Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

26 APRIL 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen



Inhoudstafel:


Art. 1-20



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2001000726 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° De definitie van "radioactieve afvalstoffen" wordt vervangen als volgt :
  " radioactieve afvalstoffen : alle radioactieve stoffen, afkomstig van een vergunde handeling of van een beroepsactiviteit die geheel of gedeeltelijk als een niet vrijgestelde handeling wordt beschouwd met toepassing van artikel 9.3, en waarvoor binnen de inrichting geen verder gebruik is voorzien, evenals de radioactieve stoffen afkomstig van een interventie uitgevoerd met toepassing van artikel 72bis; ";
  2° De definitie van "versneller" wordt vervangen als volgt :
  " deeltjesversneller : toestel dat, of installatie die deeltjes versnelt en ioniserende straling met een energie van meer dan 1 MeV uitzendt; ".

Art.2. Artikel 3.1. b) 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
  " 2. de inrichtingen waar één of meerdere deeltjesversnellers met gemeenschappelijke technische infrastructuur worden aangewend, met uitzondering van de elektronenmicroscopen; ".

Art.3. In artikel 18 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In het opschrift worden de woorden "vaste radioactieve afvalstoffen" vervangen door de woorden "vaste en vloeibare radioactieve afvalstoffen";
  2° Artikel 18.1 wordt vervangen als volgt :
  " 18.1. Onverminderd de bepalingen van artikel 34 maakt de verwijdering, de afvoer voor recyclage of hergebruik van vloeibare radioactieve afvalstoffen afkomstig van inrichtingen van klasse I, II of III bedoeld in artikel 3, het voorwerp uit van een vergunning van het Agentschap.
  Onverminderd de bepalingen van artikel 35 maken de verwijdering, de afvoer voor recyclage of hergebruik van vaste radioactieve afvalstoffen afkomstig van inrichtingen van klasse I, II of III bedoeld in artikel 3, die niet beantwoorden aan de vrijgaveniveaus en -voorwaarden vastgesteld in bijlage IB, het voorwerp uit van een vergunning van het Agentschap.
  De verwijdering, de afvoer voor recyclage of hergebruik van radioactieve afvalstoffen afkomstig van beroepsactiviteiten vergund met toepassing van artikel 9, maken eveneens het voorwerp uit van een vergunning van het Agentschap. "
  3° In artikel 18.2, punten 1° en 2°, en in artikel 18.3, tweede en derde lid, worden de woorden "vaste radioactieve afvalstoffen" vervangen door de woorden "radioactieve afvalstoffen".

Art.4. Artikel 20.1.1.3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
  " 20.1.1.3. Geen enkele persoon onder de 18 jaar mag worden tewerkgesteld op een arbeidsplaats waardoor hij/zij in de categorie van beroepshalve blootgestelde personen zou komen te vallen. Voor de leerlingen en studenten zijn evenwel de bepalingen van artikel 20.1.5 van toepassing.
  De bescherming van het ongeboren kind mag niet minder zijn dan deze van personen van het publiek. Hieruit volgt dat van zodra de vrouw haar zwangerschap aan de exploitant bekend maakt, haar werkomstandigheden zodanig moeten zijn dat de dosis die door het ongeboren kind kan opgelopen worden zo laag als redelijkerwijze mogelijk is en lager dan 1 millisievert gedurende de totale duur van de zwangerschap.
  Geen enkele vrouw mag gedurende de periode van de borstvoeding en de zwangerschap, volgend op de bekendmaking van de zwangerschap, tewerkgesteld zijn op een plaats waar ze beroepshalve het risico loopt op radioactieve besmetting van het lichaam.
  De bepalingen van de vorige twee leden zijn eveneens van toepassing op de leerlingen, stagiaires en studenten, vanaf het ogenblik dat diegene onder wiens gezag ze staan, wordt ingelicht over hun toestand. "

Art.5. Artikel 23.6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
  " 23.6. In de ondernemingen die het vervoer van splijtstoffen onderworpen aan de speciale vergunning krachtens artikel 57 verzekeren, is het hoofd van de dienst voor fysische controle een erkende deskundige van klasse I. In de andere ondernemingen die het vervoer van radioactieve stoffen verzekeren, is het hoofd van de dienst voor fysische controle een erkende deskundige van klasse I of II.
  Zo hij geen dergelijke deskundige in zijn dienst heeft, moet het ondernemingshoofd de opdracht van de dienst voor fysische controle, op kosten van de onderneming, toevertrouwen aan het Agentschap of aan een door het Agentschap aangewezen erkende instelling van klasse I of II, naargelang het geval. Voor bepaalde types van vervoer kunnen op generieke wijze de minimale prestaties van de erkende instelling die de opdracht van de fysische controle uitoefent, door de Minister tot wiens bevoegdheid de Binnenlandse zaken behoren, op voordracht van het Agentschap, worden vastgesteld. "

