van oordeel is dat het herstelplan conform is, bezorgt de bevoegde instantie de exploitant en diegene op wiens gronden geheel of gedeeltelijk maatregelen worden genomen met een beveiligde zending een conformiteitsattest, waarin de bevoegde instantie :
[1 1° de precieze gronden vermeldt waarop het is gebaseerd;
2° een termijn oplegt waarbinnen de herstelmaatregelen moeten worden genomen;
3° eventueel instructies geeft over de modaliteiten van uitvoering van de herstelmaatregelen;]1
[1 4° de instantie vermeldt waarbij beroep kan worden ingediend, alsook de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat beroep moet worden ingediend.]1
----------
(1)<BVR 2016-12-16/08, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 29-01-2017>
Art.16.[1 [2 Als de herstelmaatregelen uit het herstelplan handelingen, inrichtingen of activiteiten omvatten die meldings- of vergunningsplichtig zijn krachtens artikel 4.2.1 en artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of artikel 5.2.1 van het decreet van 5 april 1995, geldt het conformiteitsattest als meldingsakte of omgevingsvergunning voor die handelingen, inrichtingen of activiteiten]2.]1
De adviesverlenende instanties, vermeld in artikel [1 15.8.6, derde lid,]1 van het decreet van 5 april 1995, zijn :
1° als de maatregelen activiteiten omvatten die vergunningsplichtig zijn krachtens het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning :
a) de deputatie als het gaat om activiteiten die in de indelingslijst, opgenomen in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaamse reglement betreffende de milieuvergunning, zijn ingedeeld bij klasse I;
b) het college van burgemeester en schepenen als het gaat om activiteiten die in de indelingslijst, opgenomen in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaamse reglement betreffende de milieuvergunning, zijn ingedeeld bij klasse II;
2° als de maatregelen handelingen omvatten die krachtens de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 vergunningsplichtig zijn, de overheid die zich uitspreekt over de stedenbouwkundige vergunning;
3° het Agentschap voor Natuur en Bos als de maatregelen handelingen omvatten die krachtens :
a) het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu natuurvergunningsplichtig zijn;
b) het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003 houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid een ontheffing op verbodsbepalingen vereisen;
c) het Soortenbesluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009, een afwijking op verbodsbepalingen vereisen;
d) het Bosdecreet van 13 juni 1990 een machtiging vereisen.
In de gevallen, vermeld in artikel 3, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, zijn de adviesverlenende instanties :
1° de gemeente of, in voorkomend geval, de polder of watering, als de maatregelen handelingen omvatten die zich situeren in of in de nabijheid van een onbevaarbare waterloop van derde categorie of van een niet-geklasseerde waterloop die onder hun respectieve beheer valt;
2° de provincie of, in voorkomend geval, de polder, als de maatregelen handelingen omvatten die zich situeren in of in de nabijheid van een onbevaarbare waterloop van tweede categorie;
3° de Vlaamse Milieumaatschappij, als de maatregelen handelingen omvatten die zich situeren in of in de nabijheid van een onbevaarbare waterloop van eerste categorie of als de maatregelen een schadelijk effect kunnen hebben op de toestand van het grondwater;
4° nv De Scheepvaart, Waterwegen en Zeekanaal, het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust of het Departement Mobiliteit en Openbare Werken, afdeling Maritieme Toegang, telkens binnen hun ambtsgebied, als de maatregelen handelingen omvatten die zich situeren in of in de nabijheid van een bestaande of geplande bevaarbare waterloop of haveninfrastructuur binnen de afgebakende zeehavengebieden.
De bevoegde instantie kan andere instanties, dan de instanties vermeld in het tweede en derde lid, om advies vragen.
----------
(1)<BVR 2016-12-16/08, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 29-01-2017>
(2)<BVR 2024-07-19/40, art. 28, 005; Inwerkingtreding : 20-09-2024>
Art.17. De exploitant brengt de bevoegde instantie met een beveiligde zending op de hoogte van de aanvangsdatum en de einddatum van de uitvoering van de herstelmaatregelen.
