Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

20 SEPTEMBER 2012. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikelen 116, tweede lid en 119, van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, inzake het pensioen van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart (NOTA : Bekrachtigd met uitwerking op 01-01-2012 bij W2012-12-27/02, art. 2)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-09-2012 en tekstbijwerking tot 24-12-2015)



Inhoudstafel:


Art. 1-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° het koninklijk besluit nr. 50 : het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  2° het koninklijk besluit van 21 december 1967 : het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  3° het koninklijk besluit van 3 november 1969 : het koninklijk besluit van 3 november 1969 houdende vaststelling voor het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het pensioenrecht en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
  4° het koninklijk besluit van 23 december 1996 : het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen;
  5° de wet van 28 december 2011 : de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen;
  6° het lid van het vliegend personeel : elk lid van het vliegend personeel, testpiloot inbegrepen, dat door een arbeidsovereenkomst voor bedienden verbonden is met een werkgever die omschreven wordt als :
  a) elke onderneming die het commercieel luchtverkeer of de bouw, het nazicht of het herstel van vliegtuigen tot hoofddoel heeft en waarvan de hoofdbedrijfszetel in België is gevestigd;
  b) elke persoon die gehouden is de bijdragen te betalen die verschuldigd zijn aan de Belgische sociale zekerheid als het lid van het vliegend personeel reeds onderworpen was aan het koninklijk besluit van 3 november 1969, zoals van kracht vóór zijn opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011, en nadien als lid van het vliegend personeel, door een arbeidsovereenkomst voor bedienden is verbonden met een onderneming die hoofdzakelijk het commercieel luchtvervoer ten doel heeft, doch waarvan de hoofdbedrijfszetel gevestigd is in een land waarmee België een internationale overeenkomst inzake sociale zekerheid heeft afgesloten en die, bij toepassing van die overeenkomst, aan de Belgische sociale zekerheid onderworpen blijft.
  Worden met de werkgever en met lid van het vliegend personeel gelijkgesteld, de werknemers die bij toepassing van artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit van 21 december 1967, het genot bekomen van de pensioenregeling voor werknemers.
  De leden van het vliegend personeel worden ingedeeld in :
  a) leden van het stuurpersoneel;
  b) leden van het cabinepersoneel.

Art.2. Het lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart dat op 31 december 2012 aan de leeftijds- of loopbaanvoorwaarden voldoet, als bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 november 1969, zoals van kracht vóór zijn opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011, behoudt het recht om met rustpensioen te gaan tegen dezelfde voorwaarden, ongeacht de datum waarop het pensioen later daadwerkelijk ingaat.

Art.3.§ 1. Voor het lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart dat op 31 december 2011 de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt en niet bedoeld is bij artikel 2, wordt de pensioenleeftijd vastgesteld [1 ...]1 overeenkomstig artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 23 december 1996.
  § 2. In afwijking van artikel 2, § 1, en van artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 december 1996, kan het lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart bedoeld in paragraaf 1, zijn rustpensioen met betrekking tot de gepresteerde jaren als lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart opnemen, zodra hij een loopbaan van ten minste 45 kalenderjaren bewijst.
  In dit geval gaat het rustpensioen in op de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke de betrokkene het aanvraagt en ten vroegste de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke hij aan de loopbaanvoorwaarde voorzien in het eerste lid voldoet. Deze ingangsdatum kan nooit voorafgaan aan de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke hij zijn rustpensioen had kunnen opnemen krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 november 1969, zoals van kracht vóór zijn opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011.
  § 3. Voor de toepassing van paragraaf 2, wordt verstaan onder kalenderjaren :
  1° de jaren bepaald in artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 23 december 1996;
  2° de jaren gedurende welke een tewerkstelling als lid van het vliegend personeel als gewoonlijk en hoofdzakelijk wordt beschouwd.
  Wordt als gewoonlijk en hoofdzakelijk beschouwd voor de toepassing van het eerste lid, 2°, iedere tewerkstelling als lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart, die normaal over honderdvijfentachtig dagen van ten minste vier uur per kalenderjaar gelegen vóór 1 januari 2012 en over ten minste honderdenvier dagen per kalenderjaar gelegen na 31 december 2011 is gespreid of iedere tewerkstelling in dezelfde hoedanigheid, die ten minste honderdenvijftig vluchturen per kalenderjaar omvat.
  De perioden bedoeld in artikelen 14, 15, § 1, 2°, 16, 16bis en 17 van het koninklijk besluit van 3 november 1969, zoals van kracht voor hun opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling.
  Iedere werkelijk verrichte arbeidsdag moet ten minste negenenveertig vluchtminuten omvatten. Iedere dag van inactiviteit, gelijkgesteld met een dag van activiteit krachtens één van de bepalingen van hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 3 november 1969, zoals van kracht voor zijn opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011, wordt geacht negenenveertig vluchtminuten te omvatten.
  Wanneer, tijdens eenzelfde kalenderjaar, een tewerkstelling in hoedanigheid van lid van het vliegend personeel uitgeoefend werd als lid van het stuurpersoneel en als lid van het cabinepersoneel, wordt de beroepsarbeid tijdens dat jaar beschouwd als zijnde verricht in hoedanigheid van lid van het cabinepersoneel, wanneer de prestaties, verricht als lid van het stuurpersoneel, afzonderlijk beschouwd, geen gewoonlijk en hoofdzakelijk karakter hebben in de zin van het tweede lid.
  § 4. Om te bepalen of het lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart voldoet aan de loopbaanvoorwaarde voorzien in paragraaf 2, worden de gepresteerde jaren als lid van het vliegend personeel vóór 1 januari 2012 en als bepaald bij paragraaf 3, 2°, vermenigvuldigd met een coëfficiënt van :
  1° 1,5 voor de gepresteerde jaren als lid van het stuurpersoneel;
  2° 1,33 voor de gepresteerde jaren als lid van het cabinepersoneel.
  Het resultaat van de vermenigvuldiging wordt afgerond :
  1° naar de hogere eenheid als de vermenigvuldiging een resultaat geeft waarvan de decimalen hoger zijn dan 49;
  2° naar de lagere eenheid in alle andere gevallen.
  ----------
  (1)<W 2015-08-10/09, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 31-08-2015>

