Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

27 FEBRUARI 2013. - Koninklijk besluit betreffende de controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in dierlijke producten



Inhoudstafel:


Art. 1-17
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1997016248  1997016249  2005023111 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting in Belgisch recht van :
  1° de Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG;
  2° de Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ss-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG.

Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° Verhandelen : in de handel brengen, verwerven, aanbieden, ten verkoop tentoonstellen, vervoeren, verkopen, te koop aanbieden, leveren, onder kosteloze of bezwarende titel afstaan, invoeren, uitvoeren, doorvoeren, slachten of ter slachting aanbieden;
  2° Dieren : dieren die met het oog op de productie van levensmiddelen worden gefokt, gehouden, geslacht of verzameld;
  3° Dierlijke producten : het vlees, de aquacultuurproducten, de rauwe melk, de zuivelproducten, de eieren, de eiproducten en de honing;
  4° Bedrijf : elke inrichting, elke constructie of elke plaats waar dieren worden gehouden, gefokt of verzorgd;
  5° Houder : iedere natuurlijke of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor de dieren;
  6° Niet-toegestane stoffen :
  a) de stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking,
  b) de stoffen vermeld in tabel 2 van de Verordening (EU) nr. 37/2010,
  c) de stoffen, niet vermeld in tabel 1 van de Verordening (EU) nr. 37/2010, met uitzondering van deze toegestaan door de wetgeving betreffende de toevoegingsmiddelen voor diervoeding;
  7° Residuen : alle farmacologisch werkzame stoffen, ongeacht of het werkzame stoffen, excipientia of afbraakproducten zijn, en de metabolieten daarvan, die achterblijven in levende dieren, in hun excreta en biologische vloeistoffen, alsmede in weefsels en producten van dierlijke oorsprong;
  8° Toegestane limiet : maximumwaarde voor residuen, maximumgehalte of een andere maximale tolerantie van toepassing op residuen vastgesteld in de Europese of de nationale wetgeving, die kan worden aanvaard in levende dieren, in hun excreta en biologische vloeistoffen, alsmede in weefsels en producten van dierlijke oorsprong;
  9° Aanwezigheid van niet-toegestane stoffen : de aanwezigheid van een niet-toegestane stof, in een verpakking of buiten een verpakking, in diervoeders, in drinkwater, in gemedicineerde voormengsels, in gemedicineerde voeders of in een geneesmiddel, aangetoond door een analyse of door de gegevens vermeld op de verpakking;
  10° Illegale behandeling : het gebruik voor andere doeleinden of onder andere voorwaarden dan degene welke zijn voorzien in de Europese of de nationale wetgeving :
  a) van niet-toegestane stoffen, of
  b) van door de Europese wetgeving toegestane stoffen;
  11° Biggen : varkens van minder dan 25 kg;
  12° Kalveren : runderen, jonger dan 30 dagen, die bestemd zijn om te worden gehouden in een vleeskalverhouderij;
  13° Eéndagskuikens : pluimvee dat nog geen 72 uur oud is en dat nog niet is gevoerd; muskuseenden (Cairana moschata) of kruisingen daarvan mogen evenwel gevoederd zijn;
  14° Poeljen bestemd voor de leg : pluimvee van 72 uur en ouder, dat wordt opgefokt voor de productie van consumptie-eieren, vóór het legstadium;
  15° Drempelwaarde : concentratie van residuen boven welke een natuurlijke oorsprong kan worden uitgesloten;
  16° Wetenschappelijke gegevens :
  a) gegevens afkomstig van experimenten uitgevoerd onder gecontroleerde omstandigheden, van metingen (door referentie- of onderzoekslaboratoria) en observaties verricht volgens een gestandaardiseerde methodiek, die ofwel gepubliceerd zijn in wetenschappelijke tijdschriften ofwel gevalideerd zijn door het Wetenschappelijk Comité waarbij zij getoetst zijn aan de huidige stand van de wetenschappelijke kennis;
  b) gegevens beschikbaar in wetenschappelijke adviezen van door de overheid erkende of ingestelde adviesorganen en gegevens bekomen via wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in opdracht van de overheid.
  17° Agentschap : Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
  18° Wetenschappelijk Comité : het Wetenschappelijk Comité ingesteld bij het Agentschap;
  19° SANITEL : het gecomputeriseerde gegevensbestand van het Agentschap voor de identificatie en de registratie van dieren, bedrijven, inrichtingen en installaties waar dieren worden gehouden, alsook van de verantwoordelijken;
  20° Essentiële stoffen : de stoffen van de bijlage van de Verordening (EG) nr. 1950/2006 van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, van een lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen;
  21° Verordening (EU) nr. 37/2010 : Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong;
  22° Wetgeving betreffende de toevoegingsmiddelen voor diervoeding : de Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de toevoegingsmiddelen voor diervoeding en haar uitvoeringsverordeningen die coccidiostatica en histomonostatica toelaten als toevoegingsmiddelen voor de diervoeding of de voorwaarden voor toelating daarvan vastleggen;
  23° Minister : de minister tot wiens bevoegdheid de veiligheid van de voedselketen behoort;

