Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

7 MAART 2013. - Koninklijk besluit betreffende het gebruik van gecomprimeerd aardgas (CNG) voor het aandrijven van auto's(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-04-2013 en tekstbijwerking tot 25-08-2015)



Inhoudstafel:

TITEL I. - DEFINITIES
Art. 1
Art. 1 Vlaams Gewest
TITEL II. - DE CNG-INSTALLATIE
HOOFDSTUK I. - Goedkeuringscriteria voor de speciale inrichtingen, de speciale multifunctionele inrichtingen en de voertuigen die met deze inrichtingen zijn uitgerust
Art. 2-3
HOOFDSTUK II. - Goedkeuringsprocedure
Art. 4
Art. 4 Vlaams Gewest
Art. 5
Art. 5 Vlaams Gewest
Art. 6-8
HOOFDSTUK III. - Montage, verwijdering, onderhoud en herstelling
Art. 9-12
HOOFDSTUK IV. - Technische keuring
Art. 13-14
Art. 14 Vlaams Gewest
Art. 15-16
HOOFDSTUK V. - Gebruik van auto's uitgerust met een cng-installatie
Art. 17
HOOFDSTUK VI. - Beproeving van de installatie
Art. 18-19
TITEL III. - Erkenning
HOOFDSTUK I. - Erkenning van de installateurs
Art. 20-22
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende het personeel van erkende installateurs
Art. 23
Art. 23 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK III. - Examencentra
Art. 24
Art. 24 Vlaams Gewest
Art. 25
Art. 25 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK IV. - Keuringsinstellingen
Art. 26
Art. 26 Vlaams Gewest
Art. 27-28
Art. 28 Vlaams Gewest
Art. 29
Art. 29 Vlaams Gewest
Art. 30
HOOFDSTUK V. - De beroepsprocedure
Art. 31
Art. 31 Vlaams Gewest
TITEL IV. - Slotbepalingen, overgangsbepalingen en opheffingen
Art. 32-38
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
Art. N2 Vlaams Gewest
Art. N3-N8
Art. N8 Vlaams Gewest
Art. N9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1997014173 



Uitvoeringsbesluit(en):

2013014084  2014014602  2015035962  2019040621 



Artikels:

TITEL I. - DEFINITIES
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° " Reglement 67 " (R67.01) : het Reglement nr. 67 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), met inbegrip van de amendementen van de serie 01, houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van :
  I. specifieke inrichtingen van motorvoertuigen voor het gebruik van vloeibaar petroleumgassen (lpg) als brandstof;
  II. voertuigen wat betreft de installatie van specifieke inrichtingen voor het gebruik van vloeibaar petroleumgas (lpg) als brandstof.
  2° " Reglement 110 " (R110) : het Reglement nr. 110 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van :
  - I. specifieke onderdelen van motorvoertuigen die gecomprimeerd aardgas (cng) als brandstof gebruiken;
  - II. voertuigen met betrekking tot de installatie van specifieke onderdelen van een goedgekeurd type voor het gebruik van gecomprimeerd aardgas (cng) als brandstof.
  3° " Reglement 115 " (R115) : het Reglement nr. 115 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van :
  - I. speciale systemen om auto's aan lpg (vloeibare petroleumgassen) aan te passen, waardoor ze deze brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken;
  - II. speciale systemen om auto's aan cng (gecomprimeerd aardgas) aan te passen, waardoor ze deze brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken.
  4° " auto " : elk motorvoertuig, zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 1, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.
  5° " cng (gecomprimeerd aardgas) " of " GNC (Gaz Naturel Comprimé) " of " CNG (Compressed Natural Gas) " : een gasmengsel voornamelijk samengesteld uit methaan, bestemd voor de aandrijving van auto's.
  6° " cng-installatie " : het geheel van de aan boord van een voertuig gemonteerde uitrusting (met inbegrip van de speciale cng-adaptatiesystemen), waardoor een voertuig cng voor zijn aandrijving kan gebruiken.
  7° " cng-systeem " : een samenstel van onderdelen en verbindingselementen die in een voertuig zijn gemonteerd waarvan de motor met cng wordt aangedreven.
  Een cng-systeem omvat minstens de onderstaande speciale inrichtingen :
  a) de brandstoftank(s) (of cilinder(s);
  b) de druk- of brandstofniveau-indicator;
  c) de overdrukinrichting (temperatuurgestuurd);
  d) de automatische klep (van de cilinder);
  e) de handbediende klep;
  f) de drukregelaar;
  g) de gasdoorstroomregelaar;
  h) de doorstroombegrenzer;
  i) de gastoevoerinrichting;
  j) de vuleenheid of het aansluitpunt;
  k) de flexibele brandstofleiding;
  l) de starre brandstofleiding;
  m) de elektronische regeleenheid;
  n) de fittings;
  o) de gasdichte behuizing voor de inrichtingen die in de koffer- en passagiersruimte zijn gemonteerd. Indien de gasdichte behuizing bestemd is om bij een eventuele brand te worden vernield, mag de overdrukinrichting door de gasdichte behuizing worden omsloten.
  Het cng-systeem kan ook de volgende speciale inrichtingen omvatten :
  a) de terugslagklep;
  b) de overdrukklep (ontlastklep);
  c) de cng-filter;
  d) de druk- en/of temperatuursensor;
  e) het brandstofkeuzesysteem en de elektrische installatie;
  f) de overdrukinrichting (manometrisch gestuurd).
  De begrippen die in dit besluit niet zijn verklaard, en die worden gebruikt om inrichtingen aan te duiden, moeten worden begrepen in overeenstemming met de definities die eraan worden gegeven in het Reglement 110.
  8° " cng-adaptatiesysteem " : ieder aanpassings-systeem dat auto's geschikt maakt om cng voor hun aandrijving te gebruiken.
  9° " brandstoftank of cilinder " : de houder, bestemd om aan boord van een voertuig de voorraad cng, bestemd voor de aandrijving van dit voertuig, te bevatten.
  10° " accessoires bevestigd aan de brandstoftank " : de onderstaande accessoires ( niet uitsluitend) die aan de brandstoftank zijn bevestigd en die ofwel autonoom ofwel geïntegreerd zijn :
  a) de handbediende klep;
  b) de druksensor/-indicator;
  c) de overdrukklep (ontlastklep);
  d) de overdrukinrichting (temperatuurgestuurd);
  e) de automatische cilinderklep;
  f) de doorstroombegrenzer;
  g) de gasdichte behuizing.
  11° " cng-installateur " : de natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid cng-installaties worden ingebouwd.
  12° " cng-monteur " : de natuurlijke persoon die gekwalificeerd is voor de uitvoering van de montage, de verwijdering, het onderhoud en de herstelling van een cng-installatie.
  13° " de minister " : de minister bevoegd voor Wegverkeer.

Art. 1_VLAAMS_GEWEST.   Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :  1° " Reglement 67 " (R67.01) : het Reglement nr. 67 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), met inbegrip van de amendementen van de serie 01, houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van :  I. specifieke inrichtingen van motorvoertuigen voor het gebruik van vloeibaar petroleumgassen (lpg) als brandstof;  II. voertuigen wat betreft de installatie van specifieke inrichtingen voor het gebruik van vloeibaar petroleumgas (lpg) als brandstof.  2° " Reglement 110 " (R110) : het Reglement nr. 110 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van :  - I. specifieke onderdelen van motorvoertuigen die gecomprimeerd aardgas (cng) als brandstof gebruiken;  - II. voertuigen met betrekking tot de installatie van specifieke onderdelen van een goedgekeurd type voor het gebruik van gecomprimeerd aardgas (cng) als brandstof.  3° " Reglement 115 " (R115) : het Reglement nr. 115 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van :  - I. speciale systemen om auto's aan lpg (vloeibare petroleumgassen) aan te passen, waardoor ze deze brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken;  - II. speciale systemen om auto's aan cng (gecomprimeerd aardgas) aan te passen, waardoor ze deze brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken.  4° " auto " : elk motorvoertuig, zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 1, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.  5° " cng (gecomprimeerd aardgas) " of " GNC (Gaz Naturel Comprimé) " of " CNG (Compressed Natural Gas) " : een gasmengsel voornamelijk samengesteld uit methaan, bestemd voor de aandrijving van auto's.  6° " cng-installatie " : het geheel van de aan boord van een voertuig gemonteerde uitrusting (met inbegrip van de speciale cng-adaptatiesystemen), waardoor een voertuig cng voor zijn aandrijving kan gebruiken.  7° " cng-systeem " : een samenstel van onderdelen en verbindingselementen die in een voertuig zijn gemonteerd waarvan de motor met cng wordt aangedreven.  Een cng-systeem omvat minstens de onderstaande speciale inrichtingen :  a) de brandstoftank(s) (of cilinder(s);  b) de druk- of brandstofniveau-indicator;  c) de overdrukinrichting (temperatuurgestuurd);  d) de automatische klep (van de cilinder);  e) de handbediende klep;  f) de drukregelaar;  g) de gasdoorstroomregelaar;  h) de doorstroombegrenzer;  i) de gastoevoerinrichting;  j) de vuleenheid of het aansluitpunt;  k) de flexibele brandstofleiding;  l) de starre brandstofleiding;  m) de elektronische regeleenheid;  n) de fittings;  o) de gasdichte behuizing voor de inrichtingen die in de koffer- en passagiersruimte zijn gemonteerd. Indien de gasdichte behuizing bestemd is om bij een eventuele brand te worden vernield, mag de overdrukinrichting door de gasdichte behuizing worden omsloten.  Het cng-systeem kan ook de volgende speciale inrichtingen omvatten :  a) de terugslagklep;  b) de overdrukklep (ontlastklep);  c) de cng-filter;  d) de druk- en/of temperatuursensor;  e) het brandstofkeuzesysteem en de elektrische installatie;  f) de overdrukinrichting (manometrisch gestuurd).  De begrippen die in dit besluit niet zijn verklaard, en die worden gebruikt om inrichtingen aan te duiden, moeten worden begrepen in overeenstemming met de definities die eraan worden gegeven in het Reglement 110.  8° " cng-adaptatiesysteem " : ieder aanpassings-systeem dat auto's geschikt maakt om cng voor hun aandrijving te gebruiken.  9° " brandstoftank of cilinder " : de houder, bestemd om aan boord van een voertuig de voorraad cng, bestemd voor de aandrijving van dit voertuig, te bevatten.  10° " accessoires bevestigd aan de brandstoftank " : de onderstaande accessoires ( niet uitsluitend) die aan de brandstoftank zijn bevestigd en die ofwel autonoom ofwel geïntegreerd zijn :  a) de handbediende klep;  b) de druksensor/-indicator;  c) de overdrukklep (ontlastklep);  d) de overdrukinrichting (temperatuurgestuurd);  e) de automatische cilinderklep;  f) de doorstroombegrenzer;  g) de gasdichte behuizing.  11° " cng-installateur " : de natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid cng-installaties worden ingebouwd.  12° " cng-monteur " : de natuurlijke persoon die gekwalificeerd is voor de uitvoering van de montage, de verwijdering, het onderhoud en de herstelling van een cng-installatie.  13° [1 "minister": de Vlaamse minister, bevoegd voor het verkeersveiligheidsbeleid;]1  [1 14° "Departement": het departement, vermeld in artikel 28, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.]1
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 199, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

TITEL II. - DE CNG-INSTALLATIE
HOOFDSTUK I. - Goedkeuringscriteria voor de speciale inrichtingen, de speciale multifunctionele inrichtingen en de voertuigen die met deze inrichtingen zijn uitgerust
Art.2. § 1. De speciale inrichtingen en de multifunctionele speciale inrichtingen aangebracht in auto's voor de aandrijving van de motor met cng, moeten zijn goedgekeurd volgens de bepalingen van deel I van Reglement nr. 110.
  § 2. Een autotype voorzien van speciale tot een goedgekeurd type behorende inrichtingen voor de aandrijving van de motor met cng moet, voor wat betreft de installatie van deze inrichtingen, zijn goedgekeurd in overeenstemming met de bepalingen van deel II van Reglement 110.
  § 3. Auto's waarvoor geen enkele typegoedkeuring betreffende de installatie van de cng-inrichtingen werd afgeleverd, mogen enkel worden uitgerust met :
  a) ofwel een cng-installatie waarvan de onderdelen zijn gedekt door een typegoedkeuring afgegeven in overeenstemming met de bepalingen van deel I van het Reglement 110. De montage van de genoemde installatie mag enkel door een erkend cng-installateur volgens de bepalingen van bijlage C worden uitgevoerd.
  b) of met een speciaal cng-adaptatiesysteem voor auto's dat gedekt wordt door een typegoedkeuring afgegeven conform de voorschriften van Reglement 115. Een cng-adaptatiesysteem omvat op zijn minst de volgende elementen :
  1° de elementen bepaald in Reglement 110 die als noodzakelijk zijn aangemerkt;
  2° een montagehandleiding
  3° een gebruikshandleiding.
  De montage van dit speciale cng-adaptatiesysteem moet worden uitgevoerd door een erkend cng-installateur volgens de instructies in de montagehandleiding. Het speciale cng-adaptatie-systeem dat op de auto is gemonteerd, moet echter steeds voldoen aan de montagevoorschriften van bijlage C.
  § 4. Een cng-installatie moet in zijn geheel overeenstemmen met de volgens Reglement 110 goedgekeurde cng-installatie.
  Accessoires moeten compatibel zijn met de homologatie van de brandstoftank.

Art.3. Op voorwaarde dat de bepalingen van dit besluit en de regeling voor wat betreft de uitstoot van verontreinigende gassen worden nageleefd, mag de auto die met een cng-installatie is uitgerust :
  a) een " monofuelvoertuig " zijn, dat wil zeggen een voertuig dat ontworpen is om hoofdzakelijk op één type brandstof rijden;
  b) of een " multifuelvoertuig " zijn, hierbij kan het gaan om :
  1° ofwel een " bifuelvoertuig " : dit is een voertuig met twee afzonderlijke brandstofopslagsystemen dat op twee verschillende brandstoffen kan rijden, maar volgens het ontwerp slechts op één brandstof tegelijkertijd;
  2° ofwel een " flexfuelvoertuig " : dit is een voertuig met een brandstofopslagsysteem dat op verschillende mengsels van twee of meer brandstoffen kan rijden;

HOOFDSTUK II. - Goedkeuringsprocedure
Art.4. § 1. a) De aanvraag om goedkeuring van een type van speciale cng-inrichting of van een speciale multifunctionele inrichting wordt door de eigenaar van het fabrieksmerk of de zaak of door diens gemachtigde bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid ingediend.
  Voor een bepaald type van speciale cng-inrichting of van een speciale multifunctionele inrichting mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie of een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of Turkije werd ingediend.
  Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend.
  De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 3.2. van Reglement 110.
  b) De aanvraag om goedkeuring van een autotype dat door de constructeur met speciale inrichtingen voor de aandrijving van de motor met cng werd uitgerust, wordt voor wat betreft de installatie van deze inrichting door de autoconstructeur of diens gemachtigde bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid ingediend.
  Voor een bepaald autotype dat door de constructeur met speciale inrichtingen voor de aandrijving van de motor met cng werd uitgerust, mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie werd ingediend of een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of Turkije werd ingediend.
  Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend.
  De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 15.2. van Reglement 110.
  c) De vraag om goedkeuring van een speciaal cng-adaptatiesysteem wordt door de fabrikant of diens gemachtigde bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid ingediend. De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 3 van Reglement nr. 115.
  Voor een bepaald type van een speciaal cng-adaptatiesysteem mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie werd ingediend of een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of Turkije werd ingediend.
  Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend.
  d) De kosten verbonden aan de goedkeuring zijn ten laste van de aanvrager.
  § 2. De proeven, tests en controles van een type van speciale cng-inrichting, of van een type van speciale multifunctionele cng-inrichting of van een autotype voorzien van speciale cng-inrichtingen voor wat betreft de installatie van deze inrichtingen, worden uitgevoerd door de instellingen die daartoe door de minister of zijn gemachtigde zijn erkend, en in zoverre deze instellingen door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17025 werden geaccrediteerd.
  1° de norm NBN-EN ISO/IEC 17025 als het gaat om een instelling die beproevingen en testen in haar eigen installaties uitvoert;
  2° de norm NBN-EN ISO/IEC 17020 als het gaat om een instelling van het type A die toezicht houdt op de beproevingen en testen uitgevoerd in de installaties van de constructeur of die van een derde.
  De accreditaties afgeleverd volgens de systemen waarmee BELAC een wederzijdse erkenning heeft afgesloten, worden als gelijkwaardig beschouwd.
  De proeven, tests en controles voorgeschreven in het eerste lid vinden niet plaats indien het bewuste inrichtingstype, voertuigtype of type adaptatiesysteem reeds de goedkeuringsprocedure voorgeschreven door Reglement 110 of Reglement 115 heeft ondergaan in een ander land dan België dat deze Reglementen heeft onderschreven.
  § 3. a) De goedkeuring van een type van speciale inrichting of van een type van een speciale multifunctionele cng-inrichting wordt afgeleverd door de minister of zijn gemachtigde, indien de voorschriften van de punt 6 van Reglement 110 werden nageleefd.
  b) De goedkeuring van een type van auto wat betreft de installatie van de speciale cng-inrichtingen wordt toegekend door de minister of zijn gemachtigde, op voorwaarde dat de voorschriften van de punt 17 van Reglement 110 zijn nageleefd.
  c) De goedkeuring van een speciaal cng-adaptatiesysteem wordt toegekend door de minister of diens gemachtigde op voorwaarde dat de voorschriften van punt 6.2. van Reglement 115 zijn nageleefd.
  § 4. Een goedkeuringsmerk conform het model beschreven in bijlage A moet goed zichtbaar en onuitwisbaar worden aangebracht op :
  a) iedere inrichting conform een speciaal cng-inrichtingstype, goedgekeurd met toepassing van Reglement 110;
  b) ieder voertuig conform een goedgekeurd type voor wat betreft de installatie van speciale cng-inrichtingen met toepassing van Reglement 110;
  c) ieder speciaal cng-adaptatiesysteem dat conform een type is dat werd goedgekeurd met toepassing van Reglement 115.
  De goedkeuringsmerken bedoeld in het eerste lid worden aangebracht op een corrosiebestendig plaatje dat op duurzame wijze op de inrichting wordt vastgehecht, of op een onvernietigbaar zelfklevend vignet.
  Het goedkeuringsmerk aangebracht op voertuigen conform een goedgekeurd type voor wat betreft de installatie van de speciale cng-inrichtingen, wordt bovendien hernomen op het gegevensplaatje van het voertuig of in de onmiddellijke nabijheid ervan.
  Alle speciale adaptatiesystemen gemonteerd op voertuigen moeten bovendien zijn voorzien van een plaatje waarop het goedkeuringsmerk en de technische eigenschappen zijn vermeld, en dat beantwoordt aan het model beschreven in punt 4.2. van bijlage A.

