7 MAART 2013. - Koninklijk besluit betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-04-2013 en tekstbijwerking tot 25-08-2015)
TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN
Art. 1
Art. 1 Vlaams Gewest
TITEL II. - DE LPG-INSTALLATIE
HOOFDSTUK I. - Criteria waaraan de LPG-installaties en hun onderdelen moeten voldoen
Art. 2
HOOFDSTUK II. - Goedkeuringsprocedure
Art. 3
Art. 3 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK III. - Montage, verwijdering, onderhoud en herstelling
Art. 4-7
HOOFDSTUK IV. - Periodieke controles van LPG-installaties
Art. 8
Art. 8 Vlaams Gewest
Art. 9-10
HOOFDSTUK V. - Gebruik van auto's uitgerust met een LPG-installatie
Art. 11
HOOFDSTUK VI. - Wederbeproeving van de installatie
Art. 12
TITEL III. - ERKENNING
HOOFDSTUK I. - Erkenning van de installateurs
Art. 13
HOOFDSTUK II. - Keuringsinstellingen
Art. 14-15
Art. 15 Vlaams Gewest
Art. 16
Art. 16 Vlaams Gewest
Art. 17
Art. 17 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende LPG-monteurs
Art. 18
Art. 18 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK IV. - Examencentra
Art. 19
Art. 19 Vlaams Gewest
Art. 20
Art. 20 Vlaams Gewest
TITEL IV. - Slotbepalingen, overgangsbepalingen en opheffingen
Art. 21-30
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
Art. N2 Vlaams Gewest
Art. N3-N7
Art. N7 Vlaams Gewest
Art. N8-N9
TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° " Auto " : elk motorvoertuig, zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 1, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.
2° " LPG " : vloeibaar gemaakte petroleumgassen, in hoofdzaak samengesteld uit propaan en butaan, bestemd voor de aandrijving van auto's.
3° " LPG-installateur " : de natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid de LPG-installaties worden gemonteerd;
4° " LPG-monteur " : de natuurlijke persoon die gekwalificeerd is voor de uitvoering van de montage, de verwijdering, het onderhoud en de herstelling van een LPG-installatie.
5° " Fabrikant " : hij die de verantwoordelijkheid neemt voor het uitdenken en vervaardigen van een product om het op het op de markt brengen onder zijn naam;
6° " LPG-installatie " : het geheel van de aan boord van een monofuel- of multifuelvoertuig gemonteerde uitrusting, die het mogelijk maakt om LPG voor zijn aandrijving te gebruiken.
7° " LPG-adaptatiesysteem " : ieder aanpassingssysteem dat auto's geschikt maakt om LPG voor hun aandrijving te gebruiken, dat op zijn minst de volgende elementen bevat :
a) de elementen bepaald in Reglement 67 die als noodzakelijk zijn aangemerkt;
b) een montagehandleiding;
c) een gebruikshandleiding.
8° " Speciale LPG-uitrusting " : de volgende onderdelen :
a) de brandstoftank;
b) de appendages;
c) de verdamper-drukregelaar;
d) de afsluitklep;
e) het gasinjectieapparaat, de gasinjector of gasmengstuk;
f) de gasdoseringseenheid, afzonderlijk of gecombineerd met de gasinjector;
g) de buigzame leidingen;
h) de vulaansluiting;
i) de terugslagklep;
j) de overdrukklep van de gasleidingen;
k) de LPG-filter;
l) de druk- of temperatuursensor;
m) de LPG-pomp;
n) de servicekoppeling;
o) de elektronische regeleenheid;
p) de brandstofrail;
q) de overdrukinrichting.
De begrippen die niet in dit besluit zijn verklaard en die gebruikt worden om speciale LPG-uitrusting aan te duiden, moeten worden begrepen overeenkomstig de definities die eraan worden gegeven in het Reglement 67.
9° " Brandstoftank " : de houder, bestemd om aan boord van een auto de LPG-voorraad voor de aandrijving te bevatten.
10° " Appendages " : de onderstaande accessoires die aan de brandstoftank zijn bevestigd en die ofwel autonoom of geïntegreerd zijn :
a) 80 %-vulbegrenzer;
b) peilmeter;
c) veerveiligheid;
d) op afstand bediende afnamekraan met doorstroombegrenzer;
e) LPG-pomp;
f) gecombineerde klep;
g) gasdichte behuizing;
h) doorvoerisolator voor de voeding;
i) terugslagklep;
j) overdrukinrichting.
11° " Initiële proef " : de eerste drukproef vóór het op de markt brengen.
12° " Reglement 67 " : het Reglement nr. 67 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), met inbegrip van de amendementen van de serie 01, houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van :
I. de speciale uitrusting van auto's die vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) gebruiken voor hun aandrijving;
II. voertuigen wat betreft de installatie van de specifieke inrichtingen voor gebruik van vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) als brandstof.
13° " Reglement 115 " : het Reglement nr. 115 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van :
- I. speciale systemen om auto's aan LPG (vloeibaar gemaakte petroleumgassen) aan te passen, waardoor ze die brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken;
- II. speciale systemen om auto's aan cng (gecomprimeerd aardgas) aan te passen, waardoor ze die brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken.
14° " Minister " : de minister bevoegd voor Wegverkeer.
Art.1_VLAAMS_GEWEST. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° " Auto " : elk motorvoertuig, zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 1, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. 2° " LPG " : vloeibaar gemaakte petroleumgassen, in hoofdzaak samengesteld uit propaan en butaan, bestemd voor de aandrijving van auto's. 3° " LPG-installateur " : de natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid de LPG-installaties worden gemonteerd; 4° " LPG-monteur " : de natuurlijke persoon die gekwalificeerd is voor de uitvoering van de montage, de verwijdering, het onderhoud en de herstelling van een LPG-installatie. 5° " Fabrikant " : hij die de verantwoordelijkheid neemt voor het uitdenken en vervaardigen van een product om het op het op de markt brengen onder zijn naam; 6° " LPG-installatie " : het geheel van de aan boord van een monofuel- of multifuelvoertuig gemonteerde uitrusting, die het mogelijk maakt om LPG voor zijn aandrijving te gebruiken. 7° " LPG-adaptatiesysteem " : ieder aanpassingssysteem dat auto's geschikt maakt om LPG voor hun aandrijving te gebruiken, dat op zijn minst de volgende elementen bevat : a) de elementen bepaald in Reglement 67 die als noodzakelijk zijn aangemerkt; b) een montagehandleiding; c) een gebruikshandleiding. 8° " Speciale LPG-uitrusting " : de volgende onderdelen : a) de brandstoftank; b) de appendages; c) de verdamper-drukregelaar; d) de afsluitklep; e) het gasinjectieapparaat, de gasinjector of gasmengstuk; f) de gasdoseringseenheid, afzonderlijk of gecombineerd met de gasinjector; g) de buigzame leidingen; h) de vulaansluiting; i) de terugslagklep; j) de overdrukklep van de gasleidingen; k) de LPG-filter; l) de druk- of temperatuursensor; m) de LPG-pomp; n) de servicekoppeling; o) de elektronische regeleenheid; p) de brandstofrail; q) de overdrukinrichting. De begrippen die niet in dit besluit zijn verklaard en die gebruikt worden om speciale LPG-uitrusting aan te duiden, moeten worden begrepen overeenkomstig de definities die eraan worden gegeven in het Reglement 67. 9° " Brandstoftank " : de houder, bestemd om aan boord van een auto de LPG-voorraad voor de aandrijving te bevatten. 10° " Appendages " : de onderstaande accessoires die aan de brandstoftank zijn bevestigd en die ofwel autonoom of geïntegreerd zijn : a) 80 %-vulbegrenzer; b) peilmeter; c) veerveiligheid; d) op afstand bediende afnamekraan met doorstroombegrenzer; e) LPG-pomp; f) gecombineerde klep; g) gasdichte behuizing; h) doorvoerisolator voor de voeding; i) terugslagklep; j) overdrukinrichting. 11° " Initiële proef " : de eerste drukproef vóór het op de markt brengen. 12° " Reglement 67 " : het Reglement nr. 67 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), met inbegrip van de amendementen van de serie 01, houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van : I. de speciale uitrusting van auto's die vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) gebruiken voor hun aandrijving; II. voertuigen wat betreft de installatie van de specifieke inrichtingen voor gebruik van vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) als brandstof. 13° " Reglement 115 " : het Reglement nr. 115 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van : - I. speciale systemen om auto's aan LPG (vloeibaar gemaakte petroleumgassen) aan te passen, waardoor ze die brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken; - II. speciale systemen om auto's aan cng (gecomprimeerd aardgas) aan te passen, waardoor ze die brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken. 14° " Minister " : [1 de Vlaamse minister, bevoegd voor het verkeersveiligheidsbeleid]1. [1 15° "Departement": het departement, vermeld in artikel 28, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.]1
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 186, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
TITEL II. - DE LPG-INSTALLATIE
HOOFDSTUK I. - Criteria waaraan de LPG-installaties en hun onderdelen moeten voldoen
Art.2. § 1. De speciale uitrustingen voor de voeding van de motor van voertuigen met LPG en hun onderdelen, geïnstalleerd vanaf 1 juli 2002, moeten overeenkomstig de bepalingen van deel I van Reglement 67 zijn goedgekeurd.
§ 2. Een autotype voorzien van een speciale uitrusting voor de voeding van de motor met LPG moet - voor wat betreft de installatie van deze uitrusting - overeenkomstig de bepalingen van deel II van Reglement 67 zijn goedgekeurd.
§ 3. Auto's waarvoor geen typegoedkeuring betreffende de installatie van de LPG-uitrusting werd afgeleverd, mogen uitsluitend worden uitgerust met :
a) ofwel een LPG-installatie waarvan de onderdelen zijn goedgekeurd conform de voorschriften van deel I van Reglement 67. De montage moet door een erkend LPG-installateur en volgens de bepalingen van bijlage C worden uitgevoerd;
b) ofwel een LPG-adaptatiesysteem dat conform de voorschriften van Reglement 115 werd goedgekeurd. De montage moet gebeuren door een erkend LPG-installateur volgens de instructies in de montagehandleiding. Het LPG-adaptatiesysteem dat op het voertuig wordt gemonteerd, moet echter steeds voldoen aan de montagevoorschriften van bijlage C.
§ 4. De volledige LPG-installatie moet in zijn geheel overeenstemmen met de volgens Reglement 67 goedgekeurde LPG-installatie.
De assemblage van de brandstoftank en zijn appendages of toebehoren kan enkel door de fabrikant van de brandstoftank of diens gemachtigde gebeuren. Onder " gemachtigde " moet iedere natuurlijke of rechtspersoon worden verstaan die gevestigd is in de Europese Unie en die expliciet door de fabrikant is gemachtigd om deze assemblage uit te voeren, om de fabrikant te vertegenwoordigen bij de bevoegde overheden en om in zijn naam te handelen in alle aangelegenheden die verband houden met dit besluit.
De fabrikant of zijn gemachtigde moeten voor de brandstoftank en zijn appendages of toebehoren een attest inzake de gelijkvormigheid met Reglement 67 uitreiken, behalve voor de voertuigen met een EG-goedkeuring, die zijn uitgerust met een LPG-installatie goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van deel II Reglement 67.
Het in het vorige lid bedoelde attest moet beantwoorden aan het model opgenomen in bijlage I en blijft bij het voertuig ongeacht de handen waarin het overgaat. Het moet worden getoond telkens het voertuig in een autokeuringsstation wordt aangeboden.
§ 5. Op voorwaarde dat de bepalingen van dit besluit en de bepalingen voor wat betreft de uitstoot van verontreinigende gassen worden nageleefd, mag de auto :
a) een " monofuelvoertuig " zijn, dat wil zeggen een voertuig dat ontworpen is om hoofdzakelijk op één type brandstof rijden;
b) of een " multifuel "voertuig zijn, hierbij kan het gaan om :
1° ofwel een " bifuel "voertuig : dit is een voertuig met twee afzonderlijke brandstofopslag-systemen dat op twee verschillende brandstoffen kan rijden, maar volgens het ontwerp slechts op één brandstof tegelijkertijd;
2° ofwel een " dualfuel "voertuig : dit is een voertuig met twee afzonderlijke brandstofopslag-systemen dat op twee verschillende brandstoffen kan rijden;
3° ofwel een " flexfuelvoertuig " of een voertuig dat op moduleerbare brandstof draait : dit is een voertuig met een brandstofopslagsysteem dat op verschillende mengsels van twee of meer brandstoffen kan rijden.
HOOFDSTUK II. - Goedkeuringsprocedure
Art.3. § 1. a) De aanvraag om goedkeuring van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, of van een LPG-adaptatiesysteem wordt door de eigenaar van het fabrieksmerk of de zaak of door diens gemachtigde bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid ingediend.
De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 3 van Reglement 67 of, wanneer het gaat om een LPG-adaptatiesysteem, in punt 3 van Reglement 115.
Voor een bepaald type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, of van een LPG-adaptatiesysteem mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie werd ingediend.
Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend.
b) De aanvraag om goedkeuring van een voertuigtype dat door de constructeur van een LPG-uitrusting werd voorzien, wordt voor wat betreft de installatie van deze uitrusting, door de constructeur of diens gemachtigde bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid ingediend.
De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 15 van Reglement 67
Voor een bepaald voertuigtype dat door de constructeur van een LPG-uitrusting werd voorzien, mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie werd ingediend.
Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend.
c) De kosten verbonden aan de goedkeuring zijn ten laste van de aanvrager.
§ 2. De proeven, tests en controles van een type van LPG-uitrusting, of van een onderdeel ervan, of van een LPG-adaptatiesysteem, of van een auto voorzien van deze uitrusting voor wat betreft de installatie ervan, worden uitgevoerd door de instellingen die daartoe door de minister of zijn gemachtigde zijn erkend, en in zoverre deze instellingen door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17025 werden geaccrediteerd. De accreditaties afgeleverd volgens de systemen waarmee BELAC een wederzijdse erkenning heeft afgesloten, worden als gelijkwaardig beschouwd.
De proeven, tests en controles voorgeschreven in het eerste lid vinden niet plaats indien :
- een LPG-uitrusting,
- of een onderdeel ervan,
- of een LPG-adaptatiesysteem,
- of een auto voorzien van deze uitrusting
de door Reglement 67 voorgeschreven goedkeuringsprocedure, of, wanneer het gaat om een LPG-adaptatiesysteem, de door Reglement 115 voorgeschreven goedkeuringsprocedure, heeft ondergaan in een land dat niet België is en dat deze Reglementen heeft onderschreven.
§ 3. a) De goedkeuring van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan wordt door de Minister of zijn gemachtigde afgeleverd, indien de voorschriften van het punt 6 van Reglement 67 worden nageleefd.
b) De goedkeuring van een autotype wat betreft de installatie van de LPG-uitrusting wordt door de Minister of zijn gemachtigde afgeleverd, indien de voorschriften van het punt 17 van Reglement 67 worden nageleefd.
c) De goedkeuring van een LPG-adaptatiesysteem wordt door de minister of zijn gemachtigde afgeleverd, indien de voorschriften van het punt 6 van Reglement 115 worden nageleefd.
§ 4. a) Op ieder onderdeel van de LPG-uitrusting dat volgens Reglement 67 is goedgekeurd, wordt een goedkeuringsmerk aangebracht, conform het model beschreven in Bijlage A.
b) Op iedere auto die volgens Reglement 67 is goedgekeurd, wordt een goedkeuringsmerk aangebracht, conform het model beschreven in Bijlage A.
c) Op iedere auto uitgerust met een volgens Reglement 115 goedgekeurd LPG-adaptatiesysteem wordt een goedkeuringsmerk aangebracht, conform het model beschreven in Bijlage A.
d) De goedkeuringsmerken bedoeld in de punten a), b) en c) worden aangebracht op een corrosiebestendig plaatje dat op duurzame wijze op de uitrusting wordt vastgehecht of op een onvernietigbaar zelfklevend vignet.
§ 5. Iedere wijziging aangebracht :
- aan een type van LPG-uitrusting,
- of aan een onderdeel ervan,
- of aan een LPG-adaptatiesysteem
- of aan een autotype voorzien van deze uitrusting wat betreft de installatie ervan,
wordt ter kennis gebracht van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, indien de originele goedkeuring in België werd afgeleverd.
Dit Directoraat-generaal zal oordelen of het om een belangrijke wijziging gaat; zo ja, dan moet er een nieuwe aanvraag om goedkeuring of uitbreiding tot typegoedkeuring worden ingediend.
§ 6. a) De controle van de gelijkvormigheid van de productie van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, goedgekeurd op grond van Reglement 67, vindt plaats onder de voorwaarden voorgeschreven in punt 9 van het genoemde Reglement.
b) De controle op de gelijkvormigheid van de productie van een autotype goedgekeurd op grond van Reglement 67 vindt plaats onder de voorwaarden voorgeschreven in punt 18 van dit Reglement.
c) De controle op de gelijkvormigheid van de productie van een type LPG-adaptatiesysteem dat is goedgekeurd krachtens Reglement 115 vindt plaats onder de voorwaarden voorgeschreven in punt 9 van dit Reglement.
§ 7. In de gevallen respectievelijk voorgeschreven in punt 10 en punt 19 van Reglement 67 of in punt 10 van Reglement 115 kan de goedkeuring van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, of van een auto voorzien van deze uitrusting, of van een type LPG-adaptatiesysteem door de minister of zijn gemachtigde worden ingetrokken.
Art.3_VLAAMS_GEWEST. § 1. a) De aanvraag om goedkeuring van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, of van een LPG-adaptatiesysteem wordt door de eigenaar van het fabrieksmerk of de zaak of door diens gemachtigde bij [1 het Departement]1 ingediend. De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 3 van Reglement 67 of, wanneer het gaat om een LPG-adaptatiesysteem, in punt 3 van Reglement 115. Voor een bepaald type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, of van een LPG-adaptatiesysteem mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie werd ingediend. Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend. b) De aanvraag om goedkeuring van een voertuigtype dat door de constructeur van een LPG-uitrusting werd voorzien, wordt voor wat betreft de installatie van deze uitrusting, door de constructeur of diens gemachtigde bij [1 het Departement]1 ingediend. De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 15 van Reglement 67 Voor een bepaald voertuigtype dat door de constructeur van een LPG-uitrusting werd voorzien, mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie werd ingediend. Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend. c) De kosten verbonden aan de goedkeuring zijn ten laste van de aanvrager. § 2. De proeven, tests en controles van een type van LPG-uitrusting, of van een onderdeel ervan, of van een LPG-adaptatiesysteem, of van een auto voorzien van deze uitrusting voor wat betreft de installatie ervan, worden uitgevoerd door de instellingen die daartoe door de minister of zijn gemachtigde zijn erkend, en in zoverre deze instellingen door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17025 werden geaccrediteerd. De accreditaties afgeleverd volgens de systemen waarmee BELAC een wederzijdse erkenning heeft afgesloten, worden als gelijkwaardig beschouwd. De proeven, tests en controles voorgeschreven in het eerste lid vinden niet plaats indien : - een LPG-uitrusting, - of een onderdeel ervan, - of een LPG-adaptatiesysteem, - of een auto voorzien van deze uitrusting de door Reglement 67 voorgeschreven goedkeuringsprocedure, of, wanneer het gaat om een LPG-adaptatiesysteem, de door Reglement 115 voorgeschreven goedkeuringsprocedure, heeft ondergaan in een land dat niet België is en dat deze Reglementen heeft onderschreven. § 3. a) De goedkeuring van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan wordt door de Minister of zijn gemachtigde afgeleverd, indien de voorschriften van het punt 6 van Reglement 67 worden nageleefd. b) De goedkeuring van een autotype wat betreft de installatie van de LPG-uitrusting wordt door de Minister of zijn gemachtigde afgeleverd, indien de voorschriften van het punt 17 van Reglement 67 worden nageleefd. c) De goedkeuring van een LPG-adaptatiesysteem wordt door de minister of zijn gemachtigde afgeleverd, indien de voorschriften van het punt 6 van Reglement 115 worden nageleefd. § 4. a) Op ieder onderdeel van de LPG-uitrusting dat volgens Reglement 67 is goedgekeurd, wordt een goedkeuringsmerk aangebracht, conform het model beschreven in Bijlage A. b) Op iedere auto die volgens Reglement 67 is goedgekeurd, wordt een goedkeuringsmerk aangebracht, conform het model beschreven in Bijlage A. c) Op iedere auto uitgerust met een volgens Reglement 115 goedgekeurd LPG-adaptatiesysteem wordt een goedkeuringsmerk aangebracht, conform het model beschreven in Bijlage A. d) De goedkeuringsmerken bedoeld in de punten a), b) en c) worden aangebracht op een corrosiebestendig plaatje dat op duurzame wijze op de uitrusting wordt vastgehecht of op een onvernietigbaar zelfklevend vignet. § 5. Iedere wijziging aangebracht : - aan een type van LPG-uitrusting, - of aan een onderdeel ervan, - of aan een LPG-adaptatiesysteem - of aan een autotype voorzien van deze uitrusting wat betreft de installatie ervan, wordt ter kennis gebracht van [1 het Departement]1, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, indien de originele goedkeuring in België werd afgeleverd. Dit [1 Departement]1 zal oordelen of het om een belangrijke wijziging gaat; zo ja, dan moet er een nieuwe aanvraag om goedkeuring of uitbreiding tot typegoedkeuring worden ingediend. § 6. a) De controle van de gelijkvormigheid van de productie van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, goedgekeurd op grond van Reglement 67, vindt plaats onder de voorwaarden voorgeschreven in punt 9 van het genoemde Reglement. b) De controle op de gelijkvormigheid van de productie van een autotype goedgekeurd op grond van Reglement 67 vindt plaats onder de voorwaarden voorgeschreven in punt 18 van dit Reglement. c) De controle op de gelijkvormigheid van de productie van een type LPG-adaptatiesysteem dat is goedgekeurd krachtens Reglement 115 vindt plaats onder de voorwaarden voorgeschreven in punt 9 van dit Reglement. § 7. In de gevallen respectievelijk voorgeschreven in punt 10 en punt 19 van Reglement 67 of in punt 10 van Reglement 115 kan de goedkeuring van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, of van een auto voorzien van deze uitrusting, of van een type LPG-adaptatiesysteem door de minister of zijn gemachtigde worden ingetrokken.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 187, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
HOOFDSTUK III. - Montage, verwijdering, onderhoud en herstelling
Art.4. Onverminderd de bepalingen van artikel 2, paragraaf 4, moet de montage van een LPG-installatie zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 3, worden uitgevoerd door een erkend LPG-installateur, volgens de bepalingen van bijlage C en, indien het om een LPG-adaptatiesysteem gaat, overeenkomstig de aanwijzingen in de montagehandleiding.
In afwijking van het eerste lid wordt elke montage van een LPG-installatie die op een uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte ingevoerd voertuig wordt uitgevoerd, geacht eveneens te voldoen aan de bepalingen van dit besluit wanneer een typegoedkeuring die voldoet aan Reglement 67 werd verkregen of wanneer deze montage gebeurd is volgens een norm goedgekeurd in deze Staat in het raam van een systeem dat evenwaardige garanties biedt op het vlak van doeltreffendheid en waarbij de voorschriften een evenwaardig veiligheidsniveau waarborgen.
Art.5. De volledige verwijdering van een LPG-installatie moet door een erkend LPG-installateur worden uitgevoerd. Deze installateur moet tevens het etiket bedoeld in artikel 11 verwijderen.
Art.6. Elk onderhoud aan of elke herstelling van een LPG-installatie moet worden uitgevoerd door een erkend LPG-installateur. Deze verplichting is niet van toepassing voor het onderhoud van klasse 2 onderdelen zoals bepaald in de Reglement 67 wanneer de werkplaats waarin het onderhoud van deze klasse 2 onderdelen wordt uitgevoerd, voldoet aan de voorwaarden bedoeld in bijlage B, punt a), 1, 5° a) tot c).
Voor LPG-installaties zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 2, gebeurt het onderhoud of de herstelling overeenkomstig de bepalingen van Reglement 67 en overeenkomstig de instructies van de autoconstructeur.
Voor LPG-installaties zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 3, gebeurt de installatie, het onderhoud of de herstelling overeenkomstig de bepalingen van bijlage C en dit overeenkomstig de aanwijzingen in de montagehandleiding als het om een LPG-adaptatiesysteem gaat.
Art.7. De installateur die de LPG-installatie heeft gemonteerd, gewijzigd of verwijderd, bezorgt aan de eigenaar van de auto een getuigschrift over de montage, over de ingreep of wijziging aan het voertuig, of over de verwijdering overeenkomstig het model voorzien in deel 1, 2 of 3 van bijlage D.
Dit getuigschrift is voorzien van een nummer samengesteld uit twee onderscheiden delen :
* de vier cijfers van het lopende kalenderjaar
* een nummer toegekend volgens de chronologische volgorde van de ingrepen.
Dit getuigschrift blijft bij het voertuig in welke handen het ook overgaat. Het moet bij elke aanbieding van het voertuig bij een autokeuringsstation worden getoond.
HOOFDSTUK IV. - Periodieke controles van LPG-installaties
Art.8. § 1. Met uitzondering van voertuigen, die zijn uitgerust met een LPG-installatie goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van deel II Reglement 67, moet iedere auto die na de inwerkingtreding van dit besluit met een LPG-installatie werd uitgerust, binnen dertig dagen volgend op de montage bij een autokeuringsstation worden aangeboden voor een volledige controle van de LPG-installatie.
Tijdens deze periode van dertig dagen moet de bestuurder van het voertuig op elk verzoek van de personen, bevoegd om wegcontroles uit te voeren, de factuur en het montagegetuigschrift afgegeven door de installateur voorleggen.
§ 2. Iedere auto wordt ook aangeboden bij een autokeuringsstation voor een volledige controle van de LPG-installatie in volgende gevallen :
- na een ingreep op de LPG-installatie die als een wijziging van de LPG-installatie kan worden beschouwd, zoals de montage van een nieuwe brandstoftank, de vervanging of tijdelijke demontage van één of meerdere leidingen of hulpstukken;
- wanneer de LPG-installatie werd beschadigd; wanneer de LPG-installatie werd beschadigd, dan mag de auto uitsluitend op de openbare weg worden gebruikt om zich naar de werkplaats van een erkende installateur te begeven en, na herstelling, om zich voor een volledige LPG-controle naar een autokeuringsstation te begeven.
De erkende LPG-installateur is ertoe gehouden de houder van de auto op de hoogte te brengen van de verplichting om deze auto binnen dertig dagen na de ingreep op het voertuig in een autokeuringsstation aan te bieden.
