19 MEI 2011. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-06-2011 en tekstbijwerking tot 11-06-2014)
Afdeling 1. - Definities
Art. 1
Afdeling 2. - Beheerseenheidstypes
Art. 2
Afdeling 3. - Lijst van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die in elke beheerseenheid toepasselijk zijn
Art. 3-15
Afdeling 4. - Slotbepalingen
Art. 16-17
Afdeling 1. - Definities
Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
1° veevoedervoorziening : gedurende verschillende achtereenvolgende dagen, terbeschikkingstelling van bijkomende voeding (grof voeder zoals hooi of kuilvoer, of geconcentreerd voeder) voor de dieren die op de weide rondlopen om in te spelen op de ontoereikende kwantitatieve of kwalitatieve productie van het perceel;
2° boom met een hoge unitaire economische waarde : boom met een hoge unitaire economische waarde in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk;
3° kaalslag : kaalslag in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk;
4° inheemse soorten : inheemse soorten in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk;
5° bos : bos in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk;
6° wildakker : wildakker in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk;
7° beheersplan : beheersplan in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk;
8° ophoging : elke aanvoer van grond of begrinding van de wegen of aan de ingang van een perceel om de dieren en de landbouwmachines een vlottere doorgang te verlenen of op de drinkpunten om het vee de mogelijkheid te geven om te drinken;
9° overzaaiing op weilanden : zaaiing van grasachtige voederplanten (gras, leguminosen,...) zonder systematisch grondwerk (frezen of ploegen) en zonder vernieling van de bestaande bedekking;
10° connectiviteit : geschiktheid van een landschap om de soorten in staat te stellen om zich van het ene milieu naar het andere te verplaatsen en, ruimer gezien, om de ecologische stromen tussen de milieus toe te laten;
11° milieu :
a) met een uitzonderlijke biologische waarde : milieu gekenmerkt door de aanwezigheid van types van natuurlijke habitats en/of populaties met een prioritair communautair belang aan de oppervlakte/aanzienlijk aantal;
b) met een hoge biologische waarde : milieu gekenmerkt door de aanwezigheid van types van natuurlijke habitats en/of soorten met een prioritair communautair belang aan de oppervlakte/klein aantal of door de aanwezigheid van types van natuurlijke habitats en/of soorten met een niet prioritair communautair belang aan de oppervlakte/ aanzienlijk aantal;
c) met een biologische waarde : milieu gekenmerkt door de aanwezigheid van types van natuurlijke habitats en/of soorten met een niet prioritair communautair belang aan de oppervlakte/klein aantal of door de aanwezigheid van types van natuurlijke habitats of soorten met een patrimoniaal belang;
d) met een beperkte biologische waarde : milieu gekenmerkt door de aanwezigheid van types van natuurlijke habitats en/of soorten met een communautair belang in een staat van gevorderde beschadiging waar desondanks een potentieel blijft bestaan, of door de afwezigheid van die habitats en soorten;
[1 12° G.V.E. : grootvee-eenheid in de zin van bijlage V van Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling "(ELFPO)".]1
----------
(1)<BWG 2014-04-30/08, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 21-06-2014>
Afdeling 2. - Beheerseenheidstypes
Art.2. De beheerseenheden die door de Regering in het aanwijzingsbesluit afgebakend zouden kunnen worden krachtens artikel 26, § 1, tweede lid, 6°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, hierna de wet van 12 juli 1973 genoemd, zijn de volgende :
1° de beheerseenheid " Aquatische milieus ", hierna " UG 1 " genoemd, bestaat uit aquatische milieus met lopend of stilstaand water en uit vochtige gebieden.