Art. 4_VLAAMS_GEWEST.   § 1. a) De aanvraag om goedkeuring van een type van speciale cng-inrichting of van een speciale multifunctionele inrichting wordt door de eigenaar van het fabrieksmerk of de zaak of door diens gemachtigde bij [1 het Departement]1 ingediend.  Voor een bepaald type van speciale cng-inrichting of van een speciale multifunctionele inrichting mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie of een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of Turkije werd ingediend.  Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend.  De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 3.2. van Reglement 110.  b) De aanvraag om goedkeuring van een autotype dat door de constructeur met speciale inrichtingen voor de aandrijving van de motor met cng werd uitgerust, wordt voor wat betreft de installatie van deze inrichting door de autoconstructeur of diens gemachtigde bij [1 het Departement]1 ingediend.  Voor een bepaald autotype dat door de constructeur met speciale inrichtingen voor de aandrijving van de motor met cng werd uitgerust, mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie werd ingediend of een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of Turkije werd ingediend.  Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend.  De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 15.2. van Reglement 110.  c) De vraag om goedkeuring van een speciaal cng-adaptatiesysteem wordt door de fabrikant of diens gemachtigde bij [1 het Departement]1 ingediend. De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 3 van Reglement nr. 115.  Voor een bepaald type van een speciaal cng-adaptatiesysteem mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie werd ingediend of een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of Turkije werd ingediend.  Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend.  d) De kosten verbonden aan de goedkeuring zijn ten laste van de aanvrager.  § 2. De proeven, tests en controles van een type van speciale cng-inrichting, of van een type van speciale multifunctionele cng-inrichting of van een autotype voorzien van speciale cng-inrichtingen voor wat betreft de installatie van deze inrichtingen, worden uitgevoerd door de instellingen die daartoe door de minister of zijn gemachtigde zijn erkend, en in zoverre deze instellingen door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17025 werden geaccrediteerd.  1° de norm NBN-EN ISO/IEC 17025 als het gaat om een instelling die beproevingen en testen in haar eigen installaties uitvoert;  2° de norm NBN-EN ISO/IEC 17020 als het gaat om een instelling van het type A die toezicht houdt op de beproevingen en testen uitgevoerd in de installaties van de constructeur of die van een derde.  De accreditaties afgeleverd volgens de systemen waarmee BELAC een wederzijdse erkenning heeft afgesloten, worden als gelijkwaardig beschouwd.  De proeven, tests en controles voorgeschreven in het eerste lid vinden niet plaats indien het bewuste inrichtingstype, voertuigtype of type adaptatiesysteem reeds de goedkeuringsprocedure voorgeschreven door Reglement 110 of Reglement 115 heeft ondergaan in een ander land dan België dat deze Reglementen heeft onderschreven.  § 3. a) De goedkeuring van een type van speciale inrichting of van een type van een speciale multifunctionele cng-inrichting wordt afgeleverd door de minister of zijn gemachtigde, indien de voorschriften van de punt 6 van Reglement 110 werden nageleefd.  b) De goedkeuring van een type van auto wat betreft de installatie van de speciale cng-inrichtingen wordt toegekend door de minister of zijn gemachtigde, op voorwaarde dat de voorschriften van de punt 17 van Reglement 110 zijn nageleefd.  c) De goedkeuring van een speciaal cng-adaptatiesysteem wordt toegekend door de minister of diens gemachtigde op voorwaarde dat de voorschriften van punt 6.2. van Reglement 115 zijn nageleefd.  § 4. Een goedkeuringsmerk conform het model beschreven in bijlage A moet goed zichtbaar en onuitwisbaar worden aangebracht op :  a) iedere inrichting conform een speciaal cng-inrichtingstype, goedgekeurd met toepassing van Reglement 110;  b) ieder voertuig conform een goedgekeurd type voor wat betreft de installatie van speciale cng-inrichtingen met toepassing van Reglement 110;  c) ieder speciaal cng-adaptatiesysteem dat conform een type is dat werd goedgekeurd met toepassing van Reglement 115.  De goedkeuringsmerken bedoeld in het eerste lid worden aangebracht op een corrosiebestendig plaatje dat op duurzame wijze op de inrichting wordt vastgehecht, of op een onvernietigbaar zelfklevend vignet.  Het goedkeuringsmerk aangebracht op voertuigen conform een goedgekeurd type voor wat betreft de installatie van de speciale cng-inrichtingen, wordt bovendien hernomen op het gegevensplaatje van het voertuig of in de onmiddellijke nabijheid ervan.  Alle speciale adaptatiesystemen gemonteerd op voertuigen moeten bovendien zijn voorzien van een plaatje waarop het goedkeuringsmerk en de technische eigenschappen zijn vermeld, en dat beantwoordt aan het model beschreven in punt 4.2. van bijlage A.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 200, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

Art.5. Iedere wijziging aangebracht :
  - aan een speciale cng-inrichting;
  - of aan een voertuig voor wat betreft een of meerdere speciale cng-inrichtingen waarmee het is uitgerust;
  - of aan een cng-adaptatiesysteem;
  wordt ter kennis gebracht van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, indien de originele goedkeuring in België werd afgeleverd.
  Dit directoraat-generaal zal oordelen of het om een belangrijke wijziging gaat. Indien dit het geval is, moet er een nieuwe aanvraag om goedkeuring of om uitbreiding van de typegoedkeuring worden ingediend.

Art. 5_VLAAMS_GEWEST.   Iedere wijziging aangebracht :  - aan een speciale cng-inrichting;  - of aan een voertuig voor wat betreft een of meerdere speciale cng-inrichtingen waarmee het is uitgerust;  - of aan een cng-adaptatiesysteem;  wordt ter kennis gebracht van [1 het Departement]1, indien de originele goedkeuring in België werd afgeleverd.  Dit [1 Departement]1 zal oordelen of het om een belangrijke wijziging gaat. Indien dit het geval is, moet er een nieuwe aanvraag om goedkeuring of om uitbreiding van de typegoedkeuring worden ingediend.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 201, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

Art.6. De controle op de gelijkvormigheid van de productie van een speciale cng-inrichting of van een voertuig uitgerust met speciale cng- inrichtingen, goedgekeurd op grond van Reglement 110, vindt plaats onder de voorwaarden respectievelijk voorgeschreven in punt 9 of punt 18 van dit Reglement.
  De controle op de gelijkvormigheid van de productie van een speciaal cng-adaptatiesysteem goedgekeurd krachtens Reglement 115 vindt plaats volgens de voorwaarden voorgeschreven in punt 9 van dit Reglement.

Art.7. In de gevallen respectievelijk voorgeschreven in punt 10 en punt 19 van Reglement 110 kan de goedkeuring van een speciale cng-inrichting of van een voertuig uitgerust met speciale cng-inrichtingen worden ingetrokken door de minister of zijn gemachtigde.
  In de gevallen voorzien in punt 10 van Reglement 115 kan de goedkeuring van een speciaal cng-adaptatiesysteem door de minister of door diens gemachtigde worden ingetrokken.

Art.8. De speciale lpg-inrichtingen die zijn goedgekeurd volgens de voorschriften van Reglement 67 en die compatibel zijn met het gebruik van cng voor de aandrijving van auto's, mogen in een speciaal cng-adaptatiesysteem worden geïntegreerd.
  Op ieder met toepassing van het Reglement 67 goedgekeurd type lpg-inrichting, dat in aanmerking komt om in een speciaal cng-adaptatiesysteem te worden gebruikt, wordt een goedkeuringsmerk aangebracht conform het model beschreven in bijlage A.

HOOFDSTUK III. - Montage, verwijdering, onderhoud en herstelling
Art.9. Onverminderd de bepalingen van artikel 2, paragraaf 4, moet de montage van een cng-installatie of van een speciaal adaptatiesysteem aan boord van een auto waarvoor geen typegoedkeuring betreffende de installatie van de cng-uitrusting werd afgeleverd, worden uitgevoerd door een erkend cng-installateur volgens de bepalingen in bijlage C, en dit conform de aanwijzingen in de montagehandleiding, als het gaat om een cng-adaptatiesysteem.
  In afwijking van het eerste lid wordt elke montage van een cng-installatie die op een uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of Turkije ingevoerd voertuig wordt uitgevoerd, geacht eveneens te voldoen aan de bepalingen van dit besluit wanneer een typegoedkeuring die voldoet aan Reglement 110 werd verkregen of wanneer deze montage gebeurd is volgens een norm goedgekeurd in deze Staat in het raam van een systeem dat evenwaardige garanties biedt op het vlak van doeltreffendheid en waarbij de voorschriften een evenwaardig veiligheidsniveau waarborgen.

Art.10. De volledige verwijdering van een cng-installatie moet door een erkend cng-installateur worden uitgevoerd. Deze installateur moet tevens het etiket bedoeld in artikel 17 verwijderen.

Art.11. Elk onderhoud of elke herstelling of elke wijziging van een cng-installatie moet door een erkend cng-installateur worden uitgevoerd.
  Deze verplichting is niet van toepassing voor het onderhoud van Klasse 2 onderdelen zoals bepaald in Reglement 110 wanneer de werkplaats waarin het onderhoud van deze Klasse 2 onderdelen wordt uitgevoerd, voldoet aan de voorwaarden bedoeld in bijlage B, punt a), 1, 6° a) tot d).
  Voor cng-installaties zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 2, gebeurt het onderhoud of de herstelling conform de bepalingen van Reglement 110 en conform de instructies van de autoconstructeur.
  Voor cng-installaties zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 3, gebeurt de installatie, het onderhoud of de herstelling conform de bepalingen van bijlage C en dit in overeenstemming met de aanwijzingen in de montagehandleiding indien het om een cng-adaptatiesysteem gaat.

Art.12. De installateur die de cng-installatie heeft gemonteerd, gewijzigd of verwijderd, bezorgt aan de eigenaar van de auto een getuigschrift over de montage, over de ingreep of wijziging aan het voertuig, of over de verwijdering conform het model voorzien in deel 1, 2 of 3 van bijlage D.
  Dit getuigschrift is voorzien van een nummer samengesteld uit twee onderscheiden delen :
  xx de vier cijfers van het lopende kalenderjaar
  xx een nummer toegekend volgens de chronologische volgorde van de ingrepen.
  Dit getuigschrift blijft altijd bij het voertuig in welke handen het ook overgaat. Het moet bij elke aanbieding van het voertuig bij een autokeuringsstation worden getoond.

HOOFDSTUK IV. - Technische keuring
Art.13. § 1. Met uitzondering van voertuigen die zijn uitgerust met een cng-installatie goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van deel II Reglement 110, moet iedere auto die na de inwerkingtreding van dit besluit met een cng-installatie werd uitgerust, binnen dertig dagen volgend op de montage bij een autokeuringsstation worden aangeboden voor een volledige keuring van de cng-installatie.
  Tijdens deze periode van dertig dagen moet de bestuurder van het voertuig op elk verzoek van de personen, bevoegd om wegcontroles uit te voeren, de factuur en het montagegetuigschrift afgegeven door de installateur voorleggen.
  § 2. Iedere auto moet ook voor een volledige keuring van de cng-installatie binnen dertig dagen bij een autokeuringsstation worden aangeboden in de volgende gevallen :
  - na een ingreep op de cng-installatie die als een wijziging van de cng-installatie kan worden beschouwd, zoals de montage van een nieuwe brandstoftank, de vervanging of tijdelijke demontage van één of meerdere leidingen of appendages;
  - wanneer de cng-installatie werd beschadigd. Wanneer de cng-installatie werd beschadigd, mag de auto op de openbare weg uitsluitend worden gebruikt om zich naar de werkplaats van een erkende installateur te begeven en, na herstelling, om zich voor een volledige cng-keuring naar een autokeuringsstation te begeven.
  § 3. Ieder voertuig dat met een cng-installatie is uitgerust, moet aan een volledige keuring van de cng-installatie worden onderworpen, telkens wanneer het voertuig wordt onderworpen aan de technische keuring voorzien in artikel 23 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.
  § 4. De erkende installateur is ertoe gehouden de houder van de auto op de hoogte te brengen van de verplichting om deze auto binnen dertig dagen na de ingreep op het voertuig in een autokeuringsstation aan te bieden.
  § 5. Tijdens de volledige cng-keuringen wordt onderzocht :
  1° of de proeven, controles en goedkeuringen van de onderdelen van de cng-installatie vastgelegd in dit besluit of door de minister, door de volgens artikel 4, paragraaf 2 erkende instellingen werden uitgevoerd;
  2° of de cng-installatie gasdicht is;
  3° of de cng-installatie aan de voorschriften bepaald in onderhavig besluit voldoet. De te controleren punten worden bepaald door de minister of zijn gemachtigde;
  4° of de uitlaatgassen voldoen aan de emissienormen opgelegd in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen, en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, evenals aan de normen opgelegd in de ter zake toepasbare Europese richtlijnen, die in de bijlage van het koninklijk besluit van 26 februari 1981 houdende uitvoering van de Richtlijnen van de Europese Gemeenschappen betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan, landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, hun bestanddelen alsook hun veiligheidsonderdelen of in de toepasbare Europese verordeningen zijn bepaald.

Art.14. § 1. Indien de installatie in overeenstemming is met de voorschriften van dit besluit, wordt het getuigschrift inzake de montage of ingreep, afgegeven door de erkende installateur die de cng-inrichting heeft gemonteerd, gewijzigd of hersteld, door het autokeuringsstation gevalideerd, en er wordt een keuringsbewijs afgeleverd, zoals voorzien in artikel 23novies, paragraaf 3, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, met de vermelding " voertuig conform de cng-reglementering ".
  Dit keuringsbewijs is geldig tot de volgende periodieke keuringsdatum van het voertuig die werd bepaald conform artikel 23ter van dit koninklijk besluit van 15 maart 1968, of tot de volgende visuele keuringsdatum van het cng-brandstoftank, als deze keuring valt op een datum vóór de periodieke keuringsdatum van het voertuig die is vastgelegd conform artikel 23ter van het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968.
  § 2. In geval niet alles conform de voorschriften van dit besluit is, wordt er een keuringsbewijs met de vermelding " voertuig niet conform de cng-reglementering " afgeleverd volgens de regels voorzien door het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968.
  Het voertuig dat voorzien is van een keuringsbewijs met de vermelding " voertuig niet conform de cng-reglementering ", mag op de openbare weg slechts worden gebruikt om van het autokeuringsstation naar de woonplaats van de houder of de exploitatiezetel van de titularis van de inschrijving van het voertuig of de exploitatiezetel van de erkende cng-installateur en omgekeerd te rijden.
  § 3. Het keuringsbewijs wordt getoond telkens wanneer de auto door een voor autokeuring erkende instelling wordt gecontroleerd.
  Ditzelfde bewijs wordt ook vertoond op iedere vordering van de ambtenaren en beambten die krachtens artikel 80 van dit koninklijk besluit van 15 maart 1968 bevoegd zijn om controles op de weg te verrichten.

Art. 14_VLAAMS_GEWEST.   § 1. Indien de installatie in overeenstemming is met de voorschriften van dit besluit, wordt het getuigschrift inzake de montage of ingreep, afgegeven door de erkende installateur die de cng-inrichting heeft gemonteerd, gewijzigd of hersteld, door het autokeuringsstation gevalideerd, en er wordt een keuringsbewijs afgeleverd, zoals voorzien in artikel 23novies, paragraaf 3, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, met de vermelding " voertuig conform de cng-reglementering ".  Dit keuringsbewijs is geldig tot de volgende periodieke keuringsdatum van het voertuig die werd bepaald conform artikel 23ter van dit koninklijk besluit van 15 maart 1968, of tot de volgende visuele keuringsdatum van het cng-brandstoftank, als deze keuring valt op een datum vóór de periodieke keuringsdatum van het voertuig die is vastgelegd conform artikel 23ter van het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968.  § 2. In geval niet alles conform de voorschriften van dit besluit is, wordt er een keuringsbewijs met de vermelding " voertuig niet conform de cng-reglementering " afgeleverd volgens de regels voorzien door het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968.  Het voertuig dat voorzien is van een keuringsbewijs met de vermelding " voertuig niet conform de cng-reglementering ", mag op de openbare weg slechts worden gebruikt om van het autokeuringsstation naar de woonplaats van de houder of de exploitatiezetel van de titularis van de inschrijving van het voertuig of de exploitatiezetel van de erkende cng-installateur en omgekeerd te rijden.  § 3. Het keuringsbewijs wordt getoond telkens wanneer de auto door een voor autokeuring erkende instelling wordt gecontroleerd.  Ditzelfde bewijs wordt ook vertoond op iedere vordering van de [1 personen]1 die krachtens artikel 80 van dit koninklijk besluit van 15 maart 1968 bevoegd zijn om controles op de weg te verrichten.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 202, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

Art.15. Bij elke cng-installatie die in overeenstemming met de bepalingen van artikel 13 is gekeurd, en die beantwoordt aan de voorschriften van dit besluit, zal een personeelslid van het autokeuringsstation in de rechterbenedenhoek aan de binnenzijde van de voorruit van de auto een keuringsvignet conform het model voorzien in bijlage F aanbrengen of vervangen.
  Dit vignet is zelfvernietigend bij elke poging tot verwijdering en vermeldt :
  - het nummer van het autokeuringsstation;
  - het jaar van de volgende visuele keuring van brandstoftanks;
  - het jaar van de volgende proefneming van brandstoftanks;
  - het erkenningsnummer van de installateur;
  - de geldigheidsdatum van het vignet;
  - het chassisnummer.
  In geval van beschadiging van het keuringsvignet moet de houder zijn auto bij een autokeuringsstation aanbieden, om een duplicaat te laten aanbrengen.

Art.16. Elke auto waarvan de cng-installatie volledig werd verwijderd, wordt, alvorens weer in gebruik te worden genomen, bij een autokeuringsstation aangeboden.
  Indien de auto aan de reglementaire voorschriften beantwoordt, valideert de autokeuring het getuigschrift over de verwijdering dat door de erkende installateur die de cng-inrichting heeft verwijderd, werd afgegeven.

HOOFDSTUK V. - Gebruik van auto's uitgerust met een cng-installatie
Art.17. Op de achterzijde van iedere auto die cng voor zijn aandrijving gebruikt, wordt, ongeacht de datum van zijn inverkeerstelling, op een duidelijk zichtbare plaats een etiket aangebracht. Dit etiket is conform het model in bijlage G.
  Dit etiket moet goed zichtbaar zijn aangebracht niet enkel op de achterzijde, maar ook op de voorzijde alsook aan de buitenzijde van de deuren aan de rechterkant van voertuigen behorend tot de categorieën M2 en M3.

HOOFDSTUK VI. - Beproeving van de installatie
Art.18. § 1. De levensduur van de hervulbare gascilinders, bedoeld voor de opslag van cng wordt bepaald door de fabrikant; de levensduur kan hoe dan ook nooit meer dan twintig jaar bedragen.
  Behoudens de naleving van mogelijk strengere voorschriften opgelegd door de fabrikant, wordt elke gascilinder door een erkende cng-installateur onderworpen aan een visuele controle en dit minstens om de achtenveertig maanden na de datum van de ingebruikname van deze cilinder in het voertuig en bij iedere nieuwe installatie van of ingreep aan de cng-installatie, in het bijzonder om na te gaan of er, zelfs onder de dragers, geen beschadiging of slijtage is. Indien de datum van de ingebruikneming van de brandstofcilinder op het voertuig niet is gekend, dan wordt de datum van de eerste inverkeerstelling van het voertuig beschouwd als de datum van de ingebruikneming van de cilinder.
  De erkende cng-installateur bezorgt aan de eigenaar van de auto een attest betreffende de visuele controle conform het model voorzien in bijlage E. Dit attest moet steeds bij het voertuig blijven, in welke handen het ook overgaat. Het moet bij elke aanbieding van het voertuig bij een autokeuringsstation worden getoond.
  § 2. Bovenop de visuele controle bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, moeten de eventuele voorschriften of aanbevelingen van de fabrikant van de brandstoffles met betrekking tot de periodieke herkwalificatie aan de hand van testen of een hydraulische beproeving worden nageleefd. Deze eventuele testen en beproevingen moeten worden uitgevoerd in aanwezigheid van / onder toezicht van een keuringsinstelling zoals bedoeld in artikel 4, paragraaf 2.
  § 3. De brandstoftanks/cilinders die niet van de reglementaire vermeldingen zijn voorzien, of waarvan de vermeldingen om welke reden dan ook onleesbaar zijn, moeten uit dienst worden genomen.
  De brandstoftanks/cilinders die betrokken waren in een botsing of een brand, moeten door een op grond van artikel 4 paragraaf 2 erkende keuringsinstelling aan een nieuwe proefneming worden onderworpen. Indien de brandstoftank of de cilinder geen enkele beschadiging vertoont, dan kan deze opnieuw worden gebruikt, zo niet dient deze te worden afgeschreven en uit dienst te worden genomen.
  § 4. De brandstoftanks/cilinders van een cng-installatie, die vóór de datum van de inwerkingtreding van dit besluit in een voertuig werd gemonteerd, en die niet voldoet aan de voorschriften van artikel 2, moeten naast de initiële beproeving, om de vijf jaar een nieuwe beproeving ondergaan door een op grond van artikel 4 paragraaf 2 erkende keuringsinstelling, volgens de voorwaarden voorzien in artikel 358 van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming.
  Bij de vernieuwing van de beproeving wordt de letter R gevolgd door de datum van de beproeving en de stempel van de erkende keuringsinstelling die deze beproeving heeft uitgevoerd, in het gegevensplaatje van de brandstoftank gestanst.
  § 5. De auto moet binnen dertig dagen volgend op de visuele controle of de beproeving van de brandstoftanks bij een autokeuringsstation worden aangeboden voor een volledige keuring van de cng-installatie.

Art.19. Na de ingebruikname moeten de buigzame vulleidingen voor de Klassen 0 en 1 ten minste elke acht jaar worden vervangen en buiten gebruik worden gesteld.

TITEL III. - Erkenning
HOOFDSTUK I. - Erkenning van de installateurs
Art.20. § 1. De cng-installateurs worden door de minister of zijn gemachtigde erkend, onder de voorwaarden bepaald in bijlage B.
  § 2. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december van hetzelfde burgerlijk jaar, zijn de erkenning als cng-installateur en de afgifte van bijhorende documenten onderworpen aan een vergoeding waarvan het bedrag is bepaald op :
  - 250 euro voor het onderzoek van een aanvraag tot erkenning als installateur;
  - 200 euro voor het onderzoek van een aanvraag tot herziening van een bestaande erkenning;
  - 30 euro voor de afgifte van elk erkenningcertificaat als installateur;
  - 15 euro voor de afgifte van elke herziening van een bestaand erkenningcertificaat.
  Vanaf het daaropvolgende burgerlijk jaar maken voornoemde vergoedingen, jaarlijks per 1 januari, het voorwerp uit van een automatische indexering berekend op basis van de gewone index van de maand november van het voorgaande jaar. Het resultaat van deze aanpassing zal worden afgerond naar de hogere euro indien de decimalen van het berekende bedrag hoger of gelijk zijn aan 0,50 of naar de lagere euro indien de decimalen lager zijn dan 0,50.
  De vergoedingen voor reeds geheel of gedeeltelijk geleverde prestaties zijn niet terugbetaalbaar bij annulering van de aanvraag of in geval van een negatieve beslissing aangaande het dossier.

