Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

18 JANUARI 2013. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 1 en bijlage 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-04-2013 en tekstbijwerking tot 10-09-2013)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Wijziging van titel I van het Vlarem
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de bijlagen van titel I van het Vlarem
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van titel II van het Vlarem
Art. 4-20
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de bijlagen van titel II van het Vlarem
Art. 21-22
HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art. 23-24
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991035487 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Wijziging van titel I van het Vlarem
Artikel 1. Aan artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, worden een punt 64° en een punt 65° toegevoegd, die luiden als volgt :
  " 64° " stuivende stoffen " : niet-verpakte stoffen die bij het transport, de verwerking, de vervaardiging of de opslag tot niet-geleide stofemissies kunnen leiden;
  65° " overslaghoeveelheid van stuivende stoffen " : de aan- of afgevoerde hoeveelheden stuivende stoffen naar of van het terrein van de inrichting, welke van de twee het grootst is. Bij het bepalen van de overslaghoeveelheid worden stoffen van stuifcategorie SC3, zoals vermeld in artikel 4.4.7.2.1 van titel II van het VLAREM, slechts voor 10 % in rekening gebracht;
  66° " opslagcapaciteit voor stuivende stoffen " : de oppervlakte van het terrein die wordt voorbehouden voor de tijdelijke opslag van stuivende stoffen, met uitzondering van de oppervlakte van gesloten opslagplaatsen die voldoen aan de bepalingen van artikel 4.4.7.2.2, tweede lid, van titel II van het VLAREM. Voor bouw-, sloop of wegeniswerken wordt alleen rekening gehouden met de maximale oppervlakte die op één bepaald moment wordt voorbehouden voor opslag van stuivende stoffen. ".

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de bijlagen van titel I van het Vlarem
Art.2. In bijlage 4.A van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010, 15 juli 2011 en 23 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in punt E1 wordt tussen de zinsnede " Meer informatie vindt u op www.lne.be " en de tabel de zin " Ze worden ingedeeld in stuifcategorieën overeenkomstig artikel 4.4.7.2.1 van titel II van het Vlarem. " ingevoegd;
  2° in punt E1 wordt tussen de kolom " stof met CAS-nummer " en de kolom " per dag " een kolom " stuifcategorie " ingevoegd;
  3° in punt E2 wordt tussen de woorden " niet relevant is " en de tabel de zin " Ze worden ingedeeld in stuifcategorieën overeenkomstig artikel 4.4.7.2.1 van titel II van het Vlarem. " ingevoegd;
  4° in punt E2 wordt tussen de kolom " product " en de kolom " per dag " een kolom " stuifcategorie " ingevoegd;
  5° aan deel F " Technische gegevens die bij specifieke aanvragen vereist zijn " wordt een punt F15 toegevoegd, dat luidt als volgt :
  "


F15Waarop heeft uw aanvraag betrekking ?
  een inrichting die beschikt over een opslagcapaciteit voor stuivende stoffen van meer dan 50 000 m2 grondoppervlakte.
  een inrichting met een over de drie voorgaande kalenderjaren gemiddelde overslaghoeveelheid van stuivende stoffen van meer dan 700 000 ton per jaar.
  een inrichting met een verwachte overslaghoeveelheid van stuivende stoffen van meer dan 700 000 ton per jaar.
Als u bij vraag F15 een of meer hokjes hebt aangekruist, voeg dan bij dit formulier als bijlage F15 de gegevens en documenten die vermeld worden in de toelichtingsbijlage bij dit formulier in punt F15. "
  6° in punt H6 wordt onder het aankruishokje " " • F14 " een aankruishokje " • F15 " toegevoegd.

Art.3. Aan bijlage 4.B van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010, 15 juli 2011 en 23 december 2011, wordt een punt F15 toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " F15 STUIVENDE STOFFEN
  Een stofrapport dat minstens de volgende gegevens bevat :
  1° de naam en de contactgegevens van de personen die betrokken zijn bij de opmaak van het stofrapport;
  2° de opslagcapaciteit en de overslaghoeveelheid van stuivende stoffen voor de drie voorgaande kalenderjaren, voor zover mogelijk per stuifcategorie vermeld in artikel 4.4.7.2.1 van titel II van het Vlarem; voor nieuwe inrichtingen en uitbreidingen worden de verwachte hoeveelheden vermeld;
  3° een beschrijving van de behandelingsstappen van de stuivende stoffen in de inrichting, met aanduiding van de potentiële bronnen van niet-geleide stofemissies;
  4° een overzicht van de maatregelen die al van kracht zijn om de stofemissies te voorkomen en te beperken, en een toetsing van die maatregelen aan de beschikbare BBT-documenten en BREF's;
  5° een overzicht van mogelijke bijkomende maatregelen om de stofemissies te voorkomen en te beperken;
  6° een indicatief stappenplan voor de invoering van de geselecteerde bijkomende maatregelen, met vermelding van de randvoorwaarden;
  7° een motivatie waarom bepaalde mogelijke bijkomende maatregelen uit punt 5° niet in het stappenplan zijn opgenomen;
  8° een beschrijving van de types procedures en types voorschriften die worden gehanteerd om de stofemissies te beperken, alsook van de wijze waarop die voorschriften aan de betrokken personeelsleden worden meegedeeld; hierbij wordt ook beschreven op welke manier wordt omgegaan met goederen die bij levering tot een andere stuifcategorie behoren dan wat was verwacht;
  9° een beschrijving van de manier waarop en de periodiciteit waarmee de technische installaties, de behoorlijke werking ervan en de correcte opvolging van de procedures en voorschriften zullen worden gecontroleerd.
  Bij verandering van de inrichting waarvoor al een stofrapport werd opgesteld die leidt tot een toename van de opslagcapaciteit of de overslaghoeveelheden met 50 % of meer ten opzichte van de toestand in het meest recente stofrapport of addendum, wordt bij de aanvraag van die verandering een addendum bij het bestaande stofrapport gevoegd. Dat addendum bevat de punten die aangepast moeten worden tengevolge van de verandering.
  Het stofrapport en het addendum worden goedgekeurd, ondertekend en gedateerd door een erkend MER-deskundige in de discipline lucht en worden ondertekend door de exploitant.
  Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een MER-plichtige inrichting, is een verwijzing naar het milieueffectrapport dat bij de aanvraag gevoegd is, voldoende, voor zover de voormelde gegevens in dat milieueffectrapport zijn opgenomen.
  Er kan verwezen worden naar andere bijlagen van de milieuvergunningsaanvraag. ".