Art.6. In artikel 25 van hetzelfde besluit, wordt het derde lid vervangen als volgt :
  " Daarenboven zal een bijzondere aandacht worden besteed aan de informatie van de vrouwen. De aandacht van deze vrouwen zal gevestigd worden op het risico van ioniserende stralingen voor het embryo en de foetus en dus op de noodzaak en de plicht van een zo vroeg als mogelijke aangifte van de zwangerschap. Ze zullen eveneens geïnformeerd worden over het risico om de zuigeling bij de borstvoeding te besmetten in geval van radioactieve besmetting van het lichaam. "

Art.7. Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
  " Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de noodzaak en de plicht van een zo vroeg als mogelijke aangifte van de zwangerschap. "

Art.8. In artikel 30 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In het opschrift van artikel 30 worden de woorden "in de gecontroleerde zones" opgeheven.
  2° Artikel 30.3 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
  " Iedere persoon die een loodschort als beschermingsmiddel draagt, zal bijzondere aandacht besteden aan de extra bescherming van bepaalde weefsels (bijvoorbeeld de ooglens) of organen (bijvoorbeeld de schildklier), of van specifieke lichaamsdelen (bijvoorbeeld de handen). Deze extra bescherming zal in ieder geval voorzien worden indien, door toepassing van artikel 30.6, 3de lid, de bestraling kan leiden tot doses die groter zijn dan drie tienden van de in artikel 20.1.3 vastgestelde effectieve dosislimiet of indien de bestraling kan leiden tot doses die groter zijn dan drie tienden van één van de in artikel 20.1.3 vastgestelde equivalente-dosislimieten. "
  3° Artikel 30.6 wordt vervangen als volgt :
  " 30.6. Meting van de doses
  De exploitant van een inrichting, onderworpen aan een vergunning krachtens hoofdstuk II, of aan de reglementaire voorschriften van toepassing op de beroepsactiviteiten die, met toepassing van artikel 9, het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing van het Agentschap, ziet erop toe dat de dosimetrie, die in dit artikel wordt vereist, wordt uitgevoerd en hij draagt de kosten hiervan.
  Elke beroepshalve blootgestelde persoon draagt een dosimeter op borsthoogte. Ingeval er geen geschikte dosimeter bestaat, wordt voorzien in een aangepaste monitoring.
  Wanneer tijdens de blootstelling het dragen van een loodschort nodig is, draagt men de dosimeter onder de loodschort. Indien de bestraling kan leiden tot doses die groter zijn dan drie tienden van de in artikel 20.1.3 vastgestelde effectieve-dosislimiet, draagt men twee dosimeters, één boven en één onder de loodschort. De te registreren en met de effectieve-dosislimiet te vergelijken dosis is de dosis die gemeten wordt onder de loodschort vermeerderd met de gewogen waarde van de dosis die boven de loodschort gemeten wordt.
  Indien de persoon een dosis kan oplopen van meer dan 500 microsievert per week, draagt deze eveneens ter hoogte van de borst een rechtstreeks afleesbare dosimeter of één die toelaat de opgelopen dosis op zijn minst dagelijks te kunnen bepalen. Het operationele systeem dat in dergelijke gevallen in werking wordt gesteld, dient op zijn minst een dagelijks dosisbeheer toe te laten.
  Indien men het risico loopt op een niet onbelangrijke bestraling van een weefsel (bijvoorbeeld de ooglens), of van een bepaald orgaan (bijvoorbeeld de schildklier), of van een specifiek lichaamsdeel (bijvoorbeeld de handen), dan draagt de persoon in kwestie één of meer bijkomende dosimeters waardoor de doses op die plaatsen kunnen worden gecontroleerd, dit op voorstel van de dienst voor fysische controle en van de erkende geneesheer. Die of deze dosimeter(s) worden in ieder geval gedragen indien de bestraling kan leiden tot doses die groter zijn dan drie tienden van één van de equivalente- dosislimieten die in artikel 20.1.3 worden vastgesteld.
  In de nabijheid van een neutronenbron, laat de dosimeter toe de opgelopen neutronendosis te bepalen.
  Op de werkplaatsen waar het risico op een criticaliteitsongeval bestaat, wordt een criticaliteitsdosimeter gedragen.
  Iedere persoon onderworpen aan een blootstelling met speciale vergunning of aan een blootstelling in een noodsituatie, draagt een dosimeter met alarmstelsel of, bij gebrek hieraan, een dosimeter met rechtstreekse aflezing.
  De ontvangen doses door iedere leerling(e) of student(e) bedoeld in de eerste twee leden van artikel 20.1.5, worden op dezelfde wijze gecontroleerd als deze beschreven voor de beroepshalve blootgestelde personen, in het bijzonder door het dragen van een (of meerdere) aangepaste individuele dosimeter(s).
  Onverminderd de bepalingen van artikel 37ter draagt elke in een gecontroleerde zone toegelaten persoon een dosimeter die minstens een gelijkwaardige opvolging van de dosis waarborgt als deze van de in de bezochte zones tewerkgestelde werknemers.
  De resultaten van de uitgevoerde metingen worden in de archieven bewaard samen met de documenten die een onbetwistbare identificatie van de belanghebbenden verzekeren. Elke werknemer heeft toegang tot de dosisgegevens die op hem betrekking hebben, inclusief tot de resultaten van de metingen die eventueel gebruikt zijn geweest om deze doses te schatten en tot de resultaten van de dosisevaluaties die door middel van op de werkplaats uitgevoerde metingen bepaald werden.
  De verschillende types persoonlijke dosimeters en hun uitleessysteem maken het voorwerp uit van een voorafgaandelijke erkenning door het Agentschap. Indien het Agentschap van oordeel is dat de gevraagde erkenning niet kan worden toegekend, dan wordt dit vooraf aan de aanvrager medegedeeld, waarbij wordt verduidelijkt dat hij het recht heeft om binnen de dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving gehoord te worden.
  De erkenning bepaalt het gebruiksgebied van de dosimeters en de geldigheidsduur van de erkenning.
  De individuele monitoring van de werknemers berust op metingen die worden uitgevoerd door een door het Agentschap erkende dosimetrische dienst. De erkenningscriteria en -modaliteiten worden door het Agentschap vastgesteld.
  De erkenning van de dosimetrische diensten kan de erkenning van de gebruikte types persoonlijke dosimeters omvatten. De erkende dosimetrische diensten kunnen evenwel eveneens gebruik maken van types van persoonlijke dosimeters die overeenkomstig de bepalingen van dit artikel werden erkend.
  De beroepshalve blootgestelde personen voor wie artikel 24 niet van toepassing is, maken ten laatste op 1 maart van elk jaar de opgave van hun individuele doses die tijdens het voorgaande jaar werden ontvangen aan het Agentschap over. Hiervoor maken zij gebruik van het model van document waarvan sprake in artikel 24. "
  3° Artikel 30 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de bepaling onder 30.8, luidende :
  " 30.8. Het Agentschap kan de precieze uitvoeringsmodaliteiten van de in dit artikel bedoelde maatregelen vaststellen. Deze uitvoeringsmodaliteiten worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. "