§ 3. Tijdens de volledige LPG-keuringen wordt onderzocht :
1° of de proeven, controles en goedkeuringen van de onderdelen van de LPG-installatie vastgelegd in dit besluit of door de minister, door de volgens de bepalingen van artikel 3, paragraaf 2 erkende instellingen werden uitgevoerd;
2° of de LPG-installatie gasdicht is;
3° of de LPG-installatie aan de voorschriften bepaald in onderhavig besluit voldoet. De te controleren punten worden bepaald door de Minister of zijn gemachtigde;
4° of de uitlaatgassen voldoen aan de emissienormen opgelegd in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen, en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen en in de Europese reglementen en in de Europese richtlijnen die ter zake van toepassing zijn, bedoeld in bijlage van het koninklijk besluit van 26 februari 1981 houdende uitvoering van de Richtlijnen van de Europese Gemeenschappen betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan, landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, hun bestanddelen alsook hun veiligheidsonderdelen.
§ 4. Indien de installatie in overeenstemming is met de voorschriften van dit besluit, wordt het getuigschrift inzake de montage of ingreep, afgegeven door de erkende installateur die de LPG-uitrusting heeft gemonteerd, gewijzigd of hersteld, door de autokeuring gevalideerd, en er wordt een keuringsbewijs afgeleverd, zoals voorzien in artikel 23novies, paragraaf 3, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. Dit keuringsbewijs is geldig tot de volgende periodieke keuringsdatum van het voertuig die werd bepaald overeenkomstig artikel 23ter van dit koninklijk besluit van 15 maart 1968, of tot de volgende periodieke keuringsdatum van de LPG-brandstoftank of van de buigzame vulleidingen, als deze keuring valt op een datum vóór de periodieke keuringsdatum van het voertuig die is vastgelegd overeenkomstig artikel 23ter van het voornoemde koninklijk besluit.
In geval niet alles conform de voorschriften is, wordt er een keuringsbewijs afgeleverd, volgens de bepalingen voorzien door het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968.
Het keuringsbewijs wordt getoond telkens wanneer de auto door een erkende autokeuringsinstelling wordt gecontroleerd.
Ditzelfde bewijs wordt ook vertoond op iedere vordering van de ambtenaren en beambten die krachtens artikel 80 van dit koninklijk besluit van 15 maart 1968 bevoegd zijn om controles op de weg te verrichten.
Art.8_VLAAMS_GEWEST. § 1. Met uitzondering van voertuigen, die zijn uitgerust met een LPG-installatie goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van deel II Reglement 67, moet iedere auto die na de inwerkingtreding van dit besluit met een LPG-installatie werd uitgerust, binnen dertig dagen volgend op de montage bij een autokeuringsstation worden aangeboden voor een volledige controle van de LPG-installatie. Tijdens deze periode van dertig dagen moet de bestuurder van het voertuig op elk verzoek van de personen, bevoegd om wegcontroles uit te voeren, de factuur en het montagegetuigschrift afgegeven door de installateur voorleggen. § 2. Iedere auto wordt ook aangeboden bij een autokeuringsstation voor een volledige controle van de LPG-installatie in volgende gevallen : - na een ingreep op de LPG-installatie die als een wijziging van de LPG-installatie kan worden beschouwd, zoals de montage van een nieuwe brandstoftank, de vervanging of tijdelijke demontage van één of meerdere leidingen of hulpstukken; - wanneer de LPG-installatie werd beschadigd; wanneer de LPG-installatie werd beschadigd, dan mag de auto uitsluitend op de openbare weg worden gebruikt om zich naar de werkplaats van een erkende installateur te begeven en, na herstelling, om zich voor een volledige LPG-controle naar een autokeuringsstation te begeven. De erkende LPG-installateur is ertoe gehouden de houder van de auto op de hoogte te brengen van de verplichting om deze auto binnen dertig dagen na de ingreep op het voertuig in een autokeuringsstation aan te bieden. § 3. Tijdens de volledige LPG-keuringen wordt onderzocht : 1° of de proeven, controles en goedkeuringen van de onderdelen van de LPG-installatie vastgelegd in dit besluit of door de minister, door de volgens de bepalingen van artikel 3, paragraaf 2 erkende instellingen werden uitgevoerd; 2° of de LPG-installatie gasdicht is; 3° of de LPG-installatie aan de voorschriften bepaald in onderhavig besluit voldoet. De te controleren punten worden bepaald door de Minister of zijn gemachtigde; 4° of de uitlaatgassen voldoen aan de emissienormen opgelegd in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen, en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen en in de Europese reglementen en in de Europese richtlijnen die ter zake van toepassing zijn, bedoeld in bijlage van het koninklijk besluit van 26 februari 1981 houdende uitvoering van de Richtlijnen van de Europese Gemeenschappen betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan, landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, hun bestanddelen alsook hun veiligheidsonderdelen. § 4. Indien de installatie in overeenstemming is met de voorschriften van dit besluit, wordt het getuigschrift inzake de montage of ingreep, afgegeven door de erkende installateur die de LPG-uitrusting heeft gemonteerd, gewijzigd of hersteld, door de autokeuring gevalideerd, en er wordt een keuringsbewijs afgeleverd, zoals voorzien in artikel 23novies, paragraaf 3, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. Dit keuringsbewijs is geldig tot de volgende periodieke keuringsdatum van het voertuig die werd bepaald overeenkomstig artikel 23ter van dit koninklijk besluit van 15 maart 1968, of tot de volgende periodieke keuringsdatum van de LPG-brandstoftank of van de buigzame vulleidingen, als deze keuring valt op een datum vóór de periodieke keuringsdatum van het voertuig die is vastgelegd overeenkomstig artikel 23ter van het voornoemde koninklijk besluit. In geval niet alles conform de voorschriften is, wordt er een keuringsbewijs afgeleverd, volgens de bepalingen voorzien door het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968. Het keuringsbewijs wordt getoond telkens wanneer de auto door een erkende autokeuringsinstelling wordt gecontroleerd. Ditzelfde bewijs wordt ook vertoond op iedere vordering van de [1 personen]1 die krachtens artikel 80 van dit koninklijk besluit van 15 maart 1968 bevoegd zijn om controles op de weg te verrichten.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 188, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.9. Bij elke LPG-installatie dat is gekeurd overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 en goedgekeurd volgens de voorschriften dit besluit, brengt een personeelslid van het autokeuringsstation in de rechterbenedenhoek aan de binnenzijde van de voorruit van de auto een keuringsvignet van het model voorgeschreven in bijlage E aan.
Dit vignet is zelfvernietigend bij elke poging tot verwijdering en vermeldt :
- het nummer van het autokeuringsstation;
- het jaar van de volgende keuring van de brandstoftank;
- het erkenningsnummer van de installateur;
- de geldigheidsdatum van het vignet;
- het chassisnummer.
In geval van beschadiging van het keuringsvignet moet de houder zijn auto aanbieden bij een autokeuringsstation, om een duplicaat te laten aanbrengen.
Art.10. Elke auto waarvan de LPG-installatie volledig werd verwijderd, wordt eveneens, alvorens weer in gebruik te worden genomen, bij een autokeuringsstation aangeboden.
Indien de auto aan de reglementaire voorschriften beantwoordt, wordt het getuigschrift over de verwijdering dat door de erkende installateur die de LPG-uitrusting heeft verwijderd, is afgegeven door de autokeuring gevalideerd.
HOOFDSTUK V. - Gebruik van auto's uitgerust met een LPG-installatie
Art.11. Op de achterzijde van iedere auto die LPG voor zijn aandrijving gebruikt, wordt, ongeacht de datum van zijn inverkeerstelling, op een duidelijk zichtbare plaats een etiket aangebracht. Dit etiket is conform het model in bijlage F.
HOOFDSTUK VI. - Wederbeproeving van de installatie
Art.12. § 1. De wederbeproeving van de brandstoftank gebeurt hoogstens :
a) elke tien jaar na de datum van de voorgaande beproeving indien de brandstoftank in de kofferbak of in de personenruimte van een wagen zonder vouwdak werd gemonteerd;
b) elke zes jaar in alle andere gevallen.
Bij de wederbeproeving wordt de brandstoftank onderworpen aan een hydraulische drukproef van 3.000 kPa. De werkwijze voor de uitvoering van deze drukproef voldoet aan de desbetreffende bepalingen van Reglement 67.
Voor de brandstoftanks met ingebouwde pomp mag de hydraulische proef door de volgende keuringsprocedure worden vervangen :
- visuele controle van de dichtheid van de lege, niet-ontgaste brandstoftank;
- en een ultrasone diktemeting van de wanden van de brandstoftank.
Het jaar (vier cijfers) en de maand (twee cijfers) van de wederbeproeving, alsook de stempel van de erkende instelling die deze proef heeft uitgevoerd, worden in deze volgorde op de identificatieplaat van de brandstoftank geslagen.
Indien de initiële beproevingsdatum van de brandstoftank ten gevolge van montage bij een voertuig goedgekeurd volgens deel II van Reglement 67, niet meer zichtbaar is, zal men ter vervanging van de beproevingsdatum van de brandstoftank, en ter bepaling van de uiteindelijke datum waarop de geldigheidsduur van de brandstoftank afloopt, de datum van eerste inverkeerstelling van het voertuig.
§ 2. De buigzame vulleidingen worden minstens om de tien jaar vervangen indien de brandstoftank in de kofferbak of in de personenruimte zonder vouwdak van de wagen werd gemonteerd. In alle andere gevallen gebeurt dit minstens om de zes jaar.
TITEL III. - ERKENNING
HOOFDSTUK I. - Erkenning van de installateurs
Art.13. § 1. De LPG-installateurs worden door de minister of zijn gemachtigde erkend, onder de voorwaarden bepaald in bijlage B.
§ 2. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december van hetzelfde burgerlijk jaar, zijn de erkenning als LPG-installateur en de afgifte van bijhorende documenten onderworpen aan een vergoeding waarvan het bedrag is bepaald op :
- 250 euro voor het onderzoek van een aanvraag tot erkenning als installateur;
- 200 euro voor het onderzoek van een aanvraag tot herziening van een bestaande erkenning;
- 30 euro voor de afgifte van elk erkenningcertificaat als installateur;
- 15 euro voor de afgifte van elke herziening van een bestaand erkenningcertificaat.
Vanaf het daaropvolgende burgerlijk jaar maken voornoemde vergoedingen, jaarlijks per 1 januari, het voorwerp uit van een automatische indexering berekend op basis van de gewone index van de maand november van het voorgaande jaar. Het resultaat van deze aanpassing zal worden afgerond naar de hogere euro indien de decimalen van het berekende bedrag hoger of gelijk zijn aan 0,50 of naar de lagere euro indien de decimalen lager zijn dan 0,50.
De vergoedingen voor reeds geheel of gedeeltelijk geleverde prestaties zijn niet terugbetaalbaar bij annulering van de aanvraag of in geval van een negatieve beslissing aangaande het dossier.
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde kan de erkenning intrekken indien de installateur niet meer aan de eisen van dit besluit en/of van zijn bijlagen beantwoordt, of indien de montage, de demontage, het onderhoud of de herstelling van een LPG-installatie niet volgens de voorschriften van dit besluit en van zijn bijlagen gebeurt.
§ 4. De toekenning en de intrekking van de erkenning van LPG-installateurs worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
§ 5. Scholen die de specialisatie " LPG-montage " organiseren, kunnen als LPG-installateurs worden erkend.
Het aantal voertuigen dat zij mogen uitrusten, is evenwel beperkt tot maximaal 20 per instelling en per schooljaar.
HOOFDSTUK II. - Keuringsinstellingen
Art.14. § 1. De LPG-installateurs zijn met het oog op hun erkenning onderworpen aan een eerste evaluatie betreffende hun overeenstemming met de voorschriften van dit besluit en zijn bijlagen. Deze eerste evaluatie wordt uitgevoerd door een erkende keuringsinstelling.
Bovenop deze eerste evaluatie zijn de erkende LPG-installateurs onderworpen aan een jaarlijkse controle waarbij de naleving van hun overeenstemming met de voorschriften van dit besluit en zijn bijlagen wordt nagegaan. Deze jaarlijkse controle wordt uitgevoerd door een erkende keuringsinstelling.
§ 2. De Minister of zijn gemachtigde erkent de instellingen die bevoegd zijn om het eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming met het oog op de erkenning van LPG-installateurs en de jaarlijkse controles uit te voeren, zoals voorzien in paragraaf 1 en in artikel 15, voor zover :
1° zij door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17020 als keuringsinstellingen type " A " voor de activiteiten voorzien in dit besluit zijn geaccrediteerd. De accreditaties afgeleverd volgens de systemen waarmee BELAC een wederzijdse erkenning heeft afgesloten, worden als gelijkwaardig beschouwd;
2° en zij in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd.
De Minister of zijn afgevaardigde stelt een lijst op van de erkende instellingen en publiceert deze in het Belgisch Staatsblad.
Art.15. § 1. De erkende keuringsinstellingen moeten :
1° aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, een eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming van de installateur met de voorschriften van dit besluit bezorgen;
2° eenmaal per burgerlijk jaar een controle uitvoeren bij de erkende installateurs om na te gaan of zij aan de voorwaarden van dit besluit voldoen. Over deze controle wordt een verslag opgemaakt volgens de bepalingen vermeld in artikel 16 van dit besluit.