Art.3. § 1. Dit besluit is van toepassing op :
  1° niet-toegestane stoffen;
  2° farmacologisch werkzame stoffen die gebruikt kunnen worden voor diergeneeskundige doeleinden.
  § 2. De artikelen 4, 7, § 1, 2°, § 2, § 4, § 5 en 8, § 1, 2°, § 2, § 4, § 5 zijn evenwel alleen van toepassing op de volgende niet-toegestane stoffen :
  1° de stoffen vermeld in tabel 2 van de Verordening (EU) nr. 37/2010;
  2° de stoffen, niet vermeld in tabel 1 van de Verordening (EU) nr. 37/2010, met uitzondering van deze toegestaan door de wetgeving betreffende de toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

Art.4. § 1. Indien de analyse van de monsters, in voorkomend geval bevestigd door de tegenanalyse, aantoont dat de dieren illegaal behandeld werden met niet-toegestane stoffen, worden deze dieren onmiddellijk afgemaakt en vernietigd op kosten van de houder.
  § 2. Het afmaken en het vernietigen van paarden wordt vervangen door :
  1° de tijdelijke uitsluiting uit de voedselketen gedurende 6 maanden in het geval van behandeling met essentiële stoffen;
  2° de definitieve uitsluiting uit de voedselketen in de andere gevallen.
  De uitsluiting uit de voedselketen wordt geregistreerd in het paspoort van het paard en de definitieve uitsluiting wordt medegedeeld aan de centrale gegevensbank bedoeld in het koninklijk besluit van 16 juni 2005 betreffende de identificatie en de encodering van de paarden in een centrale gegevensbank. De registratie en de notificatie kunnen uitgevoerd worden door het Agentschap op kosten van de houder.

Art.5. Het is verboden een dier te verhandelen dat een illegale behandeling met een toegestane stof heeft ondergaan totdat geen residuen meer aanwezig zijn :
  1° hetzij na bevestiging op basis van een analyse;
  2° hetzij in functie van de verstreken termijn sinds de laatste behandeling op basis van de wetenschappelijke gegevens onderzocht door het Agentschap.