Ze herbergt of kan minstens één van de volgende natuurlijke habitats en soorten herbergen :
a) oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea (3130);
b) kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties (3140);
c) van nature eutrofe watervlakken met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (3150);
d) dystrofe natuurlijke meren en poelen (3160);
e) oevervegetaties, rietvelden en magnocaricion (grote zeggen) in verband gebracht met de watervlakken;
f) habitats van de drijvende waterweegbree (1831);
g) rivieren van het Ranunculion fluitantis (3260);
h) rivieren met slikoevers (3270);
i) Kalktufbronnen (7220*);
j) habitats voor de voortplanting, de overwintering, de rust en/of het voeden van een regelmatige populatie van Roodkeelduikers (A001), Parelduikers (A002), Grote roerdompen (A021), Woudaapjes (A022), Kwakken (A023), Kleine zilverreigers (A026), Grote zilverreigers (A027), Purperreigers (A029), Zwarte Ooievaars (A030), Lepelaars (A034), Kleine zwanen (A037), Wilde zwanen (A038), Wintertalingen (A052), Zomertalingen (A055), Zaagbekken (A068), Bruine kiekendieven (A081), Visarends (A094), Porseleinhoentjes (A119), Steltkluten (A131), Kluten (A132), Kemphanen (A151), Watersnippen (A153), Bosruiters (A166), Zwartkopmeeuwen (A176), Visdiefjes (A193), Dwergsternen (A195), Witwangsternen (A196), Zwarte sternen (A197), Europese ijsvogels (A229), Blauwborstjes (A272), Snorren (A292), Rietzangers (A295), Grote karekieten (A298);
k) habitats voor de voortplanting, de overwintering en/of het voeden van een regelmatige populatie van Zeggekorfslakken (1016), Rivierparelmosselen (1029), Bataafse stroommosselen (1032), Bronslibellen (1041), Mercuurwaterjuffers (1044), Beekprikken (1096), Rivierlampreien (1099), Atlantische zalmen (1106), Bittervoornen (1134), Kamsalamanders (1166), Meervleermuizen (1318), Europese visotters (1355);
2° de beheerseenheid " Prioritaire open milieus ", hierna " UG 2 " genoemd, bestaat uit open natuurlijke habitats, vochtige of droge, met een uitzonderlijke biologische waarde, een grote biologische waarde of een biologische waarde.
Ze herbergt of kan minstens één van de volgende natuurlijke habitats en soorten herbergen :
a) alkalisch laagveen (7230);
b) actief hoogveen (7110*);
c) aangetast hoogveen (7120);
d) overgangsveen (7140);
e) slenken in veengronden (7150);
f) oligotrofe vochtige graslanden (6410);
g) vochtig maaiweiden met een biologische waarde;
h) vochtige weilanden met een biologische waarde;
i) kalkminnend of basifiel grasland op rotsbodem behorend tot het Alysso-Sedion albi (6110*);
j) droge half-natuurlijke graslanden en struikvormende-facies op kalkhoudende bodems (6210*);
k) juniperus communis-formaties kalkgrasland (5130);
l) magere weiden op kalkminnende bodem (Galio-Trifolietum);
m) voedselrijke ruigten (6430);
n) magnocaricion;
o) grasland en veen op zinkhoudende bodem (6130);
p) heischrale graslanden (6230);
q) magere graslanden op kiezelhoudende grond (Festuco-Cynosuretum);
r) vochtige heide (4010);
s) droge heide (4030);
t) grasland met grillig gebogen bentgras;
u) niet voor publiek opengestelde grotten (8310);
v) kiezelhoudende puinhellingen (8110);
w) weinig tot middelmatig bemeste submontane maaiweiden (6511);
x) weinig bemeste submontane maaiweiden (6512);
y) weinig bemeste maaiweiden in gebergte (6521, 6522);
z) open grasland met Corynephorus - en Agrostis -soorten op landduinen (2330);
aa) Midden-Europese kiezelpuinhellingen van hooggelegen gebieden (8150);
bb) vochtig hooiland met een biologische waarde;
cc) habitats van het Trichomanes radicant (1421);
dd) habitats voor de voortplanting, de overwintering, de rust en/of het voeden van een regelmatige populatie van Bechsteins vleermuizen (1323), Meervleermuizen (1318), Ingekorven vleermuizen (1321), Vale vleermuizen (1324), Hoefijzerneuzen (1304), Kleine hoefijzerneuzen (1303) en Mopsvleermuizen (1308);
k) habitats voor de voortplanting en het voeden van een regelmatige populatie van Wespendieven (A072), Zwarte wouwen (A073), Rode wouwen (A074), Kornhoenen (A107), Slechtvalken, Oehoes (A215), Kwartelkoningen (A122), Nachtzwaluwen (A224), Draaihalzen (A233), Boomleeuweriken (A246), Paapjes (A275), Tapuiten (A277), Grauwe klauwieren (A338), Klapeksters (A340), Roodkopklauwieren (A341), Kraanvogels (A127), Goudplevieren (A140), Watersnippen (A153), Velduilen (A222), Nachtzwaluwen (A224), Blauwe vuurvlinders (4038), Grote vuurvlinders (1060), Zeggekorfslakken (1016), Kamsalamanders (1166), Grote zilverreigers (A027), Zwarte ooievaars (A030), Blauwborstjes (A272), Rietzangers (A295), Bosrandspinners (1074), Geel schorpioenmos (1393), Groenknolorchis (1903), Bruine kiekendiefjes (A081), Blauwe kiekendiefjes (A082), Grauwe kiekendiefjes (A084), Porseleinhoenen (A119);
3° de beheerseenheid " Weiland habitats van soorten ", hierna " UG 3 " genoemd, bestaat uit weiland dat een belangrijke rol vervult om de connectiviteit in de Natura 2000-locaties te garanderen of als gebied voor de voortplanting, de overwintering, de rust of het voeden van soorten van communautair belang.