Met het oog op de validatie ervan communiceren de keuringsinstellingen aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, jaarlijks de planning van de controles die zij in de periode van 1 januari van het lopende jaar tot 31 januari van het daaropvolgende jaar willen uitvoeren. Uiterlijk op 31 januari van het jaar waarin de controles moeten worden uitgevoerd, moet deze planning aan het voornoemde directoraat-generaal zijn meegedeeld.
De keuringsinstellingen delen het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid onverwijld de redenen mee waarom de controle niet overeenkomstig de opgemaakte planning kan worden uitgevoerd, en zij communiceren op hetzelfde tijdstip de datum waarop de controle daadwerkelijk is gepland.
De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, mag eveneens en op elk moment het initiatief nemen om onverwacht een controle uit te voeren bij een erkende installateur.
§ 2. Op vraag van de minister of zijn gemachtigde zijn de erkende keuringsinstellingen ertoe gehouden om alle documenten in verband met hun opdracht alsook alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit te verstrekken.
Art.15_VLAAMS_GEWEST. § 1. De erkende keuringsinstellingen moeten : 1° aan [1 het Departement]1, een eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming van de installateur met de voorschriften van dit besluit bezorgen; 2° eenmaal per burgerlijk jaar een controle uitvoeren bij de erkende installateurs om na te gaan of zij aan de voorwaarden van dit besluit voldoen. Over deze controle wordt een verslag opgemaakt volgens de bepalingen vermeld in artikel 16 van dit besluit. Met het oog op de validatie ervan communiceren de keuringsinstellingen aan [1 het Departement]1, jaarlijks de planning van de controles die zij in de periode van 1 januari van het lopende jaar tot 31 januari van het daaropvolgende jaar willen uitvoeren. Uiterlijk op 31 januari van het jaar waarin de controles moeten worden uitgevoerd, moet deze planning aan het voornoemde directoraat-generaal zijn meegedeeld. De keuringsinstellingen delen het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid onverwijld de redenen mee waarom de controle niet overeenkomstig de opgemaakte planning kan worden uitgevoerd, en zij communiceren op hetzelfde tijdstip de datum waarop de controle daadwerkelijk is gepland. [1 Het Departement]1, mag eveneens en op elk moment het initiatief nemen om onverwacht een controle uit te voeren bij een erkende installateur. § 2. Op vraag van de minister of zijn gemachtigde zijn de erkende keuringsinstellingen ertoe gehouden om alle documenten in verband met hun opdracht alsook alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit te verstrekken.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 189, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.16. § 1. Het eerste evaluatierapport en het jaarlijkse controleverslag bevatten volgende gegevens :
1° de identificatiegegevens van de onderneming : de maatschappelijke benaming, het statuut en het adres van de installateur, het unieke ondernemingsnummer, alsook het adres van LPG-werkplaats;
2° de lijst van de erkende LPG-monteurs met vermelding van :
a) de naam, de voornamen, het adres, de geboorteplaats en Bdatum, alsook het identificatienummer bij het rijksregister of paspoortnummer van deze personen;
b) de aard van hun juridische band met de installateur;
3° een beschrijving met plattegrond van elke werkplaats waarin de montage van LPG-installaties wordt uitgevoerd. Op de plattegrond wordt de plaats aangegeven waar de hefinrichting alsook het kantoor waar de administratie met betrekking tot de LPG-installaties wordt uitgevoerd, zich bevinden;
4° een afschrift van de vergunningen zoals vereist in punt a), 1, 4° van bijlage B;
§ 2. Naast de gegevens vermeld in de eerste paragraaf bevat het jaarlijkse controleverslag eveneens de volgende gegevens :
1° het erkenningsnummer van de LPG-installateur;
2° de eventuele vastgestelde gebreken;
3° de conclusies van de keuringsinstelling over de conformiteit van de installaties met de vereisten van de bijlage B.
§ 3. Behalve in geval van overmacht, worden het eerste evaluatierapport en het jaarlijkse controleverslag aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, toegezonden binnen een termijn van maximum dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van de eerste evaluatie of van de jaarlijkse controle.
Art.16_VLAAMS_GEWEST. § 1. Het eerste evaluatierapport en het jaarlijkse controleverslag bevatten volgende gegevens : 1° de identificatiegegevens van de onderneming : de maatschappelijke benaming, het statuut en het adres van de installateur, het unieke ondernemingsnummer, alsook het adres van LPG-werkplaats; 2° de lijst van de erkende LPG-monteurs met vermelding van : a) de naam, de voornamen, het adres, de geboorteplaats en Bdatum, alsook het identificatienummer bij het rijksregister of paspoortnummer van deze personen; b) de aard van hun juridische band met de installateur; 3° een beschrijving met plattegrond van elke werkplaats waarin de montage van LPG-installaties wordt uitgevoerd. Op de plattegrond wordt de plaats aangegeven waar de hefinrichting alsook het kantoor waar de administratie met betrekking tot de LPG-installaties wordt uitgevoerd, zich bevinden; 4° een afschrift van de vergunningen zoals vereist in punt a), 1, 4° van bijlage B; § 2. Naast de gegevens vermeld in de eerste paragraaf bevat het jaarlijkse controleverslag eveneens de volgende gegevens : 1° het erkenningsnummer van de LPG-installateur; 2° de eventuele vastgestelde gebreken; 3° de conclusies van de keuringsinstelling over de conformiteit van de installaties met de vereisten van de bijlage B. § 3. Behalve in geval van overmacht, worden het eerste evaluatierapport en het jaarlijkse controleverslag aan [1 het Departement]1, toegezonden binnen een termijn van maximum dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van de eerste evaluatie of van de jaarlijkse controle.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 189, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.17. De instelling die niet of niet meer aan de vereisten van artikel 14 beantwoordt, is niet gemachtigd om de controles met het oog op de erkenning van LPG-installateurs uit te voeren.
De erkenning van de keuringsinstelling kan eveneens worden ingetrokken in geval van niet-naleving van de bepalingen bedoeld in de artikelen 15 en 16.
De weigering of de intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending ter kennis gebracht van de betrokkene.
Binnen dertig dagen na de kennisgeving van de weigering of van de intrekking van de erkenning kan de betrokkene met een aangetekende zending beroep instellen bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer B Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, City Atrium, Vooruitgangstraat 56 B 1210 Brussel.
Het genoemde Directoraat-generaal hoort de betrokkene, indien laatstgenoemde daar in de brief waarmee hij beroep aantekent, om verzoekt.
De Minister of zijn gemachtigde, doet uitspraak binnen dertig dagen na de verzending van de brief waarin beroep werd aangetekend of, in voorkomend geval, binnen dertig dagen nadat de betrokkene werd gehoord.
Het beroep heeft geen schorsende kracht.
Art.17_VLAAMS_GEWEST. De instelling die niet of niet meer aan de vereisten van artikel 14 beantwoordt, is niet gemachtigd om de controles met het oog op de erkenning van LPG-installateurs uit te voeren. De erkenning van de keuringsinstelling kan eveneens worden ingetrokken in geval van niet-naleving van de bepalingen bedoeld in de artikelen 15 en 16. De weigering of de intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending ter kennis gebracht van de betrokkene. Binnen dertig dagen na de kennisgeving van de weigering of van de intrekking van de erkenning kan de betrokkene met een aangetekende zending beroep instellen bij [1 het Departement]1. Het genoemde [1 Departement]1 hoort de betrokkene, indien laatstgenoemde daar in de brief waarmee hij beroep aantekent, om verzoekt. De Minister of zijn gemachtigde, doet uitspraak binnen dertig dagen na de verzending van de brief waarin beroep werd aangetekend of, in voorkomend geval, binnen dertig dagen nadat de betrokkene werd gehoord. Het beroep heeft geen schorsende kracht.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 190, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende LPG-monteurs
Art.18. § 1. Ieder personeelslid dat met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van een LPG-installatie is belast, moet houder zijn van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur dat het bewijs levert van zijn minimale technische kennis, zoals bepaald in punt b) van bijlage B.
Als natuurlijke persoon kan de installateur zelf houder zijn van een certificaat van erkend LPG-monteur.
§ 2. Om dit certificaat van erkend LPG-monteur. te behalen, moet de kandidaat slagen voor een examen dat wordt georganiseerd door een conform artikel 19 erkend examencentrum.
Om aan dit examen te mogen deelnemen, moet de kandidaat houder zijn van een diploma of een Belgische getuigschrift of een getuigschrift van een andere Lidstaat en dat het bewijs levert dat een specifieke opleiding in mechanica of elektriciteit van auto's of een gelijkgestelde opleiding met succes werd afgerond, of hij moet een beroepservaring van drie jaar als autotechnicus of -elektricien kunnen aantonen.
Dit examen omvat een theoretische en een praktische proef.
Om te worden toegelaten tot de praktische proef, moet de kandidaat geslaagd zijn voor de theoretische proef. De geldigheidsduur van een geslaagde theoretische proef bedraagt twaalf maanden.
De Minister bepaalt de inhoud, de regels voor de organisatie alsook de voorwaarden tot slagen van de theoretische en praktische proeven.
De theoretische en praktische proeven vereisen de voorafgaande betaling van de retributies waarvan het bedrag door de minister wordt bepaald.
§ 3. Het certificaat van erkend LPG-monteur waarvan het model door de minister wordt bepaald, heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
Indien de LPG-monteur kan aantonen dat hij een nascholing heeft gevolgd waarvan het programma, met een minimumduur van ten minste zeven uren, volgens de door de minister bepaalde modaliteiten is erkend, dan wordt zijn certificaat van erkend LPG-monteur, zelfs indien het vervallen is, verlengd voor een nieuwe periode van vijf jaar. Deze nieuwe periode begint op de datum waarop de geldigheid van het lopende certificaat vervalt indien de nascholing tijdens de periode van twee jaar voorafgaand aan deze vervaldatum werd gevolgd, en in de andere gevallen op de datum waarop de nascholing werd gevolgd.
De inhoud van het nascholingsprogramma alsook de modaliteiten en regels voor de organisatie van deze nascholing en het model van het nascholingsattest, worden bepaald door de minister.
§ 4. Iedere wijziging met betrekking tot het personeel dat met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van een LPG-installatie is belast, wordt door de erkende installateur onmiddellijk betekend aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid met vermelding van :
a) de datum waarop de wijziging plaatsvond;
b) de naam, voornamen, het adres, de geboortedatum en Bplaats van de betrokken personen;
c) de aard van hun juridische band met de installateur.
Art.18_VLAAMS_GEWEST. § 1. Ieder personeelslid dat met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van een LPG-installatie is belast, moet houder zijn van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur dat het bewijs levert van zijn minimale technische kennis, zoals bepaald in punt b) van bijlage B. Als natuurlijke persoon kan de installateur zelf houder zijn van een certificaat van erkend LPG-monteur. § 2. Om dit certificaat van erkend LPG-monteur. te behalen, moet de kandidaat slagen voor een examen dat wordt georganiseerd door een conform artikel 19 erkend examencentrum. Om aan dit examen te mogen deelnemen, moet de kandidaat houder zijn van een diploma of een Belgische getuigschrift of een getuigschrift van een andere Lidstaat en dat het bewijs levert dat een specifieke opleiding in mechanica of elektriciteit van auto's of een gelijkgestelde opleiding met succes werd afgerond, of hij moet een beroepservaring van drie jaar als autotechnicus of -elektricien kunnen aantonen. Dit examen omvat een theoretische en een praktische proef. Om te worden toegelaten tot de praktische proef, moet de kandidaat geslaagd zijn voor de theoretische proef. De geldigheidsduur van een geslaagde theoretische proef bedraagt twaalf maanden. De Minister bepaalt de inhoud, de regels voor de organisatie alsook de voorwaarden tot slagen van de theoretische en praktische proeven. De theoretische en praktische proeven vereisen de voorafgaande betaling van de retributies waarvan het bedrag door de minister wordt bepaald. [1 Het bedrag van de retributies moet liggen tussen 140 euro en 210 euro voor de theoretische proeven, en tussen 395 euro en 595 euro voor de praktische proeven.]1 § 3. Het certificaat van erkend LPG-monteur waarvan het model door de minister wordt bepaald, heeft een geldigheidsduur van vijf jaar. Indien de LPG-monteur kan aantonen dat hij een nascholing heeft gevolgd waarvan het programma, met een minimumduur van ten minste zeven uren, volgens de door de minister bepaalde modaliteiten is erkend, dan wordt zijn certificaat van erkend LPG-monteur, zelfs indien het vervallen is, verlengd voor een nieuwe periode van vijf jaar. Deze nieuwe periode begint op de datum waarop de geldigheid van het lopende certificaat vervalt indien de nascholing tijdens de periode van twee jaar voorafgaand aan deze vervaldatum werd gevolgd, en in de andere gevallen op de datum waarop de nascholing werd gevolgd. De inhoud van het nascholingsprogramma alsook de modaliteiten en regels voor de organisatie van deze nascholing en het model van het nascholingsattest, worden bepaald door de minister. § 4. Iedere wijziging met betrekking tot het personeel dat met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van een LPG-installatie is belast, wordt door de erkende installateur onmiddellijk betekend aan [1 het Departement]1 met vermelding van : a) de datum waarop de wijziging plaatsvond; b) de naam, voornamen, het adres, de geboortedatum en Bplaats van de betrokken personen; c) de aard van hun juridische band met de installateur.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 191, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
HOOFDSTUK IV. - Examencentra
Art.19. § 1. De Minister of zijn gemachtigde erkent de examencentra.