Art.6. § 1. Het is verboden om een dier te verhandelen waaraan een toegestane stof werd toegediend in het raam van een legale behandeling en waarvoor de voorgeschreven wachttijd niet is verstreken.
  § 2. In afwijking op paragraaf 1, is de verhandeling van het dier toegelaten op voorwaarde dat de overlater de relevante gegevens aan de overnemer verstrekt, ofwel via de informatie over de voedselketen bedoeld in bijlage II, sectie III bij de Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong of via een attest, waarvan het model kan worden vastgelegd door de Minister.
  Het in het eerste lid bedoelde attest moet de volgende gegevens vermelden :
  1° de identiteit en het adres van de overlater;
  2° desgevallend het beslagnummer en het adres van het beslag van herkomst;
  3° de identificatie van het dier of van het lot dieren;
  4° de datum van de behandeling;
  5° de naam van de toegediende geneesmiddelen en hun wachttijd;
  6° desgevallend de code van de versterkte controle, zoals bedoeld in artikel 11, § 2.
  De informatie over de voedselketen of het attest wordt door beide partijen getekend en in twee exemplaren opgemaakt, waarvan een exemplaar bewaard wordt door de overlater gedurende vijf jaar, en het andere overhandigd wordt aan de overnemer van het dier.
  § 3. In afwijking op paragraaf 2, is de informatieoverdracht niet vereist bij kalveren en bij biggen, behalve wanneer ze bestemd zijn voor de slacht binnen de 2 maanden.

Art.7. § 1. Wanneer de aanwezigheid van één of meerdere niet-toegestane stoffen wordt aangetoond, gaat het Agentschap over tot :
  1° een enquête om de oorzaak van de aanwezigheid van deze niet-toegestane stof of stoffen en de bron(nen) ervan te bepalen alsook elke andere enquête die het nodig acht;
  2° de afname van een statistisch representatief aantal monsters, gebaseerd op de richtsnoeren van de Codex alimentarius, te raadplegen op de website van het Agentschap, op de levende dieren die op het betrokken bedrijf worden gehouden en/of op hun dierlijke producten, teneinde te zoeken naar de aanwezigheid van residuen.
  In afwijking op het eerste lid, 2°, wordt geen enkel monster afgenomen indien het onderzoek bedoeld in paragraaf 1, 1° de afwezigheid van het gebruik of de afwezigheid van een gegronde verdenking van het gebruik van niet-toegestane stoffen voor een illegale behandeling bevestigt.
  § 2. Geen van de op het bedrijf gehouden dieren en geen van hun dierlijke producten mogen verhandeld worden voordat de resultaten van de analyses van de in paragraaf 1, 2° bedoelde monsters meegedeeld zijn.
  § 3. In het geval dat de in paragraaf 1, 1° bedoelde enquête het gebruik of een gegronde verdenking van het gebruik van niet-toegestane stoffen voor een illegale behandeling bevestigt, wordt het bedrijf onderworpen aan een versterkte controle.
  Op basis van de resultaten van de enquête als bedoeld in paragraaf 1, 1° worden ook alle andere bedrijven van dezelfde eigenaar als het betrokken bedrijf onderworpen aan een versterkte controle.
  § 4. Indien de analyse van ten minste één van de monsters als bedoeld in paragraaf 1, 2°, de aanwezigheid van niet-toegestane stoffen aantoont, gaat het Agentschap over tot de afname van monsters op alle verdachte dieren, gehouden in het betrokken bedrijf of de betrokken bedrijven.
  § 5. De in paragraaf 1, 2° en in paragraaf 4 bedoelde maatregelen zijn evenwel niet van toepassing indien de houder ervoor kiest al de verdachte dieren te laten afmaken en te vernietigen op zijn kosten.