Art.9. In artikel 33 van hetzelfde besluit worden vóór het eerste lid twee leden toegevoegd, luidende :
  " De radioactieve afvalstoffen worden onderworpen aan de bepalingen van deze afdeling.
  De radioactieve stoffen afkomstig van een interventie in het kader van art. 72bis worden niet onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 33 tot 37, behoudens andersluidende beslissing van het Agentschap. "

Art.10. Artikel 50.1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bepaling, luidende :
  " klinische stage in de medische stralingsfysica : de tijd gedurende welke een persoon een bepaald vak onder leiding van een stagemeester in praktijk brengt in een ziekenhuisomgeving. De stagemeester geeft de gepaste effectieve begeleiding en houdt toezicht op de praktijkhandelingen en mag zich niet beperken tot een schriftelijke beoordeling a posteriori van de gestelde handelingen. "

Art.11. In artikel 51.6.5. van hetzelfde besluit, wordt het eerste lid vervangen als volgt :
  " De exploitant van een inrichting waarin ioniserende stralingsbronnen en/of radiologische installaties worden gebruikt bij blootstellingen bedoeld in artikel 50.2.2, waakt er over dat een deskundige in de medische stralingsfysica, waarvan sprake in artikel 51.7, ten minste jaarlijks nagaat of elk toestel dat in de inrichting wordt gebruikt, beantwoordt aan de aanvaardbaarheidscriteria die door het Agentschap werden bepaald of goedgekeurd en dit overeenkomstig de door het Agentschap vastgestelde of goedgekeurde procedures. "