HOOFDSTUK 3. - Wijziging van titel II van het Vlarem
Art.4. In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het opschrift " Definitie brandstoffen (vaste) (hoofdstuk 5.6) " en de definitie " stuivende stoffen " in " Definitie brandstoffen (vaste) (hoofdstuk 5.6) " worden opgeheven;
  2° het opschrift " Definities metalen (hoofdstuk 5.29) " en de definitie " stuivende stoffen " in " Definities metalen (hoofdstuk 5.29) " worden opgeheven;
  3° de definitie " stuivende minerale stoffen " onder het opschrift " Definities minerale producten (hoofdstuk 5.30) " wordt opgeheven.

Art.5. Aan artikel 4.1.8.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan paragraaf 1 wordt een punt 5° toegevoegd dat luidt als volgt : " 5° inrichtingen met een opslagcapaciteit voor stuivende stoffen van meer dan 50.000 m2 grondoppervlakte, inrichtingen met een gemiddelde overslaghoeveelheid van stuivende stoffen over de drie voorgaande kalenderjaren van meer dan 700 000 ton per jaar en inrichtingen met een verwachte overslaghoeveelheid van stuivende stoffen van meer dan 700 000 ton per jaar; ";
  2° er wordt een nieuwe paragraaf 3bis ingevoegd die luidt als volgt :
  " § 3bis. Inrichtingen die overeenkomstig paragraaf 1, 5°, een integraal milieujaarverslag indienen, maken een onderbouwde kwantitatieve inschatting van hun niet-geleide stofemissies en nemen deze inschatting op in hun integraal milieujaarverslag ".
  3° In paragraaf 5, 1°, wordt de zinsnede 'vermeld in § 1, 1°, 2° en 4° ' vervangen door de zinsnede 'vermeld in paragraaf 1, 1°, 2°, 4° en 5° '.