Art.8. § 1. Indien de aanwezigheid van residuen van niet-toegestane stoffen wordt aangetoond, gaat het Agentschap over tot :
  1° een enquête op het betrokken bedrijf en/of het bedrijf van herkomst en/of oorsprong om de oorzaak van de aanwezigheid van deze residuen en de bron(nen) ervan te bepalen alsook elke andere enquête die het nodig acht;
  2° de afname van een statistisch representatief aantal monsters, gebaseerd op de richtsnoeren van de Codex alimentarius, te raadplegen op de website van het Agentschap, op de levende dieren van de betrokken soorten die op het betrokken bedrijf worden gehouden en/of hun dierlijke producten, teneinde te zoeken naar de aanwezigheid van residuen.
  In afwijking op het eerste lid, 2°, wordt geen enkel monster afgenomen indien het onderzoek bedoeld in het eerste lid, 1°, bevestigt dat de aanwezigheid van residuen te wijten is aan een legale behandeling.
  § 2. Geen van de op het bedrijf gehouden betrokken dieren van de betrokken soorten en geen van hun dierlijke producten mogen verhandeld worden voordat de resultaten van de analyses van de in paragraaf 1, 2° bedoelde monsters meegedeeld zijn.
  § 3. Indien de in paragraaf 1, 1°, bedoelde enquête niet aantoont dat de aanwezigheid van residuen te wijten is aan een legale behandeling, wordt het bedrijf onderworpen aan een versterkte controle door het Agentschap.
  Op basis van de resultaten van de enquête als bedoeld in paragraaf 1, 1° worden ook alle andere bedrijven van dezelfde eigenaar als het betrokken bedrijf onderworpen aan een versterkte controle.
  Het bedrijf wordt echter niet onderworpen aan een versterkte controle indien de aard van de aangetoonde residuen en hun concentraties verenigbaar zijn met een natuurlijke oorsprong, gebaseerd op de drempelwaarden vastgesteld door de Europese referentielaboratoria, te raadplegen op de website van het Agentschap, of door het Wetenschappelijk Comité van het Agentschap, of in voorkomend geval, op basis van de wetenschappelijke gegevens geëvalueerd door het Agentschap.
  § 4. Indien de analyse van ten minste één van de monsters als bedoeld in paragraaf 1, 2°, de aanwezigheid van niet-toegestane stoffen aantoont, gaat het Agentschap over tot de afname van monsters op alle verdachte dieren, gehouden in het betrokken bedrijf of de betrokken bedrijven.
  § 5. De in paragraaf 1, 2° en in paragraaf 4 bedoelde maatregelen zijn evenwel niet van toepassing indien de houder ervoor kiest al de verdachte dieren te laten afmaken en te vernietigen op zijn kosten.

Art.9. § 1. Indien aangetoond wordt dat de aanwezigheid van residuen van toegestane stoffen groter is dan hoeveelheden volgens de toegestane limiet, gaat het Agentschap over tot een enquête op het betrokken bedrijf en/of in het bedrijf van herkomst en/of oorsprong om de oorzaak (oorzaken) te bepalen van de aanwezigheid van residuen van deze toegestane stof of stoffen en de bron(nen) ervan op te sporen, alsook tot elke andere enquête die het nodig acht.
  § 2. Indien het onderzoek bedoeld in paragraaf 1 niet aantoont dat de aanwezigheid van residuen te wijten is aan een legale behandeling, wordt het bedrijf onderworpen aan een versterkte controle door het Agentschap.
  Op basis van de resultaten van de enquête als bedoeld in paragraaf 1, worden alle andere bedrijven van dezelfde eigenaar als het betrokken bedrijf onderworpen aan een versterkte controle.
  § 3. Paragraaf 2 is niet van toepassing op de dieren die verhandeld werden onder de voorwaarden voorzien in artikel 6, § 2.
  § 4. Paragraaf 2 is niet van toepassing indien aangetoond wordt dat de aanwezigheid van residuen van toegestane stoffen groter is dan de toegestane hoeveelheid in rauwe melk, zuivelproducten, eieren, eiproducten en honing.