Art.12. Artikel 51.7.3. van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 51.7.3. Criteria voor de erkenning van deskundigen in de medische stralingsfysica
  1. Om erkend te kunnen worden als deskundige in de medische stralingsfysica in een bijzonder bevoegdheidsgebied, moet de kandidaat met vrucht een opleiding in de medische stralingsfysica hebben doorlopen die bestaat uit hetzij een masteropleiding met een globaal studiepakket van 120 studiepunten, hetzij uit een master na masteropleiding van 60 studiepunten.
  Minstens 60 studiepunten moeten aan de hierna vermelde onderwerpen worden besteed :
  a. beginselen van de anatomie;
  b. beginselen van de fysiologie;
  c. kernfysica, stralingsfysica en radiochemie;
  d. beginselen van de radiobiologie;
  e. beginselen van de radiopathologie;
  f. dosimetrie;
  g. detectie en meting van ioniserende straling;
  h. stralingsbescherming;
  i. wetgeving m.b.t. de medische toepassingen van ioniserende straling;
  j. technologie in de radiologie;
  k. technologie in de radiotherapie;
  l. technologie in de nucleaire geneeskunde in vivo;
  m. productie van radionucliden;
  n. beginselen van de klassieke veiligheid;
  o. kwaliteitsborging.
  De kandidaat voor de erkenning als deskundige in de medische stralingsfysica in een bijzonder bevoegdheidsgebied, toont aan dat hij dit opleidingsprogramma heeft doorlopen aan de hand van een afschrift van een in België behaald diploma, of van een in België erkend of gelijkwaardig verklaard diploma.
  2. De kandidaat voor de erkenning als deskundige in de medische stralingsfysica in een bijzonder bevoegdheidsgebied moet, bovenop het onder punt 1 omschreven opleidingsprogramma, een klinische stage hebben doorlopen en een stageverslag hebben opgesteld die aan de volgende voorwaarden beantwoorden :
  a. De stage heeft een looptijd van minstens één jaar voltijds in het eerste bevoegdheidsdomein. In een tweede of derde bevoegdheidsdomein, heeft de stage een looptijd van minstens één jaar voltijds voor de radiotherapie en van minstens zes maanden voltijds voor de radiologie of de nucleaire geneeskunde in vivo.
  In het geval van een deeltijdse stage wordt de duur van de stage evenredig verlengd
  b. De stage vindt plaats in een klinische omgeving die een breed spectrum van behandelingen of handelingen met ioniserende straling aanbiedt en die over moderne apparatuur en hulpmiddelen beschikt;
  c. Het combineren van meerdere stageplaatsen is mogelijk; de stageplaats is niet noodzakelijk verbonden aan de opleidingsuniversiteit.
  d. De stage wordt ter plaatse begeleid door een stagemeester die :
  i. sedert 5 jaar actief is en door het Agentschap erkend is als deskundige in de medische stralingsfysica in het bevoegdheidsdomein waarvoor de erkenning wordt gevraagd; in geval van een buitenlandse stage kan een stagemeester door het Agentschap beschouwd worden als gelijkwaardig indien hij sedert 5 jaar actief is en door de bevoegde overheid erkend is als deskundige in de medische stralingsfysica in het bevoegdheidsdomein waarvoor de erkenning wordt gevraagd;
  ii. bij voorkeur verbonden is aan een universitaire instelling.
  Indien de stagemeester niet verbonden is aan een universitaire instelling, wordt de stage mee gesuperviseerd door een deskundige in de medische stralingsfysica die :
  i. sedert vijf jaar actief is en door het Agentschap erkend is in het bevoegdheidsdomein waarvoor de erkenning wordt gevraagd; in geval van een buitenlandse stage kan een stagemeester door het Agentschap beschouwd worden als gelijkwaardig indien hij sedert vijf jaar actief is en door de bevoegde overheid erkend is als deskundige in de medische stralingsfysica in het bevoegdheidsdomein waarvoor de erkenning wordt gevraagd;
  ii. verbonden is aan een universitaire instelling;
  e. De stage voldoet aan het stageprogramma vastgesteld door het Agentschap;
  f. Het stageverslag voldoet aan de volgende voorwaarden :
  i. de verschillende onderdelen uit het stageprogramma worden elkéén behandeld in het verslag;
  ii. het verslag bevat maximaal 50 bladzijden waarin de verschillende onderdelen uit het stageprogramma op adequate wijze worden weergegeven;
  iii. het verslag is persoonlijk door de stagemeester(s) ondertekend, voorafgegaan door de vermelding "gelezen en goedgekeurd";
  iv. het verslag is een weergave van de persoonlijke activiteiten uitgevoerd tijdens de stage en laat toe te beoordelen of de kandidaat in staat is de taken van een erkend deskundige in de medische stralingsfysica zelfstandig uit te voeren.
  3. De kandidaten voor de erkenning als deskundigen in de medische stralingsfysica, die houder zijn van één van de onder punt a) hieronder beschreven basisdiploma's en van een diploma, certificaat of een ander document welk attesteert dat de hogere universitaire of interuniversitaire opleiding in de medische stralingsfysica, beschreven in onderstaand punt b) werd gevolgd en dat de kandidaat hiervan met goed gevolg een kenniscontrole heeft ondergaan, worden geacht voldaan te hebben aan de voorwaarden opgenomen in artikelen 51.7.3.1. en 51.7.3.2.
  a) De kandidaat voor de erkenning als deskundige in de medische stralingsfysica is houder van een universitair diploma van licentiaat in de fysica of scheikunde of een diploma van burgerlijk ingenieur of een diploma van industrieel ingenieur kernenergie of een in België erkend of gelijkwaardig verklaard diploma.
  b) De kandidaat voor de erkenning als deskundige in de medische stralingsfysica in een bijzonder bevoegdheidsgebied heeft daarenboven met vrucht een universitaire of interuniversitaire opleiding in de medische stralingsfysica doorlopen welke aan de volgende voorwaarden beantwoordt : de duur van deze opleiding bedraagt minstens twee jaar, waarin minstens 600 uur theoretisch en praktisch onderricht in de drie gebieden - namelijk de radiotherapie, de nucleaire geneeskunde in vivo en de radiologie - en een klinische stage van minstens één jaar in het bevoegdheidsgebied waarvoor de erkenning wordt aangevraagd.
  Het theoretisch en praktisch onderricht omvat minstens de volgende vakken :
  - beginselen van de anatomie;
  - beginselen van de fysiologie;
  - kernfysica en nucleaire scheikunde;
  - beginselen van de radiobiologie;
  - beginselen van de radiopathologie;
  - dosimetrie;
  - opsporing en meting van ioniserende straling;
  - stralingsbescherming;
  - wetgeving;
  - technologie (toestellen voor radiologie, radiotherapie, nucleaire geneeskunde in vivo);
  - productie van radionucliden;
  - beginselen van de klassieke veiligheid;
  - kwaliteitsborging;
  - radiologische technieken;
  - speciale technieken.
  Deze opleiding omvat bovendien een klinische stage van minstens één jaar voor radiotherapie en van minstens zes maanden voor radiologie of nucleaire geneeskunde in vivo en besteedt bijzondere aandacht aan de medische blootstelling van kinderen, aan deze uitgevoerd in het kader van medische bevolkingsonderzoeksprogramma's, en aan deze waarbij aan de patiënt hoge doses worden toegediend, zoals bijvoorbeeld bij de interventionele radiologie, computertomografie en radiotherapie. "
  c) De kandidaat voor de erkenning als deskundige in de medische stralingsfysica binnen een bijzonder bevoegdheidsgebied heeft de mogelijkheid zijn kennis van bepaalde onderdelen van de voorgeschreven opleiding aan te tonen door het bewijs te leveren van een zekere beroepservaring die in België of in het buitenland werd verworven.