Art.6. Aan hoofdstuk 4.4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 7 maart 2008 en 19 september 2008, wordt een afdeling 4.4.7, die bestaat uit artikel 4.4.7.1.1 tot en met 4.4.7.2.10, toegevoegd, die luidt als volgt :
  " Afdeling 4.4.7. - Beheersing van niet-geleide stofemissies
  Onderafdeling 4.4.7.1. - Algemene bepalingen Art. 4.4.7.1.1. § 1. De exploitant neemt maatregelen om de stofemissies die afkomstig zijn van de opslag van stuivende stoffen en van installaties waarbij stuivende stoffen worden getransporteerd of behandeld, zo laag mogelijk te houden.
  De maatregelen houden rekening met het type en de eigenschappen van de stuivende stoffen of zijn componenten, de (ont)ladingsinstallatie en -methode, de massastroom, de meteorologische omstandigheden, storingen aan installaties en de locatie van de (ont)laadplaats. Ook veiligheidsaspecten worden in rekening gebracht.
  § 2. De technische installaties die stofemissies kunnen veroorzaken, en de installaties voor de reductie van de stofemissies worden tijdig onderhouden en gecontroleerd om stofemissies te minimaliseren. Stoffilters worden tijdig vervangen om de goede werking te verzekeren.
  § 3. Vanaf 1 januari 2014 moet de exploitant procedures en instructies voor de beheersing van de niet-geleide stofemissies ter beschikking hebben voor het eigen personeel en voor het personeel van derden die op de inrichting activiteiten uitvoeren met een potentiële impact op de stofemissies.
  § 4. Gemorste stoffen die aanleiding kunnen geven tot stofvorming, worden na de beëindiging van de handeling zo snel mogelijk verwijderd.
  Onderafdeling 4.4.7.2. - Bijzondere bepalingen Art. 4.4.7.2.1. Stuivende stoffen worden in bijlage 4.4.7.1 in stuifcategorieën ingedeeld op basis van de stuifgevoeligheid van de stof en de mogelijkheid om de verstuiving al dan niet door bevochtiging tegen te gaan. De verschillende stuifcategorieën zijn :
  1° SC1 : stuifgevoelig, niet bevochtigbaar;
  2° SC2 : stuifgevoelig, wel bevochtigbaar;
  3° SC3 : nauwelijks stuifgevoelig;
  De minister kan bijlage 4.4.7.1 aanvullen of wijzigen.
  Vanaf 1 januari 2014 bepaalt de exploitant zelf de stuifcategorie op basis van de indeling van vergelijkbare stoffen in bijlage 4.4.7.1 wat betreft de stuifgevoeligheid of op basis van een specifiek daarvoor ontwikkelde test als :
  1° een stof ingedeeld is in de tabel van bijlage 4.4.7.1, maar de fysicochemische eigenschappen gedurende haar verblijftijd op het bedrijfsterrein voortdurend van die aard zijn dat ze in een andere stuifcategorie thuishoort. De exploitant houdt de stuifcategorie en de motivatie ervan ter beschikking van de toezichthoudende overheid;
  2° de stof niet in de tabel van bijlage 4.4.7.1 is ingedeeld.De exploitant legt de stuifcategorie en de motivatie ervan vast voor ontvangst van de goederen en houdt de informatie ter beschikking van de toezichthoudende overheid. Als bij de ontvangst van de goederen blijkt dat ze tot een andere stuifcategorie behoren dan wat was verwacht, neemt de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen om de stofemissie tot een minimum te beperken.
  Art. 4.4.7.2.2. Stuivende stoffen van stuifcategorie SC1 worden in een gesloten opslagplaats of afgedekt met fijnmazige netten of zeilen opgeslagen. In geval van afdekking worden passende maatregelen genomen om stofemissies bij het vullen en afgraven van de opslaghoop tegen te gaan.
  Het aantal openingen in een gesloten opslagplaats is zo laag mogelijk. De openingen zijn zo klein mogelijk. Niet-functionele openingen worden dichtgemaakt. Functionele openingen in de gesloten opslagplaats worden zoveel mogelijk gesloten gehouden. Bij het vullen of het ledigen van een gesloten opslagplaats worden de overstortpunten zo ver mogelijk van de openingen geplaatst.
  Art. 4.4.7.2.3. Artikel 4.4.7.2.4 tot en met 4.4.7.2.10 zijn, tenzij anders bepaald in de milieuvergunning, van toepassing op inrichtingen die een van de volgende kenmerken vertonen :
  1° een opslagcapaciteit voor stuivende stoffen van meer dan 5 000 m2 grondoppervlakte;
  2° een over de drie voorgaande kalenderjaren gemiddelde overslaghoeveelheid van stuivende stoffen van meer dan 70.000 ton per jaar;
  3° een in het komende kalenderjaar verwachte overslaghoeveelheid van stuivende stoffen van meer dan 70 000 ton per jaar.
  Art. 4.4.7.2.4. Informatie over onderhoudsbeurten voor de technische installaties, vermeld in artikel 4.4.7.1.1, § 2, wordt bijgehouden en wordt ter inzage gehouden van de toezichthoudende overheid.
  Art. 4.4.7.2.5. § 1. Bij opslag in de open lucht van stuivende stoffen van stuifcategorie SC2 en SC3 wordt stofverspreiding maximaal beperkt door het bevochtigen van de stuivende stoffen. Voor zover de karakteristieken van het terrein en de vaste installaties dat toelaten, worden bijkomend de volgende maatregelen genomen :
  1° het opslagterrein voorzien van windreductieschermen;
  2° een ommuring of een groenscherm;
  3° de opgeslagen hoeveelheid in zo weinig mogelijk hopen verzamelen;
  4° de hellingsgraad van de hopen zo kiezen dat de toplaag niet afglijdt.
  Punt 2° is niet van toepassing op bouw-, sloop- of wegeniswerken.
  § 2. Als droog of winderig weer wordt voorspeld, worden de hopen extra besproeid met water of schuim.
  Het besproeien kan worden vervangen door het bespuiten met een vastleggend middel als de goede werking van het middel is gegarandeerd. Kammen en beschadigingen van het vastleggende middel in de opslaghoop worden gecontroleerd en hersteld. De bespuiting wordt herhaald als dat uit het oogpunt van het voorkomen van stofverspreiding noodzakelijk blijkt.
  § 3. Als de maatregelen, vermeld in paragraaf 1 en 2, niet worden genomen, wordt de opslaghoop afgedekt met fijnmazige netten of zeilen of wordt overgegaan tot een gesloten opslag, zoals bepaald in artikel 4.4.7.2.2, tweede lid.
  Art. 4.4.7.2.6. § 1. Stofverspreiding bij het transport, het laden en het lossen van stuivende stoffen wordt maximaal voorkomen door :
  1° bevochtigbare stoffen van stuifcategorie SC2 afdoende te bevochtigen;
  2° aan de operatoren procedures voor het gebruik van de transport- en overslagmiddelen ter beschikking te stellen die minstens de relevante elementen bevatten die worden vermeld in bijlage 4.4.7.2.
  Bijlage 4.4.7.2 kan door de minister aangevuld of gewijzigd worden.
  § 2. Stofverspreiding bij het transport, het laden en het lossen van stuivende stoffen via grijpers wordt maximaal voorkomen door :
  1° het gebruik van een grijper waarbij de grijperschalen goed aansluiten;