Art.18. § 1. De bevoegde instantie kan op elk ogenblik en in elk geval na het verstrijken van de termijnen, vermeld in artikel 12, § 1, tweede lid, ambtshalve overgaan tot :
1° de opmaak of aanvulling van een herstelplan;
2° de uitvoering van herstelmaatregelen.
De bevoegde instantie kan de ambtshalve uitvoering van een herstelmaatregel opdragen aan derden.
§ 2. De bevoegde instantie brengt de exploitant, de personen, vermeld in artikel 15.6.1 van het decreet van 5 april 1995, en de personen op wier terrein de maatregelen geheel of gedeeltelijk worden getroffen, met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing om ambtshalve op te treden.
Artikel 13 tot en met artikel 16 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het de bevoegde instantie in voorkomend geval toekomt om het herstelplan te laten aanpassen, als vermeld in artikel 15, tweede lid.
HOOFDSTUK 4. - Het verzoek om maatregelen
Afdeling 1. - De indiening van het verzoekschrift
Art.19. Het verzoek om maatregelen, vermeld in artikel 15.6.1. van het decreet van 5 april 1995, wordt binnen een redelijke termijn nadat van de milieuschade kennis werd genomen, met een beveiligde zending bij de bevoegde instantie ingediend.
Art.20.Om ontvankelijk te zijn moet een verzoek om maatregelen :
1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de verzoeker vermelden;
2° [1 de wijze aangeven waarop de verzoeker milieuschade lijdt of dreigt te lijden, of aantonen dat de verzoeker belang heeft bij de besluitvorming over de schade of dat inbreuk is gemaakt op een recht van de verzoeker, als het bestuursprocesrecht dat als voorwaarde stelt, of aantonen dat de verzoeker een rechtspersoon is die op de datum waarop hij het verzoek indient, voldoet aan de bepalingen van artikel 1 van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu]1;
3° een omschrijving bevatten van de aard, de omvang, de locatie en de datum van vaststelling van de milieuschade;
4° vermelden dat het gaat om een verzoek tot het opleggen van maatregelen als vermeld in titel XV, hoofdstuk VI, van het decreet van 5 april 1995;
5° ondertekend en gedagtekend zijn door de verzoeker of zijn gemachtigde.
In de mate van het mogelijke bevat het verzoek om maatregelen :
1° een omschrijving van de vermoedelijke oorzaak van de milieuschade;
2° een aanwijzing van de exploitant die vermoedelijk de milieuschade veroorzaakt;
3° een inventaris van de bijgevoegde stukken.
----------
(1)<BVR 2024-07-19/40, art. 29, 005; Inwerkingtreding : 20-09-2024>
Afdeling 2. - Beoordeling en kennisgeving
Art.21. De bevoegde instantie onderzoekt de ontvankelijkheid van het verzoek om maatregelen.
De bevoegde instantie brengt de exploitant die vermoedelijk de milieuschade veroorzaakt, met een beveiligde zending ervan op de hoogte dat een ontvankelijk verzoekschrift tot het nemen van maatregelen is ingediend.
De exploitant die vermoedelijk de milieuschade veroorzaakt, kan binnen een termijn van tien kalenderdagen na de dag van ontvangst van de beveiligde zending opmerkingen bezorgen aan de bevoegde instantie.
Art.22. De bevoegde instantie kan de adviesverlenende instanties, vermeld in artikel 16, om advies vragen.
In voorkomend geval zendt de bevoegde instantie met een beveiligde zending een exemplaar van het verzoekschrift aan de adviesverlenende instanties. De adviesverlenende instanties bezorgen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na de dag van ontvangst van de beveiligde zending hun advies aan de bevoegde instantie.
Art.23.Binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de dag van ontvangst van het verzoekschrift brengt de bevoegde instantie met een beveiligde zending de exploitant en de verzoeker op de hoogte van de beslissing over het al dan niet nemen van inperkings- en herstelmaatregelen en de redenen daarvoor.
De beslissing, [1 vermeld in het eerste lid, vermeldt]1 tevens de instantie waarbij beroep kan worden aangetekend, alsook de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat beroep moet worden ingediend.
(1)<BVR 2016-12-16/08, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 29-01-2017>
HOOFDSTUK 5. - Milieuschadecommissie
Art.24. Er wordt een Milieuschadecommissie opgericht die aan de minister advies verleent over het beroep, vermeld in artikel 15.7.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995.
Art.25.[1 De Milieuschadecommissie is samengesteld uit:
1° een externe voorzitter die geen deel uitmaakt van het beleidsdomein Omgeving, en die door de minister wordt aangewezen;
2° een secretaris: een vertegenwoordiger van de subentiteit van het departement, bevoegd voor juridische dienstverlening, die door de leidend ambtenaar wordt aangewezen;
3° een vertegenwoordiger van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, die door de leidend ambtenaar wordt aangewezen;
4° een vertegenwoordiger van de Vlaamse Milieumaatschappij, die door de leidend ambtenaar wordt aangewezen;
5° een vertegenwoordiger van het Agentschap voor Natuur en Bos, die door de leidend ambtenaar wordt aangewezen;
6° drie vertegenwoordigers van het departement, waarvan een vertegenwoordiger deskundig is op vlak van milieuhandhaving, en waarvan een vertegenwoordiger deskundig is op vlak van bestuurlijke handhaving en een vertegenwoordiger deskundig is op vlak van de omgevingsvergunning. De drie vertegenwoordigers worden door de leidend ambtenaar aangewezen;
7° een vertegenwoordiger van de Vlaamse Landmaatschappij, die door de leidend ambtenaar wordt aangewezen;
8° een vertegenwoordiger van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, die door de leidend ambtenaar wordt aangewezen.]1
----------
(1)<BVR 2017-02-24/16, art. 216, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art.26. De Milieuschadecommissie stelt een huishoudelijk reglement op dat minstens het volgende regelt :
1° de bevoegdheden van de voorzitter;
2° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging;
3° de frequentie van de vergaderingen;
4° de voorwaarden waaronder de Milieuschadecommissie een beroep kan doen op externe deskundigen of permanente of tijdelijke werkgroepen kan oprichten.
Het huishoudelijk reglement en de wijzigingen ervan worden medegedeeld aan de minister.
HOOFDSTUK 6. - Procedure van beroep tegen de beslissingen over het al dan niet nemen van maatregelen
Afdeling 1. - Beroepschrift en onderzoek naar ontvankelijkheid
Art.27. De exploitant en de verzoeker of zijn gemachtigde kunnen tegen een beslissing van de bevoegde instantie om al dan niet inperkings- en herstelmaatregelen te nemen als vermeld in artikel 23, beroep instellen.
Art.28. De minister behandelt het beroep, vermeld in artikel 15.7.1 van het decreet van 5 april 1995.
Art.29. Het beroep, vermeld in artikel 15.7.1 van het decreet van 5 april 1995, wordt op straffe van onontvankelijkheid binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de dag van ontvangst van de bestreden beslissing of het bestreden herstelmaatregelenbesluit met een beveiligde zending aan de minister bezorgd, op het adres van de juridische dienst.
Om ontvankelijk te zijn, moet een beroep :
1° de naam, hoedanigheid en de woonplaats van de beroepsindiener en, in voorkomend geval, van zijn gemachtigde vermelden;
2° ondertekend en gedagtekend zijn door de beroepsindiener of zijn gemachtigde;
3° het voorwerp van het beroep vermelden, met een omschrijving van de ingeroepen argumenten;
4° een kopie van de bestreden beslissing bevatten.
Art.30. De juridische dienst onderzoekt de ontvankelijkheid van het beroep.