§ 2. Om te kunnen worden erkend, moet het examencentrum :
1° zich onthouden van de uitoefening van een activiteit als opleider voor LPG-monteurs;
2° de kennis aantonen die verband houdt met de onderwerpen vermeld in bijlage B, punt b) van dit besluit en beschikken over een ervaring van minstens drie jaar met betrekking tot de organisatie van een examen in het algemeen;
3° beschikken of kunnen beschikken over een aangepaste infrastructuur, met name over specifieke lokalen, didactisch materiaal, alsook over de nodige uitrusting om de theoretische en de praktische proeven te laten plaatshebben;
4° beschikken over examinatoren die zelf erkende monteurs zijn en die een beroepservaring van op zijn minst drie jaar in het domein van de LPG kunnen aantonen. Deze examinatoren zorgen ervoor dat zij op de hoogte blijven van de meest recente ontwikkelingen in hun vakgebied;
5° zich ertoe verbinden om de theoretische en praktische proeven bedoeld in artikel 18 minstens twee maal per jaar te organiseren;
6° zich ertoe verbinden om een vragenlijst voor de proeven op te stellen en deze ten minste één maand voor de proeven plaatsvinden ter goedkeuring aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid voor te leggen;
7° een register van de proeven die zij hebben georganiseerd gedurende tien jaar bijhouden alsook een register van de deelnemers met vermelding van hun naam, voornamen, adres, geboorteplaats en geboortedatum;
8° op 31 december van elk jaar de statistieken in verband met de examens bezorgen. Deze statistieken moeten op zijn minst het aantal deelnemers en de behaalde resultaten vermelden.
9° zich aanpassen aan de instructies van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid.
De erkenningsaanvraag wordt ingediend bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid en moet de informatie hernemen waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van paragraaf 2 is voldaan.
§ 4. Iedere wijziging aan gegevens die verband houden met de erkenning moeten binnen de maand aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid worden betekend.
§ 5. De toekenning en, in voorkomend geval, de intrekking van de erkenning van de examencentra worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art.19_VLAAMS_GEWEST. § 1. De Minister of zijn gemachtigde erkent de examencentra. § 2. Om te kunnen worden erkend, moet het examencentrum : 1° zich onthouden van de uitoefening van een activiteit als opleider voor LPG-monteurs; 2° de kennis aantonen die verband houdt met de onderwerpen vermeld in bijlage B, punt b) van dit besluit en beschikken over een ervaring van minstens drie jaar met betrekking tot de organisatie van een examen in het algemeen; 3° beschikken of kunnen beschikken over een aangepaste infrastructuur, met name over specifieke lokalen, didactisch materiaal, alsook over de nodige uitrusting om de theoretische en de praktische proeven te laten plaatshebben; 4° beschikken over examinatoren die zelf erkende monteurs zijn en die een beroepservaring van op zijn minst drie jaar in het domein van de LPG kunnen aantonen. Deze examinatoren zorgen ervoor dat zij op de hoogte blijven van de meest recente ontwikkelingen in hun vakgebied; 5° zich ertoe verbinden om de theoretische en praktische proeven bedoeld in artikel 18 minstens twee maal per jaar te organiseren; 6° zich ertoe verbinden om een vragenlijst voor de proeven op te stellen en deze ten minste één maand voor de proeven plaatsvinden ter goedkeuring aan [1 het Departement]1 voor te leggen; 7° een register van de proeven die zij hebben georganiseerd gedurende tien jaar bijhouden alsook een register van de deelnemers met vermelding van hun naam, voornamen, adres, geboorteplaats en geboortedatum; 8° op 31 december van elk jaar de statistieken in verband met de examens bezorgen. Deze statistieken moeten op zijn minst het aantal deelnemers en de behaalde resultaten vermelden. 9° zich aanpassen aan de instructies van [1 het Departement]1. De erkenningsaanvraag wordt ingediend bij [1 het Departement]1 en moet de informatie hernemen waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van paragraaf 2 is voldaan. § 4. Iedere wijziging aan gegevens die verband houden met de erkenning moeten binnen de maand aan [1 het Departement]1 worden betekend. § 5. De toekenning en, in voorkomend geval, de intrekking van de erkenning van de examencentra worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 192, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.20. § 1. De beambten van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, hebben toegang tot de lokalen van de examencentra. Zij mogen alle documenten in verband met hun opdracht inkijken.
Op eenvoudige vraag van de instantie belast met de erkenning en het toezicht binnen het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, is het examencentrum ertoe gehouden om alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit en zijn bijlagen te verstrekken.
De beambten van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid mogen deze examens bijwonen en zijn gemachtigd om toezicht uit te oefenen op de gebruikte middelen en op het examenverloop.
§ 2. Het examencentrum moet de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, minstens een maand van tevoren op de hoogte brengen van de data, plaatsen en taal van ieder examen, alsook van de namen van de examinatoren.
§ 3. Indien al dan niet in het kader van de controles zoals bedoeld in paragraaf 1, of op om het even welke andere wijze, wordt vastgesteld dat het examencentrum niet meer aan de erkenningvoorwaarden voldoet, dan kan de minister of zijn gemachtigde de erkenning van het desbetreffende examencentrum intrekken.
De intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending aan de betrokkene betekend.
Binnen dertig dagen volgend op de betekening van de intrekking van de erkenning kan de betrokkene met een aangetekende zending een bezwaarschrift indienen bij de Federale Openbare Dienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, City Atrium, Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel.
Het genoemde Directoraat-generaal hoort de betrokkene indien deze daar in zijn bezwaarbrief om verzoekt.
De Minister of zijn gemachtigde doet uitspraak binnen 30 dagen na de verzending van de bezwaarbrief, of, in voorkomend geval, binnen dertig dagen na de betrokkene te hebben gehoord.
Het bezwaarschrift heeft geen schorsende kracht.
Art.20_VLAAMS_GEWEST. § 1. De [1 personeelsleden van het Departement]1, hebben toegang tot de lokalen van de examencentra. Zij mogen alle documenten in verband met hun opdracht inkijken. Op eenvoudige vraag van de instantie belast met de erkenning en het toezicht binnen het [1 Departement]1, is het examencentrum ertoe gehouden om alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit en zijn bijlagen te verstrekken. De [1 personeelsleden van het Departement]1 mogen deze examens bijwonen en zijn gemachtigd om toezicht uit te oefenen op de gebruikte middelen en op het examenverloop. § 2. Het examencentrum moet [1 het Departement]1, minstens een maand van tevoren op de hoogte brengen van de data, plaatsen en taal van ieder examen, alsook van de namen van de examinatoren. § 3. Indien al dan niet in het kader van de controles zoals bedoeld in paragraaf 1, of op om het even welke andere wijze, wordt vastgesteld dat het examencentrum niet meer aan de erkenningvoorwaarden voldoet, dan kan de minister of zijn gemachtigde de erkenning van het desbetreffende examencentrum intrekken. De intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending aan de betrokkene betekend. Binnen dertig dagen volgend op de betekening van de intrekking van de erkenning kan de betrokkene met een aangetekende zending een bezwaarschrift indienen bij [1 het Departement]1. Het [1 Departement]1 hoort de betrokkene indien deze daar in zijn bezwaarbrief om verzoekt. De Minister of zijn gemachtigde doet uitspraak binnen 30 dagen na de verzending van de bezwaarbrief, of, in voorkomend geval, binnen dertig dagen na de betrokkene te hebben gehoord. Het bezwaarschrift heeft geen schorsende kracht.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 193, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
TITEL IV. - Slotbepalingen, overgangsbepalingen en opheffingen
Art.21. Het koninklijk besluit van 9 mei 2001 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor het aandrijven van auto's wordt opgeheven, met uitzondering van bepalingen betreffende de erkenning van LPG-monteurs die nog van toepassing blijven gedurende twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.22. Iedere LPG-installatie die vóór 1 juli 2001 in een auto werd gemonteerd en die niet aan de voorschriften van bijlage C voldoet, dient te voldoen aan de voorschriften van bijlage G.
Art.23. Behoudens andersluidende bepalingen dient iedere LPG-installatie die in een auto werd gemonteerd in de periode van 1 juli 2001 tot de datum waarop dit besluit in werking treedt, te voldoen aan de voorschriften van bijlage C.
Art.24. § 1. Iedere LPG-installatie die vóór de datum waarop dit besluit in werking treedt in een auto werd gemonteerd, en die niet beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 12, moet spoedig en ten laatste binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit en zonder dat de aanvankelijk voor de brandstoftank vastgelegde geldigheidsduur mag worden overschreden, in overeenstemming worden gebracht.
§ 2. Elke geldigheidsperiode van beproeving van de brandstoftank die meer bedraagt dan welke in het artikel 12, eerste lid is vastgelegd, wordt ambtshalve en met terugwerkende kracht teruggebracht op een maximumduur van tien of zes jaar.
Art.25. De keuringsinstellingen bedoeld in artikel 14, die vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn erkend, moeten door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17020 als keuringsinstellingen van het type A voor de activiteiten bedoeld in dit besluit zijn geaccrediteerd, en dit ten laatste binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.26. De LPG-installateurs die erkend zijn op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit blijven erkend, voor zover ze zich binnen de termijn van zes maanden vanaf deze datum in overeenstemming brengen met de eisen van dit besluit en van de bijlagen.
De minister of zijn gemachtigde publiceert de lijst van de erkende installateurs voor het eerst, ten laatste negen maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.27. De LPG-monteurs die op grond van het koninklijk besluit van 9 mei 2001 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor het aandrijven van voertuigen zijn erkend, zijn vrijgesteld van de verplichting om te slagen voor het examen bedoeld in artikel 18, paragraaf 2.
Zij worden beschouwd als zijnde houder van een certificaat van erkend LPG-monteur van een geldigheidsduur van vijf jaar die aanvangt op de datum van inwerkingtreding van dit besluit. De geldigheid van dit certificaat kan conform artikel 18, paragraaf 3 verlengd worden.
Art.28. De minister of zijn gemachtigde kan afwijkingen van de voorwaarden van dit besluit toestaan teneinde de proeven te kunnen verrichten die nodig zijn om de bepalingen betreffende de auto's die LPG gebruiken, aan de technologische ontwikkelingen en aan de industrie aan te passen.
Art.29. Dit besluit treedt in werking dertig dagen na zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 2 paragraaf 4, die in werking treedt de eerste dag van de dertiende maand na datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art.30. De minister bevoegd voor het Wegverkeer is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage A. - Voorbeelden van goedkeuringsmerken bedoeld in artikel 3 paragraaf 4, a), b) en c) van dit besluit
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2013, p. 21434)
Art. N2. Bijlage B. - Erkenning van de installateurs en van de monteurs (artikels 13 en 18 van dit besluit)
a) De erkenning van de installateurs
1. Om als LPG-installateur te worden erkend, moeten de natuurlijke of rechtspersonen die LPG-installaties in auto's monteren, of onder wier verantwoordelijkheid deze worden gemonteerd, aan volgende voorwaarden voldoen :
1° in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte wonen;
2° enkel een beroep doen op personeel dat houder is van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur overeenkomstig de bepalingen van artikel 18 van dit besluit;
3° op hetzelfde adres als de werkplaats over een bureau beschikken waar het administratieve werk verbonden aan de LPG-installaties wordt verricht.
In dit bureau is een ruimte voorzien die kan worden afgesloten en, waarin waardepapieren, zoals boorddocumenten, erkenningcertificaten, montagegetuigschriften en dergelijke worden bewaard.
In dit bureau beschikt de installateur over een geactualiseerde technische documentatie voor alle courante LPG-systemen, alsook over een voorraad etiketten die aan het model van bijlage F van dit besluit beantwoorden.
4° over alle wettelijke vergunningen beschikken voor het in bedrijf nemen van de lokalen en van de apparatuur, nodig voor de uitvoering van de werkzaamheden vermeld in dit besluit.
5° over een werkplaats beschikken die ten minste aan volgende voorwaarden voldoet :
a) overdekt zijn, behoorlijk kunnen worden afgesloten, goed verlicht, met een afdoende ventilatie met het oog op de gevaren die verbonden zijn aan de gassen; indien een verwarming aanwezig is, moet deze geschikt zijn voor het gebruik in de LPG-werkplaats rekening houdend met de gevaren die verbonden zijn aan deze gassen.
b) zodanige afmetingen hebben en zodanig zijn ingericht dat de auto waarin een LPG-installatie wordt gemonteerd, gedemonteerd, onderhouden en/of hersteld, in deze ruimte kan worden opgesteld op een manier dat hij van alle zijden goed toegankelijk is. Daartoe is in de werkplaats een doelmatige hefinrichting aanwezig. Degene die de montage doet, moet in staat zijn om onder de gehele lengte van het voertuig rechtopstaand te werken, wat betekent dat de hefinrichting een hoogte van ten minste 1,60 meter heeft. Deze hefinrichting is doelmatig verlicht.
c) indien de werkplaats in of in de directe omgeving van de LPG-werkzone over een werkput beschikt, dan dient de werkput over een werkend gasdetectie- en een gasevacuatiesysteem te beschikken. De goede werking dient regelmatig door de LPG-installateur te worden gecontroleerd volgens de aanbevelingen van de fabrikant en/of installateur van het gasdetectie- en gasevacuatiesysteem.
d) over een inrichting beschikken waarmee de uitlaatgassen direct naar buiten worden afgevoerd.
e) afgezonderd zijn van aangrenzende lokalen waar geen verbod van open vuur geldt.