  2° het gebruik van een bovenaan semigesloten of gesloten grijper voor stoffen uit stuifcategorie SC1 en SC2, voor zover de behandelde stof dat toelaat.
  § 3. Stofverspreiding bij het transport, het laden en het lossen van stuivende stoffen via transportbanden wordt maximaal voorkomen door :
  1° als stofemissies visueel waarneembaar blijven na de toepassing van de code van goede praktijk, vermeld in bijlage 4.4.7.2, open transportbanden in de buitenlucht af te schermen tegen windaanval via langsschermen, dwarsschermen of overkappingen;
  2° als stofemissies visueel waarneembaar blijven na het nemen van de maatregelen, vermeld in punt 1°, over te schakelen op een gesloten transportsysteem.
  Een vast opgestelde transportband voor het vervoer van stoffen van stuifcategorie SC1 die in gebruik wordt genomen na 31 december 2013, wordt gesloten of overdekt uitgevoerd. Dat geldt niet voor de delen van de transportband die worden beladen door een storttrechter of een ander overslagsysteem.
  § 4. Stofverspreiding bij overslagpunten van continue transportsystemen wordt maximaal voorkomen door :
  1° de overslagpunten waar stoffen van stuifcategorie SC2 worden overgeslagen, te bevochtigen of te benevelen als de producten op voorhand niet voldoende bevochtigd zijn;
  2° als de maatregelen, vermeld in punt 1°, niet kunnen worden toegepast of als ook na het nemen van die maatregelen nog visueel waarneembare stofverspreiding plaatsvindt, de overslagpunten waar stoffen van stuifcategorie SC2 worden overgeslagen, te voorzien van windreductieschermen, als dat technisch mogelijk is;
  3° de overslagpunten bij vaste transportsystemen voor stoffen van stuifcategorie SC1 te voorzien van een behuizing of een stofafzuiging als dat technisch haalbaar is. Dat geldt ook voor de stuifcategorieën SC2 en SC3 als stofemissies visueel waarneembaar blijven na het nemen van de maatregelen, vermeld in punt 1° en punt 2° ;
  4° de lospunten van mobiele transportbanden voor stoffen van stuifcategorie SC1 te voorzien van een afscherming die zo goed mogelijk aansluit op het laadpunt van het volgende transportsysteem of een stofafzuiging. Dat geldt ook voor de stuifcategorieën SC2 en SC3 als stofemissies visueel waarneembaar blijven na het nemen van de maatregelen, vermeld in punt 1° en punt 2°.
  § 5. Stofverspreiding bij het laden en het lossen van stuivende stoffen via storttrechters wordt maximaal voorkomen door :
  1° de storttrechter voor stoffen van stuifcategorie SC1 te voorzien van doelmatige keerschotten of roosters. Dat geldt ook voor stoffen van stuifcategorie SC2 die niet voldoende bevochtigd worden;
  2° vaste storttrechters voor stoffen van stuifcategorie SC1 te voorzien van een stofafzuiginstallatie tenzij dat niet kan wegens locatiespecifieke omstandigheden. Deze maatregel moet niet genomen worden als de exploitant kan aantonen dat de storttrechter maximaal 10 % van de tijd dat hij in gebruik is, wordt gebruikt voor het laden en lossen van stoffen van stuifcategorie SC1.
  § 6. Stofverspreiding bij het laden en het lossen van stuivende stoffen via stortgoten, vulbuizen, vulpijpen en transportbanden wordt maximaal voorkomen door :
  1° als dat technisch en operationeel mogelijk is, de laad- en losinstallatie te voorzien van remschotten of het uiteinde ervan aan te passen opdat stofverspreiding beperkt wordt;
  2° als dat operationeel mogelijk is, nieuwe laad- en losinstallaties te voorzien van remschotten of het uiteinde van de installatie aan te passen opdat stofverspreiding beperkt wordt.
  § 7. Stofverspreiding bij het laden en het lossen van vrachtwagens en treinwagons met stuivende stoffen wordt maximaal voorkomen door :
  1° voor vrachtwagens die het bedrijfsterrein verlaten, een open laadbak, gevuld met stoffen van stuifcategorie SC1, af te dekken met een dekzeil. Dat geldt ook bij stoffen van stuifcategorie SC2 als het vochtgehalte ervan onvoldoende is om stofverspreiding te vermijden;
  2° de valputten waarin stuivende stoffen worden gestort, te voorzien van keerschotten.
  Als het laden van de laadbak of het transport dat het bedrijfsterrein verlaat, wordt uitgevoerd door derden, zullen aan het personeel van die derden instructies ter beschikking gesteld worden conform punt 1°.
  Art. 4.4.7.2.7. Stofverspreiding door verkeer op en rond het bedrijfsterrein wordt maximaal voorkomen door :
  1° de wegen op het terrein regelmatig schoon te maken;
  2° de voertuigsnelheid op het terrein te beperken;
  3° de wegen van het terrein te besproeien als er kans op stofverspreiding is;
  4° de plaatsen waar de op- en overslag plaatsvindt,regelmatig te reinigen;
  5° maatregelen te nemen om stofverspreiding op de openbare weg maximaal te voorkomen.
  Art. 4.4.7.2.8. De exploitant zorgt minstens gedurende de periode dat overslagactiviteiten plaatsvinden voor toezicht op de op- en overslagactiviteiten om stofemissies snel waar te nemen en de oorzaak ervan te achterhalen, zodat de gepaste maatregelen getroffen kunnen worden.
  Art. 4.4.7.2.9. De exploitant moet vanaf 1 juli 2015 voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 4.4.7.2.2 tot en met artikel 4.4.7.2.8.
  In afwijking van het eerste lid moet de exploitant vanaf 1 januari 2014 voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 4.4.7.2.2 tot en met artikel 4.4.7.2.8, voor procedures en handelingen die niet leiden tot noodzakelijke wijzigingen van de infrastructuur.
  Art. 4.4.7.2.10. § 1. De exploitant stelt een stofrapport, als vermeld in punt " F15 " van bijlage 4.B van titel I van het Vlarem, op voor de volgende inrichtingen :
  1° inrichtingen met een opslagcapaciteit voor stuivende stoffen van meer dan 50 000 m2 grondoppervlakte;
  2° inrichtingen met een over de drie voorgaande kalenderjaren gemiddelde overslaghoeveelheid van stuivende stoffen van meer dan 700 000 ton per jaar.
  Het stofrapport wordt bij de aanvraag van een milieuvergunning gevoegd of wordt per aangetekende brief bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen.
  De verplichting geldt uiterlijk op 1 juli 2014.
  § 2. Bij een toename van de opslagcapaciteit of de overslaghoeveelheden met 50 % of meer ten opzichte van de toestand in het meest recente stofrapport of addendum, stelt de exploitant een addendum bij het bestaande stofrapport, vermeld in punt " F15 " van bijlage 4.B van titel I van het Vlarem, op. Dat addendum wordt bij de aanvraag van een milieuvergunning gevoegd of wordt per aangetekende brief bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen. ".

