21 SEPTEMBER 2012. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende pilootprojecten over nieuwe ruimtelijke concepten in de woonzorg(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-10-2012 en tekstbijwerking tot 30-06-2023)
Art. 1-6, 6/1, 7-10
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
1° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;
2° voorziening : een initiatief dat zorg- en dienstverlening aanbiedt in de thuiszorg, vermeld in artikel 2, 2°, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, of in de ouderenzorg, vermeld in artikel 2, 4°, van hetzelfde decreet;
3° initiatiefnemer : een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of een formeel samenwerkingsverband van rechtspersonen of natuurlijke personen dat een voorziening uitbaat of zal uitbaten.
Art.2. De minister wordt gemachtigd om, na een openbare oproep aan initiatiefnemers, maximaal vijf pilootprojecten met betrekking tot nieuwe ruimtelijke concepten in de woonzorg te selecteren en te subsidiëren, die grensverleggend zijn voor de toekomstige woonzorgmodellen, rekening houdend met de toenemende behoefte aan woon- en zorgondersteuning voor ouderen en met de beperkte beschikbare ruimte. De minister werkt daarvoor samen met de Vlaamse bouwmeester.
De minister regelt de nadere projectomschrijving en de oproep, alsook de criteria en de procedure voor de selectie, de realisatie en de opvolging van de pilootprojecten, met behoud van de toepassing van artikel 3 en 4. De selectie kan in verschillende fasen verlopen. De selectiecriteria hebben minstens betrekking op :
1° de visie op het woonzorgconcept en het ambitieniveau;
2° de gelaagdheid van het project;
3° het innoverende vermogen en de impact op korte en lange termijn van het project;
4° de procesbereidheid en de procesgerichtheid van de initiatiefnemer;
5° het sociale ondernemerschap van de initiatiefnemer;
6° de haalbaarheid van het project.
De minister bepaalt de inhoudelijke en vormelijke vereisten waaraan het projectvoorstel van een initiatiefnemer moet voldoen. Hij kan de maximumcapaciteit bepalen waarop een projectvoorstel betrekking kan hebben. Als het projectvoorstel een woonzorgcentrum betreft, kan die maximumcapaciteit negentig woongelegenheden, met inbegrip van het aantal woongelegenheden kortverblijf, niet overschrijden.
Art.3.De pilootprojecten worden geselecteerd na advies van een kwaliteitskamer.
De kwaliteitskamer bestaat uit :
1° een vertegenwoordiger van het kabinet van de minister;
2° een vertegenwoordiger van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;
3° de Vlaamse bouwmeester en een vertegenwoordiger van zijn team;
4° twee vertegenwoordigers van het [2 Departement Zorg]2;
5° een vertegenwoordiger van [1 het beleidsdomein Omgeving]1;
6° drie deskundigen die geen personeelslid zijn van de Vlaamse administratie;
7° een deskundige die personeelslid is van de Vlaamse administratie, maar niet van het departement of van een agentschap van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin of van [1 het beleidsdomein Omgeving]1.
Als dat voor de beoordeling van een projectvoorstel nodig is, kan de kwaliteitskamer een beroep doen op andere deskundigen.
De minister stelt de kwaliteitskamer samen. Hij regelt de opdrachten en de werking van de kwaliteitskamer en hij stelt de kwalificaties en de vergoeding vast van de deskundigen die geen personeelslid zijn van de Vlaamse administratie.
De werkingskosten van de kwaliteitskamer en de vergoeding van de deskundigen zijn ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
----------
(1)<BVR 2017-02-24/16, art. 205, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 236, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.4. Per geselecteerd pilootproject wordt in overleg tussen de kwaliteitskamer en de betrokken initiatiefnemer een projectteam samengesteld, dat zorgt voor de verdere ontwikkeling van het project tot aan de realisatie ervan. Het projectteam bestaat minstens uit :
1° de initiatiefnemer;
2° een projectregisseur die het ontwikkelingsproces van het project organiseert;
3° maximaal drie deskundigen die geen personeelslid zijn van de Vlaamse administratie;
4° als investeringssubsidies of een investeringswaarborg van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden worden gevraagd, een vertegenwoordiger van dat agentschap.