6° in de werkplaats over minimum volgende apparatuur en werktuigen beschikken :
a) een controleapparaat om de goede werking en de goede afstelling van de installatie na te gaan, alsook een controleapparaat voor het meten van het gehalte aan koolstofmonoxide en -dioxide in de uitlaatgassen van voertuigen uitgerust met een elektrische ontstekingsmotor of met een compressieontsteking, teneinde zich ervan te vergewissen dat de LPG-installatie geen hogere waarden dan de beginpollutie-waarden tot gevolg heeft;
b) een apparaat voor de opsporing van LPG- lekken;
c) een gasdetector op de bodem van de werkput indien de werkplaats over een werkput beschikt in of in de directe omgeving van de LPG-werkzone;
d) de nodige uitrusting (met inbegrip van een manometer) en het noodzakelijke toebehoren voor de uitvoering van de voorgeschreven drukproeven na de montage van de LPG-installatie.
De controleapparatuur beschreven in de punten a), b) en c) dient voor de goede werking te beschikken over een attest met een geldigheidsduur van een jaar; voor de manometer moet tweejaarlijks een geldig attest van calibratie worden opgemaakt.
Indien de werkplaats over een werkput of een specifiek afgebakende LPG-werkzone beschikt, en wanneer deze is/zijn afgebakend met gasdetectiesensoren, dan dienen deze gasdetectiesensoren te beschikken over een geldig attest van calibratie. Voor het gebruik van de gasdetectiesensoren dient steeds de geldigheidsdatum van deze gasdetectiesensoren zoals bepaald door de fabrikant, te worden nageleefd. Ook dient de LPG-installateur zich steeds te vergewissen van de goede werking van deze apparatuur.
7° een standaarduithangbord aanbrengen dat de onderneming identificeert als erkende LPG-installateur. Dit bord wordt na ontvangst van de erkenning op een goed zichtbare plaats buiten het gebouw geplaatst. Het model ervan wordt bepaald in bijlage H.
2. § 1. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel.
§ 2. De aanvraag dient volgende gegevens te bevatten :
1° de maatschappelijke naam, het statuut en adres van de kandidaat-installateur, het unieke ondernemingsnummer, alsook het adres van LPG-werkplaats;
2° een origineel exemplaar van het eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming van de installateur met de bepalingen van dit besluit en dat werd afgeleverd door één van de erkende keuringsinstellingen zoals bedoeld in artikel 14 van dit besluit;
3° het bewijs van de betaling van de retributie waarvan het bedrag is vastgesteld in artikel 13, paragraaf 1 van dit besluit;
4° het bewijs dat de personeelsleden belast met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van LPG-installaties houder zijn van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur.
3. De minister of zijn gevolmachtigde kent aan ieder erkend installateur een identificatienummer toe, dat op het montageplaatje en op ieder getuigschrift bedoeld in artikel 7 van dit besluit moet voorkomen.
4. De erkende installateurs moeten :
1° onmiddellijk en schriftelijk de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, op de hoogte stellen van elke wijziging aan één van de elementen die als basis voor het verlenen van hun erkenning hebben gediend;
2° er op toezien dat een LPG-installatie alleen wordt gemonteerd, gedemonteerd, onderhouden of hersteld in een werkplaats die in de aanvraag tot erkenning werd vermeld;
3° in elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt een afschrift van het erkenningscertificaat bewaren;
4° de montage, het onderhoud, de herstelling of de verwijdering van een LPG-installatie enkel toevertrouwen aan personeelsleden die houder zijn van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur;
5° aan de erkende keuringsinstellingen, alsook aan de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid de toegang tot de lokalen en tot de uitrusting bestemd voor de activiteiten bedoeld in dit besluit toestaan, en ze eveneens toestaan om inzage te krijgen in alle documenten met betrekking tot deze activiteiten en er zich in voorkomend geval, een kopie van te laten overhandigen;
6° de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid onmiddellijk met een aangetekende zending in kennis stellen van zijn verzaking aan de erkenning.
5. § 1. De erkende installateurs verbinden er zich eveneens toe om voor elk voertuig waarin een LPG-installatie wordt gemonteerd of gewijzigd, een dossier aan te leggen. Dit dossier bevat ten minste de kopie van de getuigschriften die zijn voorgeschreven in artikel 7 van dit besluit.
§ 2. Dit dossier wordt tot de buitendienststelling van het voertuig bewaard. Indien dit tijdstip niet is gekend, is de bewaringstermijn tien jaar.
6. Indien na controle door een erkende keuringsinstelling of door een ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, blijkt dat :
1° de installateur niet meer beantwoordt aan de eisen van dit besluit en van zijn bijlagen;
2° de instructies van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid in verband met de toepassing van dit besluit, en met name deze met betrekking tot de erkenning van de installateurs, niet meer of onvolledig worden nageleefd;
dan kan de minister of zijn gevolmachtigde besluiten tot de intrekking van de erkenning van een installateur.
De intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending ter kennis gebracht van de betrokkene.
Binnen dertig dagen na de kennisgeving van de weigering of van de intrekking van de erkenning kan de betrokkene met een aangetekende zending beroep instellen bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, Vooruitgangstraat 56 - 1040 Brussel.
De genoemde directie moet de betrokkene horen, indien deze daar in zijn bezwaarbrief om verzoekt.
De minister of zijn gemachtigde doet uitspraak binnen dertig dagen na de verzending van de brief waarin beroep werd aangetekend, of in voorkomend geval, binnen dertig dagen na het horen van de betrokkene.
Het beroep heeft geen schorsende kracht.
7. De ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, zijn gemachtigd om op ieder ogenblik en op elke plaats het nazicht en de controles voorzien in dit besluit bij te wonen en uit te voeren.
a) De erkenning van de monteurs
Minimale technische kennis vereist voor de monteurs.
1° Algemeen
- Milieuverontreiniging, energie en voertuigen
- Ecologisch en economisch belang van LPG
- Oorsprong, voorraden en vooruitzichten van LPG
- Fysische en chemische eigenschappen
- Specifieke eigenschappen (klopvastheid, calorisch vermogen, verbrandingssnelheid,...)
- Technische gevolgen voor de motor van monofuel- of multifuelvoertuigen (benzine/LPG, diesel/LPG, etc.) in verband met ontsteking, de bougies, het vermogen, het verbrandingsmodel, de terugslag,...
- Risico's en veiligheidsvoorschriften
- Reglementair kader en normen
- Technische verantwoording van de reglementering
- Wederbeproeving van de LPG-brandstoftank
2° Technologie
- Voeding van monofuel- en multifuelmotoren met LPG (in bifuel- en flexfuelvoertuigen)
- Bestanddelen van de ombouw
- Werkingsprincipe
- Nieuwe voedingssystemen
- Keuze van de uitrusting en keuzecriteria
3° Studie van de verschillende systemen
- Analyse van de diverse aanpassingen
- Voertuigen met carburator
- Voertuigen met injectie
- Bijzonderheden i.v.m. voertuigen met injectie
- Bijzonderheden i.v.m. voertuigen met katalysator
- Onderzoek van de regelsystemen en de instandhouding van het originele motorbeheer (electronic control unit)
- Bijzonderheden over de simulatie van injecties
- Gasinjectiesysteem : gasvormige en vloeibare fase
- Systemen voor multifuelmotoren (in bifuel- en flexfuelvoertuigen)
4° Praktische toepassingen
- Basisregels voorafgaand aan de montage
- Gereedschap
- Behandeling, bescherming van de werkplaats en van het personeel
- Werkzaamheden aan de brandstoftank
- Ombouw van de voertuigen
- Lekdichtheid
- Beheer van de lambdafactor bij LPG, gebruik van de voltmeter, viergastester
- Onderhouds- en regelwerk in de praktijk
- Onderhoud en afstelling
Art.N2_VLAAMS_GEWEST. Bijlage B. - Erkenning van de installateurs en van de monteurs (artikels 13 en 18 van dit besluit) a) De erkenning van de installateurs 1. Om als LPG-installateur te worden erkend, moeten de natuurlijke of rechtspersonen die LPG-installaties in auto's monteren, of onder wier verantwoordelijkheid deze worden gemonteerd, aan volgende voorwaarden voldoen : 1° in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte wonen; 2° enkel een beroep doen op personeel dat houder is van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur overeenkomstig de bepalingen van artikel 18 van dit besluit; 3° op hetzelfde adres als de werkplaats over een bureau beschikken waar het administratieve werk verbonden aan de LPG-installaties wordt verricht. In dit bureau is een ruimte voorzien die kan worden afgesloten en, waarin waardepapieren, zoals boorddocumenten, erkenningcertificaten, montagegetuigschriften en dergelijke worden bewaard. In dit bureau beschikt de installateur over een geactualiseerde technische documentatie voor alle courante LPG-systemen, alsook over een voorraad etiketten die aan het model van bijlage F van dit besluit beantwoorden. 4° over alle wettelijke vergunningen beschikken voor het in bedrijf nemen van de lokalen en van de apparatuur, nodig voor de uitvoering van de werkzaamheden vermeld in dit besluit. 5° over een werkplaats beschikken die ten minste aan volgende voorwaarden voldoet : a) overdekt zijn, behoorlijk kunnen worden afgesloten, goed verlicht, met een afdoende ventilatie met het oog op de gevaren die verbonden zijn aan de gassen; indien een verwarming aanwezig is, moet deze geschikt zijn voor het gebruik in de LPG-werkplaats rekening houdend met de gevaren die verbonden zijn aan deze gassen. b) zodanige afmetingen hebben en zodanig zijn ingericht dat de auto waarin een LPG-installatie wordt gemonteerd, gedemonteerd, onderhouden en/of hersteld, in deze ruimte kan worden opgesteld op een manier dat hij van alle zijden goed toegankelijk is. Daartoe is in de werkplaats een doelmatige hefinrichting aanwezig. Degene die de montage doet, moet in staat zijn om onder de gehele lengte van het voertuig rechtopstaand te werken, wat betekent dat de hefinrichting een hoogte van ten minste 1,60 meter heeft. Deze hefinrichting is doelmatig verlicht. c) indien de werkplaats in of in de directe omgeving van de LPG-werkzone over een werkput beschikt, dan dient de werkput over een werkend gasdetectie- en een gasevacuatiesysteem te beschikken. De goede werking dient regelmatig door de LPG-installateur te worden gecontroleerd volgens de aanbevelingen van de fabrikant en/of installateur van het gasdetectie- en gasevacuatiesysteem. d) over een inrichting beschikken waarmee de uitlaatgassen direct naar buiten worden afgevoerd. e) afgezonderd zijn van aangrenzende lokalen waar geen verbod van open vuur geldt. 6° in de werkplaats over minimum volgende apparatuur en werktuigen beschikken : a) een controleapparaat om de goede werking en de goede afstelling van de installatie na te gaan, alsook een controleapparaat voor het meten van het gehalte aan koolstofmonoxide en -dioxide in de uitlaatgassen van voertuigen uitgerust met een elektrische ontstekingsmotor of met een compressieontsteking, teneinde zich ervan te vergewissen dat de LPG-installatie geen hogere waarden dan de beginpollutie-waarden tot gevolg heeft; b) een apparaat voor de opsporing van LPG- lekken; c) een gasdetector op de bodem van de werkput indien de werkplaats over een werkput beschikt in of in de directe omgeving van de LPG-werkzone; d) de nodige uitrusting (met inbegrip van een manometer) en het noodzakelijke toebehoren voor de uitvoering van de voorgeschreven drukproeven na de montage van de LPG-installatie. De controleapparatuur beschreven in de punten a), b) en c) dient voor de goede werking te beschikken over een attest met een geldigheidsduur van een jaar; voor de manometer moet tweejaarlijks een geldig attest van calibratie worden opgemaakt. Indien de werkplaats over een werkput of een specifiek afgebakende LPG-werkzone beschikt, en wanneer deze is/zijn afgebakend met gasdetectiesensoren, dan dienen deze gasdetectiesensoren te beschikken over een geldig attest van calibratie. Voor het gebruik van de gasdetectiesensoren dient steeds de geldigheidsdatum van deze gasdetectiesensoren zoals bepaald door de fabrikant, te worden nageleefd. Ook dient de LPG-installateur zich steeds te vergewissen van de goede werking van deze apparatuur. 7° een standaarduithangbord aanbrengen dat de onderneming identificeert als erkende LPG-installateur. Dit bord wordt na ontvangst van de erkenning op een goed zichtbare plaats buiten het gebouw geplaatst. Het model ervan wordt bepaald in bijlage H. 2. § 1. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij [1 het Departement]1. § 2. De aanvraag dient volgende gegevens te bevatten : 1° de maatschappelijke naam, het statuut en adres van de kandidaat-installateur, het unieke ondernemingsnummer, alsook het adres van LPG-werkplaats; 2° een origineel exemplaar van het eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming van de installateur met de bepalingen van dit besluit en dat werd afgeleverd door één van de erkende keuringsinstellingen zoals bedoeld in artikel 14 van dit besluit; 3° het bewijs van de betaling van de retributie waarvan het bedrag is vastgesteld in artikel 13, paragraaf 1 van dit besluit; 4° het bewijs dat de personeelsleden belast met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van LPG-installaties houder zijn van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur. 3. De minister of zijn gevolmachtigde kent aan ieder erkend installateur een identificatienummer toe, dat op het montageplaatje en op ieder getuigschrift bedoeld in artikel 7 van dit besluit moet voorkomen. 