Art.21. De minister of zijn gemachtigde kan de erkenning intrekken indien de installateur niet meer aan de eisen van dit besluit en/of van zijn bijlagen beantwoordt, of indien de montage, de verwijdering, het onderhoud of de herstelling van een cng-installatie niet volgens de voorschriften van dit besluit of zijn bijlagen gebeurt.
  De intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending aan de betrokkene betekend.
  De bepalingen met betrekking tot de beroepsprocedure voorzien in artikel 31 zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Art.22. De toekenning en de intrekking van de erkenning van cng-installateurs worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende het personeel van erkende installateurs
Art.23. § 1. Ieder personeelslid dat met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van de cng-installatie is belast, moet houder zijn van een geldig certificaat van erkend cng-monteur dat het bewijs levert van zijn minimale technische kennis, zoals bepaald in punt b) van bijlage B.
  Als natuurlijke persoon kan de installateur zelf houder zijn van een certificaat van erkend cng-monteur.
  § 2. Om dit certificaat van erkend cng-monteur. te behalen, moet de kandidaat slagen voor een examen dat wordt georganiseerd door een conform artikel 24 erkend examencentrum.
  Om aan dit examen te mogen deelnemen, moet de kandidaat houder zijn van een diploma of een Belgische getuigschrift of een getuigschrift van een andere Lidstaat, en dat het bewijs levert dat een specifieke opleiding in mechanica of elektriciteit van auto's of een gelijkgestelde opleiding met succes werd afgerond, of hij moet een beroepservaring van drie jaar als autotechnicus of -elektricien kunnen aantonen.
  Dit examen omvat een theoretische en een praktische proef.
  Om te worden toegelaten tot de praktische proef, moet de kandidaat geslaagd zijn voor de theoretische proef. De geldigheidsduur van een geslaagde theoretische proef bedraagt twaalf maanden.
  De minister bepaalt de inhoud, de regels voor de organisatie alsook de voorwaarden tot slagen van de theoretische en praktische proeven.
  De theoretische en praktische proeven vereisen de voorafgaande betaling van de retributies waarvan het bedrag door de minister wordt bepaald.
  § 3. Het certificaat van erkend cng-monteur waarvan het model door de minister wordt bepaald, heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
  Indien de cng-monteur kan aantonen dat hij een nascholing heeft gevolgd waarvan het programma, met een minimumduur van ten minste zeven uren, volgens de door de minister bepaalde modaliteiten is erkend, dan wordt zijn certificaat van erkend cng-monteur, zelfs indien het vervallen is, verlengd voor een nieuwe periode van vijf jaar. Deze nieuwe periode begint op de datum waarop de geldigheid van het lopende certificaat vervalt indien de nascholing tijdens de periode van twee jaar voorafgaand aan deze vervaldatum werd gevolgd, en in de andere gevallen op de datum waarop de nascholing werd gevolgd.
  De inhoud van het nascholingsprogramma, alsook de modaliteiten en regels voor de organisatie van deze nascholing en het model van het nascholingsattest, worden bepaald door de minister.
  § 4. Iedere wijziging met betrekking tot het personeel dat met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van de cng-installatie is belast, wordt door de erkende installateur onmiddellijk betekend aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid met vermelding van :
  a) de datum waarop de wijziging plaatsvond;
  b) de naam, voornamen, het adres, de geboortedatum en -plaats van de betrokken personen;
  c) de aard van hun juridische band met de installateur.

Art. 23_VLAAMS_GEWEST.   § 1. Ieder personeelslid dat met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van de cng-installatie is belast, moet houder zijn van een geldig certificaat van erkend cng-monteur dat het bewijs levert van zijn minimale technische kennis, zoals bepaald in punt b) van bijlage B.  Als natuurlijke persoon kan de installateur zelf houder zijn van een certificaat van erkend cng-monteur.  § 2. Om dit certificaat van erkend cng-monteur. te behalen, moet de kandidaat slagen voor een examen dat wordt georganiseerd door een conform artikel 24 erkend examencentrum.  Om aan dit examen te mogen deelnemen, moet de kandidaat houder zijn van een diploma of een Belgische getuigschrift of een getuigschrift van een andere Lidstaat, en dat het bewijs levert dat een specifieke opleiding in mechanica of elektriciteit van auto's of een gelijkgestelde opleiding met succes werd afgerond, of hij moet een beroepservaring van drie jaar als autotechnicus of -elektricien kunnen aantonen.  Dit examen omvat een theoretische en een praktische proef.  Om te worden toegelaten tot de praktische proef, moet de kandidaat geslaagd zijn voor de theoretische proef. De geldigheidsduur van een geslaagde theoretische proef bedraagt twaalf maanden.  De minister bepaalt de inhoud, de regels voor de organisatie alsook de voorwaarden tot slagen van de theoretische en praktische proeven.  De theoretische en praktische proeven vereisen de voorafgaande betaling van de retributies waarvan het bedrag door de minister wordt bepaald. [1 Het bedrag van de retributies moet liggen tussen 140 euro en 210 euro voor de theoretische proeven, en tussen 640 euro en 960 euro voor de praktische proeven.]1  § 3. Het certificaat van erkend cng-monteur waarvan het model door de minister wordt bepaald, heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.  Indien de cng-monteur kan aantonen dat hij een nascholing heeft gevolgd waarvan het programma, met een minimumduur van ten minste zeven uren, volgens de door de minister bepaalde modaliteiten is erkend, dan wordt zijn certificaat van erkend cng-monteur, zelfs indien het vervallen is, verlengd voor een nieuwe periode van vijf jaar. Deze nieuwe periode begint op de datum waarop de geldigheid van het lopende certificaat vervalt indien de nascholing tijdens de periode van twee jaar voorafgaand aan deze vervaldatum werd gevolgd, en in de andere gevallen op de datum waarop de nascholing werd gevolgd.  De inhoud van het nascholingsprogramma, alsook de modaliteiten en regels voor de organisatie van deze nascholing en het model van het nascholingsattest, worden bepaald door de minister.  § 4. Iedere wijziging met betrekking tot het personeel dat met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van de cng-installatie is belast, wordt door de erkende installateur onmiddellijk betekend aan [1 het Departement]1 met vermelding van :  a) de datum waarop de wijziging plaatsvond;  b) de naam, voornamen, het adres, de geboortedatum en -plaats van de betrokken personen;  c) de aard van hun juridische band met de installateur.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 203, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

HOOFDSTUK III. - Examencentra
Art.24. § 1. De minister of zijn gemachtigde erkent de examencentra.
  § 2. Om te kunnen worden erkend, moet het examencentrum :
  1° zich onthouden van de uitoefening van een activiteit als opleider voor cng-monteurs;
  2° de kennis aantonen die verband houdt met de onderwerpen vermeld in bijlage B, punt b) van dit besluit en beschikken over een ervaring van minstens drie jaar met betrekking tot de organisatie van een examen in het algemeen;
  3° beschikken of kunnen beschikken over een aangepaste infrastructuur, met name over specifieke lokalen, didactisch materiaal, alsook over de nodige uitrusting om de theoretische en de praktische proeven te laten plaatshebben;
  4° beschikken over examinatoren die zelf erkende monteurs zijn, of die een beroepservaring van op zijn minst drie jaar in het domein van de cng kunnen aantonen. Deze examinatoren zorgen ervoor dat zij op de hoogte blijven van de meest recente ontwikkelingen in hun vakgebied.
  5° zich ertoe verbinden om de theoretische en praktische proeven bedoeld in artikel 23 minstens twee maal per jaar te organiseren;
  6° zich ertoe verbinden om een vragenlijst voor de proeven op te stellen en deze ten minste één maand voor de proeven plaatsvinden ter goedkeuring aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid voor te leggen;
  7° een register van de proeven die zij hebben georganiseerd gedurende tien jaar bijhouden, alsook een register van de deelnemers met vermelding van hun naam, voornamen, adres, geboorteplaats en geboortedatum;
  8° op 31 december van elk jaar de statistieken in verband met de examens bezorgen. Deze statistieken moeten op zijn minst het aantal deelnemers en de behaalde resultaten vermelden.
  9° zich aanpassen aan de instructies van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid.
  § 3. De erkenningsaanvraag wordt ingediend bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid en moet de gegevens hernemen waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van paragraaf 2 is voldaan.
  § 4. Iedere wijziging aan gegevens die verband houden met de erkenning moeten binnen de maand aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid worden betekend.
  § 5. De toekenning en, in voorkomend geval, de intrekking van de erkenning van de examencentra worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 24_VLAAMS_GEWEST.   § 1. De minister of zijn gemachtigde erkent de examencentra.  § 2. Om te kunnen worden erkend, moet het examencentrum :  1° zich onthouden van de uitoefening van een activiteit als opleider voor cng-monteurs;  2° de kennis aantonen die verband houdt met de onderwerpen vermeld in bijlage B, punt b) van dit besluit en beschikken over een ervaring van minstens drie jaar met betrekking tot de organisatie van een examen in het algemeen;  3° beschikken of kunnen beschikken over een aangepaste infrastructuur, met name over specifieke lokalen, didactisch materiaal, alsook over de nodige uitrusting om de theoretische en de praktische proeven te laten plaatshebben;  4° beschikken over examinatoren die zelf erkende monteurs zijn, of die een beroepservaring van op zijn minst drie jaar in het domein van de cng kunnen aantonen. Deze examinatoren zorgen ervoor dat zij op de hoogte blijven van de meest recente ontwikkelingen in hun vakgebied.  5° zich ertoe verbinden om de theoretische en praktische proeven bedoeld in artikel 23 minstens twee maal per jaar te organiseren;  6° zich ertoe verbinden om een vragenlijst voor de proeven op te stellen en deze ten minste één maand voor de proeven plaatsvinden ter goedkeuring aan [1 het Departement]1 voor te leggen;  7° een register van de proeven die zij hebben georganiseerd gedurende tien jaar bijhouden, alsook een register van de deelnemers met vermelding van hun naam, voornamen, adres, geboorteplaats en geboortedatum;  8° op 31 december van elk jaar de statistieken in verband met de examens bezorgen. Deze statistieken moeten op zijn minst het aantal deelnemers en de behaalde resultaten vermelden.  9° zich aanpassen aan de instructies van [1 het Departement]1.  § 3. De erkenningsaanvraag wordt ingediend bij [1 het Departement]1 en moet de gegevens hernemen waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van paragraaf 2 is voldaan.  § 4. Iedere wijziging aan gegevens die verband houden met de erkenning moeten binnen de maand aan [1 het Departement]1 worden betekend.  § 5. De toekenning en, in voorkomend geval, de intrekking van de erkenning van de examencentra worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 204, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

Art.25. § 1. De beambten van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer -Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid hebben toegang tot de lokalen van de examencentra. Zij mogen alle documenten in verband met hun opdracht inkijken.
  Op eenvoudige vraag van de instantie belast met de erkenning en het toezicht binnen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, is het examencentrum ertoe gehouden om alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit en zijn bijlagen te verstrekken.
  De beambten van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid mogen deze examens bijwonen en zijn gemachtigd om toezicht uit te oefenen op de gebruikte middelen en op het examenverloop.
  § 2. Het examencentrum moet de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, minstens een maand van tevoren op de hoogte brengen van de data, de locaties en de taal van ieder examen, alsook van de namen van de examinatoren.
  § 3. Indien al dan niet in het kader van de controles zoals bedoeld in paragraaf 1, of op om het even welke andere wijze, wordt vastgesteld dat het examencentrum niet meer aan de erkenningvoorwaarden voldoet, dan kan de minister of zijn gemachtigde de erkenning van het desbetreffende examencentrum intrekken.
  De intrekking van de erkenning wordt hem met een aangetekende zending betekend.
  De bepalingen met betrekking tot de beroepsprocedure voorzien in artikel 31 zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Art. 25_VLAAMS_GEWEST.   § 1. De [1 personeelsleden van het Departement]1 hebben toegang tot de lokalen van de examencentra. Zij mogen alle documenten in verband met hun opdracht inkijken.  Op eenvoudige vraag van de instantie belast met de erkenning en het toezicht binnen [1 het Departement]1, is het examencentrum ertoe gehouden om alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit en zijn bijlagen te verstrekken.  De [1 personeelsleden van het Departement]1 mogen deze examens bijwonen en zijn gemachtigd om toezicht uit te oefenen op de gebruikte middelen en op het examenverloop.  § 2. Het examencentrum moet [1 het Departement]1, minstens een maand van tevoren op de hoogte brengen van de data, de locaties en de taal van ieder examen, alsook van de namen van de examinatoren.  § 3. Indien al dan niet in het kader van de controles zoals bedoeld in paragraaf 1, of op om het even welke andere wijze, wordt vastgesteld dat het examencentrum niet meer aan de erkenningvoorwaarden voldoet, dan kan de minister of zijn gemachtigde de erkenning van het desbetreffende examencentrum intrekken.  De intrekking van de erkenning wordt hem met een aangetekende zending betekend.  De bepalingen met betrekking tot de beroepsprocedure voorzien in artikel 31 zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 205, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

HOOFDSTUK IV. - Keuringsinstellingen
Art.26. De cng-installateurs zijn met het oog op hun erkenning onderworpen aan een eerste evaluatie betreffende hun overeenstemming met de voorschriften van dit besluit en zijn bijlagen. Deze eerste evaluatie wordt uitgevoerd door een erkende keuringsinstelling.
  Bovenop deze eerste evaluatie zijn de erkende cng-installateurs onderworpen aan een jaarlijkse controle waarbij de naleving van hun overeenstemming met de voorschriften van dit besluit en zijn bijlagen wordt nagegaan. Deze jaarlijkse controle wordt uitgevoerd door een erkende keuringsinstelling.
  Bovenop deze jaarlijkse controle mogen de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst, directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid op elk moment en op om het even welke plaats de erkende cng-installateurs en hun werkplaatsen aan een controle onderwerpen.

Art. 26_VLAAMS_GEWEST.   De cng-installateurs zijn met het oog op hun erkenning onderworpen aan een eerste evaluatie betreffende hun overeenstemming met de voorschriften van dit besluit en zijn bijlagen. Deze eerste evaluatie wordt uitgevoerd door een erkende keuringsinstelling.  Bovenop deze eerste evaluatie zijn de erkende cng-installateurs onderworpen aan een jaarlijkse controle waarbij de naleving van hun overeenstemming met de voorschriften van dit besluit en zijn bijlagen wordt nagegaan. Deze jaarlijkse controle wordt uitgevoerd door een erkende keuringsinstelling.  Bovenop deze jaarlijkse controle mogen de [1 personeelsleden van het Departement]1 op elk moment en op om het even welke plaats de erkende cng-installateurs en hun werkplaatsen aan een controle onderwerpen.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 206, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

Art.27. De minister of zijn gemachtigde kan de instellingen die bevoegd zijn om het eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming met het oog op de erkenning van cng-installateurs en de jaarlijkse controles uit te voeren, erkennen zoals voorzien in artikels 26 en 28, voor zover :
  1° zij door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17020 als keuringsinstellingen type " A " voor de activiteiten voorzien in dit besluit zijn geaccrediteerd. De accreditaties afgeleverd volgens de systemen waarmee BELAC een wederzijdse erkenning heeft afgesloten, worden als gelijkwaardig beschouwd;
  2° en zij in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd.
  De minister of zijn afgevaardigde stelt een lijst op van de erkende instellingen en publiceert deze in het Belgisch Staatsblad.

Art.28. § 1. De erkende keuringsinstellingen moeten :
  1° aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid een eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming van de installateur met de voorschriften van dit besluit bezorgen;
  2° eenmaal per burgerlijk jaar een controle uitvoeren bij de erkende installateurs om na te gaan of zij aan de voorwaarden van dit besluit voldoen. Over deze controle wordt een verslag opgemaakt volgens de voorschriften vermeld in artikel 29 van dit besluit.
  Met het oog op de validatie ervan communiceren de keuringsinstellingen aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid jaarlijks de voorziene planning van de controles die zij in de periode van 1 januari van het lopende jaar tot 31 januari van het daaropvolgende jaar willen uitvoeren. Uiterlijk op 31 januari van het jaar waarin de controles moeten worden uitgevoerd, moet deze planning aan het voornoemde directoraat-generaal zijn meegedeeld.
  De keuringsinstellingen delen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid onverwijld de redenen mee waarom de controle niet conform de opgemaakte planning kan worden uitgevoerd, en zij communiceren op hetzelfde tijdstip de datum waarop de controle daadwerkelijk is gepland.
  § 2. Op vraag van de minister of zijn gemachtigde zijn de erkende keuringsinstellingen ertoe gehouden om alle documenten in verband met hun opdracht alsook alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit te verstrekken.

Art. 28_VLAAMS_GEWEST.   § 1. De erkende keuringsinstellingen moeten :  1° aan [1 het Departement]1 een eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming van de installateur met de voorschriften van dit besluit bezorgen;  2° eenmaal per burgerlijk jaar een controle uitvoeren bij de erkende installateurs om na te gaan of zij aan de voorwaarden van dit besluit voldoen. Over deze controle wordt een verslag opgemaakt volgens de voorschriften vermeld in artikel 29 van dit besluit.  Met het oog op de validatie ervan communiceren de keuringsinstellingen aan [1 het Departement]1 jaarlijks de voorziene planning van de controles die zij in de periode van 1 januari van het lopende jaar tot 31 januari van het daaropvolgende jaar willen uitvoeren. Uiterlijk op 31 januari van het jaar waarin de controles moeten worden uitgevoerd, moet deze planning aan het voornoemde [1 Departement]1 zijn meegedeeld.  De keuringsinstellingen delen [1 het Departement]1 onverwijld de redenen mee waarom de controle niet conform de opgemaakte planning kan worden uitgevoerd, en zij communiceren op hetzelfde tijdstip de datum waarop de controle daadwerkelijk is gepland.  § 2. Op vraag van de minister of zijn gemachtigde zijn de erkende keuringsinstellingen ertoe gehouden om alle documenten in verband met hun opdracht alsook alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit te verstrekken.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 207, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

Art.29. § 1e. Het eerste evaluatierapport en het jaarlijkse controleverslag bevatten volgende gegevens :
  1° de identificatiegegevens van de onderneming : de maatschappelijke benaming, het statuut en het adres van de installateur, het unieke ondernemingsnummer, alsook het adres van cng-werkplaats;
  2° de lijst van de erkende cng-monteurs met vermelding van :
  a) de naam, de voornamen, het adres, de geboorteplaats en -datum, alsook het rijksregisternummer of paspoortnummer van deze personen;
  b) de aard van hun juridische band met de installateur;
  3° een beschrijving met plattegrond van elke werkplaats waarin de montage van cng-installaties wordt uitgevoerd. Op de plattegrond wordt de plaats aangegeven waar de hefinrichting alsook het kantoor waar de administratie met betrekking tot de cng-installaties wordt uitgevoerd, zich bevinden;
  4° een afschrift van de vergunningen zoals vereist in punt 1, 4° van bijlage B en het bewijs van de naleving van de regelgevingen bedoeld in punt 1, 5° van bijlage B.
  § 2. Naast de gegevens vermeld in de eerste paragraaf bevat het jaarlijkse controleverslag eveneens de volgende gegevens :
  1° het erkenningsnummer van de cng-installateur;
  2° de eventueel vastgestelde gebreken;
  3° de conclusies van de keuringsinstelling over de conformiteit van de installaties met de vereisten van de bijlage B.
  § 3. Behalve in geval van overmacht, worden het eerste evaluatierapport en het jaarlijkse controleverslag aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid toegezonden binnen een termijn van maximum dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van de eerste evaluatie of van de jaarlijkse controle.

