1 JULI 2012. - [Koninklijk besluit betreffende de indiening van een aanvraag tot onderbrekingsuitkering via elektronische weg en betreffende de bevoegdheid om beslissingen te nemen] <KB2018-03-18/07, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2018>(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-07-2012 en tekstbijwerking tot 16-07-2024)
Art. 1-2, 2/1, 3-4
Artikel 1.Dit artikel is van toepassing op elke uitkeringsaanvraag ingediend krachtens de besluiten genomen in uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, l) en zb) van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, van artikel 100, derde lid, artikel 100bis, § 4, tweede lid, [1 artikel 100ter, § 5 en § 6, tweede lid,]1 [1 artikel 102, § 1, derde lid,]1 [1 artikel 102ter, § 4, tweede lid en]1 artikel 103quater, tweede lid, [1 en artikel 105, § 1]1 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van artikel 59, tweede lid, van de programmawet van 27 april 2007.
[2 De uitkeringsaanvraag bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend op elektronische wijze,]2 volgens de modaliteiten en de voorwaarden bepaald krachtens artikel 3 van de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid.
----------
(1)<KB 2024-07-09/05, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
(2)<KB 2024-07-09/05, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.2.De werknemer [1 ...]1 moet zich ertoe verbinden om alle attesten die in voorkomend geval bij de uitkeringsaanvraag gevoegd moeten worden, ter beschikking te houden van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en dit, tijdens de hele duur van de onderbreking, verlengd met een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de betaling van de laatste uitkering heeft plaatsgevonden.
----------
(1)<KB 2024-07-09/05, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art. 2/1.[1 Dit artikel is van toepassing op elke beslissing betreffende het recht op onderbrekingsuitkeringen, genomen krachtens de besluiten in uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, l) en zb) van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, van artikel 100, derde lid, artikel 100bis, § 4, tweede lid, [2 artikel 100ter, § 5 en § 6, tweede lid,]2 [2 artikel 102, § 1, derde lid,]2 [2 artikel 102ter, § 4, tweede lid, en]2 artikel 103quater, tweede lid, [2 en artikel 105, § 1,]2 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van artikel 59, tweede lid, van de programmawet van 27 april 2007.
De in het eerste lid bedoelde beslissingen worden genomen door de directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, bedoeld in de artikelen 1, 5° en 142 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, in wiens ambtsgebied de werknemer zijn hoofdverblijfplaats heeft, of door de door hem aangewezen personeelsleden van het werkloosheidsbureau.
In afwijking van het vorige lid kunnen, indien dit met het oog op de tijdige behandeling van de dossiers noodzakelijk is, de beslissingen eveneens worden genomen door de personeelsleden van een ander werkloosheidsbureau, binnen de perken van de aan hen door hun directeur verleende bevoegdheden. Deze personeelsleden handelen in voorkomend geval onder gezag van de directeur bedoeld in het tweede lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-03-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<KB 2024-07-09/05, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.3. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 4.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.