10 FEBRUARI 2011. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de monitoring van, de rapportage over en de verificatie van emissies en tonkilometergegevens van luchtvaartactiviteiten
HOOFDSTUK I. - Algemeenheden
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 1
Afdeling 2. - Definities
Art. 2
Afdeling 3. - Algemene beginselen betreffende de monitoring en de rapportage
Art. 3
HOOFDSTUK II. - Emissies
Afdeling 1. - Grenzen en volledigheid
Art. 4
Afdeling 2. - Bepaling van de emissies
Art. 5
Afdeling 3. - Kleine emittenten
Art. 6
Afdeling 4. - Monitoringplan voor emissies
Art. 7-11
Afdeling 5. - Jaarlijks emissieverslag
Art. 12-14
HOOFDSTUK III. - Tonkilometergegevens
Afdeling 1. - Grenzen en volledigheid
Art. 15
Afdeling 2. - Berekening van tonkilometergegevens
Art. 16
Afdeling 3. - Monitoringplan voor gegevens betreffende tonkilometergegevens
Art. 17-20
Afdeling 4. - Rapportage van tonkilometergegevens
Art. 21-23
HOOFDSTUK IV. - