21 JUNI 2013. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 2003 tot vaststelling van de bij decreet te bekrachtigen decretale specifieke eindtermen voor het algemeen secundair onderwijs, wat betreft de pool " sportwetenschappen " (NOTA : bevestigd bij DVR2013-11-22/19, art. 2. Zie ook art. 3)
Art. 1-3
Artikel 1. In artikel 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 2003 tot vaststelling van de bij decreet te bekrachtigen decretale specifieke eindtermen voor het algemeen secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 7 mei 2004, wordt het woord " sport " vervangen door het woord " sportwetenschappen ".
Art.2. In de bijlage bij hetzelfde besluit wordt het punt 5 De pool SPORT vervangen door wat volgt :
" 5. De pool SPORTWETENSCHAPPEN
Uitgangspunten
De decretale specifieke eindtermen sportwetenschappen beogen een integratie van sport en de ondersteunende wetenschappen. Dat houdt in dat de specifieke eindtermen als geheel werken aan :
1° verdieping van de wetenschappen uit de basisvorming in sportcontexten en in aansluitende sport-gerelateerde contexten : medische, maatschappelijke, gezondheid, enzovoort;
2° bijkomende relevante onderdelen uit wetenschapsdomeinen die nodig zijn om bepaalde specifieke fenomenen en onderwerpen uit de sport- en sport-gerelateerde contexten te onderbouwen;
3° een voldoende hoog sportief fysiek niveau door gerichte sportbeoefening, met aandacht voor kennis van en inzicht in de wetenschappelijke aspecten ervan.
Via hun interesse voor sport maken leerlingen kennis met een sterk pakket wetenschappen vanuit sport- en sport-gerelateerde contexten. Die contexten zijn tegelijk het uitgangspunt én het toepassingsgebied van de wetenschappelijke vorming. In de toepassingen kunnen het verband en de wisselwerking tussen de diverse wetenschappelijke disciplines zichtbaar worden gemaakt. Voor jongeren kan dat een motivatie en tegelijk een initiatie zijn.
Inhoudelijk kader
De decretale specifieke eindtermen zijn geordend volgens de volgende onderdelen :
1° motorische competenties : motorische vaardigheden;
2° motorische competentie : wetenschappelijke achtergronden;
3° gezondheid en veiligheid;
4° zelfconcept en sociaal functioneren;
5° samenleving;
6° wetenschappelijke onderzoeksmethodes.
Overzicht
1. Motorische competenties : motorische bekwaamheden
Cluster : vaardig in bewegingsuitvoeringen
Specifieke eindtermen
1. De leerlingen kunnen conditionele, perceptuele, mentale, technische en tactische basisvaardigheden ontwikkelen om tot effectieve bewegingsuitvoering te komen en om een transfer te maken naar verschillende bewegingscontexten.
2. De leerlingen kunnen individueel en in groep bewegingen en acties uitvoeren met inzicht en vaardigheid.
3. De leerlingen kunnen motorische vaardigheden en fysieke bekwaamheden op het gepaste moment inzetten om te komen tot effectieve bewegingsuitvoeringen of om een bepaald spel- of bewegingsdoel te bereiken.
Cluster : inzicht in bewegingsuitvoeringen
Specifieke eindtermen
4. De leerlingen tonen inzicht in bewegingen en acties door :
a) geldende regels, wedstrijdvormen en vooropgestelde normen in acht te nemen;
b) gebruik te maken van procedures en strategieën bij het nemen van beslissingen over de ploegopstelling of het spelsysteem;
c) gepaste technische en tactische vaardigheden in te zetten in complexe spelsituaties;
d) trainingsprincipes voor fysieke bekwaamheden en de toepassing ervan in verschillende bewegingsgebieden correct te interpreteren.
5. De leerlingen kunnen de samenhang van kwalitatieve aspecten zoals ruimtegebruik, timing, houding, vormspanning, ritmisch verloop en bewegingsimpulsen integreren in bewegingsuitvoeringen.
Cluster : bijsturen van bewegingsuitvoeringen
Specifieke eindtermen
6. De leerlingen kunnen zelfstandig de bewegingsuitvoering bijsturen en optimaliseren bij zichzelf en anderen door bewegingskenmerken en bewegingssituaties te analyseren, het motorische leerproces te begrijpen en aangepaste oefenvormen te zoeken en in te oefenen.
7. De leerlingen kunnen haalbare tactische, technische, mentale, conditionele en cognitieve doelen bepalen voor zichzelf en voor een groep, en ze kunnen prioriteiten stellen.
2. Motorische competentie : wetenschappelijke achtergronden
Cluster : Fysiologische en biochemische achtergronden
Specifieke eindtermen
8. De leerlingen kunnen biochemische principes hanteren om de energiehuishouding bij een sportinspanning te verklaren vanuit drie verschillende energiesystemen, namelijk anaeroob alactisch, anaeroob lactisch en aeroob.
9. De leerlingen kunnen principes van inspanning en training koppelen aan wetenschappelijke aspecten van fysieke fitheid en het fysiek prestatievermogen.
10. De leerlingen kunnen statische (isometrische) en dynamische spiercontractie herkennen en verklaren in concrete sport- of trainingssituaties.
11. De leerlingen kunnen het verband leggen tussen homeostatische controlemechanismen (thermoregulatie, osmoregulatie, excretie, zuur-basenregeling) en sportbeoefening.
12. De leerlingen kunnen mogelijkheden en beperkingen van sporters in het nemen van beslissingen verklaren vanuit perceptuele vaardigheden.
Cluster : Biomechanische achtergronden
Specifieke eindtermen
13. De leerlingen kunnen in sport- of bewegingssituaties gebruikmaken van geschikte methoden om bewegingen te observeren en te analyseren.
14. De leerlingen kunnen een technische beschrijving van de bewegingsuitvoeringen geven.
15. De leerlingen kunnen in sport- of bewegingssituaties beweging en verandering in bewegingstoestand kwalitatief beschrijven en in eenvoudige gevallen berekenen.
16. De leerlingen kunnen in sport- of bewegingssituaties wetten van de klassieke mechanica toepassen om de beweging (translatie en rotatie) te begrijpen en bij te sturen met het doel de prestatie te verhogen.
17. De leerlingen kunnen in sport- of bewegingssituaties de invloed van de plaats van het zwaartepunt bij een beweging of evenwichtstoestand beschrijven.
18. De leerlingen kunnen in sport- of bewegingssituaties principes van hydrostatica en hydrodynamica toepassen om de beweging in een middenstof te begrijpen en te optimaliseren.
19. De leerlingen kunnen in sport- of bewegingssituaties de begrippen krachtstoot en hoeveelheid van beweging inzichtelijk toepassen bij verandering van bewegingstoestand.
Cluster : anatomische achtergronden
Specifieke eindtermen
20. De leerlingen kunnen in functie van bewegingsanalyse de structuur en functies van de voornaamste beenderen, gewrichten en spieren in het menselijke lichaam begrijpen en benoemen.
21. De leerlingen kunnen in functie van bewegingsanalyse het verband tussen spierkracht en lichaamsbeweging begrijpen.
3. Gezondheid en veiligheid
Cluster : sport, welzijn, fitheid en gezondheid
Specifieke eindtermen
22. De leerlingen kunnen het individuele en maatschappelijke belang van sport en bewegen voor de fysieke, mentale, en sociale gezondheid duiden.
23. De leerlingen kunnen de invloed van lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen, vrijgekomen of ingenomen in het kader van sportbeoefening, op prestaties, gezondheid en welzijn verklaren.
24. De leerlingen kunnen frequent optredende sportblessures beschrijven en tonen inzicht in de mogelijke primaire en secundaire preventiemaatregelen.
25. De leerlingen kunnen het evenwicht tussen sportprestaties, fysieke conditie en gezondheid nastreven en duiden aan de hand van de interpretatie van meetresultaten.
26. De leerlingen kunnen bij de eigen sportbeoefening belangrijke principes toepassen van fitheid, veiligheid, blessurepreventie, voeding en middelengebruik.
4. Zelfconcept en sociaal functioneren
Cluster : zelfconcept en sociaal functioneren
Specifieke eindtermen
27. De leerlingen kunnen bij sportbeoefening motivatie, bewegingsvreugde, betrokkenheid en positief zelfbeeld kaderen.
28. De leerlingen kunnen bij sportbeoefening mechanismen in het tot stand komen van (sport)groepen en teams herkennen en verklaren.
29. De leerlingen kunnen verantwoorde methoden gebruiken om controle te behouden, stressgevoeligheid te verlagen en mentale weerbaarheid te verhogen.
30. De leerlingen vertonen sociaal aanvaardbaar gedrag op het vlak van fair play, loyaliteit, regelgeving en hiërarchie en bij het uiten van bedenkingen, opmerkingen en gevoelens.
5. Samenleving
Cluster : wisselwerking sport en maatschappij
Specifieke eindtermen
31. De leerlingen kunnen aantonen dat sport en beweging verweven zijn met en effecten hebben op verschillende maatschappelijke domeinen en omgekeerd.
32. De leerlingen kunnen technische innovaties bij sport en bewegingssituaties illustreren.
6. Wetenschappelijke onderzoekmethodes
Cluster : onderzoekcompetentie
Specifieke eindtermen
33. De leerlingen kunnen zich oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken.
34. De leerlingen kunnen een onderzoeksopdracht over sportwetenschappen voorbereiden, uitvoeren en evalueren.
35. De leerlingen kunnen over de onderzoeksresultaten en conclusies rapporteren en ze confronteren met andere standpunten. ".
Art. 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.