De " UG 3 " herbergt of kan minstens één van de habitats herbergen voor de voortplanting, de overwintering, de rust en/of het voeden van een regelmatige populatie van volgende kwetsbare soorten van communautair belang : Kleine hoefijzerneuzen (1303), Grote hoefijzerneuzen (1304), Mopsvleermuizen (1308), Ingekorven vleermuizen (1321), Watersnippen (A153), Grauwe klauwieren (A338), Klapeksters (A340), Roodkopklauwieren (A341), Kamsalamanders (1166);
4° de beheerseenheid " Extensieve stroken ", hierna " UG 4 " genoemd, bestaat uit stroken gelegen :
a) of langs waterlopen in weiland habitats van soorten of kwetsbare verbindingsweiden voor Rivierparelmosselen (1029) of Bataafse stroommosselen (1032); ze zijn twaalf meter breed;
b) of langs/in weiden omschreven in artikel 2, 5°, c);
c) of langs waterlopen en watervlakken in teelten; de breedte van die stroken zal worden vastgelegd naar aanleiding van de bijzondere opmerkingen die tijdens het openbaar onderzoek uitgebracht worden.
De " UG 4 " herbergt of kan minstens één van de volgende habitats van soorten herbergen :
a) habitats voor de voortplanting, de overwintering, de rust en/of het voeden van een regelmatige populatie van Kleine hoefijzerneuzen (1303), Grote hoefijzerneuzen (1304), Mopsvleermuizen (1308), Ingekorven vleermuizen (1321), Kamsalamanders (1166), Watersnippen (A153), Grauwe klauwieren (A338), Klapeksters (A340), Roodkopklauwieren (A341), Grote zilverreigers (A027), Zwarte ooievaars (A030), Wespendieven (A072), Zwarte wouwen (A073), Rode wouwen (A074), Blauwe kiekendiefjes (A082), Kwartelkoningen, Bechsteins vleermuizen (1323), Vale vleermuizen (1324), Morinelplevieren (A139), Smellekens (A098);
b) habitats voor de nestbouw en/of het voeden van Grauwe kiekendieven (A085);
5° de beheerseenheid " Verbindingsweiden ", hierna " UG 5 " genoemd, bestaat uit :
a) of intensief weiland met een beperkte biologische waarde maar dat belangrijk is om de connectiviteit in de Natura 2000-locaties te garanderen;
b) of secundaire gebieden voor de voortplanting of het voeden van bepaalde soorten;
c) of biologisch waardevolle weiden als habitats van soorten, ingedeeld in die beheerseenheid naar aanleiding van de bijzondere opmerkingen die tijdens het openbaar onderzoek uitgebracht worden.
De " UG 5 " herbergt of kan minstens één van de habitats herbergen voor de voortplanting, de overwintering, de rust en/of het voeden van een regelmatige populatie van Grote zilverreigers (A027), Zwarte ooievaars (A030), Wespendieven (A072), Zwarte wouwen (A073), Rode wouwen (A074), Blauwe kiekendiefjes (A082), Kwartelkoningen, Kleine hoefijzerneuzen (1303), Grote hoefijzerneuzen (1304), Mopsvleermuizen (1308), Ingekorven vleermuizen (1321), Watersnippen (A153), Grauwe klauwieren (A338), Klapeksters (A340), Roodkopklauwieren (A341), Kamsalamanders (1166);
6° de beheerseenheid " Prioritaire bossen ", hierna " UG 6 " genoemd, bestaat uit bepaalde types van natuurlijke boshabitats met een uitzonderlijke biologische waarde, een grote biologische waarde of een biologische waarde.