Art.7. In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk 5.6, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, dat bestaat uit artikel 5.6.1.1 tot en met 5.6.3.1, opgeheven.

Art.8. Artikel 5.10.0.2 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.9. In artikel 5.10.0.3 van hetzelfde besluit worden de woorden ', alsmede voor het laden en lossen bepaald in artikel 5.10.0.2,' opgeheven.

Art.10. In artikel 5.10.0.3 van hetzelfde besluit worden paragraaf 1 en paragraaf 2 opgeheven.

Art.11. Aan afdeling 5.18.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt een artikel 5.18.1.3 toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Art. 5.18.1.3. Bij de ontginning van oppervlaktedelfstoffen wordt het rooien van bomen en het weghalen van de toplaag zo kort mogelijk voor de aanvang van de ontginningswerken uitgevoerd. ".

Art.12. Artikel 5.28.1.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt opgeheven.

Art.13. Artikel 5.28.1.4 en 5.28.1.5 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.14. Artikel 5.29.0.3 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.15. In artikel 5.29.0.4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebacht :
  1° paragraaf 2 wordt opgeheven;
  2° in paragraaf 3, punt 1°, worden de woorden 'van de artikelen 5.29.0.3. en 5.29.0.4.' vervangen door de woorden 'van paragraaf 1 van dit artikel'.

Art.16. Artikel 5.29.0.5 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.17. Artikel 5.30.0.3 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.18. In artikel 5.30.0.4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° paragraaf 1 tot en met paragraaf 3 worden opgeheven;
  2° in paragraaf 4 wordt het tweede lid opgeheven;
  3° er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 5. Cementsilo's worden uitgerust met een onderdrukbeveiliging, een overvulbeveiliging en zelfreinigende stoffilters. ".

Art.19. Artikel 5.30.0.5 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.20. Aan afdeling 5.30.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt een artikel 5.30.2.7 toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Art. 5.30.2.7. De exploitant van een betoncentrale of een asfaltbetoninstallatie legt aan leveranciers van minerale producten instructies voor om stofemissies bij het ledigen van de bulkwagen in de silo te vermijden. In deze instructies wordt ten minste opgelegd om drukstoten bij het ledigen van de bulkwagen te vermijden. ".

HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de bijlagen van titel II van het Vlarem
Art.21. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012, wordt een bijlage 4.4.7.1 ingevoegd, die bij dit besluit is gevoegd.

Art.22. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012, wordt een bijlage 4.4.7.2 ingevoegd, die bij dit besluit is gevoegd.

HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art.23.
  <Opgeheven bij BVR 2013-06-07/42, art. 234, 002; Inwerkingtreding : 20-09-2013>

Art.24. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

  Brussel, 18 januari 2013.
  De minister-president van de Vlaamse Regering,
  K. PEETERS
  De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
  J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 4.4.7.1. - Indeling stuifgevoelige stoffen in stuifgevoeligheidscategorieën als vermeld in artikel 4.4.7.2.1