Art.10. § 1. Naargelang het geval houdt de versterkte controle volgende maatregelen in :
  1° de afname van officiële monsters in het slachthuis en/of op het bedrijf teneinde te zoeken naar de aanwezigheid van residuen;
  2° het uitvoeren van bijkomende inspecties in het betrokken bedrijf of de betrokken bedrijven;
  3° het toezicht op en de beperking van het verhandelen van dieren;
  4° de afname van officiële monsters op de dierlijke producten;
  5° de verplichte registratie door de houder van alle behandelingen toegediend door een dierenarts en/of de houder;
  § 2. In afwijking op paragraaf 1, 3°, is het verhandelen van de volgende categorieën van dieren niet onderworpen aan de beperkingsmaatregelen :
  1° de kalveren en de biggen, vanuit het bedrijf van geboorte en onder voorbehoud dat de dieren niet bestemd zijn voor de slacht binnen 2 maanden;
  2° de ééndagskuikens en de poeljen bestemd voor de leg, vanuit de broeierij of het opfokbedrijf.

Art.11. § 1. De toe te passen maatregelen in het raam van de versterkte controle, als bedoeld in het artikel 10, alsook de periode en de wijze van toepassing zijn bepaald :
  1° in de bijlage, Deel A, in het geval van een in de artikelen 7 en 8 bedoelde versterkte controle;
  2° in de bijlage, Deel B, in het geval van een in artikel 9 bedoelde versterkte controle.
  Indien ingevolge de versterkte controle een nieuwe vaststelling van overtreding wordt gedaan die overeenkomstig de artikelen 7 tot 9 aanleiding geven tot een versterkte controle, dan worden de dientengevolge toe te passen maatregelen en de periode(n) en wijze van toepassing toegevoegd aan de reeds bestaande.
  § 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen worden geïdentificeerd door een code bestaande uit :
  1° de alfanumerieke code H, N1 of N2, gevolgd door een numerieke code in het geval van de in artikelen 7 en 8 bedoelde versterkte controle;
  2° de alfanumerieke code M1, M2 of R gevolgd door een numerieke code in het geval van de in artikel 9 bedoelde versterkte controle.
  De in het eerste lid bedoelde code wordt geregistreerd :
  1° in SANITEL;
  2° op de individuele identificatiedocumenten van de runderen die op het bedrijf worden gehouden.
  In afwijking op het tweede lid, 2° kan de registratie op de individuele identificatiedocumenten vervangen worden door het blokkeren van de dieren in SANITEL gedurende de periode waarin de in artikel 9 bedoelde versterkte controle van toepassing is.

Art.12. De versterkte controle is van toepassing op alle dieren gehouden op het betrokken bedrijf of op de betrokken bedrijven.
  Evenwel op basis van de resultaten van de enquête als bedoeld in artikelen 7, 8 en 9 en na een met redenen omkleed verzoek van de houder, kunnen de versterkte controlemaatregelen voor bepaalde dieren of categorieën van dieren en/of dierlijke producten opgeheven worden.

Art.13. § 1. De directeur-generaal van Controle van het Agentschap deelt het voornemen tot het onder versterkte controle plaatsen evenals de beoogde maatregelen, de periode en de wijze van toepassing mee aan de houder of de eigenaar bedoeld in de artikelen 7, § 3, tweede lid, 8, § 3, tweede lid en 9, § 2, tweede lid.
  § 2. De houder of de eigenaar, bedoeld in de artikelen 7, § 3, tweede lid, 8, § 3, tweede lid en 9, § 2, tweede lid, beschikt over een termijn van vijftien kalenderdagen om zijn bezwaren aan het Agentschap te laten kennen. Daartoe zendt hij een met redenen omkleed verzoek aan de gedelegeerd bestuurder van het Agentschap en voegt er de bewijsstukken aan toe. Hij kan vragen om gehoord te worden door de evaluatiecommissie.
  § 3. Het verzoek wordt behandeld door een evaluatiecommissie, ingesteld bij het Agentschap. Deze commissie is samengesteld uit een vertegenwoordiger van de dienst van de gedelegeerd bestuurder van het Agentschap, een vertegenwoordiger van het directoraat-generaal Controlebeleid van het Agentschap, een vertegenwoordiger van de juridische dienst van het Agentschap en een lid van het Wetenschappelijk Comite en/of een wetenschappelijk expert in het domein.
  De evaluatiecommissie onderzoekt het met redenen omkleed verzoek, de bijgevoegde bewijsstukken en het verslag van de enquête en zij hoort een vertegenwoordiger van het directoraat-generaal Controle van het Agentschap. Indien daarom verzocht werd, hoort de commissie de houder, of de eigenaar bedoeld in de artikelen 7, § 3, tweede lid, 8, § 3, tweede lid en 9, § 2, tweede lid. Deze mag zich laten bijstaan door een raadsman. De evaluatiecommissie kan beslissen een sneladvies van het Wetenschappelijk Comité te vragen.
  De evaluatiecommissie beschikt over dertig kalenderdagen om een advies te geven vanaf de datum van ontvangst van het met redenen omkleed verzoek van de houder, of de eigenaar bedoeld in de artikelen 7, § 3, tweede lid, 8, § 3, tweede lid en 9, § 2, tweede lid. Indien evenwel het sneladvies van het Wetenschappelijk Comité is gevraagd, wordt de termijn van dertig kalenderdagen opgeschort totdat het advies van het Wetenschappelijk Comité is bekomen.