Ze herbergt of kan minstens één van de volgende natuurlijke habitats en soorten herbergen :
a) ravijn- en hellingbossen (9180*);
b) veenachtige berkenbossen (91D0*);
c) bijzonder zeldzame en op schaal van de locatie verspreide bestanddelen van habitats (eiken-haagbeukenbossen en vochtige eiken-berkenbossen (9160, 9190), thermofiele bossen van de Quercion pubescentis en van de Antherico-Carpinetum, moerassige bossen);
d) habitats de voortplanting en het voeden van een regelmatige populatie van Zwarte spechten (A236), Middelste bonte spechten (A238), Kleine groene spechten (A234), Hazelhoenen (A104), Wespendieven (A072), Zwarte ooievaars (A030), Bosvleermuizen (Bechsteins vleermuizen (1323) en Ingekorven vleermuizen (1321), Vale vleermuizen (1324), Grote hoefijzerneuzen (1304), Kleine hoefijzerneuzen (1303), Mopsvleermuizen (1308), Vliegende herten (1083), Zeggekorfslakken (1016));
7° de beheerseenheid " Alluviale prioritaire bossen ", hierna " UG 7 " genoemd, bestaat uit alluviale of vochtige bossen.
Ze herbergt of kan minstens één van de volgende natuurlijke habitats en soorten herbergen :
a) alluviale bossen (91E0*, 91F0);
b) climax-eikenbossen op alluviale terrassen (9160, 9190);
c) moerasbossen;
d) zeldzame en op schaal van de locatie verspreide bestanddelen van habitats (eiken-haagbeukenbossen en vochtige eiken-berkenbossen (9160, 9190), thermofiele bossen van de Quercion pubescentis en van de Antherico-Carpinetum);
e) habitats voor de voortplanting en het voeden van een regelmatige populatie van Zwarte spechten (A236), Middelste bonte spechten (A238), Kleine groene spechten (A234), Hazelhoenen (A104), Wespendieven (A072), Zwarte ooievaars (A030), Bosvleermuizen (Bechsteins vleermuizen (1323) en Ingekorven vleermuizen (1321), Vale vleermuizen (1324), Grote hoefijzerneuzen (1304), Kleine hoefijzerneuzen (1303), Mopsvleermuizen (1308), Vliegende herten (1083), Zeggekorfslakken (1016));
8° de beheerseenheid " Inheemse bossen met een grote biologische waarde ", hierna " UG 8 " genoemd, bestaat uit loofbossen met een grote biologische waarde.
Ze herbergt of kan minstens één van de volgende natuurlijke habitats en soorten herbergen :
a) veldbies-beukenbossen (9110);
b) bossen van de meta-climax van de zuurminnende Atlantische beukenbossen (9120);
c) bossen van de meta-climax van de neutrofiele beukenbossen (9130);
d) bossen van de meta-climax van de kalkminnende beukenbossen (9150);
e) bossen van de meta-climax van de droge climax-eiekenbossen (9160);
f) thermofiele climax-bossen;
g) bossen van de meta-climax van de vochtige zuurminnende eiken-berkenbossen (9190);
h) bossen van de meta-climax van de vochtige eiken-haagbeukenbos (9160);
i) habitats voor de voortplanting en het voeden van een regelmatige populatie van Zwarte spechten (A236), Middelste bonte spechten (A238), Kleine groene spechten (A234), Hazelhoenen (A104), Wespendieven (A072), Zwarte ooievaars (A030), Bosvleermuizen (Bechsteins vleermuizen (1323) en Ingekorven vleermuizen (1321), Vale vleermuizen (1324), Grote hoefijzerneuzen (1304), Kleine hoefijzerneuzen (1303), Mopsvleermuizen (1308), Vliegende herten (1083);
9° de beheerseenheid " Bossen habitats van soorten ", hierna " UG 9 " genoemd, bestaat uit bossen die bepaalde soorten herbergen.