Als het beroep onontvankelijk wordt bevonden, dan wordt de beroepsindiener daarvan met een beveiligde zending op de hoogte gebracht binnen een termijn van veertien kalenderdagen na de dag van ontvangst van het beroep. De bevoegde instantie ontvangt een kopie van die brief. De procedure voor het niet-ontvankelijk beroep is daarmee beëindigd.
Als het beroep ontvankelijk wordt bevonden, worden de beroepsindiener en de exploitant die vermoedelijk de milieuschade veroorzaakt, daarvan met een beveiligde zending op de hoogte gebracht binnen een termijn van veertien kalenderdagen na de dag van ontvangst van het beroep. De bevoegde instantie ontvangt een kopie van die brief. Het beroep wordt voor advies naar de Milieuschadecommissie verzonden.
Afdeling 2. - Advies van de Milieuschadecommissie
Art.31.Op zijn verzoek wordt de beroepsindiener door de Milieuschadecommissie gehoord. De beroepsindiener richt daarvoor een schriftelijk verzoek, samen met het beroepschrift, tot de secretaris van de Milieuschadecommissie, [1 ...]1.
----------
(1)<BVR 2017-02-24/16, art. 217, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art.32. De Milieuschadecommissie bezorgt het advies van de commissie, samen met alle stukken die in het kader van de procedure tot behandeling aan het dossier werden toegevoegd, aan de minister.
Afdeling 3. - Uitspraak over het beroep door de minister
Art.33.Nadat de Milieuschadecommissie haar advies heeft uitgebracht, neemt de minister een beslissing over het beroep binnen een termijn van negentig kalenderdagen na de ontvankelijkheidsverklaring van het beroep.
Alle personen die overeenkomstig artikel 30, [1 derde]1 lid, op de hoogte werden gebracht van het ontvankelijk beroep, worden binnen tien kalenderdagen na de beslissing met een beveiligde zending van die beslissing op de hoogte gebracht.
Als de uitspraak over het ingediende beroep niet wordt gedaan binnen een termijn van negentig kalenderdagen, wordt het beroep geacht verworpen te zijn.
----------
(1)<BVR 2024-07-19/40, art. 30, 005; Inwerkingtreding : 20-09-2024>
HOOFDSTUK 7. - Procedure van beroep tegen opgelegde maatregelen, preventieve acties en herstelacties
Art.34. De exploitant ten aanzien van wie de bevoegde instantie preventieve acties heeft genomen als vermeld in artikel 15.2.3 van het decreet van 5 april 1995 of herstelacties als vermeld in artikel 15.3.2 van het voormelde decreet, kan tegen de beslissing houdende het opleggen of uitvoeren van die acties beroep indienen bij de minister.
Artikel 28 tot en met 33 zijn van overeenkomstige toepassing op het instellen en de behandeling van dat beroep.
HOOFDSTUK 8. - Kosten
Art.35. Met behoud van de mogelijkheid om kosten te verhalen op eventuele andere aansprakelijken of medeaansprakelijken en de toepassing van de verweermiddelen, vermeld in artikel 15.5.1 tot en met 15.5.6 van het decreet van 5 april 1995, zijn de kosten voor de bijstand van deskundigen, vermeld in artikel 6, tweede lid, en artikel 12, § 1, derde lid, van dit besluit en de kosten voor de uitvoering van de herstelmaatregelen ten laste van de exploitant.
HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art.36. Het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011 tot regeling van het verzoek om maatregelen en de beroepsprocedure in het kader van het voorkomen en herstellen van milieuschade, wordt opgeheven.
Art.37.Dit besluit treedt in werking op een door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, vast te stellen datum.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 1 tot en met 7 en 10 tot en met 20 vastgesteld op 04-09-2014 bij MB 2014-07-16/03, art. 1)
Art.38. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N.Melding van een vooraval.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie <ERRATUM B.St. van 3-12-2013, p. 95432>)