Art. 29_VLAAMS_GEWEST.   § 1e. Het eerste evaluatierapport en het jaarlijkse controleverslag bevatten volgende gegevens :  1° de identificatiegegevens van de onderneming : de maatschappelijke benaming, het statuut en het adres van de installateur, het unieke ondernemingsnummer, alsook het adres van cng-werkplaats;  2° de lijst van de erkende cng-monteurs met vermelding van :  a) de naam, de voornamen, het adres, de geboorteplaats en -datum, alsook het rijksregisternummer of paspoortnummer van deze personen;  b) de aard van hun juridische band met de installateur;  3° een beschrijving met plattegrond van elke werkplaats waarin de montage van cng-installaties wordt uitgevoerd. Op de plattegrond wordt de plaats aangegeven waar de hefinrichting alsook het kantoor waar de administratie met betrekking tot de cng-installaties wordt uitgevoerd, zich bevinden;  4° een afschrift van de vergunningen zoals vereist in punt 1, 4° van bijlage B en het bewijs van de naleving van de regelgevingen bedoeld in punt 1, 5° van bijlage B.  § 2. Naast de gegevens vermeld in de eerste paragraaf bevat het jaarlijkse controleverslag eveneens de volgende gegevens :  1° het erkenningsnummer van de cng-installateur;  2° de eventueel vastgestelde gebreken;  3° de conclusies van de keuringsinstelling over de conformiteit van de installaties met de vereisten van de bijlage B.  § 3. Behalve in geval van overmacht, worden het eerste evaluatierapport en het jaarlijkse controleverslag aan [1 het Departement]1 toegezonden binnen een termijn van maximum dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van de eerste evaluatie of van de jaarlijkse controle.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 208, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

Art.30. De keuringsinstelling die niet, of niet meer aan de vereisten van artikel 27 voldoet, is niet gemachtigd om de controles met het oog op de erkenning van cng-installateurs uit te voeren.
  De erkenning van de keuringsinstelling kan eveneens worden ingetrokken in geval van niet-naleving van de bepalingen bedoeld in de artikelen 28 en 29.
  De weigering of de intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending aan de betrokkene betekend.
  De bepalingen met betrekking tot de beroepsprocedure voorzien in artikel 31 zijn van toepassing op huidig hoofdstuk.

HOOFDSTUK V. - De beroepsprocedure
Art.31. Elke persoon wiens erkenning werd geweigerd of ingetrokken, kan een verzoekschrift indienen bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, City Atrium, Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel. Het verzoekschrift moet aangetekend en binnen dertig dagen volgend op de betekening van de weigering of de intrekking van de erkenning worden verstuurd.
  Het genoemde directoraat-generaal hoort de betrokkene indien deze daar in zijn bezwaarbrief om verzoekt.
  De minister of zijn gemachtigde doet uitspraak binnen 30 dagen na de verzending van de bezwaarbrief, of, in voorkomend geval, binnen dertig dagen na de betrokkene te hebben gehoord.
  Het bezwaarschrift heeft geen schorsende kracht.

Art. 31_VLAAMS_GEWEST.   Elke persoon wiens erkenning werd geweigerd of ingetrokken, kan een verzoekschrift indienen bij [1 het Departement]1, City Atrium, Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel. Het verzoekschrift moet aangetekend en binnen dertig dagen volgend op de betekening van de weigering of de intrekking van de erkenning worden verstuurd.  Het genoemde [1 het Departement]1 hoort de betrokkene indien deze daar in zijn bezwaarbrief om verzoekt.  De minister of zijn gemachtigde doet uitspraak binnen 30 dagen na de verzending van de bezwaarbrief, of, in voorkomend geval, binnen dertig dagen na de betrokkene te hebben gehoord.  Het bezwaarschrift heeft geen schorsende kracht.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 209, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

TITEL IV. - Slotbepalingen, overgangsbepalingen en opheffingen
Art.32. Het koninklijk besluit van 9 juli 1997 betreffende het gebruik van gecomprimeerd aardgas (ngv) voor de aandrijving van auto's wordt opgeheven.

Art.33. Iedere cng-installatie die vóór de inwerkingtreding van dit besluit in een auto werd gemonteerd, en die niet voldoet aan de voorschriften van bijlage C, dient te voldoen aan de voorschriften van bijlage H.
  § 2. Het etiket conform het model voorzien in bijlage D van het voornoemde koninklijk besluit van 9 juli 1997 moet door een erkend installateur worden vervangen door het etiket bedoeld in artikel 17, en dit ten laatste zes maanden na de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.
  Bij het aanbrengen van dit etiket, voert de erkende installateur een visuele keuring uit van de toestand van de cng-installatie en hij test of er geen gaslekken zijn.
  In geval van een gunstig oordeel overhandigt hij aan de houder van de auto een attest conform het model voorzien in bijlage D. Dit attest leidt tot de nietigheid van het attest dat werd afgegeven conform de bepalingen van het voornoemde koninklijk besluit van 9 juli 1997 en vervangt het. De auto moet binnen dertig dagen volgend op de ingreep aan het voertuig bij een autokeuringsstation worden aangeboden, voor een volledige cng-keuring.

Art.34. § 1. De krachtens de voorschriften van het voornoemde koninklijk besluit van 9 juli 1997 erkende installateurs beschikken over een termijn van 24 maanden te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit om een nieuwe erkenning te verkrijgen conform de bepalingen van onderhavig besluit.
  De nieuwe erkenning wordt niet beschouwd als een verlenging van eender welke eerder verkregen erkenning. Het gaat om een initiële erkenning waarvoor alle relevante voorschriften van dit besluit volledig in voege zijn.
  Vierentwintig maanden na de inwerkingtreding van dit besluit vervallen de krachtens de voorschriften van het voornoemde koninklijk besluit van 9 juli 1997 afgegeven erkenningen van rechtswege.
  In afwijking van artikel 23, mogen de krachtens de voorschriften van het koninklijk besluit van 9 juli 1997 of van dit besluit erkende installateurs de montage, het onderhoud, de herstelling en de verwijdering van cng-installaties uitvoeren, zelfs wanneer hun personeelsleden nog niet over een geldig certificaat van cng-monteur beschikken, en dit gedurende een periode van vierentwintig maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art.35. De keuringsinstellingen bedoeld in artikel 27 moeten door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17020 als keuringsinstellingen van het type A voor de activiteiten bedoeld in dit besluit zijn geaccrediteerd, en dit ten laatste binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.

Art.36. De minister of zijn gemachtigde kan afwijkingen toestaan op de voorwaarden van dit besluit teneinde de nodige proeven te kunnen uitvoeren met het oog op de aanpassing van de bepalingen met betrekking tot voertuigen die cng voor hun aandrijving gebruiken, aan de technische en industriële ontwikkelingen.

Art.37. Dit besluit treedt in werking dertig dagen na zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 23, paragraaf 1, dat in werking treedt op de eerste dag van de vijfentwintigste maand die volgt op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art.38. De minister bevoegd voor het wegverkeer is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage A. - Voorbeelden van goedkeuringsmerken bedoeld in artikel 4 paragraaf 4 van dit besluit en gegevensplaatje
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2013, p. 21488)


Art. N2. Bijlage B.

  a) De erkenning van de installateurs (artikelen 20 tot 22 van dit besluit)
  1. Om als cng-installateur te worden erkend, moeten de natuurlijke of rechtspersonen, die cng-installaties in auto's monteren, of onder wier verantwoordelijkheid deze worden gemonteerd, aan volgende voorwaarden voldoen :
  1° in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte wonen;
  2° enkel een beroep doen op personeel dat houder is van een geldig certificaat van erkend cng-monteur;
  3° op hetzelfde adres als de werkplaats over een bureau beschikken waar het administratieve werk verbonden aan de cng-installaties wordt verricht.
  In dit bureau is een ruimte voorzien die kan worden afgesloten en waarin waardepapieren, zoals boorddocumenten, erkenningcertificaten, montagegetuigschriften en dergelijke worden bewaard.
  In dit bureau beschikt de installateur over een geactualiseerde technische documentatie voor alle courante cng-systemen, alsook over een voorraad etiketten die aan het model van bijlage G van dit besluit beantwoorden.
  4° over alle wettelijke vergunningen beschikken voor het in bedrijf nemen van de lokalen en van de apparatuur, nodig voor de uitvoering van de werkzaamheden vermeld in dit besluit.
  5° voldoen aan de voorschriften voor elektrische installaties, evenals die met betrekking tot de preventie en bescherming op het werk (in het bijzonder werknemers die mogelijk worden blootgesteld aan het risico van explosieve atmosferen).
  6° over een werkplaats beschikken die ten minste aan volgende voorwaarden voldoet :
  a) overdekt zijn, behoorlijk kunnen worden afgesloten, goed verlicht, met een afdoende ventilatie met het oog op de gevaren die verbonden zijn aan de gassen; indien er een verwarming aanwezig is, moet deze geschikt zijn voor het gebruik in de cng-werkplaats rekening houdend met de gevaren die verbonden zijn aan deze gassen.
  b) zodanige afmetingen hebben en zodanig zijn ingericht dat de auto waarin een cng-installatie wordt gemonteerd, verwijderd, onderhouden of hersteld, in deze ruimte kan worden opgesteld op een manier dat hij van alle zijden goed toegankelijk is. Daartoe is in de werkplaats een werkput of een doelmatige hefinrichting aanwezig. Degene die de montage doet, moet gemakkelijk in staat zijn om onder de gehele lengte van het voertuig rechtopstaand te werken. Deze hefinrichting, dit een hoogte van ten minste 1,60 meter heeft, moet doelmatig zijn verlicht.
  c) over een inrichting beschikken waarmee de uitlaatgassen direct naar buiten worden afgevoerd.
  d) afgezonderd zijn van aangrenzende lokalen waar geen verbod van open vuur geldt.
  7° in de werkplaats over minimum volgende apparatuur en werktuigen beschikken :
  a) een controleapparaat om de goede werking en de goede afstelling van de installatie na te gaan, alsook een controleapparaat voor het meten van het gehalte aan koolstofmonoxide en -dioxide in de uitlaatgassen van voertuigen uitgerust met een elektrische ontstekingsmotor of met een compressieontsteking, teneinde zich ervan te vergewissen dat de cng-installatie geen hogere waarden dan de beginpollutie-waarden tot gevolg heeft;
  b) een apparaat voor de opsporing van cng- lekken;
  c) de nodige uitrusting (met inbegrip van een manometer) en het noodzakelijke toebehoren voor de uitvoering van de voorgeschreven drukproeven na de montage van de cng-installatie.
  De controleapparatuur beschreven in de punten a) en b) dient voor de goede werking te beschikken over een attest met een geldigheidsduur van een jaar; voor de manometer moet tweejaarlijks een geldig attest worden opgemaakt.
  8° een standaarduithangbord aanbrengen dat de onderneming identificeert als erkende cng-installateur. Dit bord wordt na ontvangst van de erkenning op een goed zichtbare plaats buiten het gebouw geplaatst. Het model ervan wordt bepaald in bijlage I.
  2. § 1e. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, Vooruitgangstraat 56, 1040 Brussel.
  § 2. De aanvraag dient volgende gegevens te bevatten :
  1° de maatschappelijke naam, het statuut en adres van de kandidaat-installateur, het unieke ondernemingsnummer, alsook het adres van cng-werkplaats;
  2° een origineel exemplaar van het eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming van de installateur met de bepalingen van dit besluit en dat werd afgeleverd door één van de erkende keuringsinstellingen zoals bedoeld in artikel 27 van dit besluit;
  3° het bewijs van de betaling van de retributie waarvan het bedrag is vastgesteld in artikel 20, paragraaf 2 van dit besluit;
  4° het bewijs dat de personeelsleden belast met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van cng-installaties houder zijn van een geldig certificaat van erkend cng-monteur;
  3. De minister of zijn gevolmachtigde kent aan ieder erkend installateur een identificatienummer toe, dat op het montageplaatje en op ieder getuigschrift bedoeld in artikels 12 en 18 van dit besluit en op de standaarduithangbord moet voorkomen.
  4. De erkende installateurs moeten :
  1° onmiddellijk en schriftelijk het directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, op de hoogte stellen van elke wijziging aan één van de elementen die als basis voor het verlenen van hun erkenning hebben gediend;
  2° er op toezien dat een cng-installatie alleen wordt gemonteerd, verwijderd, onderhouden of hersteld in een werkplaats die in de aanvraag tot erkenning werd vermeld;
  3° in elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt, een afschrift van het erkenningscertificaat bewaren;
  4° de montage, het onderhoud, de herstelling of de verwijdering van een cng-installatie enkel toevertrouwen aan personeelsleden die houder zijn van een geldig certificaat van erkend cng-monteur;
  5° aan de erkende keuringsinstellingen, alsook aan de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid de toegang tot de lokalen en tot de uitrusting bestemd voor de activiteiten bedoeld in dit besluit toestaan, en ze eveneens toestaan om inzage te krijgen in alle documenten met betrekking tot deze activiteiten en er zich in voorkomend geval, een kopie van te laten overhandigen;
  6° de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid onmiddellijk met een aangetekende brief in kennis stellen van zijn verzaking aan de erkenning.
  5. § 1e. De erkende installateurs verbinden er zich eveneens toe om voor elk voertuig waarin een cng-installatie wordt gemonteerd, gewijzigd of verwijderd, een dossier aan te leggen. Dit dossier bevat ten minste de kopie van de getuigschriften die zijn voorgeschreven in artikel 12 van dit besluit.
  § 2. Dit dossier wordt tot de buitendienststelling van het voertuig bewaard. Indien dit tijdstip niet is gekend, is de bewaringstermijn tien jaar.
  6. Indien na controle door een erkende keuringsinstelling of door een ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, blijkt dat :
  1° de installateur niet meer beantwoordt aan de eisen van dit besluit en van zijn bijlagen;
  2° de instructies van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer -directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid in verband met de toepassing van dit besluit, en met name deze met betrekking tot de erkenning van de installateurs, niet meer of onvolledig worden nageleefd;
  dan kan de minister of zijn gevolmachtigde besluiten tot de intrekking van de erkenning van een installateur.
  De intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending ter kennis gebracht van de betrokkene.
  De bepalingen met betrekking tot de beroepsprocedure voorzien in artikel 31 van dit besluit zijn van toepassing op huidig bijlage.
  7. De ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid zijn gemachtigd om op ieder ogenblik en op elke plaats het nazicht en de controles voorzien in dit besluit bij te wonen en uit te voeren.
  a) De erkenning van de monteurs
  Minimale technische kennis vereist voor de monteurs
  1° Algemeen
  - Milieuverontreiniging, energie en voertuigen
  - Ecologisch en economisch belang van cng
  - Oorsprong, voorraden en vooruitzichten van cng
  - Fysische en chemische eigenschappen
  - Specifieke eigenschappen (klopvastheid, calorisch vermogen, verbrandingssnelheid, )
  - Technische gevolgen voor de motor van monofuel- of multifuelvoertuigen (benzine/cng diesel/cng, etc.) in verband met ontsteking, de bougies, het vermogen, het verbrandingsmodel, de terugslag,
  - Risico's en veiligheidsvoorschriften
  - Reglementair kader en normen
  - Technische verantwoording van de reglementering
  - Wederbeproeving van de cng-brandstoftank
  2° Technologie
  Voeding van monofuel- en multifuelmotoren met cng
  Bestanddelen van de ombouw
  Werkingsprincipe
  Nieuwe voedingssystemen
  Keuze van de uitrusting en keuzecriteria
  3° Studie van de verschillende systemen
  Analyse van de diverse aanpassingen
  Voertuigen met carburator
  Voertuigen met injectie
  Bijzonderheden i.v.m. voertuigen met injectie
  Bijzonderheden i.v.m. voertuigen met katalysator
  Onderzoek van de regelsystemen en de instandhouding van het originele motorbeheer (electronic control unit)
  Bijzonderheden over de simulatie van injecties
  Gasinjectiesysteem : gasvormige en vloeibare fase
  Systemen voor multifuelmotoren
  4° Praktische toepassingen
  Basisregels voorafgaand aan de montage
  Gereedschap
  Behandeling, bescherming van de werkplaats en van het personeel
  Werkzaamheden aan de brandstoftank
  Ombouw van de voertuigen
  Lekdichtheid
  Beheer van de lambdafactor bij cng, gebruik van de voltmeter, viergastester
  Onderhouds- en regelwerk in de praktijk
  Onderhoud en afstelling


Art. N2_VLAAMS_GEWEST.   Bijlage B.    a) De erkenning van de installateurs (artikelen 20 tot 22 van dit besluit)  1. Om als cng-installateur te worden erkend, moeten de natuurlijke of rechtspersonen, die cng-installaties in auto's monteren, of onder wier verantwoordelijkheid deze worden gemonteerd, aan volgende voorwaarden voldoen :  1° in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte wonen;  2° enkel een beroep doen op personeel dat houder is van een geldig certificaat van erkend cng-monteur;  3° op hetzelfde adres als de werkplaats over een bureau beschikken waar het administratieve werk verbonden aan de cng-installaties wordt verricht.  In dit bureau is een ruimte voorzien die kan worden afgesloten en waarin waardepapieren, zoals boorddocumenten, erkenningcertificaten, montagegetuigschriften en dergelijke worden bewaard.  In dit bureau beschikt de installateur over een geactualiseerde technische documentatie voor alle courante cng-systemen, alsook over een voorraad etiketten die aan het model van bijlage G van dit besluit beantwoorden.  4° over alle wettelijke vergunningen beschikken voor het in bedrijf nemen van de lokalen en van de apparatuur, nodig voor de uitvoering van de werkzaamheden vermeld in dit besluit.  5° voldoen aan de voorschriften voor elektrische installaties, evenals die met betrekking tot de preventie en bescherming op het werk (in het bijzonder werknemers die mogelijk worden blootgesteld aan het risico van explosieve atmosferen).  6° over een werkplaats beschikken die ten minste aan volgende voorwaarden voldoet :  a) overdekt zijn, behoorlijk kunnen worden afgesloten, goed verlicht, met een afdoende ventilatie met het oog op de gevaren die verbonden zijn aan de gassen; indien er een verwarming aanwezig is, moet deze geschikt zijn voor het gebruik in de cng-werkplaats rekening houdend met de gevaren die verbonden zijn aan deze gassen.  b) zodanige afmetingen hebben en zodanig zijn ingericht dat de auto waarin een cng-installatie wordt gemonteerd, verwijderd, onderhouden of hersteld, in deze ruimte kan worden opgesteld op een manier dat hij van alle zijden goed toegankelijk is. Daartoe is in de werkplaats een werkput of een doelmatige hefinrichting aanwezig. Degene die de montage doet, moet gemakkelijk in staat zijn om onder de gehele lengte van het voertuig rechtopstaand te werken. Deze hefinrichting, dit een hoogte van ten minste 1,60 meter heeft, moet doelmatig zijn verlicht.  c) over een inrichting beschikken waarmee de uitlaatgassen direct naar buiten worden afgevoerd.  d) afgezonderd zijn van aangrenzende lokalen waar geen verbod van open vuur geldt.  7° in de werkplaats over minimum volgende apparatuur en werktuigen beschikken :  a) een controleapparaat om de goede werking en de goede afstelling van de installatie na te gaan, alsook een controleapparaat voor het meten van het gehalte aan koolstofmonoxide en -dioxide in de uitlaatgassen van voertuigen uitgerust met een elektrische ontstekingsmotor of met een compressieontsteking, teneinde zich ervan te vergewissen dat de cng-installatie geen hogere waarden dan de beginpollutie-waarden tot gevolg heeft;  b) een apparaat voor de opsporing van cng- lekken;  c) de nodige uitrusting (met inbegrip van een manometer) en het noodzakelijke toebehoren voor de uitvoering van de voorgeschreven drukproeven na de montage van de cng-installatie.  De controleapparatuur beschreven in de punten a) en b) dient voor de goede werking te beschikken over een attest met een geldigheidsduur van een jaar; voor de manometer moet tweejaarlijks een geldig attest worden opgemaakt.  8° een standaarduithangbord aanbrengen dat de onderneming identificeert als erkende cng-installateur. Dit bord wordt na ontvangst van de erkenning op een goed zichtbare plaats buiten het gebouw geplaatst. Het model ervan wordt bepaald in bijlage I.  2. § 1e. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij [1 het Departement]1.  § 2. De aanvraag dient volgende gegevens te bevatten :  1° de maatschappelijke naam, het statuut en adres van de kandidaat-installateur, het unieke ondernemingsnummer, alsook het adres van cng-werkplaats;  2° een origineel exemplaar van het eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming van de installateur met de bepalingen van dit besluit en dat werd afgeleverd door één van de erkende keuringsinstellingen zoals bedoeld in artikel 27 van dit besluit;  3° het bewijs van de betaling van de retributie waarvan het bedrag is vastgesteld in artikel 20, paragraaf 2 van dit besluit;  4° het bewijs dat de personeelsleden belast met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van cng-installaties houder zijn van een geldig certificaat van erkend cng-monteur;  3. De minister of zijn gevolmachtigde kent aan ieder erkend installateur een identificatienummer toe, dat op het montageplaatje en op ieder getuigschrift bedoeld in artikels 12 en 18 van dit besluit en op de standaarduithangbord moet voorkomen.  4. De erkende installateurs moeten :  1° onmiddellijk en schriftelijk het [2 Departement]2, op de hoogte stellen van elke wijziging aan één van de elementen die als basis voor het verlenen van hun erkenning hebben gediend;  2° er op toezien dat een cng-installatie alleen wordt gemonteerd, verwijderd, onderhouden of hersteld in een werkplaats die in de aanvraag tot erkenning werd vermeld;  3° in elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt, een afschrift van het erkenningscertificaat bewaren;  4° de montage, het onderhoud, de herstelling of de verwijdering van een cng-installatie enkel toevertrouwen aan personeelsleden die houder zijn van een geldig certificaat van erkend cng-monteur;  5° aan de erkende keuringsinstellingen, alsook aan de [2 personeelsleden van het Departement]2 de toegang tot de lokalen en tot de uitrusting bestemd voor de activiteiten bedoeld in dit besluit toestaan, en ze eveneens toestaan om inzage te krijgen in alle documenten met betrekking tot deze activiteiten en er zich in voorkomend geval, een kopie van te laten overhandigen;  6° [2 het Departement]2 onmiddellijk met een aangetekende brief in kennis stellen van zijn verzaking aan de erkenning.  5. § 1e. De erkende installateurs verbinden er zich eveneens toe om voor elk voertuig waarin een cng-installatie wordt gemonteerd, gewijzigd of verwijderd, een dossier aan te leggen. Dit dossier bevat ten minste de kopie van de getuigschriften die zijn voorgeschreven in artikel 12 van dit besluit.  § 2. Dit dossier wordt tot de buitendienststelling van het voertuig bewaard. Indien dit tijdstip niet is gekend, is de bewaringstermijn tien jaar.  6. Indien na controle door een erkende keuringsinstelling of door een [3 personeelslid van het Departement]3, blijkt dat :  1° de installateur niet meer beantwoordt aan de eisen van dit besluit en van zijn bijlagen;  2° de instructies van [3 het Departement]3 in verband met de toepassing van dit besluit, en met name deze met betrekking tot de erkenning van de installateurs, niet meer of onvolledig worden nageleefd;  dan kan de minister of zijn gevolmachtigde besluiten tot de intrekking van de erkenning van een installateur.  De intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending ter kennis gebracht van de betrokkene.  De bepalingen met betrekking tot de beroepsprocedure voorzien in artikel 31 van dit besluit zijn van toepassing op huidig bijlage.  7. De [4 personeelsleden van het Departement]4 zijn gemachtigd om op ieder ogenblik en op elke plaats het nazicht en de controles voorzien in dit besluit bij te wonen en uit te voeren.  a) De erkenning van de monteurs  Minimale technische kennis vereist voor de monteurs  1° Algemeen  - Milieuverontreiniging, energie en voertuigen  - Ecologisch en economisch belang van cng  - Oorsprong, voorraden en vooruitzichten van cng  - Fysische en chemische eigenschappen  - Specifieke eigenschappen (klopvastheid, calorisch vermogen, verbrandingssnelheid, )  - Technische gevolgen voor de motor van monofuel- of multifuelvoertuigen (benzine/cng diesel/cng, etc.) in verband met ontsteking, de bougies, het vermogen, het verbrandingsmodel, de terugslag,  - Risico's en veiligheidsvoorschriften  - Reglementair kader en normen  - Technische verantwoording van de reglementering  - Wederbeproeving van de cng-brandstoftank  2° Technologie  Voeding van monofuel- en multifuelmotoren met cng  Bestanddelen van de ombouw  Werkingsprincipe  Nieuwe voedingssystemen  Keuze van de uitrusting en keuzecriteria  3° Studie van de verschillende systemen  Analyse van de diverse aanpassingen  Voertuigen met carburator  Voertuigen met injectie  Bijzonderheden i.v.m. voertuigen met injectie  Bijzonderheden i.v.m. voertuigen met katalysator  Onderzoek van de regelsystemen en de instandhouding van het originele motorbeheer (electronic control unit)  Bijzonderheden over de simulatie van injecties  Gasinjectiesysteem : gasvormige en vloeibare fase  Systemen voor multifuelmotoren  4° Praktische toepassingen  Basisregels voorafgaand aan de montage  Gereedschap  Behandeling, bescherming van de werkplaats en van het personeel  Werkzaamheden aan de brandstoftank  Ombouw van de voertuigen  Lekdichtheid  Beheer van de lambdafactor bij cng, gebruik van de voltmeter, viergastester  Onderhouds- en regelwerk in de praktijk  Onderhoud en afstelling
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 210, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
  (2)<BVR 2015-07-10/11, art. 211, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
  (3)<BVR 2015-07-10/11, art. 212, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
  (4)<BVR 2015-07-10/11, art. 213, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