Ze herbergt of kan minstens één van de volgende natuurlijke habitats en soorten herbergen :
a) inheemse loofbossen (geen habitat van communautair belang) van de evolutieve reeks van het veldbies-beukenbos;
b) habitats voor de voortplanting en het voeden van een regelmatige populatie van Zwarte spechten (A236), Middelste bonte spechten (A238), Kleine groene spechten (A234), Hazelhoenen (A104), Wespendieven (A072), Zwarte ooievaars (A030), Bosvleermuizen (Bechsteins vleermuizen (1323) en Ingekorven vleermuizen (1321), Vale vleermuizen (1324), Grote hoefijzerneuzen (1304), Kleine hoefijzerneuzen (1303), Mopsvleermuizen (1308), Vliegende herten (1083);
10° de beheerseenheid " Niet inheemse verbindingsbossen ", hierna " UG 10 " genoemd, bestaat uit bossen met niet inheemse bomen (naald- of loofbomen) die soorten herbergen of een rol inzake connectiviteit vervullen.
Ze herbergt of kan minstens één van de volgende natuurlijke habitats en soorten herbergen :
a) opstanden van exotische soorten (naald- of loofbomen);
b) habitats voor de voortplanting en het voeden van een regelmatige populatie van Zwarte ooievaars (A030), Wespendieven (A072), Ruigpootuilen (A223), Zwarte spechten (A236);
11° de beheerseenheid " Teeltgronden en antropogene elementen ", hierna " UG 11 " genoemd, bestaat uit teelten en antropogene elementen (wegen, gebouwen, ...) die door bepaalde soorten gebruikt worden.
Ze herbergt of kan minstens één van de volgende habitats van soorten herbergen :
a) habitats voor het voeden van Kleine hoefijzerneuzen (1303), Grote hoefijzerneuzen (1304), Mopsvleermuizen (1308), Ingekorven vleermuizen (1321), Bechsteins vleermuizen (1323), Vale vleermuizen (1324), Morinelplevieren (A139), Wespendieven (A072), Zwarte wouwen (A073), Rode wouwen (A074), Blauwe kiekendiefjes (A082), Smellekens (A098), Grauwe klauwieren (A338) en Klapeksters (A340);
b) habitats voor de nestbouw en/of het voeden van Grauwe kiekendieven (A085);
12° de beheerseenheid in overdruk " Rivierparelmossel en Bataafse stroommosselen ", hierna " UG S1 " genoemd, herbergt of kan minstens één van de aquatische en oeverhabitats herbergen voor de voortplanting en het voeden van een regelmatige populatie van Rivierparelmosselen (1029) of Bataafse stroommosselen (1032);
12° de beheerseenheid in overdruk " Moerasparelmoervlinder ", hierna " UG S2 " genoemd, herbergt of kan minstens één van de open of boshabitats herbergen voor de voortplanting en het voeden van een regelmatige populatie van Moerasparelmoervlinders (1065);
14° de beheerseenheid " Gebieden onder beschermingsstatuut ", hierna " UG temp 1 " genoemd, bestaat uit gebieden onder beschermingsstatuut genomen krachtens de wet van 12 juli 1973, namelijk :
a) natuurreservaten opgericht krachtens de artikelen 6 en 7 tot 19 van de wet van 12 juli 1973;
b) bosreservaten opgericht krachtens de artikelen 6 en 20 tot 21 van de wet van 12 juli 1973;
c) ondergrondse holtes van wetenschappelijk belang opgericht krachtens artikel 6, derde lid, van de wet van 12 juli 1973;
d) biologisch waardevolle vochtige gebieden opgericht krachtens artikel 6, derde lid, van de wet van 12 juli 1973;
15° de beheerseenheid " Gebieden beheerd door de overheid ", hierna " UG temp 2 " genoemd, bestaat voornamelijk uit bosgebieden die door de overheid beheerd worden;
16° de beheerseenheid " Veldbies-beukenbossen en andere niet-gedifferentieerde loofsoorten ", hierna " UG temp 3 " genoemd, bestaat uit minstens één van de volgende natuurlijke habitats en soorten :
a) veldbies-beukenbossen (9110);
b) inheemse loofbossen (NHIC) van de evolutieve reeks van het veldbies-beukenbos;
c) habitats voor de voortplanting, de overwintering, de rust en/of het voeden van een regelmatige populatie van Zwarte spechten (A236), Middelste bonte spechten (A238), Kleine groene spechten (A234), Hazelhoenen (A104), Wespendieven (A072), Zwarte ooievaars (A030), Vliegende herten (1083), Bosvleermuizen (Bechsteins vleermuizen (1323) en Ingekorven vleermuizen (1321), Vale vleermuizen (1324), Kleine hoefijzerneuzen (1303), Grote hoefijzerneuzen (1304), Mopsvleermuizen (1308).