<td colspan="4" valign="top">Voetnoten<td colspan="4" valign="top">1. geldt voor opslag; laden en lossen SC2<td colspan="4" valign="top">2. geldt voor opslag; laden en lossen SC3<td colspan="4" valign="top">3. voorlopige indeling<td colspan="4" valign="top">4. ingedeeld op basis van meting met methode EPA-microwindtunnel<td colspan="4" valign="top">5. ingedeeld op basis van meting met Lundgrenmethode
ProductSpecificatieStuifcategorieVoetnoot
Abbrände (pyrietas) SC2 
Aluinaarde SC1 
Bariet SC1 
Bariet (gemalen) SC1 
BauxietChina gecalcineerdSC1 
 gecalcineerdSC1 
 ruw bauxietSC3 
Bimskies SC2 
Borax SC1 
Bodemasvochtgehalte 30 %SC24)
Bruinsteen SC2 
Calcium Carbid SC1 
Carborundum SC3 
Cementvochtgehalte 0,3 %SC15)
 Klinker (grondstof)SC1 
CokessteenkoolcokesSC2 
 petroleumcokes, grofSC2 
 petroleumcokes, fijnSC2 
 petroleumcokes, gecalcineerdSC1 
 petroleumcokes oiled/non-oiledSC25)
 fluid cokesSC1 
Derivaten en aanverwante productenaardappelmeelSC1 
 aardappelschijfjesSC1 
 alfalfapelletsSC1 
 amandelmeelSC1 
 appelpulppelletsSC1 
 babassupelletsSC1 
 babassuschrootSC1 
 beendermeelSC1 
 beenderschrootSC1 
 bierbostelpelletsSC1 
 bladmeelpelletsSC1 
 boekweitmeelSC1 
 cacaobonenSC13)
 corndistillergrainpelletsSC1 
 corndistillergrainmeelSC1 
 corncobpelletsSC1 
 cornplantpelletsSC1 
 citruspelletsSC1 
 D.F.G. pellets (maiskiempellets)SC1 
 druivenpulpgranulaatSC25)
 gerstemeelSC1 
 gerstpelletsSC1 
 grondnotenSC3 
 grondnotenpelletsSC1 
 grondnotenschrootSC1 
 quarbeanmealpelletsSC1 
 quarbeanmealSC1 
 havermeelSC1 
 haverpelletsSC1 
 hominecychoppelletsSC1 
 hominecychopmeelSC1 
 houtsnippers (vochtgehalte 44 %)SC24)
 katoenzaadpelletsSC1 
 katoenzaadschrootSC1 
 kapokzaadpelletsSC1 
 kapokzaadschrootSC1 
 kardizaadschrootSC1 
 koffiepulppelletsSC1 
 kokosgruis (vochtgehalte 81,1 %)SC25)
 kopraSC3 
 kopracakesSC1 
 koprachipsSC1 
 koprapelletsSC1 
 kopraschrootSC1 
 lijnzaadpelletsSC1 
 lijnzaadschrootSC1 
 lucernepelletsSC1 
 macojapelletsSC1 
 macojaschrootSC1 
 macunameelSC1 
 maisglutenpelletsSC1 
 maisglutenmeelSC1 
 maismeelSC1 
 maltsproutpelletsSC1 
 mangopelletsSC1 
 mangoschrootSC1 
 maniokpellets, hardSC1 
 maniokwortelSC1 
 mengvoederpelletsSC1 
 millrunpelletsSC1 
 miloglutenpelletsSC1 
 milomeelSC1 
 moutkiempelletsSC1 
 negerzaadpelletsSC1 
 negerzaadschrootSC1 
 olijfpulppelletsSC1 
 olijfschrootSC1 
 palmpittenSC3 
 palmpittenpelletsSC1 
 palmpittenschilfersSC24)
 palmpittenschrootSC1 
 palmpittencakesSC1 
 peanuthullpelletsSC1 
 pine-applepelletsSC1 
 pollardpelletsSC1 
 raapzaadpelletsSC1 
 raapzaadschrootSC1 
 ricehullpelletsSC1 
 ricehuspelletsSC1 
 ricebranSC1 
 roggemeelSC1 
 roggepelletsSC1 
 safflowerzaadpelletsSC1 
 safflowerzaadschrootSC1 
 salseedextractionpelletsSC1 
 salseedschrootSC1 
 sesamzaadpelletsSC1 
 sesamzaadschrootSC1 
 shearnutmeelSC24)
 shearnutschroot (vochtgehalte 10 %)SC24)
 soiulacpelletsSC1 
 sorghumzaadpelletsSC1 
 sojapelletsSC1 
 sojachipsSC1 
 sojameelSC1 
 sojaschrootSC1 
 splentgrainpelletsSC1 
 suikerbietenpulppelletsSC1 
 suikerrietpelletsSC1 
 sweetpotatopelletsSC1 
 tapiochipsSC1 
 tapiocabrokjesSC1 
 tapiocapellets, hardSC1 
 tapiocapellets, nativesSC1 
 tarwemeelSC1 
 tarwepelletsSC1 
 theepelletsSC1 
 tucumschrootSC1 
 veevoederpelletsSC1 
 zonnebloemzaadpelletsSC1 
 zonnebloemzaadschrootSC1 
DolomietbrokkenSC3 
 gemalenSC1 
Ertsamarilerts, brokkenSC3 
 chroomertsSC2 
 ijzererts (zie IJzererts)  
 koperertsSC2 
 loodertsSC2 
 mangaanertsSC31)
 tantalietertsSC2 
 titaanerts (zie Titaan)  
 zinkblendeSC2 
Ferrochroom, brokken SC3 
Ferrofosfor, brokken SC3 
Ferromangaan, brokken SC3 
Ferrosilicium, brokken SC1 
Fosfaatgehalte vrij vocht >4 gew %SC2 
 gehalte vrij vocht <1 gew %SC1 
Gips SC1 
 gipsstof grof (vochtgehalte 33,5 %)SC24)
Glasafval SC3 
GraanboekweitSC1 
 gerst (vochtgehalte 4,2 %)SC15)
 gortSC1 
 haverSC3 
 haverscreeningsSC1 
 kaficornSC1 
 lijnzaadscreeningsSC1 
 maïsSC1 
 milicornSC1 
 moutSC1 
 raapzaadscreeningsSC1 
 ricehuskSC1 
 roggeSC1 
 rijstSC3 
 sojagritsSC1 
 sorghumzaadSC1 
 tarweSC1 