Art. N3.Bijlage C.

  1. Algemene bepalingen in verband met de montage van een cng-installatie
  1.1. De cng-installatie mag geen schade toebrengen aan de goede werking van de auto.
  Het cng-systeem van de auto en de speciale organen die met cng worden aangedreven, moeten goed en veilig functioneren bij de bedrijfsdruk en de bedrijfstemperaturen waarvoor de installatie is ontworpen en goedgekeurd.
  De cng-installatie moet zodanig worden geïnstalleerd dat zij maximaal is beschermd tegen beschadiging of slijtage veroorzaakt door de verplaatsing van voertuigelementen, door schokken, door straatstof, door het in- en uitladen of door bewegingen van de vracht tijdens het vervoer of bij aanrijding of het omkantelen van de auto.
  De gebruikte materialen moeten compatibel zijn met cng.
  Alle inrichtingen van de cng-installatie moeten behoorlijk zijn vastgemaakt.
  Geen accessoire mag aan de cng-installatie worden vastgemaakt buiten de appendages die strikt noodzakelijk zijn voor de goede werking van de motor.
  1.2. Geen enkele inrichting van de cng-installatie met inbegrip van de beschermingsmaterialen die er deel van uitmaken, mag buiten de contouren van het voertuig uitsteken, uitgezonderd de vuleenheid, die maximaal 10mm mag uitsteken ten opzichte van de klepplaat of ring.
  Geen enkele inrichting van de cng-installatie mag op minder dan 100 mm van de uitlaat of van een gelijkaardige warmtebron worden gemonteerd, behalve wanneer deze afdoende tegen de warmte is beschermd.
  1.3. De elektrisch bediende onderdelen die cng bevatten, moeten aan de onderstaande voorwaarden voldoen :
  a) een aparte aarding hebben;
  d) het elektrische systeem van het onderdeel moet worden geïsoleerd van de behuizing.
  2. Brandstoftank(s) (cilinders)
  2.1. Montage
  2.1.1. De brandstoftank moet op permanente wijze op het voertuig zijn gemonteerd.
  De brandstoftank mag niet in de motorruimte worden geïnstalleerd.
  De brandstoftank mag niet op gevaarlijke wijze aan frontale botsingen worden blootgesteld. Te dien einde mag de grootste as van de brandstoftank in geen geval gelegen zijn voor het middelpunt van de vooras.
  2.1.2. De brandstoftank moet zodanig worden gemonteerd dat er geen enkel contact is van metaal op metaal, uitgenomen dan bij de verankeringspunten.
  2.1.3. De brandstoftank moet door middel van metalen banden worden vastgezet. Een latere aanspanning moet mogelijk zijn.
  De gebruikte metalen banden zijn geïsoleerd door een elastische stof die geen vocht opneemt (rubber, soepele plastiek).
  De brandstoftank moet stevig zijn bevestigd en de bevestigingspunten op het koetswerk moeten worden verstevigd, zodat dit laatste niet kan scheuren.
  De bevestigingssystemen moeten kunnen weerstaan aan krachten die ontstaan bij het versnellen en vertragen van de auto, evenals aan de schokken die het voertuig ondergaat en overbrengt.
  2.1.4. Meerdere brandstoftanks
  2.1.4.1. In geval er meer dan vier brandstoftanks worden geplaatst, moeten ze in batterij worden gegroepeerd zodat iedere groep het grootst mogelijke aantal brandstoftanks omvat, maar nooit meer dan vijf. Per groep moet in de leiding naar de cng-afsluitklep een electroafsluitklep worden geïnstalleerd die zodanig geplaatst is en werkt dat elke groep brandstoftanks onafhankelijk is.
  2.1.4.2. Elke electroafsluitklep moet direct aan de uitgang van de verzamelleiding welke de brandstoftanks onderling verbindt, worden geïnstalleerd.
  De lengte van de verbindingsleidingen tussen twee aangrenzende brandstoftanks van een groep moet zo klein mogelijk zijn en mag ten hoogste tweemaal de uitwendige diameter van de brandstoftank bedragen.
  2.1.4.3. De brandstoftanks worden zodanig geplaatst dat zij de stabiliteit van het voertuig niet nadelig beïnvloeden.
  2.1.5. Bij plaatsing van de brandstoftanks in het voertuig moet een doeltreffende ventilatie van hun appendages en toebehoren worden verzekerd.
  Indien de brandstoftank niet in de open lucht is geplaatst, mag er geen gas in de voor de personen bestemde ruimte kunnen binnendringen.
  Voor alle voertuigen mag de brandstoftank in de personenruimte of in de koffer worden geplaatst op voorwaarde dat de vulling van de brandstoftank van buiten af geschiedt door middel van een hogedrukleiding.
  2.1.6. Wanneer een brandstoftank op het dak van een voertuig wordt geplaatst, moet de brandstoftank op een speciaal hiervoor vervaardigde ligsteun worden vastgezet en deze moet blijvend op het koetswerk worden vastgezet door middel van draagijzers die lopen tot aan de kroonlijst van het dak en die een voldoende garantie bieden.
  Voor dit soort montage is de schriftelijke toelating van de voertuigbouwer vereist. Een gewone bagagehouder volstaat niet als drager.
  De brandstoftank of de gegroepeerde brandstoftanks en de ligsteun mogen in geen geval buiten het koetswerkprofiel van het voertuig uitsteken.
  2.1.7. Plaatsing van de brandstoftank onder het voertuig
  2.1.7.1. Wanneer het voertuig zich in rijklare toestand bevindt dan mag de vrije hoogte tussen de brandstoftank en het rijwegoppervlak niet minder bedragen dan 200 mm, behalve wanneer de brandstoftank afdoende is beschermd aan de voor- en zijkanten en indien geen enkel onderdeel van de brandstoftank ten opzichte van deze beschermstructuur uitsteekt.
  2.1.7.2. De brandstoftank moet door middel van 1,5 mm dikke metalen spatlappen beschermd zijn tegen opspringende stenen die door de wielen, die zich vóór de brandstoftank bevinden, kunnen worden weggeslingerd.
  2.1.7.3. Het op de brandstoftank geplaatste toebehoren moet ten minste 40 mm inspringen ten opzichte van het koetswerkprofiel aan de zijkanten van het voertuig.
  2.2. Gegevensplaatje
  Iedere brandstoftank/cilinder moet goed leesbaar en onuitwisbaar ten minste volgende gegevens vermelden :
  a) het volgnummer;
  b) de inhoud in liters;
  c) het merkteken " cng "
  d) de bedrijfsdruk/testdruk (MPa of in bar);
  e) de massa (in kg);
  f) de maand en het jaar van goedkeuring (MM/AA);
  g) het goedkeuringsmerk.
  2.3. Keuring van de brandstoftanks/cilinders
  De fabrikant of verdeler mag, voor de nog ongebruikte brandstoftanks in voorraad, een nazicht van deze brandstoftanks laten verrichten door de instelling die de aanneming heeft gedaan of door een zoals bedoeld in artikel 4, paragraaf 2, van dit besluit erkende keuringsinstelling.
  Nadat deze zich ervan vergewist heeft dat de brandstoftanks nieuw zijn en in goede staat, stanst de erkende instelling goed leesbaar en onuitwisbaar de controledatum alsmede zijn eigen keurstempel op de brandstoftank. Derhalve zal deze datum beschouwd worden als datum van indienststelling en zal hij gelden als datum van aanneming voor het berekenen van de termijn van achtenveertig maanden, na verloop waarvan de cilinders / brandstoftanks aan de visuele keuring bedoeld in artikel 18, paragraaf 1, van dit besluit moeten worden onderworpen.
  3. Appendages of toebehoren gemonteerd op de brandstoftank(s) of cilinder(s)
  3.1. Iedere brandstoftank moet zijn uitgerust met de onderstaande inrichtingen, die ofwel autonoom of geïntegreerd zijn :
  1° een automatische cilinderklep (wordt ook wel de op afstand bediende bedrijfsklep genoemd);
  2° een overdrukinrichting (temperatuurgestuurd);
  3° een handbediende klep;
  4° een doorstroombegrenzer;
  5° een gasdichte behuizing, tenzij de brandstoftank aan de buitenkant van het voertuig is gemonteerd.
  3.2. De automatische cilinderklep moet rechtstreeks en zonder tussenverbinding op iedere brandstoftank zijn gemonteerd.
  De automatische cilinderklep moet zo werken dat de brandstoftoevoer wordt afgesloten wanneer de motor wordt afgezet, ongeacht de stand van de contactsleutel, en gesloten blijft zolang de motor niet loopt.
  Het elektrische systeem, indien aanwezig, moet van de behuizing van de automatische klep zijn geïsoleerd.
  De elektrisch bediende klep moet zich in de stand " gesloten " bevinden als de stroom wordt uitgeschakeld.
  Een andere automatische klep mag in de brandstofleiding worden gemonteerd, zo dicht mogelijk bij de drukregelaar.
  3.3. De (temperatuurgestuurde) overdrukinrichting moet zo op de brandstoftank(s) zijn gemonteerd dat het uitstroompunt in de gasdichte behuizing uitkomt.
  3.4. De handbediende klep wordt vast op de cilinder gemonteerd; zij kan in de automatische cilinderklep worden geïntegreerd.
  3.5. De doorstroombegrenzer moet in de brandstoftank(s) op de automatische cilinderklep worden gemonteerd. De goede werking ervan moet worden gecontroleerd.
  3.6. De gasdichte behuizing moet in directe verbinding staan met de buitenlucht, zo nodig via een flexibele verbindingsslang en een doorvoer die cng-bestendig zijn.
  De ventilatieopening van de gasdichte behuizing mag echter niet uitkomen in een wielkast en mag zich niet in de nabijheid van een warmtebron zoals de uitlaat bevinden.
  Een verbindingsslang of doorvoer in de bodem van de carrosserie van het motorvoertuig voor de ventilatie van de gasdichte behuizing moet een vrije opening van ten minste 450 mm2 hebben.
  De behuizing rond de fittings en verbindingsslangen van de tank moeten gasdicht zijn bij een druk van 10 kPa zonder dat zich permanente vervorming voordoet.
  De verbindingsslang moet met behulp van beugels of dergelijke op de gasdichte behuizing en de doorvoer worden bevestigd, zodat een gasdichte verbinding wordt gevormd.
  De gasdichte behuizing moet alle onderdelen bevatten die in de koffer- of passagiersruimte zijn gemonteerd.
  De elektrische verbindingen en onderdelen in de gasdichte behuizing moeten zo zijn vervaardigd dat er geen vonken kunnen ontstaan.
  De gasdichte behuizing wordt op de brandstoftank bevestigd door middel van metalen spanners of elke andere doeltreffende bevestiging geïsoleerd met rubber of een gelijkwaardige stof. De bevestiging door middel van lassen op de brandstoftank is verboden.
  De gasdichte behuizing is uit een onontvlambaar materiaal vervaardigd en moet doelmatig tegen corrosie zijn beschermd.
  3.7. De brandstofniveauindicator moet een hoorbaar of zichtbaar elektrisch overgebracht signaal uitzenden dat waarschuwt als de druk in de cng-brandstoftank te laag is geworden.
  3.8. De conische schroefdraden van de appendages moeten alvorens te worden aangebracht, met een geschikte stof die de gasdichtheid verzekert, zijn overtrokken.
  3.9. Wanneer de appendages op de brandstoftank zijn aangebracht, moet er een dichtheidscontrole worden uitgevoerd door de brandstoftank onder maximale dienstdruk te zetten.
  4. Vullen van de brandstoftank
  4.1. De brandstoftank wordt van buiten af gevuld door middel van een hogedrukleiding.
  De cng-hogedrukvoedingsleidingen van de brandstoftank en de motor, die door de personenruimte of een niet-geventileerde ruimte gaan, moeten zijn overtrokken met een voldoende ruim omhulsel dat buiten het voertuig uitmondt en dat belet dat het gas zich bij een eventueel gaslek in de voornoemde ruimtes zou verspreiden.
  4.2. De vuleenheid moet tegen verdraaiing zijn geborgd en tegen vuil en water zijn beschermd.
  Wanneer de cng-tank zich in de passagiersruimte of in een gesloten (koffer)ruimte bevindt, moet de vuleenheid aan de buitenzijde van het voertuig of in de motorruimte zijn geplaatst.
  4.3. In de voedingsleiding naar de cng-afsluitklep moet zo dicht mogelijk na de vulklep een terugslagklep worden geïnstalleerd.
  De goede werking van de vulklep en van de terugslagklep moeten worden gecontroleerd.
  De vulklep voorzien van een afsluitdop moet inspringen ten opzichte van het buitenste punt van het voertuig.
  Het middelpunt van de vulklep moet zich op ten minste 300 mm van de grond bevinden.
  5. Starre en flexibele brandstofleidingen
  5.1. Starre brandstofleidingen moeten zijn vervaardigd van naadloos materiaal : roestvrij staal of staal met een corrosiebestendige coating.
  Bij gebruik in klasse 0, 1 of 2 mag de starre brandstofleiding door een flexibele brandstofleiding worden vervangen.
  5.2. Zowel starre als flexibele brandstofleidingen moeten zo worden bevestigd dat ze niet aan trillingen of spanningen worden blootgesteld.
  Starre of flexibele brandstofleidingen mogen zich niet bij steunpunten voor de krik bevinden.
  Op het bevestigingspunt moet de flexibele of starre brandstofleiding zo worden gemonteerd dat er geen contact is tussen metalen delen.
  Bij doorgangen door een wand moeten de brandstofleidingen van beschermend materiaal worden voorzien.
  5.3. Soldeerverbindingen en klemkoppelingen van het snijtype zijn niet toegestaan.
  De koppelingen moeten van staal of messing zijn en moeten een corrosiebestendig oppervlak hebben. De koppelingen moeten klemkoppelingen zijn.
  Starre brandstofleidingen moeten met elkaar worden verbonden door middel van geschikte koppelingen, zoals tweedelige klemkoppelingen in stalen leidingen en koppelingen met tonnetjes met taps toelopende uiteinden aan weerszijden.
  Roestvrij stalen leidingen mogen alleen door middel van roestvrij stalen fittings met elkaar worden verbonden.
  Het aantal verbindingen moet zoveel mogelijk worden beperkt. Alle verbindingen moeten zich bevinden op plaatsen die voor controle toegankelijk zijn.
  Verdeelblokken moeten van corrosiebestendig materiaal zijn vervaardigd.
  Alle niet onder druk zijnde leidingen moeten door middel van spanringen worden bevestigd.
  5.4. De brandstofleidingen in een passagiersruimte of gesloten kofferruimte mogen niet langer zijn dan redelijkerwijs noodzakelijk is en moeten in ieder geval worden afgeschermd door een gasdichte behuizing.
  De bepalingen in het eerste lid zijn niet van toepassing op voertuigen behorend tot de categorieën M2 of M3 indien de brandstofleidingen en -verbindingen voorzien zijn van een cng-bestendige omhulling die in directe verbinding staat met de buitenlucht.
  5.5. De leidingen dienen aan het koetswerk te worden vastgemaakt door middel van klemmen met tussenruimten van ten hoogste 500 mm.
  Tussen de klem en de leidingen moet een elastische stof worden geplaatst die geen vocht absorbeert.
  5.6. Iedere cng-leiding die buiten de verschillende compartimenten van het voertuig loopt, moet door het carrosserie of het chassis worden beschermd en mag zich in geen geval lager bevinden dan de laagst gesitueerde onderdelen van het koetswerk.
  5.7. Voor de voertuigen waarvan de maximale toegelaten massa minder is of gelijk aan 3 500 kg mag bij een ledig voertuig, de ophanging in rijstand, de vrije hoogte tot de grond onder de leidingen voor gecomprimeerd aardgas niet minder bedragen dan 200 mm. Voor de voertuigen waarvan de maximale toegelaten massa meer is dan 3 500 kg moet die minimumafstand van de grond 250 mm bedragen.
  Nochtans mag voor de terreinvoertuigen zoals bepaald in bijlage II van Richtlijn 2007/46 van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd de vrije hoogte ten opzichte van het grondoppervlak niet minder bedragen dan 250 mm.
  De hoogtes vermeld in lid 1 en 2 zijn facultatief indien de brandstofleidingen beschermd zijn door het chassis of het koetswerk van het voertuig.
  5.8. Na montage moet het geheel van de onder druk zijnde leidingen beproefd worden onder een effectieve druk van 250 bar.
  5.9. Na de ingebruikname moeten de buigzame vulleidingen voor [Classes 0 en 1] moeten ten minste elke acht jaar worden vervangen en buiten gebruik worden gesteld. <Erratum, B.St. 09-12-2014, p. 100385>
  6. Cng-afsluitklep die de drukregelaar en de electroafsluitkleppen bevoorraadt.
  De cng-afsluitklep die de drukregelaar van cng voorziet, moet aan het chassis of het koetswerk worden vastgemaakt.
  De cng-afsluitklep moet zo gericht zijn dat bij een eventueel lek hetzij aan de ingang, hetzij aan de uitgang van de afsluitklep de gasstroom niet naar de motor is gericht.
  De cng-afsluitklep en alle electroafsluitkleppen moeten sluiten wanneer de motor tot stilstand komt.
  7. Benzine- of dieselklep
  Indien er een benzine- of dieselklep is geplaatst, dan moet deze aan het chassis of het koetswerk worden vastgemaakt.
  De leidingen die de twee aansluitingspunten met de oorspronkelijke brandstofleiding verbinden, moeten uit metaal of uit een synthetisch materiaal dat aan deze brandstof weerstand biedt, zijn vervaardigd.
  Als er soepele leidingen worden gebruikt dan moeten deze door middel van spanringen worden bevestigd.
  8. Drukregelaar
  De drukregelaar moet aan het chassis of het koetswerk worden vastgemaakt.
  De drukregelaar mag slechts aan de motor worden vastgemaakt met de uitdrukkelijke toelating en volgens de richtlijnen van de voertuigbouwer.
  9. Gas-luchtmenger
  De gas-luchtmenger moet tussen de motor en het filterelement van de luchtfilter zijn geplaatst. Andere plaatsingen van de gasluchtmenger zijn uitgesloten.
  De leiding die het aardgas naar de gas-luchtmenger voert, moet goedgekeurd zijn.
  10. Brandstofkeuzesysteem en elektrische installatie
  10.1. Voertuigen die verschillende brandstoffen gebruiken voor hun aandrijving moeten voorzien zijn van een brandstofkeuzesysteem dat er steeds moet voor zorgen dat de motor nooit langer dan vijf seconden door meer dan een brandstof wordt gevoed.
  Dual-fuelvoertuigen die hoofdzakelijk diesel gebruiken om het lucht/gasmengsel te ontsteken, zijn toegestaan op voorwaarde dat hun motor aan de relevante emissienormen voldoet.
  De omschakelaar gas-brandstof mag geen enkel uitsteeksel vertonen waaraan personen zich kunnen verwonden.
  10.2. De elektrische installatie van het cng-systeem is onafhankelijk van alle andere elektrische installaties.
  De elektrische onderdelen van het cng-systeem moeten tegen overbelasting zijn beschermd.
  In de elektrische leiding van de cng-installatie moet een zekering zo zijn aangebracht, dat, bij kortsluiting de cng-afsluitklep evenals alle electroafsluitkleppen automatisch sluiten.
  11. Manometer
  Een manometer moet in de cng-hogedrukleiding worden geïnstalleerd. De manometer moet zich op een gemakkelijk toegankelijke plaats bevinden en goed afleesbaar zijn.
  De manometer is voorzien voor een maximumdruk van minstens 300 bar.
  12. Brandstofmeter (druksensor)
  De brandstofmeter moet een hoorbaar of zichtbaar signaal uitzenden dat waarschuwt als de druk in de brandstoftank te laag is geworden.
  De elektrische installatie moet in voorkomend geval geïsoleerd zijn van de behuizing van de druk- en temperatuurtransductoren.
  13. Drukbeproeving na de montage van de cng-installatie
  Voor de indienststelling van een voertuig uitgerust met een cng-installatie moet de uitrusting ervan, door de installateur aan een algemene drukbeproeving onder de maximale dienstdruk worden onderworpen.