Art.14. § 1. Bij afwezigheid van overeenkomstig artikel 13, § 2 meegedeelde bezwaren, gaat de versterkte controle in op de eerste dag volgend op de termijn van vijftien kalenderdagen bedoeld in artikel 13, § 2.
  § 2. Ingeval overeenkomstig artikel 13, § 2 tijdig bezwaren werden meegedeeld, beschikt de directeur-generaal van Controle van het Agentschap over 15 kalenderdagen na ontvangst van het advies van de evaluatiecommissie om zijn beslissing mee te delen aan degene(n) die het bezwaar heeft (hebben) ingediend. Indien zijn beslissing het opleggen van een versterkte controle inhoudt, gaat deze in van zodra kennis is gegeven van de beslissing.

Art.15. § 1. Alle kosten verbonden aan de versterkte controle zijn ten laste van de houder of van de eigenaar zoals bedoeld in artikelen 7, § 3, tweede lid, 8, § 3, tweede lid en 9, § 2, tweede lid, met inbegrip van de kosten voor het herdrukken van de individuele identificatiedocumenten.
  Alle kosten verbonden aan de enquête, de monsterafname en de analyses als bedoeld in de artikelen 7, 8 en 9 zijn ten laste van de houder van de dieren.
  § 2. Evenwel zijn de kosten zoals bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, niet ten laste van de houder wanneer de enquête, zoals bedoeld in artikelen 7, 8 en 9, de afwezigheid van het gebruik of de afwezigheid van een gegronde verdenking van het gebruik van niet-toegestane stoffen voor een illegale behandeling aantoont en/of dat ze de aanwezigheid van residuen aantoont die niet te wijten zijn aan een illegale behandeling.

Art.16. Worden opgeheven :
  1° artikel 8, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 22 december 2005 tot vaststelling van de aanvullende maatregelen voor de organisatie van de officiële controles op producten van dierlijke oorsprong bestemd voor menselijke consumptie;
  2° het koninklijk besluit van 8 september 1997 betreffende maatregelen inzake de verhandeling van landbouwdieren, ten aanzien van bepaalde stoffen of residuen daarvan met pharmacologische werking;
  3° het ministerieel besluit van 10 september 1997 houdende uitvoering van het koninklijk besluit betreffende maatregelen inzake de verhandeling van landbouwdieren, ten aanzien van bepaalde stoffen of residuen daarvan met pharmacologische werking.

Art.17. De minister bevoegd voor de Veiligheid van de Voedselketen is belast met de uitvoering van dit besluit.

  Gegeven te Brussel, 27 februari 2013.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Landbouw,
  Mevr. S. LARUELLE

BIJLAGE.
Art. N. Lijst, maatregelen, wijze en periode van uitvoering van de toegestane en niet-toegestane stoffen
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 25-03-2013, p. 18510-18514)