Afdeling 3. - Lijst van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die in elke beheerseenheid toepasselijk zijn
Art.3. In de " UG 1 " (beheerseenheid " Aquatische milieus ") :
1° zijn verboden :
a) wijzigingen van het bodemreliëf. Dit geldt niet voor ophogingen;
b) de gehele of gedeeltelijke aanvulling van poelen, watervlakken, dode armen, vochtige depressies (met inbegrip van het baggerings- of ruimingsmateriaal);
2° de toestemming van de directeur wordt geëist voor :
a) elke transformatie of verrijking met niet-inheemse soorten;
b) elke introductie van vissen in de watervlakken die niet onder de wet op de riviervisserij van 1 juli 1954 vallen;
3° een voorafgaande kennisgeving aan de directeur wordt geëist voor :
a) de uitvoering van gewone ruimings-, onderhouds- en herstelwerken op de waterlopen en in alle oppervlaktewateren van de locatie, behalve als een beheersplan in die werken voorziet;
b) elke aanplanting of heraanplanting van bomen of struiken. Die maatregel geldt niet voor de heraanplanting van populieren op minimum zeven meter van elkaar.
Art.4.In de " UG 2 " (beheerseenheid " Prioritaire open milieus ") :
1° zijn verboden :
a) [1 behalve wanneer deze handelingen bedoeld zijn in een beheersplan]1 het opslaan, het strooien van elk grondverbeteringsmiddel en van elke minerale of organische meststof, met name mest, drek, gier, compost, zuiveringsslib, slijk uit septische putten;
b) overzaaiing op weilanden, behalve punctuele en gelokaliseerde werken tot herstel van schade veroorzaakt door wilde zwijnen;
c) [1 behalve in geval van een wei met een lage last of andere geschikte beheersvoorwaarde, bedoeld bij een beheersplan, elke begrazing en elk maaien tussen 1 november en 15 juni;]1
d) wijzigingen van het bodemreliëf. Dit geldt niet voor ophogingen;
e) maaien zonder behoud van ongemaaide stroken die minstens vijf percent van de totaaloppervlakte van het perceel vertegenwoordigen. Daar waar waterlopen, hagen, rijen bomen zijn, worden die stroken langs die elementen behouden;
2° de toestemming van de directeur wordt geëist voor veevoeding :
3° een voorafgaande kennisgeving aan de directeur wordt geëist voor :
a) overzaaiing op weilanden in het geval van punctuele en gelokaliseerde werken tot herstel van schade veroorzaakt door wilde zwijnen;
b) elke aanplanting of heraanplanting van bomen of struiken. Die maatregel geldt niet voor de heraanplanting van populieren op minimum zeven meter van elkaar.
----------
(1)<BWG 2014-04-30/08, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 21-06-2014>
Art.5.[1 § 1.]1 In de " UG 3 " (beheerseenheid " Weiland habitats van soorten ") :
1° zijn verboden :
a) het gebruik van minerale meststoffen;
b) weiden en maaien tussen 1 november en 15 juni, behalve wanneer een beheersplan in die handelingen voorziet;
2° de toestemming van de directeur wordt geëist voor :
a) [1 a) behalve wanneer deze handelingen bedoeld zijn in een beheersplan, het aanbrengen van organische meststoffen behalve tussen 15 juni tot 15 augustus;]1
b) overzaaiing op weilanden, behalve punctuele en gelokaliseerde werken tot herstel van schade veroorzaakt door wilde zwijnen;
c) maaien zonder behoud van ongemaaide stroken die minstens vijf percent van de totaaloppervlakte van het perceel vertegenwoordigen. Daar waar waterlopen, hagen, rijen bomen zijn, worden die stroken langs die elementen behouden;
d) wijzigingen van het bodemreliëf. Dit geldt niet voor ophogingen;
e) veevoeding;
3° de directeur wordt vooraf in kennis gesteld van elke aanplanting of heraanplanting van bomen of struiken. Die maatregel geldt niet voor de heraanplanting van populieren op minimum zeven meter van elkaar.