Graniet SC24)
Grind   
Grof toeslagmateriaal voor de betonmortel en betonproductenindustrie (waaronder grind, lytag, kalksteen, lava, granulaat) SC3 
Grondgrond (vochtgehalte 4,5 %)SC24)
 leemgrond (vochtgehalte 3,6 %)SC24)
 veengrond (vochtgehalte 50 %)SC25)
 veengrond (vochtgehalte 60 %)SC35)
 Klei- en leemgrondSC2 
Hoogovenslakken SC2 
 slakken (vochtgehalte 0,2 %)SC25)
Huisvuil .. 
IJzererts Beeshoek, fijn ertsSC31)
 Beeshoek, stuk ertsSC31)
 Bomi Hill, stuk ertsSC2 
 Bong Range pelletsSC31)
 Bong Range concentraatSC22)
 Braz. Nat. ertsSC2 
 Carol Lake pelletsSC31)
 Carol Lake concentraatSC22)
 Cassinga, fijn ertsSC2 
 Cassinga, stuk ertsSC31)
 Cassinga pelletsSC3 
 Cerro Bolivar ertsSC2 
 Coto Wagner ertsSC32)
 Dannemora ertsSC2 
 El Pao, fijn ertsSC2 
 Fabrica pelletsSC31)
 Fabrica Sinter FeedSC3 
 Fabrica Special pellet oreSC3 
 F'Derik HoSC2 
 Fire Lake pelletsSC31)
 Grängesberg ertsSC2 
 Hamersley PebbleSC31)
 llmeniet ertsSC3 
 Itabira Special sinter feedSC3 
 Itabira Run of MineSC31)
 Kiruna B, fijn ertsSC3 
 Kiruna pelletsSC31)
 Malmberg pelletsSC3 
 Manoriver HoSC2 
 Menera, fijn ertsSC3 
 Mount Newman pelletsSC2 
 MigroliteSC2 
 Mount Wright concentraatSC22)
 Nimba, fijn ertsSC3 
 Nimba ertsSC2 
 Pyriet ertsSC2 
 Robe River, fijn ertsSC31)
 Samarco pelletsSC31)
 Sishen, stuk ertsSC31)
 Sishen, fijn ertsSC31)
 Svappavaara ertsSC2 
 Svappavaara pelletsSC2 
 Sydvaranger pelletsSC31)
 Tazadit, fijn ertsSC31)
Kalkzout SC3 
KalkbrokkenSC3 
 gemalenSC1 
 natte kalk (vochtgehalte >10 %)SC3 
Kalkzandsteen (fijne fractie, droog) SC15)
Kalkzandsteen granulaat SC15)
Kattenbakkorrelsvochtgehalte 0,2 %SC15)
Kleiklei SC2 
 chamotte (gebakken klei)SC2 
Kolenbruinkool, brikettenSC2 
 poederkolenSC1 
 kolen vochtgehalte > 8 %SC2 
 kolen vochtgehalte < 8 %SC2 
 antracietSC2 
KunstmestammonsulfaatsalpeterSC1 
 diamfosfaatSC1 
 dubbelsuperfosfaat, poederSC1 
 dubbelsuperfosfaat, korrelsSC1 
 kalkammon-salpeterSC1 
 nitraat meststof (vochtgehalte < 0,2 %)SC14)
 nitraat meststof vermalen (vochtgehalte < 0,2 %)SC14)
 tripelsuperfosfaat, poederSC1 
 zwavelzure ammoniakSC1 
Kyaniet SC2 
Leem SC2 
Metallisch slijpstofvochtgehalte 0,6 %SC14)
Metselpuin SC35)
Nepheline SC1 
Olivin steen SC2 
Ongebluste kalk SC1 
Ovenstof (flue dust) SC1 
PeulvruchtenbonenSC1 
 erwtenSC1 
 guarsplitSC1 
 linzenSC1 
 lupinezaadSC1 
 paardenbonenSC1 
 sojabonenSC1 
 sojabeanhuskSC1 
 sojascreeningsSC1 
 wikkenSC1 
Piekijzer SC2 
Puinte breken en te zeven - bevochtigbaar SC2 
 te breken en te zeven - niet bevochtigbaar SC1 
Puingranulaat SC35)
Pyrietas SC2 
PolymeerproduktenkunststofpoederSC1 
Potas SC1 
Puimsteen SC3 
Roet SC1 
Schroot, ferrometaal met een belangrijke mate van roestvorming SC2 
Sillimaniet SC3 
Sintels, slakken SC2 
Sintermagnesiet SC1 
Soda SC1 
Suiker SC3 
TalkgemalenSC1 
 gebrokenSC1 
Tapioca (zie Derivaten)   
TitaanilmenietSC3 
 rutielSC1 
 rutielzandSC1 
 rutielslakkenSC3 
Toonaarde (zie Aluinaarde)   
Ureum SC1 
Vanadiumslakken SC2 
Veltspaat SC3 
VermiculietbrokkenSC1 
 gemalenSC1 
Vliegasvochtgehalte < 1 %SC24) 5)
Vloeispaat SC3 
Wolastonie SC3 
Wegenzout SC3 
Zaden en aanverwante produktendarizaadSC1 
 kanariezaadSC3 
 kardizaadSC1 
 koolzaadSC1 
 lijnzaadSC3 
 maanzaadSC3 
 millietzaadSC3 
 mosterdzaadSC3 
 negerzaadSC3 
 paricumzaadSC1 
 raapzaadSC3 
 safflowerzaadSC3 
 sesamzaadSC3 
 tamarinzaadSC1 
 zonnebloemzaadSC3 
Zandfijn zandSC2 
 grof zand (waaronder beton-, metsel- en filterzand voor de betonmortel en betonproductenindustrie)SC2 
 olivinzandSC2 
 rutielzand (zie Titaan)  
 speelzand (grof zand, vochtgehalte 2,5 %)SC25)
 zilverzand (vochtgehalte 2,0 %)SC25)
 zilverzand (vochtgehalte 3,8 %)SC35)
 zirconzandSC1 
Zwaarspaat SC3 
ZwavelgrofSC2 
 FijnSC1 
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2013 tot wijziging van artikel 1 en bijlage 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.
  Brussel, 18 januari 2013.
  De minister-president van de Vlaamse Regering,
  K. PEETERS
  De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
  J. SCHAUVLIEGE

