19 JULI 2012. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het comité van sector XVII ressorteren
Art. 1-17
Artikel 1. De personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, van de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en van de instellingen voor openbaar nut die onder het comité van sector XVII ressorteren, ontvangen ieder jaar een vakantiegeld.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit, dient te worden verstaan onder :
- " volledige prestaties " : de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt;
- " referentiejaar " : het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens welk de vakantie moet worden toegestaan;
- " jaarwedde " : de wedde, het loon of de in de plaats daarvan gestelde vergoeding of toelage, met hierin begrepen de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage.
Voor het personeelslid dat het voordeel geniet van de gewaarborgde bezoldiging bij toepassing van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries is de " jaarwedde " gelijk aan genoemde gewaarborgde bezoldiging.
Art.3. Het vakantiegeld bestaat uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte.
Art.4. Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het ganse referentiejaar wordt het vakantiegeld als volgt vastgesteld :
1° voor het vaste gedeelte :
- voor het jaar 2000 : 874,40 EURO;
- voor het jaar 2001 en volgende jaren, wordt het forfaitair gedeelte toegekend tijdens het vorige jaar telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vorige jaar en de teller aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het bedoelde jaar; het bekomen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen.
2° voor het variabele gedeelte : het variabele gedeelte bedraagt 1,1 pct. van de jaarlijkse wedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen welke verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar.
Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer het personeelslid voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft.
Art.5. In afwijking van de artikelen 3 en 4 stemt het bedrag van het vakantiegeld overeen met 92 % van een twaalfde van de bruto jaarwedde(n), gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen die verschuldigd zijn voor de maand maart van het vakantiejaar.
Nochtans blijft de wijze van berekening van het vakantiegeld bepaald in de artikelen 3 en 4 van toepassing op de personeelsleden bedoeld in het vorige lid wanneer deze berekeningswijze hun het voordeel biedt van een gunstiger vakantiegeld.
Art.6. § 1. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden in aanmerking genomen de perioden gedurende welke het personeelslid tijdens het referentiejaar :
1° de jaarwedde geheel of gedeeltelijk heeft genoten;
2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;
3° met ouderschapsverlof was;
4° afwezig is geweest als gevolg van een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971;
5° of wordt vrijgesteld van arbeid met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.
§ 2. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode gaande van 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke de datum voorafgaat waarop het personeelslid die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde :
1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;
2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op :
a) hetzij de datum waarop het personeelslid de inrichting heeft verlaten waarin het zijn studiën heeft gevolgd onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst een einde heeft genomen.
Het personeelslid moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. Bedoeld bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.
Art.7. In afwijking van artikel 6 worden voor de berekening van het vakantiegeld niet in aanmerking genomen, de perioden gedurende welke het personeelslid vrijstelling van dienst voor het vervullen van een opdracht heeft gekregen.
Art.8. § 1. Onverminderd artikel 6, § 1, 2° en 3°, en § 2 wordt, wanneer niet tijdens het ganse referentiejaar volledige prestaties werden verricht, het vakantiegeld als volgt vastgesteld :
a) een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;
b) een dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties niet een ganse maand beslaan.
§ 2. De toekenning van een gedeeltelijke wedde wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld voor gevolg.
Art.9. In geval van onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de uren geleverde prestaties op basis van de uurdeler(s) die in de bezoldigingsregeling van toepassing is (zijn); in voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de perioden bedoeld in artikel 6, § 1, 2°, en § 2 van dit besluit.
Art.10. Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van deze verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.
Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Art.11. Voor de toepassing van het voorgaande artikel is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, alsook eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mee te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.
Art.12. De bedragen welke het personeelslid als vakantiegeld zou hebben ontvangen voor andere prestaties welke gedurende het referentiejaar werden verricht, worden afgetrokken van het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt in toepassing van artikel 6, § 2, van dit besluit.
Art.13. § 1. Het vakantiegeld wordt betaald van 1 mei af en uiterlijk op 30 juni van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend.
§ 2. In afwijking van de in de vorige paragraaf omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum van inrustestelling, van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het vaste bedrag, het percentage en de eventuele inhouding welke op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde welke het personeelslid op die datum geniet.
Wanneer hij op die datum geen wedde of een verminderde wedde geniet, wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zouden geweest zijn.
Art.14. Er wordt een inhouding van 13,07 procent verricht op het vaste deel en op het variabele deel van het vakantiegeld.
Art.15. Het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur wordt opgeheven.
Art.16. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2012.
Art. 17. De Minister van Ambtenarenzaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 19 juli 2012.
De Minister van Kind, Wetenschappelijk Onderzoek en Ambtenarenzaken,
J.-M. NOLLET