[1 § 2. Paragraaf 1, eerste lid, 1°, b), is niet van toepassing in geval van voorafgaande kennisgeving. In dit geval, worden de verboden en preventieve maatregelen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, b), vervangen door de volgende verboden :
1° een momentane bezetting per hectare die hoger is dan vier G.V.E.;
2° een jaarlijkse gemiddelde bezetting per hectare die hoger is dan een G.V.E.;
3° elk maaien, elk verwijderen van koeiendrek en elk slechten van molshopen tussen 15 april en 1 oktober.
De voorafgaande kennisgeving bedoeld in het eerste lid wordt verricht door de bezitter van het perceel, hetzij :
1° door middel van oppervlakteaangifte in de zin van artikel 1, 11°, van het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012 betreffende de vergoedingen en toelagen toegekend in de Natura 2000-locaties en in de sites die in aanmerking komen voor het Natura 2000-net en in de ecologische hoofdstructuur;
2° voor de personen die geen oppervlakteaangifte aangeven, bij de bevoegde Buitendirectie van het Departement Natuur en Bossen middels een aangetekend schrijven of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de verzending wordt verleent, waarbij het weerhouden bestek wordt vermeld.]1
----------
(1)<BWG 2014-04-30/08, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 21-06-2014>
Art.6.In de " UG 4 " (beheerseenheid " Extensieve stroken ") :
1° zijn verboden :
a) elke bemesting, bodemverbetering, veevoeding, opslag;
b) weiden en maaien tussen 1 november en 15 juli. Indien er tijdens de toegelaten periode geweid en gemaaid wordt, [1 wordt een schuilstrook van minstens 2 meter breed bij elke maaibeurt niet gemaaid]1.
2° wordt de toestemming van de directeur geëist :
a) voor elke overschakeling op teelt;
b) vooraleer te ploegen, te eggen, te frezen en in te zaaien, behalve voor de eerste aanleg van de extensieve strook;
c) om in te spelen op een modderstroom of een afzetting over een breedte van meer dan 10 cm;
3° wordt de directeur vooraf in kennis gesteld van elke aanplanting van bomen of struiken.
----------
(1)<BWG 2014-04-30/08, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 21-06-2014>
Art.7. In de " UG 5 " (beheerseenheid " Verbindingsweiden ") wordt de directeur vooraf in kennis gesteld van elke aanplanting van bomen of struiken.
Art.8. In de " UG 6 " (beheerseenheid " Prioritaire bossen ") :
1° zijn verboden :
a) elke transformatie of verrijking met niet-inheemse soorten;
b) het opslaan, het strooien van elk grondverbeteringsmiddel en elke minerale of organische meststof, met name mest, drek, gier, aalt, compost, zuiveringsslib, slijk uit septische putten;
c) wijzigingen van het bodemreliëf. Dit geldt niet voor ophogingen;
d) de aanleg van wildakkers waarbij de grond bewerkt moet worden;
2° de toestemming van de directeur wordt geëist voor elke kap van levende of dode bomen van inheemse soort, behalve levende bomen met een hoge unitaire economische waarde en behalve de tussenkomsten wegens openbare veiligheid (langs grote wegen, wegen, paden, spoorwegen, stroom- en gasleidingen);
3° de directeur wordt vooraf in kennis gesteld van elke kap van levende bomen van inheemse soort met een hoge unitaire economische waarde.
