30 SEPTEMBER 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 juni 2008 tot regeling van de kennis van de Engelse taal in de burgerluchtvaart
Art. 1-2
BIJLAGE.
Art. N
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 30 juni 2008 tot regeling van de kennis van de Engelse taal in de burgerluchtvaart wordt de bijlage, ingevoegd bij koninklijk besluit van 26 oktober 2011, vervangen door de bijlage gevoegd bij dit besluit.
Art.2. Onze minister bevoegd voor de Luchtvaart is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 september 2012.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen,
Mevr. J. MILQUET
De Staatssecretaris voor Mobiliteit,
M. WATHELET
BIJLAGE.
Art. N.
Taalkennisniveaus 6 (uitstekend), 5 (zeer goed) en 4 (operationeel) voor de Engelse taal
NIVEAU | UITSPRAAK Veronderstelt taalvarianten en/of accenten die verstaanbaar zijn voor de luchtvaartgemeenschap | STRUCTUUR De relevante grammaticale structuren en zinspatronen worden bepaald door op de taken afgestemde taalfuncties | WOORDENSCHAT | VLOTHEID | BEGRIP | INTERACTIES |
Uitstekend 6 | Uitspraak, klemtoon, ritme en intonatie worden misschien beïnvloed door de eerste taal of regionale taalvariant van de spreker, maar brengen nooit de verstaanbaarheid in het gedrang. | Constante goede beheersing van zowel eenvoudige als complexe grammaticale structuren en zinspatronen. | De spreker beschikt over een voldoende grote en accurate woordenschat om doeltreffend te communiceren over een breed gamma van bekende en onbekende thema's. De woordenschat is idiomatisch, genuanceerd en registergevoelig. | De spreker is in staat om op een vlotte en natuurlijke wijze een uitgebreid gesprek te voeren en om stilistische effecten te creëren (bijvoorbeeld om iets te benadrukken) door middel van variaties in zijn taalgebruik. De spreker maakt spontaan gebruik van passende partikels en connectoren. | De spreker geeft blijk van een constant goed begrip in bijna alle contexten, inclusief begrip van taalkundige en culturele subtiliteiten. | De spreker interageert gemakkelijk in bijna alle situaties. Hij is gevoelig voor verbale en niet-verbale signalen en weet gepast op deze signalen te reageren. |
Zeer goed 5 | Uitspraak, klemtoon, ritme en intonatie worden weliswaar beïnvloed door de eerste taal of regionale taalvariant van de spreker, maar brengen zelden de verstaanbaarheid in het gedrang. | Constante goede beheersing van eenvoudige grammaticale structuren en zinspatronen. De spreker waagt zich ook aan complexe structuren, maar maakt hierbij nog fouten die soms de betekenis in het gedrang brengen. | De spreker beschikt over een voldoende grote en accurate woordenschat om doeltreffend te communiceren over gewone, concrete en werkgerelateerde thema's. De spreker maakt consistent en succesvol gebruik van parafrases. Zijn woordenschat is soms idiomatisch. | De spreker is in staat om betrekkelijk vlot een uitgebreid gesprek te voeren over bekende thema's. Hij is nog niet in staat stilistische effecten te creëren door variaties in zijn taalgebruik. Hij maakt wel al gebruik van passende partikels of connectoren. | De spreker geeft blijk van een goed begrip van gewone, concrete en werkgerelateerde thema's en een veelal goed begrip wanneer hij geconfronteerd wordt met een taalkundige complicatie of een onverwachte omstandigheid. Hij is in staat een breed gamma aan spraakvariëteiten (dialecten en/of accenten) of taalregisters te begrijpen. | De spreker reageert onmiddellijk, gepast en informatief. Hij weet de spreker/luisteraar-verhouding doeltreffend te beheren. |
Operationeel 4 | Uitspraak, klemtoon, ritme en intonatie worden beïnvloed door de eerste taal of regionale taalvariant van de spreker, maar brengen zelden de verstaanbaarheid in het gedrang. | De spreker maakt creatief gebruik van eenvoudige grammaticale structuren en zinspatronen. Hij beheerst deze over het algemeen goed. Hij maakt nog fouten, met name in ongewone of onverwachte omstandigheden, maar de betekenis heeft zelden te lijden onder deze fouten. | De spreker beschikt in de meeste gevallen over een voldoende grote en accurate woordenschat om doeltreffend te communiceren over gewone, concrete en werkgerelateerde thema's. Wanneer de spreker in onbekende of onverwachte omstandigheden niet over de nodige woordenschat beschikt, maakt hij vaak succesvol gebruik van parafrases. | De spreker produceert taaluitingen in een passend tempo. De overgangen van ingestudeerde of formulaire taaluitingen naar spontane interactie verloopt soms minder vlot, maar dit belemmert de effectieve communicatie niet. De spreker maakt reeds in beperkte mate gebruik van partikels of connectoren. Eventuele stopwoorden leiden de aandacht niet af. | De spreker geeft in de meeste gevallen blijk van een goed begrip van gewone, concrete en werkgerelateerde thema's, wanneer het gebruikte accent of de gebruikte taalvariëteit voldoende begrijpelijk is voor een internationale gemeenschap van taalgebruikers. Wanneer de spreker wordt geconfronteerd met een taalkundige complicatie of een onverwachte omstandigheid, duurt het soms langer alvorens hij de taaluiting begrijpt of heeft hij verduidelijkingsstrategieën nodig. | De spreker reageert veelal onmiddellijk, gepast en informatief. Hij kan gesprekken aanknopen en deze op gang houden, zelfs als hij met onverwachte omstandigheden wordt geconfronteerd. Hij gaat op passende wijze om met duidelijke misverstanden door te verifiëren, te bevestigen of te verduidelijken. " |