4. De erkende installateurs moeten : 1° onmiddellijk en schriftelijk [2 het Departement]2, op de hoogte stellen van elke wijziging aan één van de elementen die als basis voor het verlenen van hun erkenning hebben gediend; 2° er op toezien dat een LPG-installatie alleen wordt gemonteerd, gedemonteerd, onderhouden of hersteld in een werkplaats die in de aanvraag tot erkenning werd vermeld; 3° in elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt een afschrift van het erkenningscertificaat bewaren; 4° de montage, het onderhoud, de herstelling of de verwijdering van een LPG-installatie enkel toevertrouwen aan personeelsleden die houder zijn van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur; 5° aan de erkende keuringsinstellingen, alsook aan de [2 personeelsleden van het Departement]2 de toegang tot de lokalen en tot de uitrusting bestemd voor de activiteiten bedoeld in dit besluit toestaan, en ze eveneens toestaan om inzage te krijgen in alle documenten met betrekking tot deze activiteiten en er zich in voorkomend geval, een kopie van te laten overhandigen; 6° [2 het Departement]2 onmiddellijk met een aangetekende zending in kennis stellen van zijn verzaking aan de erkenning. 5. § 1. De erkende installateurs verbinden er zich eveneens toe om voor elk voertuig waarin een LPG-installatie wordt gemonteerd of gewijzigd, een dossier aan te leggen. Dit dossier bevat ten minste de kopie van de getuigschriften die zijn voorgeschreven in artikel 7 van dit besluit. § 2. Dit dossier wordt tot de buitendienststelling van het voertuig bewaard. Indien dit tijdstip niet is gekend, is de bewaringstermijn tien jaar. 6. Indien na controle door een erkende keuringsinstelling of door een [3 personeelslid van het Departement]3, blijkt dat : 1° de installateur niet meer beantwoordt aan de eisen van dit besluit en van zijn bijlagen; 2° de instructies van [3 het Departement]3 in verband met de toepassing van dit besluit, en met name deze met betrekking tot de erkenning van de installateurs, niet meer of onvolledig worden nageleefd; dan kan de minister of zijn gevolmachtigde besluiten tot de intrekking van de erkenning van een installateur. De intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending ter kennis gebracht van de betrokkene. Binnen dertig dagen na de kennisgeving van de weigering of van de intrekking van de erkenning kan de betrokkene met een aangetekende zending beroep instellen bij [3 het Departement]3. [3 Het Departement]3 moet de betrokkene horen, indien deze daar in zijn bezwaarbrief om verzoekt. De minister of zijn gemachtigde doet uitspraak binnen dertig dagen na de verzending van de brief waarin beroep werd aangetekend, of in voorkomend geval, binnen dertig dagen na het horen van de betrokkene. Het beroep heeft geen schorsende kracht. 7. De [4 personeelsleden van het Departement]4, zijn gemachtigd om op ieder ogenblik en op elke plaats het nazicht en de controles voorzien in dit besluit bij te wonen en uit te voeren. a) De erkenning van de monteurs Minimale technische kennis vereist voor de monteurs. 1° Algemeen - Milieuverontreiniging, energie en voertuigen - Ecologisch en economisch belang van LPG - Oorsprong, voorraden en vooruitzichten van LPG - Fysische en chemische eigenschappen - Specifieke eigenschappen (klopvastheid, calorisch vermogen, verbrandingssnelheid,...) - Technische gevolgen voor de motor van monofuel- of multifuelvoertuigen (benzine/LPG, diesel/LPG, etc.) in verband met ontsteking, de bougies, het vermogen, het verbrandingsmodel, de terugslag,... - Risico's en veiligheidsvoorschriften - Reglementair kader en normen - Technische verantwoording van de reglementering - Wederbeproeving van de LPG-brandstoftank 2° Technologie - Voeding van monofuel- en multifuelmotoren met LPG (in bifuel- en flexfuelvoertuigen) - Bestanddelen van de ombouw - Werkingsprincipe - Nieuwe voedingssystemen - Keuze van de uitrusting en keuzecriteria 3° Studie van de verschillende systemen - Analyse van de diverse aanpassingen - Voertuigen met carburator - Voertuigen met injectie - Bijzonderheden i.v.m. voertuigen met injectie - Bijzonderheden i.v.m. voertuigen met katalysator - Onderzoek van de regelsystemen en de instandhouding van het originele motorbeheer (electronic control unit) - Bijzonderheden over de simulatie van injecties - Gasinjectiesysteem : gasvormige en vloeibare fase - Systemen voor multifuelmotoren (in bifuel- en flexfuelvoertuigen) 4° Praktische toepassingen - Basisregels voorafgaand aan de montage - Gereedschap - Behandeling, bescherming van de werkplaats en van het personeel - Werkzaamheden aan de brandstoftank - Ombouw van de voertuigen - Lekdichtheid - Beheer van de lambdafactor bij LPG, gebruik van de voltmeter, viergastester - Onderhouds- en regelwerk in de praktijk - Onderhoud en afstelling
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 194, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
(2)<BVR 2015-07-10/11, art. 195, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
(3)<BVR 2015-07-10/11, art. 196, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
(4)<BVR 2015-07-10/11, art. 197, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art. N3. Bijlage C. - Montage van een LPG-installatie
Algemene bepalingen
1. De LPG-installatie mag de goede werking van de auto niet hinderen.
De brandstoftank, de appendages en de leidingen dienen zodanig te zijn aangebracht dat zij op efficiënte wijze zijn beschermd bij aanrijdingen of bij het omkantelen van de auto, en niet bij het laden of door het verschuiven van de lading kunnen worden beschadigd.
Montage van de appendages op de brandstoftank
2. De hierna volgende appendages worden met schroefdraad of, ingeval van een multiklep, met bouten rechtstreeks op de brandstoftank gemonteerd :
1° een terugslagklep;
2° op afstand bediende afnamekraan met doorstroombegrenzer;
3° ten minste één overdrukklep;
4° een peilmeter;
5° een automatische 80 %-vulbegrenzer.
Een of meer van deze appendages mogen in eenzelfde onderdeel gecombineerd zijn.
De automatische vulbegrenzer mag op geen enkele wijze worden uitgeschakeld of ontregeld.
De overdrukklep(pen) wordt/worden verbonden met de gasfase.
Alvorens de in lid 1 vernoemde appendages aan te brengen, wordt hun schroefdraad overtrokken met een geschikte stof of, ingeval van multiklep, met een dichtingsmiddel dat de gasdichtheid waarborgt.
In de uitlaatopening voor de voedingsleiding naar de motor bevindt zich een doorstroombegrenzende klep.
De doorstroombegrenzende klep bevindt zich aan de binnenzijde van de brandstoftank.
Montage van de brandstoftank
Algemeenheden
3. a) De brandstoftank wordt aan de auto vastgemaakt met behulp van ten minste twee van elkaar onafhankelijke bevestigingen.
b) in afwijking van punt a), als het gaat om een LPG-adaptatiesysteem dat werd goedgekeurd conform de voorschriften van Reglement 115, wordt de brandstoftank bevestigd op het voertuig door gebruik van minstens :
1° twee spanbanden per brandstoftank
2° vier bouten, en
3° ringen of geschikte plaatjes indien de carrosseriebeplating op deze plaats een gewone dikte heeft.
De gebruikte spanbanden, ringen of plaatjes en bouten moeten overeenstemmen met de bepalingen van paragraaf 1 van bijlage 5 van Reglement 115.
Indien de brandstoftank achter een zitplaats wordt gemonteerd dan moet er op zijn minst een ruimte van in totaal 100 mm in de lengterichting van het voertuig worden voorzien. Deze ruimte kan worden verdeeld tussen de brandstoftank en de achterplaat van het voertuig en tussen de zitplaats en de brandstoftank.
Indien de brandstoftank op het voertuig wordt bevestigd met een raamwerk en spanbanden, dan moet de brandstoftank zelf met op zijn minst twee spanbanden op het raamwerk zijn vastgemaakt.
Indien de spanbanden ook het gewicht van de brandstoftank dragen, dan moeten het er minstens drie zijn.
De spanbanden moeten voorkomen dat de brandstoftank verschuift, kantelt of zich verplaatst.
Tussen de brandstoftank en de spanbanden moet er een beschermend materiaal zoals vilt, leer of plastic zijn aangebracht.
Indien de cilindervormige brandstoftank in de lengterichting op het voertuig is gemonteerd dan moet de voorkant van het raamwerk van de brandstoftank zijn uitgerust met een dwarsbalk die de volgende eigenschappen heeft :
1° een dikte hebben die op zijn minst gelijk is aan de dikte van het raamwerk;
2° minstens 30 mm hoog zijn en zijn hoogste punt moet zich op minstens 30 mm boven de bodem van de brandstoftank bevinden;
3° zich zo dicht als mogelijk bij het bolvormige uiteinde van de brandstoftank bevinden of er zelfs deel van uitmaken.
Onder " gemonteerd in de lengterichting " verstaat men dat de hoek die de as van de cilindervormige brandstoftank met hoofdvlak in de lengterichting vormt, niet groter is dan 30°.
c) Indien de bevestigingen aan de brandstoftank worden gelast, dient dit door de fabrikant te gebeuren vóór de thermische behandeling ervan.
Teneinde corrosie te vermijden, is elk contact van metaal op metaal verboden, met uitzondering van de permanente bevestigingspunten van de tank. Eventueel gebruikte metalen kabels of banden worden door middel van een elastische stof, die geen water absorbeert, geïsoleerd.
De brandstoftank wordt stevig vastgemaakt en de bevestigingen op het koetswerk worden verstevigd, zodat deze niet kunnen scheuren.
De brandstoftank wordt zodanig vastgemaakt dat wanneer één der bevestigingen losraakt de brandstoftank in zijn oorspronkelijke stand blijft.
De brandstoftank moet zodanig zijn geïnstalleerd dat hij beschermd is tegen een frontale of een staartbotsing. In de buurt van de brandstoftank mogen er zich geen uitstekende delen, snijdende randen, etc. bevinden.
4. De stand waarin de brandstoftank wordt gemonteerd, wordt op een ondubbelzinnige en onuitwisbare wijze door de fabrikant op de brandstoftank aangegeven.
5. De voorgeschreven merktekens op de brandstoftank moeten zoveel mogelijk leesbaar blijven na de montage van de brandstoftank in de auto. In voorkomend geval kan de verwijdering van de gasdichte behuizing en het gebruik van een spiegel worden toegelaten om deze merktekens gemakkelijker te kunnen lezen.
Los van het al of niet leesbaar blijven van de genoemde merken na montage van de brandstoftank in het voertuig, toch moeten zij steeds op het montageplaatje worden vermeld, zoals voorgeschreven in punt 19.
6. De LPG-voedingsleiding naar de motor die vanuit iedere brandstoftank vertrekt, wordt voorzien van een electroafsluitklep waarvan de werking en de montage zorgt dat iedere brandstoftank op elk ogenblik onafhankelijk is van de andere brandstoftanks.
7. De brandstoftanks worden nooit in de motorruimte gemonteerd.
De grootste as van de brandstoftank bevindt zich in geen geval vóór de aslijn van de vooras.
Montage van de brandstoftank onder de auto
8. § 1. Bij de montage van de brandstoftank onder de auto moet bij een lege auto met de ophanging in rijstand, de vrije hoogte tussen het laagste punt van de brandstoftank en de grond ten minste 200 mm bedragen voor auto's met een maximaal toegestane massa tot en met 3 500 kg, en ten minste 250 mm voor auto's met een maximaal toegestane massa van meer dan 3 500 kg.
Voor de onder de categorieën N1 ingeschreven of in te schrijven auto's en voor de terreinvoertuigen zoals bepaald in bijlage II van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, mag de vrije hoogte onder de brandstoftank niet kleiner zijn dan 250 mm.
De minimale vrije hoogte mag na verloop van tijd nooit met meer dan 10 % verminderen.
Er kan echter van de in het eerste en tweede lid opgelegde minimale vrije hoogtes worden afgeweken, indien de brandstoftank aan de voor- en zijkanten voldoende is beschermd en indien geen enkel onderdeel van de brandstoftank onder de beschermende structuur uitsteekt.
§ 2. Een brandstoftank die achter de aslijn van de achterwielen van de auto is gemonteerd, ligt bovendien volledig boven de raaklijn die vertrekt van het achterwiel en die door het laagste punt van het oorspronkelijke achterkoetswerk loopt of, in voorkomend geval, door de oorspronkelijk gemonteerde bumper.
Indien evenwel om redenen eigen aan de fabricage van de auto's met een hoogst toegelaten massa tot en met 3 500 kg niet aan de hierboven vermelde vereiste kan worden voldaan, dan mag de vrije hoogte onder ieder punt van de brandstoftank niet minder bedragen dan 1/4 van de horizontale afstand van dat punt tot het verticaal vlak dat door de aslijn van de achterwielen van de auto gaat.
§ 3. De brandstoftank moet door middel van spatlappen tegen voorwerpen die door de wielen worden weggeslingerd, zijn beschermd.
De appendages bevinden zich volledig boven het laagste punt van de brandstoftank.
§ 4. De brandstoftank moet op ten minste 100 mm van elke uitlaatleiding en van iedere andere warmtebron worden gemonteerd, behalve indien hij op afdoende wijze tegen de thermische straling is beschermd.