Art. N2. Bijlage 4.4.7.2. - In overweging te nemen elementen bij het opstellen van procedures voor overslag van stuivende stoffen als vermeld in artikel 4.4.7.2.6

  De exploitant stelt ter uitvoering van artikel 4.4.7.2.6 per activiteit procedures op voor de overslag van stuivende stoffen.
  Daarbij worden minstens de volgende maatregelen in overweging genomen :
  1° voor grijpers :
  a. hijsen, zwenken en vieren :
  - grijpers die bovenaan geopend zijn, worden niet overladen;
  - de schalen van de grijper worden gesloten bij het hijsen, zwenken en vieren;
  - bij het zwenken drijft men de snelheid geleidelijk op om bruuske bewegingen te vermijden;
  b. openen :
  - de grijper wordt traag geopend;
  - boven een storthoop wordt de grijper zo laag mogelijk (< 1-2 m) geopend;
  - boven een lichter of ander schip wordt de grijper pas geopend nadat die tot in het ruim van de lichter of het schip is gedaald. In de nabijheid van de brug of de stuurhut kan men de grijpers om veiligheidsredenen slechts tot net boven de brug of stuurhut laten zakken;
  - bij een storttrechter (hopper) wordt de grijper pas geopend als hij tot onder de bovenwanden van de storttrechter is gezakt;
  - na het ontladen wordt de grijper voldoende lang in de recipiënt gelaten om een goede ontlading te garanderen;
  c. bij het onderhoud van de grijper wordt erop gelet dat de grijperschalen op elk moment goed afgesloten zijn;
  d. een onderhoudsplan voor de grijper wordt opgesteld en uitgevoerd;
  2° voor wielladers :
  a. het gebruik van wielladers in de openlucht wordt zoveel mogelijk beperkt;
  b. de laadschep wordt niet overladen; er wordt niet boven de zijwanden geladen;
  c. bruuske bewegingen met geladen wielladers worden vermeden;
  d. geladen wielladers rijden met een aangepaste snelheid;
  e. wielladers worden zo laag mogelijk en op maximaal 1 meter boven de opslaghoop gelost;
  f. de wiellader wordt correct gelost;
  g. wielladers worden tijdig gereinigd zodat het stof verwijderd is;
  3° voor transportbanden :
  a. de transportband wordt voldoende strak aangespannen om trillingen te reduceren;
  b. de snelheid van de transportband wordt aangepast;
  c. de transportband wordt niet overladen;
  d. de aandrijfsystemen worden zo kort mogelijk tegen elkaar geplaatst;
  e. een voldoende brede transportband wordt gebruikt, zodat de vooropgestelde capaciteit kan worden gehaald met een beperkte snelheid;
  f. de band wordt zo concaaf mogelijk doorgehangen zodat een zijwand ontstaat die het bulkgoed afschermt;
  g. de transportband in werking wordt proper gehouden; mogelijke reinigingsmethodes zijn :
  - het plaatsen van een schraper aan het overstortpunt;
  - het afschrapen met een roterende elevator die het product opnieuw afgeeft op de bovenlopende transportband;
  - het wegblazen met perslucht;
  - het afkloppen van de transportband;
  - het afzuigen van het stof onder de band;
  - het omdraaien van de band na het keerpunt;
  - het plaatsen van een zelfreinigende opvanggoot onder de terugkerende band;
  4° voor storttrechters :
  a. de operator laat de grijper zo laag mogelijk zakken in de storttrechter voor hij die opent;
  b. om de valhoogte van het goed te minimaliseren, wordt altijd gewerkt met bijna volledig gevulde storttrechters. Daarbij wordt rekening gehouden met de afzuigpunten als er een afzuiging wordt gebruikt;
  c. de volgende vullingsgraden zijn richtinggevend om het overladen van de storttrechter te voorkomen :
  - SC1 : 75 %;
  - SC2 : 85 %;
  - SC3 : 95 %;
  5° voor stortgoten, vulbuizen, vulpijpen en transportbanden :
  a. het uiteinde van de buis of pijp laat men zakken tot onder de wanden van de laadeenheid;
  b. het uiteinde van de buis of de pijp wordt zo laag mogelijk tegen de laadeenheid gebracht en indien mogelijk tot in het reeds gestorte goed;
  6° voor het laden en lossen van vrachtwagens en treinwagons :
  a. de laad- en losactiviteiten van stuivende stoffen vinden plaats in een behuizing als dat niet leidt tot bijkomende transportbewegingen. Voor stoffen van stuifcategorie SC1 en SC2 wordt die behuizing zoveel mogelijk afgesloten. Als alternatief kan de belading gebeuren onder continue verneveling van water;
  b. het overladen van de laadbak wordt vermeden;
  7° voor het verkeer op het bedrijfsterrein :
  a. het aantal verkeersactiviteiten op het terrein wordt beperkt;
  b. het transport op het terrein vindt zo mogelijk continu mechanisch of pneumatisch plaats;
  c. er wordt maximaal gebruik gemaakt van vaste routes op verharde wegen.

  Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2013 tot wijziging van artikel 1 en bijlage 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.
  Brussel, 18 januari 2013.
  De minister-president van de Vlaamse Regering,
  K. PEETERS
  De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
  J. SCHAUVLIEGE