Art.4. Voor zover het tewerkstellingsperioden betreft gelegen vóór 1 januari 2012 en als bepaald in artikel 3, § 3, 2°, kan de werknemer, die de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt op 31 december 2011, een rustpensioen verkrijgen berekend naar rata van :
  1° een dertigste per kalenderjaar, als hij gewoonlijk en hoofdzakelijk was tewerkgesteld als lid van het stuurpersoneel;
  2° een vierendertigste per kalenderjaar als hij gewoonlijk en hoofdzakelijk was tewerkgesteld als lid van het cabinepersoneel of als lid van het stuur- en cabinepersoneel.

Art.5. Voor zover het tewerkstellingsperioden betreft gelegen vóór 1 januari 2012, wordt er, voor de berekening van het rustpensioen van het lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart die de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt op 31 december 2011, rekening gehouden met de lonen op basis waarvan de bijkomende bijdragen bedoeld in artikel 22 van het koninklijk besluit van 3 november 1969, zoals van kracht vóór zijn opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011, werden geïnd en gestort overeenkomstig artikel 23, § 1, van voornoemd besluit, zoals van kracht vóór zijn opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011 of op basis waarvan bijkomende bijdragen vrijwillig werden gestort overeenkomstig artikelen 15, 16, 16bis, 16ter en 17 van voornoemd besluit, zoals van kracht vóór hun opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011. Bij ontstentenis van de betaling van bijdragen, worden de op de individuele rekening ingeschreven lonen in aanmerking genomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 50.

Art.6. § 1. De bepalingen van artikel 14 van het koninklijk besluit van 3 november 1969, zoals van kracht vóór hun opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011, blijven van toepassing op het lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart dat de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt op 31 december 2011.
  § 2. De bepalingen van de artikelen 15, 16, 16bis, 16ter, 17 en 18 van het koninklijk besluit van 3 november 1969, zoals van kracht vóór hun opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011, blijven van toepassing op het lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart dat de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt op 31 december 2011, voor zover de aanvraag tot regularisatie werd ingediend bij de Rijksdienst voor Pensioenen vóór 28 november 2011.

Art.7. De bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 3 november 1969, zoals van kracht vóór hun opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011, blijven van toepassing op de berekening van het overlevingspensioen van de langstlevende echtgenoot van het lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart dat de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt op 31 december 2011, onder voorbehoud van het in aanmerking nemen, voor de perioden gelegen na 31 december 2011, van de lonen bedoeld in artikel 7, § 1, elfde lid van het koninklijk besluit van 23 december 1996.

Art.8.De bijkomende bijdragen voorzien in artikel 22 van het koninklijk besluit van 3 november 1969, zoals van kracht vóór zijn opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011 en die betrekking hebben op de tewerkstellingsperioden gelegen vanaf 1 januari 2012, zijn niet meer verschuldigd, ongeacht of de werknemers, leden van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart, al dan niet de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt op 31 december 2011.
  [1 In afwijking van artikel 5, § 1, vierde en vijfde lid van het koninklijk besluit van 3 november 1969 , doet het eerste lid geen afbreuk aan het in aanmerking nemen van de lonen bedoeld in artikel 22, § 1 van dit besluit, zoals van kracht vóór hun opheffing bij artikel 116 van de wet van 28 december 2011, in de pensioenberekening van de werknemers die de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt op 31 december 2011.]1
  ----------
  (1)<W 2015-12-18/04, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art.9. De bepalingen van het koninklijk besluit nr. 50, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 en van het koninklijk besluit van 21 december 1967 zijn van toepassing op het lid van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart die de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt op 31 december 2011, in de mate waarin de bepalingen van dit besluit er niet van afwijken.

Art.10. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de rust- en overlevingspensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2013 ingaan.

Art.11. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012.

Art. 12.De Minister bevoegd voor Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.