Art. N4. Bijlage D. - Getuigschriften inzake de montage (deel 1), de ingreep of wijziging (deel 2) of de verwijdering (deel 3) (= artikel 12 en artikel 33, § 2, van dit besluit)
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2013, p. 21497-21508)


Art. N5. Bijlage E. - Model van het attest betreffende de visuele controle (artikel 18 van dit besluit)
  (Model niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2013, p. 21510)


Art. N6. Bijlage F. - Model van vignet zoals voorgeschreven in artikel 15

  Het vignet is opgesteld in de taal van het keuringsbewijs bepaald bij artikel 14.


GNC - A.R. xx/xx/xxxx : date : Station n° :cng - K.B. xx/xx/xxxx : datum : Nr. station :CNG - K.E. xx/xx/xxxx : Datum: Nr. Prüfstelle :
Année du prochain contrôle visuel du réservoir :Jaar van de volgende visuele keuring van de brandstoftank :Jahr der nächsten optischen Überprüfung des Behälters:
Année de la prochaine épreuve du réservoir (si spécifiée par le fabricant) :Jaar van de volgende proefneming van de brandstoftank (indien omschreven door de fabrikant)Jahr der nächsten Prüfung des Behälters (soweit vom Fabrikant angegeben):
N° d'agrément de l'installateur :Erkenningsnr. van de installateur :Nummer der Betriebserlaubnis des Installateurs:
Valable jusqu'au :Geldig tot :Gültig bis:
Numéro de châssis :Chassisnummer :Fahrgestellnummer:
Art. N7. Bijlage G. - Model van het cng-etiket bedoeld in artikel 17
  (Model niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2013, p. 21511)


Art. N8. Bijlage H.

   DEEL A. Voorschriften betreffende het materieel voor de uitrusting van auto's 1. Brandstoftanks
  1.1. Brandstoftanks die bestemd zijn om cng voor de voeding van de motoren te bevatten en die zich aan boord van motorvoertuigen bevinden, moeten voldoen aan één van de volgende voorschriften :
  - de bepalingen van de artikelen 349 tot 363 van het Algemeen Reglement op de arbeidsbescherming, (voorschriften betreffende de recipiënten voor samengeperst, vloeibaar gemaakt of opgelost gas);
  - het koninklijk besluit van 12 juni 1989, betreffende het op de markt brengen van gascilinders wanneer het cilinders van het EEG.-type betreft met een inhoud kleiner of gelijk aan 150 liter.
  - een in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of in Turkije goedgekeurde norm op voorwaarde dat deze is opgesteld in het kader van een systeem dat evenwaardige garanties biedt op het vlak van de doeltreffendheid en waarbij de technische voorschriften een evenwaardig veiligheidsniveau waarborgen.
  1.2. Elke brandstoftank moet zijn voorzien van een opening om de plaatsing van een dienstkraan mogelijk te maken.
  1.3. Elke brandstoftank moet zijn voorzien van een dienstkraan gecombineerd met een doorstroombegrenzer, en van ten minste één veiligheidsinrichting tegen overdruk die bestaat uit een breekplaat met smeltveiligheid.
  De doorstroombegrenzer moet in de brandstoftank zijn gelegen en de veiligheidsinrichting tegen overdruk moet zodanig worden geplaatst dat ze ook kan functioneren wanneer de dienstkraan gesloten is.
  1.4. De brandstoftanks moeten de door de ter zake geldende reglementering, richtlijnen of specificaties opgelegde merktekens dragen.
  Volgende gegevens moeten in elk geval zijn vermeld :
  - de naam van de constructeur;
  - het volgnummer;
  - de tarra uitgedrukt in kg van de brandstoftank ontdaan van de afneembare appendages;
  - de vermelding " ngv " of " cng " of " methaan " gevolgd door de hoogst toegelaten vuldruk, bij 15 ° C. uitgedrukt in bar;
  - de inhoud uitgedrukt in liter;
  - de hydraulische beproevingsdruk uitgedrukt in bar;
  - de datum van de proefneming en de keurstempel van de door de minister of zijn afgevaardigde erkende instelling, die de goedkeuring heeft verricht of van een erkende instelling uit een lidstaat van de Europese Unie of in een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of in Turkije waar de goedkeuring van de brandstoftank heeft plaatsgevonden.
  Buiten de oorspronkelijke proefneming moeten de brandstoftanks voor cng om de vijf jaar opnieuw getest worden, onder de voorwaarden bepaald in artikel 358 van het Algemeen Reglement op de arbeidsbescherming.
  Wanneer de proefneming wordt hernieuwd, wordt de letter R gevolgd door de testdatum en de keurstempel van één van de voornoemde instelling, op de brandstoftank ingeslagen.
  De fabrikant of verdeler mag, voor de nog ongebruikte brandstoftanks in voorraad, een nazicht van deze brandstoftanks laten verrichten door de instelling die de goedkeuring heeft gedaan. Nadat deze zich ervan vergewist heeft dat de brandstoftanks nieuw zijn en in goede staat, slaat de erkende instelling op de brandstoftank de controledatum alsmede zijn eigen keurstempel in.
  Derhalve zal deze datum beschouwd worden als datum van indienststelling en zal hij gelden als datum van goedkeuring voor het berekenen van de termijn van vijf jaar, na verloop waarvan de brandstoftank opnieuw door de erkende instelling moet getest worden.
  2. Hogedrukleidingen
  2.1. Onbuigzame leidingen
  2.1.1. Voor de onbuigzame hogedrukleidingen (onbuigzame leidingen voor het vullen van de brandstoftank, onbuigzame verbindingsleidingen van de brandstoftank aan de hogedrukzijde naar de drukregelaar) mag enkel naadloos, roestvrij staal of koper worden gebruikt.
  De buitendiameter van de roestvrije stalen buizen mag ten hoogste l2 mm bedragen. De roestvrije stalen buizen met een buitendiameter :
  - tot en met 10 mm moeten een wanddikte hebben van minstens 1 mm;
  - van meer dan 10 mm moeten een wanddikte hebben van minstens 1,2 mm.
  De buitendiameter van de koperen buizen mag ten hoogste 6 mm bedragen en hun wanddikte moet minstens 1 mm zijn.
  2.1.2. De barstdruk van de buizen is minimum 700 bar effectief.
  2.1.3. De onbuigzame hogedrukleidingen en hun verbindingen moeten voor het gebruik van aardgas zijn ontworpen en doeltreffend tegen uitwendige corrosie zijn beschermd.
  2.2. Buigzame leidingen
  2.2.1. Indien er bezwaren zijn tegen het gebruik van een onbuigzame leiding kan het gebruik van een buigzame hogedrukleiding worden toegestaan voor zover de te overbruggen afstand zo kort mogelijk wordt gehouden.
  De buigzame hogedrukleidingen moeten worden gecontroleerd door een instelling erkend door de minister of zijn afgevaardigde, of door een erkende instelling uit een lidstaat van de Europese Unie of in een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst of in Turkije waar de goedkeuring heeft plaatsgevonden.
  Deze controle wordt bevestigd door het aanbrengen van de keurstempel van deze instelling, gevolgd door de controledatum (maand en jaar), op een niet-afneembaar metalen onderdeel van de buigzame leiding.
  2.2.2. De buigzame hogedrukleidingen, voorzien van hun verbindingsstukken, moeten een beproeving ondergaan onder een effectieve druk van 300 bar.
  De barstdruk van de buigzame leiding is minimum 800 bar effectief bij 70 ° C.
  2.2.3. De fabrikant van de buigzame hogedrukleidingen moet aan de erkende instelling een getuigschrift overhandigen waarin verklaard wordt dat de buigzame leidingen :
  - ontworpen en bestemd zijn voor het gebruik met aardgas;
  - in overeenstemming zijn met de vereisten van de norm SAE100R8 of met deze van een gelijkwaardige norm.
  2.2.4. De keurstempel bedoeld in punt 2.2.1. mag enkel worden aangebracht door de erkende instelling die de buigzame leiding door bemonstering heeft nagezien, en die heeft vastgesteld dat deze voldoet aan de voorwaarden bepaald in de punten 2.2.2. en 2.2.3.
  Deze laatste verificatie omvat minstens een breekproef per partij van 100 identieke buigzame leidingen.
  2.2.5. Na hun indienststelling moeten de buigzame leidingen ten minste om het jaar worden vervangen.
  Deze buigzame leidingen kunnen opnieuw worden gebruikt op voorwaarde dat zij, bij een hydraulische test onder een effectieve druk van 300 bar, geen gebreken vertonen.
  2.2.6. De buigzame hogedrukleidingen mogen maximaal vijf jaar worden gebruikt.
  3. Gasdichte behuizing
  3.1. De gasdichte behuizing moet zodanig zijn gebouwd dat zij de gassen, afkomstig van eventuele lekken van de op de brandstoftank geplaatste appendages of van een eventuele werking van de veiligheidsinrichting, veilig buiten het voertuig kunnen brengen. Deze gasdichte behuizingen moeten zijn goedgekeurd.
  3.2. De behuizing is uit een onontvlambaar materiaal vervaardigd en moet doelmatig tegen corrosie zijn beschermd.
  3.3. De pakkingen van de gasdichte behuizing mogen niet door het cng worden aangetast.
  3.4. De aanwezigheid van een gasdichte behuizing op de brandstoftank mag de aflezing van de reglementair op de brandstoftank aangebrachte gegevens niet beletten.
  3.5. Goedkeuring
  Deze goedkeuring is tweedelig.
  3.5.1. Dichtheidstest door een erkende instelling.
  De effectieve beproevingsdruk bedraagt ten minste 0,1 bar.
  De constructeur van de gasdichte behuizingen stelt hiertoe een volledig exemplaar ter beschikking aan een door de minister of zijn afgevaardigde erkende instelling, of aan een erkende instelling uit een lidstaat van de Europese Unie of in een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of in Turkije waar de goedkeuring plaatsvindt.
  Indien de testresultaten gunstig uitvallen, reikt de erkende instelling een attest uit.
  3.5.2. Goedkeuring van het prototype door de minister of zijn afgevaardigde.
  Het verzoek tot goedkeuring van het voorgestelde prototype moet samen met het onder 3.5.1. vermelde attest en een constructieplan van de gasdichte behuizing aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, die de goedkeuring na onderzoek van het voorgelegde dossier afgeeft, worden bezorgd.
  3.6. Controle op de gelijkvormigheid.
  3.6.1. Elke op de markt gebrachte gasdichte behuizing moet gelijkvormig zijn met het goedgekeurde prototype.
  De controle op de gelijkvormigheid met het goedgekeurde prototype wordt uitgeoefend door de instelling waarvan sprake is onder 3.5.1. Hiertoe wordt 5 % van de stukken die in serie werden gefabriceerd, aangeboden.
  Indien de resultaten van deze steekproef gunstig zijn, wordt de keurstempel van het controleorganisme op elke gasdichte behuizing van het aangeboden lot aangebracht, na de datum (maand, jaar) die vooraf door de fabrikant werd ingeslagen.
  3.6.2. Indien een autokeuringsstation vaststelt dat een gasdichte behuizing niet meer de gewenste waarborgen biedt, mag het een nieuwe dichtheidstest eisen die vanzelfsprekend door een daartoe erkende instelling zal worden uitgevoerd.
  4. Appendages en materialen
  4.1. Alle gebruikte appendages en materialen moeten voldoende bestand zijn tegen het gebruik van gecomprimeerd aardgas (cng).
  4.2. De hydraulische beproevingsdruk van alle appendages, buizen en verbindingen moet minstens 1,5 maal de bedrijfsdruk bedragen. De hydraulische drukproef moet worden uitgevoerd door een door de minister of zijn afgevaardidge erkende instelling, of door een erkende instelling uit een lidstaat van de Europese unie Unie of in een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst of in Turkije waar de goedkeuring plaatsvindt.
  DEEL B. Montagevoorschriften voor de cng-uit rusting uit veiligheidsoogpunt 1. Plaatsing van de appendages op de voor gecomprimeerd aardgas (cng) goedgekeurde brandstoftank
  1.1. De dienstkraan moet rechtstreeks en zonder andere tussenverbinding op de brandstoftank zijn geplaatst.
  1.2. De doorstroombegrenzer moet in de brandstoftank gelegen zijn. De goede werking van de doorstroombegrenzer moet worden nagezien.
  1.3. De veiligheidsinrichting moet zodanig worden geplaatst dat deze ook kan functioneren wanneer de dienstkraan gesloten is.
  De uitstoot van de breekplaat mag niet op een uitlaatleiding noch op de andere brandstoftanks zijn gericht.
  1.4. De conische schroefdraden van de appendages moeten alvorens te worden aangebracht, met een geschikte stof die de gasdichtheid garandeert, zijn overtrokken.
  Wanneer de appendages op de brandstoftank zijn geplaatst, moet een dichtheidscontrole worden uitgevoerd door de brandstoftank onder de maximale dienstdruk te zetten.
  2. Algemene begrippen betreffende de plaatsing van de voor gecomprimeerd aardgas (cng) goedgekeurde brandstoftank
  2.1 De brandstoftank is met metalen banden vastgezet. Een latere aanspanning moet mogelijk blijven.
  Teneinde elk corrosiegevaar te vermijden, is elk contact van metaal op metaal verboden. De gebruikte metalen banden zijn door een elastische stof (rubber, soepele plastiek) die geen vochtigheid opneemt, geïsoleerd.
  2.2. De brandstoftank is stevig bevestigd en de bevestigingspunten op het koetswerk zijn verstevigd, zodat dit laatste niet kan scheuren.
  2.4. De bevestigingssystemen van de brandstoftank moeten geschikt zijn om weerstand te bieden aan de krachten voortkomend uit de versnelling, de vertraging van het voertuig, alsook tegen de schokken die het ondergaat.
  2.4. De in punt 1.4. van deel A vermelde merktekens moeten zichtbaar zijn zonder dat er enig stuk dient te worden verwijderd.
  2.5. Cng-uitrusting die meer dan vier brandstoftanks telt.
  2.5.1. In geval er meer dan vier brandstoftanks worden geplaatst, dan moeten deze in groepen worden verdeeld. Elke groep moet het hoogst mogelijk aantal brandstoftanks bevatten, maar nooit meer dan vijf. Per groep moet in de leiding naar de cng-afsluitklep een electroafsluitklep worden geïnstalleerd die zodanig is geplaatst en werkt dat elke groep brandstoftanks onafhankelijk is.
  Elke electroafsluitklep moet direct aan de uitgang van de verzamelleiding welke de brandstoftanks onderling verbindt, worden geïnstalleerd.
  De lengte van de verbindingsleidingen tussen twee aangrenzende brandstoftanks van een groep moet zo klein mogelijk zijn en mag ten hoogste tweemaal de uitwendige diameter van de brandstoftank bedragen.
  2.5.2. De brandstoftanks worden zo geplaatst dat zij de stabiliteit van het voertuig niet nadelig beïnvloeden.