Art.13. Artikel 53.3.3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
  " 53.3.3. Voor wat het gebruik van röntgenstralen voor de tandheelkundige diagnose betreft, wordt de vergunning enkel verleend aan de practici die een diploma, een getuigschrift of een attest kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij een opleiding in de stralingsbescherming van universitair niveau hebben genoten en hierover met succes een kenniscontrole hebben ondergaan.
  De hierboven bedoelde opleiding slaat op de gezondheidseffecten van de blootstelling aan ioniserende straling, de praktische stralingsbeschermingsregels, met inbegrip van hun fysische grondslagen en de methodes voor het meten van de straling, de wetgeving inzake stralingsbescherming en de schatting en de beoordeling van de doses waaraan de patiënt wordt blootgesteld, evenals hun distributie, naargelang de aangewende technieken voor tandradiografische onderzoeken.
  Deze opleiding in de stralingsbescherming bedraagt ten minste 10 uur, waarvan 20 % praktijk, binnen de basisopleiding (baccalaureaat, master), en omvat daarenboven ten minste vijf uur binnen de voortgezette specialisatieopleidingen (algemeen tandarts, orthodontie, parodontologie).
  De practici die vóór 1 juli 1994 gekwalificeerd waren om de tandheelkunde te beoefenen, worden geacht voldaan te hebben aan de hiervoor beschreven opleidingsvereisten.
  Onverminderd de bepalingen van artikel 53.1 betreffende de permanente vorming, worden de tandartsen die een diploma, een getuigschrift of een attest kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij een opleiding hebben gevolgd die aan bovenvermelde criteria beantwoordt, en dat zij hierover met succes een kenniscontrole hebben ondergaan, geacht vergund te zijn voor het gebruik van röntgenstralen voor tandheelkundige diagnose.
  Wegens technische evoluties met mogelijke implicaties voor de stralingsbescherming, kan het Agentschap een specifieke complementaire opleiding voor bepaalde toepassingen opleggen. "