Montage van de brandstoftank in de auto en vulling van buiten af door middel van een leiding
9. - § 1. De brandstoftank mag in de personenruimte of in de koffer worden gemonteerd, op voorwaarde dat de vulling van buiten af geschiedt door middel van een drukleiding, en dat de brandstoftank is uitgerust met een gasdichte behuizing die over al zijn appendages is geplaatst.
§ 2. De gasdichtheid tussen de brandstoftank en de gasdichte behuizing wordt verzekerd door middel van een soepele pakking.
§ 3. De gasdichte behuizing wordt op de brandstoftank bevestigd door middel van metalen schroeven of een ander even doeltreffend systeem. De bevestiging op de brandstoftank door middel van lassen is verboden.
§ 4. De uitgang van de gasdichte behuizing wordt rechtstreeks buiten het voertuig geleid door middel van een gewapende slang met een verplichte vrije doorgangssectie van ten minste 450 mm2. Waar de gewapende slang door het koetswerk gaat, wordt ze door middel van een stijf element beschermd of zodanig gemonteerd dat een gelijkwaardige veiligheid wordt geboden.
De vrije doorgangssectie van de gewapende slang van een vóór 1 juli 2001 gemonteerde LPG-installatie mag minder bedragen dan 450 mm2; ze bedraagt evenwel steeds ten minste 100 mm2.
§ 5. De vulleiding (buigzaam of stijf) wordt met de brandstoftank verbonden door middel van een op de brandstoftank gemonteerde vulklep.
§ 6. Aan het uiteinde van de vulleiding bevindt zich een vulaansluiting.
§ 7. De vulaansluiting wordt gemonteerd in een alleen van buitenaf bereikbare ruimte die gasdicht van de personenruimte of van de kofferruimte is gescheiden.
De vulaansluiting mag maximaal 10 mm buiten de denkbeeldige lijn van carrosseriebeplating van de auto uitsteken.
Indien de vulaansluiting in de bumper van de auto werd gemonteerd, moet de verbinding van de vulaansluiting met de vulklep op de brandstoftank geschieden door middel van een buigzame drukleiding.
§ 8. Het middelpunt van de vulaansluiting bevindt zich op ten minste 300 mm van de grond. De klep is gemakkelijk bereikbaar en beschermd tegen voorwerpen die door de wielen worden weggeslingerd alsook tegen het binnendringen van vuil.
§ 9. De elektriciteitskabels moeten doelmatig tegen beschadigingen zijn beschermd. De elektrische verbindingen die zich in de koffer en in de passagiersruimte bevinden, moeten beantwoorden aan de isolatieklasse IP 40 volgens de norm IEC 529. Alle andere elektrische verbindingen moeten beantwoorden aan de isolatieklasse IP 54 volgens de norm IEC 529.
Montage van de LPG-leidingen
10. - § 1. De LPG-leidingen die onder druk staan zijn goedgekeurde buigzame leidingen of buizen van uitgegloeid roodkoper met een wanddikte van minstens 1 mm.
De buigzame vulleidingen worden minstens vervangen :
a) om de tien jaar, indien de brandstoftank werd gemonteerd in de koffer of in de personenruimte van een voertuig zonder vouwdak;
b) om de zes jaar in alle andere gevallen.
§ 2. Een LPG-leiding, die uit meer dan één stuk bestaat, wordt alleen daar geplaatst waar de montage van een leiding uit één stuk onmogelijk is.
De delen van de leidingen die buiten de gasdichte behuizing, maar in de personenruimte gelegen zijn, bestaan echter altijd uit één stuk en ze vertonen geen lasnaden.
§ 3. De aansluitingen worden uitgevoerd door middel van draadgetrokken verbindingen of door middel van zilver- of koperlassen onder mof. De ellebogen en verloopstukken van roodkoperen leidingen zijn van koper of messing.
§ 4. Daar waar de leidingen door het koetswerk gaan, worden ze beschermd door middel van een element in soepel materiaal.
§ 5. De leidingen moeten meer dan 100 mm van elke uitlaatleiding en van iedere andere warmtebron verwijderd blijven, tenzij ze afdoende tegen de thermische straling zijn beschermd.
§ 6. De leidingen die zich onderaan de auto bevinden, worden afdoend tegen opspattende voorwerpen beschermd.
§ 7. De gedeelten van de leidingen waarin door in serie geplaatste afsluitkleppen vloeibaar LPG kan worden opgesloten, moeten door hun constructie of op een andere wijze afdoende zijn beschermd tegen gevaarlijke drukstijgingen die zich bij normale gebruiksvoorwaarden kunnen voordoen.
§ 8. De leidingen worden met tussenruimten van ten hoogste 500 mm en door middel van klemmen aan het koetswerk of het chassis vastgemaakt. Tussen de klemmen en de leiding wordt een elastische stof geplaatst.
§ 9. De LPG-leidingen die onder druk komen te staan en die door de bestuurdersruimte, door de voor de reizigers bestemde afdelingen of door een niet-geventileerde ruimte lopen, worden in een ruim en gasdicht omhulsel gemonteerd dat buiten de auto uitmondt. Dit omhulsel belet dat het gas zich bij een eventueel lek in de leiding in de hierboven genoemde plaatsen verspreidt.
§ 10. Alle niet onder druk zijnde leidingen worden met spanringen aan de appendages bevestigd.
Voor de auto's met een maximaal toegestane massa tot en met 3 500 kg bedraagt, bij een lege auto en met de ophanging in rijstand, de vrije hoogte onder de LPG-leidingen ten minste 200 mm. Voor de auto's met een maximaal toegestane massa van meer dan 3 500 kg bedraagt die minimumafstand tot de grond 250 mm.
§ 11. De in paragraaf 10 lid 2 opgelegde hoogten zijn facultatief indien de leidingen onder de auto door het chassis of door het koetswerk zijn beschermd.
Montage van de LPG-afsluitklep
11. Bij andere LPG-installaties dan die waarbij het vloeibaar gemaakte LPG rechtstreeks in de motor wordt geïnjecteerd, wordt een elektromagnetische afsluitklep in de LPG-leiding gemonteerd zo dicht mogelijk vóór of geïntegreerd in de verdamper-drukregelaar.
In de elektrische leiding naar de LPG-afsluitklep bevindt zich een smeltveiligheid die duidelijk zichtbaar is op de positie vermeld in het montagegetuigschrift, opgenomen in bijlage D deel 1 rubriek 6.
De LPG-afsluitklep mag noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks aan de motor worden vastgemaakt, tenzij deze in de verdamper-drukregelaar is geïntegreerd. Ze moet zich op minstens 100 mm van elke uitlaatleiding en van iedere andere warmtebron bevinden, tenzij ze afdoende tegen de thermische straling is beschermd.
Bij LPG-installaties waarbij het vloeibaar gemaakte LPG rechtstreeks in de motor wordt geïnjecteerd, kunnen de LPG-injectoren als LPG-afsluitklep dienst doen en mogen ze op de motor zijn bevestigd.
De LPG-afsluitklep of de LPG-injectoren sluiten automatisch wanneer :
1° de motor stopt;
2° er van LPG naar vloeibare brandstof wordt overgeschakeld;
3° de stroomtoevoer naar de klep wordt onderbroken.
Multifuelvoertuigen (bifuel en flexfuel)
12. Voertuigen die meerdere brandstoffen voor hun aandrijving gebruiken, moeten zijn uitgerust met een brandstofselectiesysteem dat te allen tijde voorkomt dat de motor met meer dan een brandstofsoort wordt gevoed.
Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid met betrekking tot bifuelmotoren bediend door de bestuurder, wordt de voeding van de motor met meer dan een brandstof toegestaan.
Montage van de afsluitklep voor vloeibare brandstof
13. De LPG-installatie moet beschikken over een afsluitklep voor vloeibare brandstof in de brandstofleiding, wanneer een auto ook is uitgerust voor het gebruik van dit soort brandstof. Bij de auto's met injectiemotor kunnen de injectoren als brandstofafsluitkleppen worden beschouwd.
Tenzij de afsluitklep voor vloeibare brandstof speciaal is ontworpen om aan de motor te worden bevestigd, moet ze aan het koetswerk of aan het chassis worden vastgemaakt.
De afsluitklep voor vloeibare brandstof sluit automatisch wanneer er van brandstof naar LPG wordt overgeschakeld, behalve bij flexfuelvoertuigen.
De leidingen die de afsluitklep voor vloeibare brandstof met de oorspronkelijke leiding voor vloeibare brandstof verbinden, zijn van metaal of van een synthetisch materiaal dat bestand is tegen deze brandstof. Wanneer er soepele leidingen worden gebruikt, dan worden deze door middel van spanringen bevestigd.
Montage van de brandstofkeuzeschakelaar
14. Als er een brandstofkeuzeschakelaar is, wordt hij zo gemonteerd, dat er geen enkel uitsteeksel is waaraan personen zich kunnen verwonden.
De verschillende standen van de brandstofkeuzeschakelaar worden duidelijk aangegeven.
Montage van de verdamper-drukregelaar
15. De verdamper-drukregelaar wordt op een veilige plaats en zoveel mogelijk trillingvrij en deugdelijk bevestigd.
De verdamper-drukregelaar moet op minstens 100 mm van het motorblok, van elke uitlaatleiding en van iedere andere warmtebron zijn gemonteerd, tenzij hij degelijk tegen hun thermische straling is beschermd.
Montage van de lucht-LPG-menger
16. Voor de motoren die het vereisen, wordt de lucht-LPG-menger of de injector tussen de motor en het filterelement van de luchtfilter gemonteerd.
Peilmeter
17. De aanwijzingen van de peilmeter zijn leesbaar vanaf de zetel van de bestuurder van de auto.
De vereiste van lid 1 is niet van toepassing op peilmeters van LPG-installaties die voor de 1 juli 2001 werden geplaatst.
Elektrische installatie
18. De elektrische installatie van het LPG-systeem wordt door ten minste één onafhankelijke smeltveiligheid, die op de positie zoals vermeld op het montagegetuigschrift, opgenomen in bijlage D deel 1 rubriek 6, duidelijk waarneembaar is, beschermd. Alleen het overbrengingssysteem van de peilmeter naar het instrumentenbord mag hierop een uitzondering maken. De stroomsterkte van dit systeem is in dat geval echter beperkt tot ten hoogste 0,1 Ampère.
Dichtheidscontrole
19. a) Wanneer de appendages op de brandstoftank zijn gemonteerd, dan moet de fabrikant een dichtheidscontrole uitvoeren door de brandstoftank onder een druk van 1000 kPa (10 bars) te brengen. Hiervoor gebruikt hij een niet-ontvlambaar gas of LPG.
b) een erkende installateur moet een controle op de gasdichtheid van de LPG-installatie uitvoeren. Hiervoor brengt hij de brandstoftank onder een druk van 1000 kPa (10 bar) daarbij gebruik makend van een niet-ontvlambaar gas of LPG.
Montageplaatje
20. De monteur die een LPGBinstallatie heeft gemonteerd of gewijzigd, met betrekking tot de brandstoftank, kleeft een montageplaatje op een gemakkelijk toegankelijke en beschermde plaats en indien mogelijk op de brandstoftank.
Het plaatje is zelfvernietigend bij elke poging tot verwijdering, en is conform het hierna beschreven model.
Het plaatje is opgesteld in de taal van het keuringsbewijs, zoals bepaald bij artikel 8 van dit koninklijk besluit.
(Tekst niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2013, p. 21443)
Neveninstallaties
21. Er mogen op de LPG-installatie geen neveninstallaties, zoals een verwarmingsinstallatie, een kookfornuis e.d. worden aangesloten.
Art. N4. Bijlage D. - Getuigschriften inzake de montage (deel 1), de wijziging (deel 2) of de verwijdering (deel 3) (artikel 7 van dit besluit)
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2013, p. 21444-21455)
Art. N5. Bijlage E. - Model van vignet zoals voorgeschreven in artikel 9
Het vignet is opgesteld in de taal van het keuringsbewijs bepaald bij artikel 8, paragraaf 4.
(Model niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2013, p. 21456)
Art. N6. Bijlage F. - Model van het LPG-etiket zoals voorgeschreven in artikel 11
(Model niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2013, p. 21457)
Art. N7. Bijlage G. - Voorschriften voor LPG-installaties die vóór 1 juli 2001 op auto's werden gemonteerd, die niet aan de voorschriften van bijlage C voldoen (artikel 23 van dit besluit)
A. Voorschriften betreffende het materiaal voor de uitrusting van auto's
1. Brandstoftanks
1.1. De brandstoftanks die bestemd zijn om LPG voor de voeding van de motoren te bevatten en die zich aan boord van auto's bevinden, voldoen aan de voorschriften voor propaanhouders van de artikelen 349 tot 363 van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, betreffende de recipiënten voor samengeperst, vloeibaar gemaakt of opgelost gas.
1.2. De brandstoftanks zijn daarenboven voorzien van ten minste één veiligheidsklep verbonden met de gasfase en waarvan de effectieve openingsdruk is begrepen tussen 1700 en 2000 kPa en die in staat is, zonder dat de inwendige druk 120 % van de openingsdruk overschrijdt, de hiernavolgende debieten te lozen :
Inhoud van de brandstoftanks in liters | Minimum debiet om te lozen (in N m3/min) |
kleiner dan of gelijk aan 50 | 10 |
groter dan 50, kleiner dan of gelijk aan 100 | 12,5 |
groter dan 100, kleiner dan of gelijk aan 150 | 16,5 |
groter dan 150, kleiner dan of gelijk aan 200 | 19 |
groter dan 200 | 22,5 |