Art.9.In de " UG 7 " (beheerseenheid " Alluviale prioritaire bossen ") :
1° zijn verboden :
a) elke transformatie of verrijking met niet-inheemse soorten;
b) het opslaan, het strooien van elk grondverbeteringsmiddel en elke minerale of organische meststof, met name mest, drek, gier, aalt, compost, zuiveringsslib, slijk uit septische putten;
c) wijzigingen van het bodemreliëf. Dit geldt niet voor ophogingen;
d) de aanleg van wildakkers waarbij de grond bewerkt moet worden;
2° de toestemming van de directeur wordt geëist voor :
a) kaalslagen en voor elke inzameling van dood hout of dode bomen, behalve [1 de selectieve kap van cultivars van populieren gevold door overplanting en]1 de tussenkomsten wegens openbare veiligheid (langs grote wegen, wegen, paden, spoorwegen, stroom- en gasleidingen);
b) het ontstronken en het vernietigen van kapafval (vermalen met tolbrekers, branden, uitvoer), behalve het vermalen met tolbrekers op de lijnen van de aanplantingen.
----------
(1)<BWG 2014-04-30/08, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 21-06-2014>
Art.10. In de " UG 8 " (beheerseenheid " Inheemse bossen met een grote biologische waarde ") :
1° zijn de wijzigingen van het bodemreliëf verboden. Dit geldt niet voor ophogingen;
2° de toestemming van de directeur wordt geëist voor :
a) elke transformatie of verrijking met niet-inheemse soorten;
b) het opslaan, het strooien van elk grondverbeteringsmiddel en elke minerale of organische meststof, met name mest, drek, gier, aalt, compost, zuiveringsslib, slijk uit septische putten;
c) het ontstronken en het vernietigen van kapafval (vermalen met tolbrekers, afbranden, uitvoer), behalve het vermalen met tolbrekers op de lijnen van de aanplantingen;
d) de aanleg van wildakkers waarbij de grond bewerkt moet worden.
Art.11. In de " UG 9 " (beheerseenheid " Bossen habitats van soorten ") :
1° wordt de toestemming van de directeur geëist voor :
a) het opslaan, het strooien van elk grondverbeteringsmiddel en elke minerale of organische meststof, met name mest, drek, gier, compost, zuiveringsslib, slijk uit septische putten;
b) het ontstronken en het vernietigen van kapafval (vermalen met tolbrekers, afbranden, uitvoer), behalve het vermalen met tolbrekers op de lijnen van de aanplantingen;
2° wordt een voorafgaande kennisgeving aan de directeur geëist voor :
a) elke transformatie of verrijking met niet-inheemse soorten;
b) de aanleg van wildakkers waarbij de grond bewerkt moet worden.
Art.12. In de " UG 10 " (beheerseenheid " Niet inheemse verbindingsbossen ") wordt de voorafgaande kennisgeving aan de directeur geëist voor :
a) het opslaan, het strooien van elk grondverbeteringsmiddel en van elke minerale of organische meststof, met name mest, drek, gier, compost, zuiveringsslib, slijk uit septische putten;
b) de aanleg van wildakkers waarbij de grond bewerkt moet worden.
Art.13. In de " UG S1 " (beheerseenheid in overdruk " Rivierparelmossel en Bataafse stroommossel ") wordt de toestemming van de directeur geëist voor de uitvoering van gewone ruimings-, onderhouds- en herstelwerken op de waterlopen en in alle oppervlaktewateren van de locatie, behalve als een beheersplan in die werken voorziet.
Art.14. In de " UG S2 " (beheerseenheid in overdruk " Moerasparelmoervlinder ") wordt de toestemming van de directeur geëist om te maaien, struikgewas te verwijderen of met tolbrekers te vermalen, behalve als een beheersplan in die handelingen voorziet.
Art.15. In de buiten bossen gelegen " UG temp 1 " (beheerseenheid " Gebieden onder beschermingsstatuut ") en " UG temp 2 " (beheerseenheid " Gebieden met openbaar beheer ") zijn de verbodsmaatregelen en de in artikel 4 opgesomde maatregelen van de " UG 2 " toepasselijk.
In de binnen bossen gelegen " UG temp 1 " (beheerseenheid " Gebieden onder beschermingsstatuut ") en " UG temp 2 " (beheerseenheid " Gebieden met openbaar beheer "), alsook in de " UG temp 3 ", zijn de verbodsmaatregelen en de in artikel 10 opgesomde maatregelen van de " UG 8 " toepasselijk.
Afdeling 4. - Slotbepalingen
Art.16. De Minister bevoegd voor het Natuurbehoud is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 17. Dit besluit is niet toepasselijk op de Natura 2000-locaties die op 30 april 2009 werden aangewezen.