Art.14. Artikel 53.3.7 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
  " 53.3.7. Voor wat het gebruik van röntgenstralen voor diagnostische doeleinden in de diergeneeskunde betreft, onverminderd de bepalingen van artikel 53.1 betreffende de permanente vorming, worden de dierenartsen die een diploma, een getuigschrift of een attest van bekwaamheid in het diagnostisch gebruik van röntgenstralen kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij een opleiding van universitair niveau hebben genoten welke minstens 4 studiepunten omvat, waarvan 20 % praktijk, en dat zij hierover met succes een kenniscontrole hebben ondergaan, geacht vergund te zijn voor het gebruik van röntgenstralen voor diagnostische doeleinden in de diergeneeskunde.
  De hierboven bedoelde opleiding slaat op de in de radiologie aangewende technieken, de gezondheidseffecten van de blootstelling aan ioniserende straling, de praktische stralingsbeschermingsregels, met inbegrip van hun fysische grondslagen, de wetgeving inzake stralingsbescherming, de methodes voor het meten van de straling, de schatting en beoordeling van de doses waaraan de dierenarts, zijn help(st)ers of personen van het publiek tijdens radiologische onderzoeken kunnen worden blootgesteld.
  Onverminderd de bepalingen van artikel 53.1 betreffende de permanente vorming worden ze, indien ze aan deze voorwaarde voldoen en indien het bijkomend vormingsprogramma het voorwerp heeft uitgemaakt van een goedkeuring door het Agentschap, geacht vergund te zijn voor het gebruik van röntgenstralen voor diagnostische doeleinden in de diergeneeskunde.
  Wegens technische evoluties met mogelijke implicaties voor de stralingsbescherming, kan het Agentschap een specifieke complementaire opleiding voor bepaalde toepassingen opleggen. "

Art.15. In artikel 69 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  Artikel 69.3. wordt vervangen als volgt :
  " 69.2. Het Agentschap kan voorwaarden met betrekking tot de behandeling van lijken opleggen, in het bijzonder met betrekking tot de lijkschouwing, het begraven en het verbranden ervan, rekening houdend met de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad. "
  De artikelen 69.2 en 69.4 tot en met 69.7 worden opgeheven.

Art.16. In artikel 72bis, tweede lid van hetzelfde besluit, worden in de Nederlandse tekst de woorden "van de uitoefening" ingevoegd tussen het woord "of" en het woord"van".

Art.17. Artikel 81.6.6 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de bepaling onder c), luidende :
  " c) Gedurende twee jaar te rekenen vanaf de publicatie van dit besluit wordt een certificaat dat behaald wordt voor een opleiding die minstens aan de bepalingen van artikel 51.7.3.1., eerste en tweede lid, voldoet, aanvaard om te voldoen aan artikel 51.7.3.1, derde lid. Deze periode van 2 jaar kan door beslissing van het FANC hernieuwd worden. "

Art.18. Artikel 81.6 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de bepaling onder 81.6.11, luidende :
  " 81.6.11. De bepalingen bedoeld in artikel 53.3.3, derde en vijfde lid, worden van kracht op 1 juli 2010. "

Art.19. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 20. De Minister van Financiën, de Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, de Minister van Werk, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

  Gegeven te Brussel, op 26 april 2012.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Financiën,
  S. VANACKERE
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  Mevr. J. MILQUET
  De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van Werk,
  M. DE CONINCK