  2.5.3. De elektrische aansluiting van de electroafsluitklep moet voldoen aan het bepaalde in de punten 12.2. en 12.3. van deel B.
  3. Plaatsing van de brandstoftank in het voertuig en vulling van de brandstoftank
  3.1. Bij plaatsing van een brandstoftank in het voertuig moet een doeltreffende ventilatie van zijn appendages worden verzekerd.
  De brandstoftanks mogen nooit in de motorruimte worden geplaatst. Ze mogen evenmin op gevaarlijke wijze aan frontale botsingen zijn blootgesteld. Te dien einde mag de grootste as van de brandstoftank in geen geval voor het middelpunt van de vooras zijn gelegen.
  3.2. Indien de brandstoftank niet in de open lucht is geplaatst, mag er geen gas in de voor de personen bestemde ruimte kunnen binnendringen.
  3.3. Voor alle voertuigen mag de brandstoftank in de personenruimte of in de koffer worden geplaatst op voorwaarde dat de vulling van de brandstoftank van buiten af geschiedt door middel van een hogedrukleiding zoals bepaald in punt 2 van deel A.
  De isolatie van de voor de personen bestemde ruimte dient te zijn gewaarborgd door :
  3.3.1. Een goedgekeurde gasdichte behuizing zoals aangeduid in punt 3 van deel A.
  3.3.1.1. De gasdichtheid tussen de brandstoftank en de gasdichte behuizing wordt verzekerd door middel van een soepele pakking die aan cng weerstaat.
  3.3.1.2. De gasdichte behuizing wordt op de brandstoftank bevestigd door middel van metalen spanners of elke andere doeltreffende bevestiging geïsoleerd met rubber of een gelijkwaardige stof. De bevestiging door middel van lassen op de brandstoftank is verboden.
  3.3.1.3. De uitgangen van de gasdichte behuizing worden rechtstreeks buiten het voertuig geleid door middel van twee gewapende slangen met een inwendige diameter van ten minste 25 mm. Waar de gewapende slang door het koetswerk gaat, moet de slang door middel van een stijf element worden beschermd of zodanig zijn gemonteerd dat een gelijkwaardige veiligheid wordt geboden.
  3.3.2. Vulling van de brandstoftank door middel van een hogedrukleiding van buiten af.
  3.3.2.1. Een vulklep moet aan het uiteinde van de voedingsleiding van de brandstoftank, die in een koetswerkwand van het voertuig uitmondt, zijn geplaatst. In de voedingsleiding naar de cng-afsluitklep moet zo dicht mogelijk na de vulklep een terugslagklep worden geïnstalleerd.
  3.3.2.2. De goede werking van de vulklep en van de terugslagklep moet worden nagezien.
  3.3.2.3. De vulklep mag ook aan de buitenkant van het voertuig worden vastgezet op een 2 mm dikke metalen plaat.
  3.3.2.4. De delen van de leidingen die buiten de gasdichte behuizing, maar in de personenruimte zijn gelegen, moeten uit een enkel naadloos stuk bestaan en mogen geen verbindingselementen bevatten.
  3.3.2.5. De vulklep voorzien van een afsluitdop moet inspringen ten opzichte van het koetswerkprofiel van het voertuig.
  3.3.2.6. Het middelpunt van de vulklep moet zich op ten minste 300 mm van de grond bevinden. De klep moet gemakkelijk bereikbaar zijn en beschermd tegen voorwerpen die door de wielen kunnen worden weggeslingerd.
  3.3.3. Een gasdicht omhulsel.
  De cng-hogedrukvoedingsleidingen van de brandstoftank en de motor, die door de personenruimte of een niet-geventileerde ruimte gaan, moeten zijn overtrokken met een voldoende ruim omhulsel dat buiten het voertuig uitmondt, en dat belet dat het gas zich bij een eventueel gaslek in de voornoemde ruimtes zou verspreiden.
  4. Plaatsing van de cng-brandstoftank op het dak.
  4.1. Wanneer een brandstoftank op het dak van een voertuig wordt geplaatst, dan moet deze met een speciaal hiervoor vervaardigde ligsteun blijvend op het koetswerk worden vastgezet door middel van draagijzers die lopen tot aan de kroonlijst van het dak en die een voldoende garantie bieden. Voor dit soort montage is de schriftelijke toelating van de voertuigbouwer vereist. Een gewone bagagehouder volstaat hiervoor absoluut niet.
  4.2. De brandstoftank of de gegroepeerde brandstoftanks en de ligsteun mogen in geen geval buiten het koetswerkprofiel van het voertuig uitsteken.
  4.3. Iedere cng-leiding die buiten de diverse ruimten van het voertuig loopt, moet door het chassis of het koetswerk worden beschermd, en mag in geen geval lager gelegen zijn dan de laagste onderdelen van dat chassis of dat koetswerk.
  4.4. Iedere cng-leiding die door de personenruimte of een niet-geventileerde ruimte loopt, moet in een voldoende breed en gasdicht omhulsel worden gestopt dat buiten het voertuig uitmondt zodat bij een eventueel gaslek het gas zich niet in de voornoemde ruimten kan verspreiden.
  5. Plaatsing van de brandstoftank onder het voertuig.
  5.1. Plaatsing tussen de voorste en de achterste wielas. Als de brandstoftank onderaan het voertuig en tussen de twee assen wordt geplaatst, mag bij een ledig voertuig, ophanging in rijstand, de vrije hoogte onder de brandstoftank niet minder bedragen dan 200 mm voor voertuigen met een maximale toegelaten massa (MTM) van 3 500 kg of minder, en niet minder dan 250 mm voor voertuigen met een MTM van meer dan 3 500 kg.
  5.2. Plaatsing achter de achterste wielas
  5.2.1. Voor een brandstoftank die achter de achterwielen van het voertuig is geplaatst, moet de vrije hoogte onder de brandstoftank ten minste 200 mm bedragen; bovendien moet de brandstoftank liggen boven de raaklijn uit het achterwiel, die loopt door het oorspronkelijke laagste punt van het achterkoetswerk of, in voorkomend geval, door de oorspronkelijk gemonteerde schokbreker.
  5.2.2. Indien evenwel om constructieve reden aan het hiervoor gestelde bij auto's met een hoogst toegelaten gewicht tot en met 3 500 kg niet kan worden voldaan, mag de vrije hoogte onder de brandstoftank niet minder bedragen dan 1/4 van de horizontale afstand tussen het laagste punt van de brandstoftank en het verticaal vlak dat door de aslijn van de achterwielen van de auto gaat.
  5.2.3. Nochtans mag voor de terreinvoertuigen zoals bepaald in bijlage II van Richtlijn 2007/46/EC, de vrije hoogte onder de brandstoftank niet kleiner zijn dan 250 mm.
  5.2.4. De brandstoftank die achter de aslijn van de achterwielen is geplaatst, moet parallel zijn met de aslijn van de achterwielen.
  5.2.5. De brandstoftank moet door middel van 1,5 mm dikke metalen spatlappen zijn beschermd tegen opspringende stenen die door de wielen, die zich vóór de brandstoftank bevinden, kunnen worden weggeslingerd.
  5.2.6. De op de brandstoftank geplaatste appendages moeten ten minste 40 mm inspringen ten opzichte van het koetswerkprofiel aan de zijkanten van het voertuig.
  5.2.7. De brandstoftank moet op ten minste 100 mm van elke uitlaatleiding worden geplaatst, behalve indien hij tegen thermische straling is beschermd.
  6. Plaatsing van de cng-leidingen.
  6.1. De cng-hogedrukleidingen moeten voldoen aan de bepalingen in punt 2 van deel A.
  6.2. De aansluitingen worden uitgevoerd door middel van klemkoppelingen. Het aantal verbindingen moet tot het strikte minimum zijn beperkt. De verbindingen moeten zich op gemakkelijk toegankelijke plaatsen bevinden.
  6.3. Daar waar de leiding door het koetswerk komt, moeten de buizen door middel van een plastische stof worden beschermd.
  6.4. De leiding moet ten minste 100 mm van elke uitlaatleiding verwijderd blijven, tenzij ze tegen de thermische straling is beschermd.
  6.5. De leiding moet zodanig worden gemonteerd en ondersteund dat ze tegen trillingen en overmatige spanningen is beschermd.
  6.6. De leiding dient aan het koetswerk te worden vastgemaakt door middel van klemmen met tussenruimten van ten hoogste 500 mm. Tussen de klem en de leiding wordt een elastische stof die geen vocht absorbeert, geplaatst.
  6.7. Geen enkele leiding waardoor gecomprimeerd aardgas stroomt, mag door de bestuurdersruimte, door de voor de passagiers bestemde afdelingen of door een niet-geventileerde ruimte lopen, tenzij de leiding in een voldoend ruim omhulsel is geplaatst dat buiten het voertuig uitmondt en dat belet dat het gas zich bij een eventueel gaslek in een leiding die cng bevat in de hierboven genoemde plaatsen zou verspreiden.
  6.8. Na montage moet het geheel van de onder druk zijnde leidingen onder een effectieve druk van 250 bar worden beproefd.
  6.9. Alle niet onder druk zijnde leidingen moeten door middel van spanringen worden bevestigd.
  6.10. Voor de voertuigen waarvan de maximale toegelaten massa (MTM.) minder is of gelijk aan 3 500 kg mag bij een ledig voertuig, de ophanging in rijstand, de vrije hoogte onder de leidingen voor gecomprimeerd aardgas niet minder bedragen dan 200 mm. Voor de voertuigen waarvan de MTM. meer is dan 3 500 kg moet die vrije hoogte 250 mm bedragen.
  Nochtans mag voor de terreinvoertuigen zoals bepaald in bijlage II van Richtlijn 2007/46/EC, de vrije hoogte onder de leidingen niet kleiner zijn dan 250 mm.
  6.11. De in punt 6.10. opgelegde hoogten zijn facultatief, indien de leidingen beschermd zijn door het chassis of door het koetswerk van het voertuig.
  7. Plaatsing van de cng-afsluitklep en de electro-afsluitkleppen.
  7.1. Plaatsing van de cng-afsluitklep.
  7.1.1. De cng-afsluitklep die de drukregelaar van cng voorziet, moet aan het chassis of het koetswerk worden vastgemaakt.
  7.1.2. De cng-afsluitklep moet op minstens 100 mm van elke uitlaatleiding zijn geplaatst.
  7.1.3. De cng-afsluitklep moet zo zijn gericht dat bij een eventueel lek hetzij aan de ingang, hetzij aan de uitgang van de afsluitklep de gasstroom niet naar de motor is gericht.
  7.1.4. De elektrische aansluiting van de cng-afsluitklep moet voldoen aan het bepaalde in de punten 12.2. en 12.3. van deel B.
  7.2. Plaatsing van de electroafsluitkleppen.
  7.2.1. De electroafsluitkleppen moeten op minstens 100 mm van elke uitlaatleiding zijn geplaatst.
  7.2.2. De elektrische aansluiting van de cng-afsluitklep moet voldoen aan het bepaalde in de punten 12.2. en 12.3. van deel B.
  8. Uit te voeren proeven.
  8.1. Geen enkele erkende installateur mag een attest conform het model van bijlage D afgeven, indien de volgende proeven geen voldoening hebben gegeven.
  8.2. Als de motor van het voertuig enkel met cng werkt : met het ontstekingscontact verbroken en de uitgang van de cng-afsluitklep afgekoppeld, dient er door middel van zeepwater te worden aangetoond dat er geen gas via de klep ontsnapt.
  8.3. Als de motor van het voertuig kan werken met cng of met een vloeibare brandstof :
  8.3.1. Met het ontstekingscontact aan, met de omschakelaar op de stand vloeibare brandstof en de uitgang van de cng-afsluitklep afgekoppeld, dient er door middel van zeepwater te worden aangetoond dat er geen gas via de klep ontsnapt.
  8.3.2. Met het ontstekingscontact verbroken, met de omschakelaar op de stand gas en de uitgang van de cng-afsluitklep afgekoppeld, dient er door middel van zeepwater te worden aangetoond dat er geen gas via de klep ontsnapt.
  9. Plaatsing van de afsluitklep voor vloeibare brandstof.
  9.1. Ingeval er een afsluitklep voor vloeibare brandstof wordt geplaatst, moet deze aan het chassis of het koetswerk worden vastgemaakt, tenzij ze is opgevat om aan de motor te worden vastgezet.
  9.2. De leidingen die de twee aansluitingspunten met de oorspronkelijke benzineleiding verbinden, moeten uit metaal of uit een synthetisch materiaal dat aan benzine weerstand biedt, zijn vervaardigd.
  Wanneer er soepele leidingen worden gebruikt, dan moeten deze door middel van spanringen worden bevestigd.
  10. Plaatsing van de drukregelaar
  10.1. De drukregelaar moet aan het chassis of het koetswerk worden vastgemaakt. De drukregelaar mag slechts aan de motor worden vastgemaakt met de uitdrukkelijke toelating van en volgens de richtlijnen van de voertuigbouwer.
  10.2. De drukregelaar moet minstens 100 mm van elke uitlaatleiding zijn verwijderd, tenzij hij degelijk tegen de thermische straling van de uitlaatleiding is beschermd. Met name de koellucht voor de motor vormt een degelijke bescherming.
  10.3. De buis die het aardgas naar de gas-luchtmenger voert, moet gewapend zijn.
  11. Plaatsing van de gas-luchtmenger.
  11.1. De gas-luchtmenger moet tussen de motor en het filterelement van de luchtfilter zijn geplaatst. Andere plaatsingen van de gas-luchtmenger zijn uitgesloten.
  12. Elektrische installatie.
  12.1. De elektrische installatie van het cng-systeem moet onafhankelijk zijn van de overige elektrische stroomkringen.
  12.2. De cng-afsluitklep en alle electroafsluitkleppen moeten sluiten wanneer de motor tot stilstand komt.
  12.3. In de elektrische leiding van de cng-installatie moet een zekering zo zijn aangebracht, dat, bij kortsluiting de cng-afsluitklep en alle electroafsluitkleppen automatisch sluiten.
  De zekering moet op een toegankelijke plaats zijn aangebracht.
  12.4. De omschakelaar gas-benzine moet zo worden geplaatst, dat er geen enkel uitsteeksel is waaraan personen zich kunnen verwonden.
  13. Plaatsing van de manometer.
  13.1. Een manometer moet in de cng-hogedrukleiding worden geïnstalleerd. De manometer moet zich op een gemakkelijk toegankelijke plaats bevinden en goed afleesbaar zijn.
  13.2. De manometer moet zijn voorzien voor een maximumdruk van minstens 300 bar. Op de manometer moet bij 200 bar een duidelijk waarneembare rode streep zijn aangebracht.
  14. Plaatsing van de brandstofmeter.
  De brandstofmeter moet een hoorbaar of zichtbaar elektrisch overgebracht signaal uitzenden dat waarschuwt als de druk in de cng-brandstoftank te laag is geworden.
  15. Drukbeproeving na de montage van de cng-installatie.
  Voor de indienststelling van een voertuig uitgerust met een cng-installatie moet de uitrusting ervan door de installateur aan een algemene drukbeproeving onder de maximale dienstdruk worden onderworpen.
  Deze beproeving moet ter gelegenheid van elke herbeproeving voorzien in punt 1.4 van deel A, worden uitgevoerd.
  De installateur levert voor elke beproeving een attest af die de geldigheid en de resultaten ervan vermeldt.