De minister bepaalt de nadere samenstelling van het projectteam. Hij regelt de opdrachten en de werking van dat team.
De werkingskosten van het projectteam en de vergoeding van de projectregisseur en de deskundigen zijn ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
Art.5. Als een geselecteerd pilootproject betrekking heeft op een of meer types van voorzieningen waarvoor ter uitvoering van artikel 58 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009 een programmatie is bepaald, wordt het project van rechtswege geacht te passen in de programmatie voor die types van voorzieningen.
Als een geselecteerd pilootproject betrekking heeft op een of meer types van voorzieningen waarvoor conform artikel 59 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009 een voorafgaande vergunning vereist is, wordt de initiatiefnemer van het project van rechtswege geacht voor dat project te beschikken over de vereiste voorafgaande vergunning.
Art.6. Voor de erkenning van de voorzieningen waarop een geselecteerd pilootproject betrekking heeft, kan de minister voorwaarden bepalen die afwijken van de erkenningsvoorwaarden die voor die types van voorzieningen zijn bepaald ter uitvoering van artikel 48, tweede lid, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009.
Art.6/1. [1 Als een geselecteerd pilootproject betrekking heeft op een lokaal of regionaal dienstencentrum, heeft dat voorrang op het prioriteitenschema, vermeld in artikel 15 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2017-06-30/20, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.7. Ten laste van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden kunnen investeringssubsidies en een investeringswaarborg worden verleend voor geselecteerde pilootprojecten waarvan de initiatiefnemer beantwoordt aan artikel 63, eerste lid, 1° of 2°, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009.
De investeringssubsidies worden verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2011 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, op voorwaarde dat :
1° voor de toepassing van artikel 8 en 9 van het voormelde besluit rekening wordt gehouden met de afwijkende erkenningsvoorwaarden die de minister in voorkomend geval met toepassing van artikel 6 van dit besluit heeft bepaald;
2° voor de toepassing van artikel 12 van het voormelde besluit de minister kan afwijken van de maximale subsidiabele oppervlakte, vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg;
3° de minister kan bepalen dat het projectvoorstel dat door de initiatiefnemer wordt ingediend na de oproep, vermeld in artikel 2 van dit besluit, gelijkgesteld wordt met een zorgstrategisch plan als vermeld in artikel 14, 5°, of artikel 42, 5°, van het voormelde besluit;
4° de minister kan bepalen dat, in afwijking van artikel 17, 19, 45 en 47 van het voormelde besluit, de kwaliteitskamer in plaats van de Commissie Zorgstrategie de minister adviseert over de zorgstrategische aspecten van de projectvoorstellen.
De investeringswaarborg wordt verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden.
Art.8. Door het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden kan een investeringswaarborg zonder investeringssubsidie worden verleend voor geselecteerde pilootprojecten die betrekking hebben op een woonzorgcentrum als vermeld in artikel 37 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, waarvan de initiatiefnemer beantwoordt aan artikel 63, eerste lid, 1° of 2°, van dat decreet of de rechtsvorm heeft van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 2, § 2, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999.
De investeringswaarborg wordt verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor woonzorgcentra, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, op voorwaarde dat :
1° voor de toepassing van artikel 6 van het voormelde besluit rekening wordt gehouden met de afwijkende erkenningsvoorwaarden die de minister in voorkomend geval met toepassing van artikel 6 van dit besluit heeft bepaald;
2° de minister kan afwijken van de maximale aanvaarde bruto-oppervlakte per woongelegenheid, vermeld in artikel 4, zevende lid, van het voormelde besluit;
3° de minister kan bepalen dat het projectvoorstel dat door de initiatiefnemer wordt ingediend na de oproep, vermeld in artikel 2 van dit besluit, gelijkgesteld wordt met een zorgstrategisch plan als vermeld in artikel 8, eerste lid, 7°, van het voormelde besluit.
Art.9. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2012.
Art. 10. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.