Art. N8_VLAAMS_GEWEST.   Bijlage H.     DEEL A. Voorschriften betreffende het materieel voor de uitrusting van auto's 1. Brandstoftanks  1.1. Brandstoftanks die bestemd zijn om cng voor de voeding van de motoren te bevatten en die zich aan boord van motorvoertuigen bevinden, moeten voldoen aan één van de volgende voorschriften :  - de bepalingen van de artikelen 349 tot 363 van het Algemeen Reglement op de arbeidsbescherming, (voorschriften betreffende de recipiënten voor samengeperst, vloeibaar gemaakt of opgelost gas);  - het koninklijk besluit van 12 juni 1989, betreffende het op de markt brengen van gascilinders wanneer het cilinders van het EEG.-type betreft met een inhoud kleiner of gelijk aan 150 liter.  - een in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of in Turkije goedgekeurde norm op voorwaarde dat deze is opgesteld in het kader van een systeem dat evenwaardige garanties biedt op het vlak van de doeltreffendheid en waarbij de technische voorschriften een evenwaardig veiligheidsniveau waarborgen.  1.2. Elke brandstoftank moet zijn voorzien van een opening om de plaatsing van een dienstkraan mogelijk te maken.  1.3. Elke brandstoftank moet zijn voorzien van een dienstkraan gecombineerd met een doorstroombegrenzer, en van ten minste één veiligheidsinrichting tegen overdruk die bestaat uit een breekplaat met smeltveiligheid.  De doorstroombegrenzer moet in de brandstoftank zijn gelegen en de veiligheidsinrichting tegen overdruk moet zodanig worden geplaatst dat ze ook kan functioneren wanneer de dienstkraan gesloten is.  1.4. De brandstoftanks moeten de door de ter zake geldende reglementering, richtlijnen of specificaties opgelegde merktekens dragen.  Volgende gegevens moeten in elk geval zijn vermeld :  - de naam van de constructeur;  - het volgnummer;  - de tarra uitgedrukt in kg van de brandstoftank ontdaan van de afneembare appendages;  - de vermelding " ngv " of " cng " of " methaan " gevolgd door de hoogst toegelaten vuldruk, bij 15 ° C. uitgedrukt in bar;  - de inhoud uitgedrukt in liter;  - de hydraulische beproevingsdruk uitgedrukt in bar;  - de datum van de proefneming en de keurstempel van de door de minister of zijn afgevaardigde erkende instelling, die de goedkeuring heeft verricht of van een erkende instelling uit een lidstaat van de Europese Unie of in een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of in Turkije waar de goedkeuring van de brandstoftank heeft plaatsgevonden.  Buiten de oorspronkelijke proefneming moeten de brandstoftanks voor cng om de vijf jaar opnieuw getest worden, onder de voorwaarden bepaald in artikel 358 van het Algemeen Reglement op de arbeidsbescherming.  Wanneer de proefneming wordt hernieuwd, wordt de letter R gevolgd door de testdatum en de keurstempel van één van de voornoemde instelling, op de brandstoftank ingeslagen.  De fabrikant of verdeler mag, voor de nog ongebruikte brandstoftanks in voorraad, een nazicht van deze brandstoftanks laten verrichten door de instelling die de goedkeuring heeft gedaan. Nadat deze zich ervan vergewist heeft dat de brandstoftanks nieuw zijn en in goede staat, slaat de erkende instelling op de brandstoftank de controledatum alsmede zijn eigen keurstempel in.  Derhalve zal deze datum beschouwd worden als datum van indienststelling en zal hij gelden als datum van goedkeuring voor het berekenen van de termijn van vijf jaar, na verloop waarvan de brandstoftank opnieuw door de erkende instelling moet getest worden.  2. Hogedrukleidingen  2.1. Onbuigzame leidingen  2.1.1. Voor de onbuigzame hogedrukleidingen (onbuigzame leidingen voor het vullen van de brandstoftank, onbuigzame verbindingsleidingen van de brandstoftank aan de hogedrukzijde naar de drukregelaar) mag enkel naadloos, roestvrij staal of koper worden gebruikt.  De buitendiameter van de roestvrije stalen buizen mag ten hoogste l2 mm bedragen. De roestvrije stalen buizen met een buitendiameter :  - tot en met 10 mm moeten een wanddikte hebben van minstens 1 mm;  - van meer dan 10 mm moeten een wanddikte hebben van minstens 1,2 mm.  De buitendiameter van de koperen buizen mag ten hoogste 6 mm bedragen en hun wanddikte moet minstens 1 mm zijn.  2.1.2. De barstdruk van de buizen is minimum 700 bar effectief.  2.1.3. De onbuigzame hogedrukleidingen en hun verbindingen moeten voor het gebruik van aardgas zijn ontworpen en doeltreffend tegen uitwendige corrosie zijn beschermd.  2.2. Buigzame leidingen  2.2.1. Indien er bezwaren zijn tegen het gebruik van een onbuigzame leiding kan het gebruik van een buigzame hogedrukleiding worden toegestaan voor zover de te overbruggen afstand zo kort mogelijk wordt gehouden.  De buigzame hogedrukleidingen moeten worden gecontroleerd door een instelling erkend door de minister of zijn afgevaardigde, of door een erkende instelling uit een lidstaat van de Europese Unie of in een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst of in Turkije waar de goedkeuring heeft plaatsgevonden.  Deze controle wordt bevestigd door het aanbrengen van de keurstempel van deze instelling, gevolgd door de controledatum (maand en jaar), op een niet-afneembaar metalen onderdeel van de buigzame leiding.  2.2.2. De buigzame hogedrukleidingen, voorzien van hun verbindingsstukken, moeten een beproeving ondergaan onder een effectieve druk van 300 bar.  De barstdruk van de buigzame leiding is minimum 800 bar effectief bij 70 ° C.  2.2.3. De fabrikant van de buigzame hogedrukleidingen moet aan de erkende instelling een getuigschrift overhandigen waarin verklaard wordt dat de buigzame leidingen :  - ontworpen en bestemd zijn voor het gebruik met aardgas;  - in overeenstemming zijn met de vereisten van de norm SAE100R8 of met deze van een gelijkwaardige norm.  2.2.4. De keurstempel bedoeld in punt 2.2.1. mag enkel worden aangebracht door de erkende instelling die de buigzame leiding door bemonstering heeft nagezien, en die heeft vastgesteld dat deze voldoet aan de voorwaarden bepaald in de punten 2.2.2. en 2.2.3.  Deze laatste verificatie omvat minstens een breekproef per partij van 100 identieke buigzame leidingen.  2.2.5. Na hun indienststelling moeten de buigzame leidingen ten minste om het jaar worden vervangen.  Deze buigzame leidingen kunnen opnieuw worden gebruikt op voorwaarde dat zij, bij een hydraulische test onder een effectieve druk van 300 bar, geen gebreken vertonen.  2.2.6. De buigzame hogedrukleidingen mogen maximaal vijf jaar worden gebruikt.  3. Gasdichte behuizing  3.1. De gasdichte behuizing moet zodanig zijn gebouwd dat zij de gassen, afkomstig van eventuele lekken van de op de brandstoftank geplaatste appendages of van een eventuele werking van de veiligheidsinrichting, veilig buiten het voertuig kunnen brengen. Deze gasdichte behuizingen moeten zijn goedgekeurd.  3.2. De behuizing is uit een onontvlambaar materiaal vervaardigd en moet doelmatig tegen corrosie zijn beschermd.  3.3. De pakkingen van de gasdichte behuizing mogen niet door het cng worden aangetast.  3.4. De aanwezigheid van een gasdichte behuizing op de brandstoftank mag de aflezing van de reglementair op de brandstoftank aangebrachte gegevens niet beletten.  3.5. Goedkeuring  Deze goedkeuring is tweedelig.  3.5.1. Dichtheidstest door een erkende instelling.  De effectieve beproevingsdruk bedraagt ten minste 0,1 bar.  De constructeur van de gasdichte behuizingen stelt hiertoe een volledig exemplaar ter beschikking aan een door de minister of zijn afgevaardigde erkende instelling, of aan een erkende instelling uit een lidstaat van de Europese Unie of in een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst, of in Turkije waar de goedkeuring plaatsvindt.  Indien de testresultaten gunstig uitvallen, reikt de erkende instelling een attest uit.  3.5.2. Goedkeuring van het prototype door de minister of zijn afgevaardigde.  Het verzoek tot goedkeuring van het voorgestelde prototype moet samen met het onder 3.5.1. vermelde attest en een constructieplan van de gasdichte behuizing aan [1 het Departement]1, die de goedkeuring na onderzoek van het voorgelegde dossier afgeeft, worden bezorgd.  3.6. Controle op de gelijkvormigheid.  3.6.1. Elke op de markt gebrachte gasdichte behuizing moet gelijkvormig zijn met het goedgekeurde prototype.  De controle op de gelijkvormigheid met het goedgekeurde prototype wordt uitgeoefend door de instelling waarvan sprake is onder 3.5.1. Hiertoe wordt 5 % van de stukken die in serie werden gefabriceerd, aangeboden.  Indien de resultaten van deze steekproef gunstig zijn, wordt de keurstempel van het controleorganisme op elke gasdichte behuizing van het aangeboden lot aangebracht, na de datum (maand, jaar) die vooraf door de fabrikant werd ingeslagen.  3.6.2. Indien een autokeuringsstation vaststelt dat een gasdichte behuizing niet meer de gewenste waarborgen biedt, mag het een nieuwe dichtheidstest eisen die vanzelfsprekend door een daartoe erkende instelling zal worden uitgevoerd.  4. Appendages en materialen  4.1. Alle gebruikte appendages en materialen moeten voldoende bestand zijn tegen het gebruik van gecomprimeerd aardgas (cng).  4.2. De hydraulische beproevingsdruk van alle appendages, buizen en verbindingen moet minstens 1,5 maal de bedrijfsdruk bedragen. De hydraulische drukproef moet worden uitgevoerd door een door de minister of zijn afgevaardidge erkende instelling, of door een erkende instelling uit een lidstaat van de Europese unie Unie of in een Lidstaat van de EFTA die lid is bij de EER-overeenkomst of in Turkije waar de goedkeuring plaatsvindt.  DEEL B. Montagevoorschriften voor de cng-uit rusting uit veiligheidsoogpunt 1. Plaatsing van de appendages op de voor gecomprimeerd aardgas (cng) goedgekeurde brandstoftank  1.1. De dienstkraan moet rechtstreeks en zonder andere tussenverbinding op de brandstoftank zijn geplaatst.  1.2. De doorstroombegrenzer moet in de brandstoftank gelegen zijn. De goede werking van de doorstroombegrenzer moet worden nagezien.  1.3. De veiligheidsinrichting moet zodanig worden geplaatst dat deze ook kan functioneren wanneer de dienstkraan gesloten is.  De uitstoot van de breekplaat mag niet op een uitlaatleiding noch op de andere brandstoftanks zijn gericht.  1.4. De conische schroefdraden van de appendages moeten alvorens te worden aangebracht, met een geschikte stof die de gasdichtheid garandeert, zijn overtrokken.  Wanneer de appendages op de brandstoftank zijn geplaatst, moet een dichtheidscontrole worden uitgevoerd door de brandstoftank onder de maximale dienstdruk te zetten.  2. Algemene begrippen betreffende de plaatsing van de voor gecomprimeerd aardgas (cng) goedgekeurde brandstoftank  2.1 De brandstoftank is met metalen banden vastgezet. Een latere aanspanning moet mogelijk blijven.  Teneinde elk corrosiegevaar te vermijden, is elk contact van metaal op metaal verboden. De gebruikte metalen banden zijn door een elastische stof (rubber, soepele plastiek) die geen vochtigheid opneemt, geïsoleerd.  2.2. De brandstoftank is stevig bevestigd en de bevestigingspunten op het koetswerk zijn verstevigd, zodat dit laatste niet kan scheuren.  2.4. De bevestigingssystemen van de brandstoftank moeten geschikt zijn om weerstand te bieden aan de krachten voortkomend uit de versnelling, de vertraging van het voertuig, alsook tegen de schokken die het ondergaat.  2.4. De in punt 1.4. van deel A vermelde merktekens moeten zichtbaar zijn zonder dat er enig stuk dient te worden verwijderd.  2.5. Cng-uitrusting die meer dan vier brandstoftanks telt.  2.5.1. In geval er meer dan vier brandstoftanks worden geplaatst, dan moeten deze in groepen worden verdeeld. Elke groep moet het hoogst mogelijk aantal brandstoftanks bevatten, maar nooit meer dan vijf. Per groep moet in de leiding naar de cng-afsluitklep een electroafsluitklep worden geïnstalleerd die zodanig is geplaatst en werkt dat elke groep brandstoftanks onafhankelijk is.  Elke electroafsluitklep moet direct aan de uitgang van de verzamelleiding welke de brandstoftanks onderling verbindt, worden geïnstalleerd.  De lengte van de verbindingsleidingen tussen twee aangrenzende brandstoftanks van een groep moet zo klein mogelijk zijn en mag ten hoogste tweemaal de uitwendige diameter van de brandstoftank bedragen.  2.5.2. De brandstoftanks worden zo geplaatst dat zij de stabiliteit van het voertuig niet nadelig beïnvloeden.  2.5.3. De elektrische aansluiting van de electroafsluitklep moet voldoen aan het bepaalde in de punten 12.2. en 12.3. van deel B.  3. Plaatsing van de brandstoftank in het voertuig en vulling van de brandstoftank  3.1. Bij plaatsing van een brandstoftank in het voertuig moet een doeltreffende ventilatie van zijn appendages worden verzekerd.  De brandstoftanks mogen nooit in de motorruimte worden geplaatst. Ze mogen evenmin op gevaarlijke wijze aan frontale botsingen zijn blootgesteld. Te dien einde mag de grootste as van de brandstoftank in geen geval voor het middelpunt van de vooras zijn gelegen.  3.2. Indien de brandstoftank niet in de open lucht is geplaatst, mag er geen gas in de voor de personen bestemde ruimte kunnen binnendringen.  3.3. Voor alle voertuigen mag de brandstoftank in de personenruimte of in de koffer worden geplaatst op voorwaarde dat de vulling van de brandstoftank van buiten af geschiedt door middel van een hogedrukleiding zoals bepaald in punt 2 van deel A.  De isolatie van de voor de personen bestemde ruimte dient te zijn gewaarborgd door :  3.3.1. Een goedgekeurde gasdichte behuizing zoals aangeduid in punt 3 van deel A.  3.3.1.1. De gasdichtheid tussen de brandstoftank en de gasdichte behuizing wordt verzekerd door middel van een soepele pakking die aan cng weerstaat.  3.3.1.2. De gasdichte behuizing wordt op de brandstoftank bevestigd door middel van metalen spanners of elke andere doeltreffende bevestiging geïsoleerd met rubber of een gelijkwaardige stof. De bevestiging door middel van lassen op de brandstoftank is verboden.  3.3.1.3. De uitgangen van de gasdichte behuizing worden rechtstreeks buiten het voertuig geleid door middel van twee gewapende slangen met een inwendige diameter van ten minste 25 mm. Waar de gewapende slang door het koetswerk gaat, moet de slang door middel van een stijf element worden beschermd of zodanig zijn gemonteerd dat een gelijkwaardige veiligheid wordt geboden.  3.3.2. Vulling van de brandstoftank door middel van een hogedrukleiding van buiten af.  3.3.2.1. Een vulklep moet aan het uiteinde van de voedingsleiding van de brandstoftank, die in een koetswerkwand van het voertuig uitmondt, zijn geplaatst. In de voedingsleiding naar de cng-afsluitklep moet zo dicht mogelijk na de vulklep een terugslagklep worden geïnstalleerd.  3.3.2.2. De goede werking van de vulklep en van de terugslagklep moet worden nagezien.  3.3.2.3. De vulklep mag ook aan de buitenkant van het voertuig worden vastgezet op een 2 mm dikke metalen plaat.  3.3.2.4. De delen van de leidingen die buiten de gasdichte behuizing, maar in de personenruimte zijn gelegen, moeten uit een enkel naadloos stuk bestaan en mogen geen verbindingselementen bevatten.  3.3.2.5. De vulklep voorzien van een afsluitdop moet inspringen ten opzichte van het koetswerkprofiel van het voertuig.  3.3.2.6. Het middelpunt van de vulklep moet zich op ten minste 300 mm van de grond bevinden. De klep moet gemakkelijk bereikbaar zijn en beschermd tegen voorwerpen die door de wielen kunnen worden weggeslingerd.  3.3.3. Een gasdicht omhulsel.  De cng-hogedrukvoedingsleidingen van de brandstoftank en de motor, die door de personenruimte of een niet-geventileerde ruimte gaan, moeten zijn overtrokken met een voldoende ruim omhulsel dat buiten het voertuig uitmondt, en dat belet dat het gas zich bij een eventueel gaslek in de voornoemde ruimtes zou verspreiden.  4. Plaatsing van de cng-brandstoftank op het dak.  4.1. Wanneer een brandstoftank op het dak van een voertuig wordt geplaatst, dan moet deze met een speciaal hiervoor vervaardigde ligsteun blijvend op het koetswerk worden vastgezet door middel van draagijzers die lopen tot aan de kroonlijst van het dak en die een voldoende garantie bieden. Voor dit soort montage is de schriftelijke toelating van de voertuigbouwer vereist. Een gewone bagagehouder volstaat hiervoor absoluut niet.  4.2. De brandstoftank of de gegroepeerde brandstoftanks en de ligsteun mogen in geen geval buiten het koetswerkprofiel van het voertuig uitsteken.  4.3. Iedere cng-leiding die buiten de diverse ruimten van het voertuig loopt, moet door het chassis of het koetswerk worden beschermd, en mag in geen geval lager gelegen zijn dan de laagste onderdelen van dat chassis of dat koetswerk.  4.4. Iedere cng-leiding die door de personenruimte of een niet-geventileerde ruimte loopt, moet in een voldoende breed en gasdicht omhulsel worden gestopt dat buiten het voertuig uitmondt zodat bij een eventueel gaslek het gas zich niet in de voornoemde ruimten kan verspreiden.  5. Plaatsing van de brandstoftank onder het voertuig.  5.1. Plaatsing tussen de voorste en de achterste wielas. Als de brandstoftank onderaan het voertuig en tussen de twee assen wordt geplaatst, mag bij een ledig voertuig, ophanging in rijstand, de vrije hoogte onder de brandstoftank niet minder bedragen dan 200 mm voor voertuigen met een maximale toegelaten massa (MTM) van 3 500 kg of minder, en niet minder dan 250 mm voor voertuigen met een MTM van meer dan 3 500 kg.  5.2. Plaatsing achter de achterste wielas  5.2.1. Voor een brandstoftank die achter de achterwielen van het voertuig is geplaatst, moet de vrije hoogte onder de brandstoftank ten minste 200 mm bedragen; bovendien moet de brandstoftank liggen boven de raaklijn uit het achterwiel, die loopt door het oorspronkelijke laagste punt van het achterkoetswerk of, in voorkomend geval, door de oorspronkelijk gemonteerde schokbreker.  5.2.2. Indien evenwel om constructieve reden aan het hiervoor gestelde bij auto's met een hoogst toegelaten gewicht tot en met 3 500 kg niet kan worden voldaan, mag de vrije hoogte onder de brandstoftank niet minder bedragen dan 1/4 van de horizontale afstand tussen het laagste punt van de brandstoftank en het verticaal vlak dat door de aslijn van de achterwielen van de auto gaat.  5.2.3. Nochtans mag voor de terreinvoertuigen zoals bepaald in bijlage II van Richtlijn 2007/46/EC, de vrije hoogte onder de brandstoftank niet kleiner zijn dan 250 mm.  5.2.4. De brandstoftank die achter de aslijn van de achterwielen is geplaatst, moet parallel zijn met de aslijn van de achterwielen.  5.2.5. De brandstoftank moet door middel van 1,5 mm dikke metalen spatlappen zijn beschermd tegen opspringende stenen die door de wielen, die zich vóór de brandstoftank bevinden, kunnen worden weggeslingerd.  5.2.6. De op de brandstoftank geplaatste appendages moeten ten minste 40 mm inspringen ten opzichte van het koetswerkprofiel aan de zijkanten van het voertuig.  5.2.7. De brandstoftank moet op ten minste 100 mm van elke uitlaatleiding worden geplaatst, behalve indien hij tegen thermische straling is beschermd.  6. Plaatsing van de cng-leidingen.  6.1. De cng-hogedrukleidingen moeten voldoen aan de bepalingen in punt 2 van deel A.  6.2. De aansluitingen worden uitgevoerd door middel van klemkoppelingen. Het aantal verbindingen moet tot het strikte minimum zijn beperkt. De verbindingen moeten zich op gemakkelijk toegankelijke plaatsen bevinden.  6.3. Daar waar de leiding door het koetswerk komt, moeten de buizen door middel van een plastische stof worden beschermd.  6.4. De leiding moet ten minste 100 mm van elke uitlaatleiding verwijderd blijven, tenzij ze tegen de thermische straling is beschermd.  6.5. De leiding moet zodanig worden gemonteerd en ondersteund dat ze tegen trillingen en overmatige spanningen is beschermd.  6.6. De leiding dient aan het koetswerk te worden vastgemaakt door middel van klemmen met tussenruimten van ten hoogste 500 mm. Tussen de klem en de leiding wordt een elastische stof die geen vocht absorbeert, geplaatst.  6.7. Geen enkele leiding waardoor gecomprimeerd aardgas stroomt, mag door de bestuurdersruimte, door de voor de passagiers bestemde afdelingen of door een niet-geventileerde ruimte lopen, tenzij de leiding in een voldoend ruim omhulsel is geplaatst dat buiten het voertuig uitmondt en dat belet dat het gas zich bij een eventueel gaslek in een leiding die cng bevat in de hierboven genoemde plaatsen zou verspreiden.  6.8. Na montage moet het geheel van de onder druk zijnde leidingen onder een effectieve druk van 250 bar worden beproefd.  6.9. Alle niet onder druk zijnde leidingen moeten door middel van spanringen worden bevestigd.  6.10. Voor de voertuigen waarvan de maximale toegelaten massa (MTM.) minder is of gelijk aan 3 500 kg mag bij een ledig voertuig, de ophanging in rijstand, de vrije hoogte onder de leidingen voor gecomprimeerd aardgas niet minder bedragen dan 200 mm. Voor de voertuigen waarvan de MTM. meer is dan 3 500 kg moet die vrije hoogte 250 mm bedragen.  Nochtans mag voor de terreinvoertuigen zoals bepaald in bijlage II van Richtlijn 2007/46/EC, de vrije hoogte onder de leidingen niet kleiner zijn dan 250 mm.  6.11. De in punt 6.10. opgelegde hoogten zijn facultatief, indien de leidingen beschermd zijn door het chassis of door het koetswerk van het voertuig.  7. Plaatsing van de cng-afsluitklep en de electro-afsluitkleppen.  7.1. Plaatsing van de cng-afsluitklep.  7.1.1. De cng-afsluitklep die de drukregelaar van cng voorziet, moet aan het chassis of het koetswerk worden vastgemaakt.  7.1.2. De cng-afsluitklep moet op minstens 100 mm van elke uitlaatleiding zijn geplaatst.  7.1.3. De cng-afsluitklep moet zo zijn gericht dat bij een eventueel lek hetzij aan de ingang, hetzij aan de uitgang van de afsluitklep de gasstroom niet naar de motor is gericht.  7.1.4. De elektrische aansluiting van de cng-afsluitklep moet voldoen aan het bepaalde in de punten 12.2. en 12.3. van deel B.  7.2. Plaatsing van de electroafsluitkleppen.  7.2.1. De electroafsluitkleppen moeten op minstens 100 mm van elke uitlaatleiding zijn geplaatst.  7.2.2. De elektrische aansluiting van de cng-afsluitklep moet voldoen aan het bepaalde in de punten 12.2. en 12.3. van deel B.  8. Uit te voeren proeven.  8.1. Geen enkele erkende installateur mag een attest conform het model van bijlage D afgeven, indien de volgende proeven geen voldoening hebben gegeven.  8.2. Als de motor van het voertuig enkel met cng werkt : met het ontstekingscontact verbroken en de uitgang van de cng-afsluitklep afgekoppeld, dient er door middel van zeepwater te worden aangetoond dat er geen gas via de klep ontsnapt.  8.3. Als de motor van het voertuig kan werken met cng of met een vloeibare brandstof :  8.3.1. Met het ontstekingscontact aan, met de omschakelaar op de stand vloeibare brandstof en de uitgang van de cng-afsluitklep afgekoppeld, dient er door middel van zeepwater te worden aangetoond dat er geen gas via de klep ontsnapt.  8.3.2. Met het ontstekingscontact verbroken, met de omschakelaar op de stand gas en de uitgang van de cng-afsluitklep afgekoppeld, dient er door middel van zeepwater te worden aangetoond dat er geen gas via de klep ontsnapt.  9. Plaatsing van de afsluitklep voor vloeibare brandstof.  9.1. Ingeval er een afsluitklep voor vloeibare brandstof wordt geplaatst, moet deze aan het chassis of het koetswerk worden vastgemaakt, tenzij ze is opgevat om aan de motor te worden vastgezet.  9.2. De leidingen die de twee aansluitingspunten met de oorspronkelijke benzineleiding verbinden, moeten uit metaal of uit een synthetisch materiaal dat aan benzine weerstand biedt, zijn vervaardigd.  Wanneer er soepele leidingen worden gebruikt, dan moeten deze door middel van spanringen worden bevestigd.  10. Plaatsing van de drukregelaar  10.1. De drukregelaar moet aan het chassis of het koetswerk worden vastgemaakt. De drukregelaar mag slechts aan de motor worden vastgemaakt met de uitdrukkelijke toelating van en volgens de richtlijnen van de voertuigbouwer.  10.2. De drukregelaar moet minstens 100 mm van elke uitlaatleiding zijn verwijderd, tenzij hij degelijk tegen de thermische straling van de uitlaatleiding is beschermd. Met name de koellucht voor de motor vormt een degelijke bescherming.  10.3. De buis die het aardgas naar de gas-luchtmenger voert, moet gewapend zijn.  11. Plaatsing van de gas-luchtmenger.  11.1. De gas-luchtmenger moet tussen de motor en het filterelement van de luchtfilter zijn geplaatst. Andere plaatsingen van de gas-luchtmenger zijn uitgesloten.  12. Elektrische installatie.  12.1. De elektrische installatie van het cng-systeem moet onafhankelijk zijn van de overige elektrische stroomkringen.  12.2. De cng-afsluitklep en alle electroafsluitkleppen moeten sluiten wanneer de motor tot stilstand komt.  12.3. In de elektrische leiding van de cng-installatie moet een zekering zo zijn aangebracht, dat, bij kortsluiting de cng-afsluitklep en alle electroafsluitkleppen automatisch sluiten.  De zekering moet op een toegankelijke plaats zijn aangebracht.  12.4. De omschakelaar gas-benzine moet zo worden geplaatst, dat er geen enkel uitsteeksel is waaraan personen zich kunnen verwonden.  13. Plaatsing van de manometer.  13.1. Een manometer moet in de cng-hogedrukleiding worden geïnstalleerd. De manometer moet zich op een gemakkelijk toegankelijke plaats bevinden en goed afleesbaar zijn.  13.2. De manometer moet zijn voorzien voor een maximumdruk van minstens 300 bar. Op de manometer moet bij 200 bar een duidelijk waarneembare rode streep zijn aangebracht.  14. Plaatsing van de brandstofmeter.  De brandstofmeter moet een hoorbaar of zichtbaar elektrisch overgebracht signaal uitzenden dat waarschuwt als de druk in de cng-brandstoftank te laag is geworden.  15. Drukbeproeving na de montage van de cng-installatie.  Voor de indienststelling van een voertuig uitgerust met een cng-installatie moet de uitrusting ervan door de installateur aan een algemene drukbeproeving onder de maximale dienstdruk worden onderworpen.  Deze beproeving moet ter gelegenheid van elke herbeproeving voorzien in punt 1.4 van deel A, worden uitgevoerd.  De installateur levert voor elke beproeving een attest af die de geldigheid en de resultaten ervan vermeldt.
  ----------
  (1)<BVR 2015-07-10/11, art. 214, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

Art. N9. Bijlage I. - Model van het cng-opschrift zoals voorgeschreven in punt 1.8° van bijlage B
  (Model niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2013, p. 21519)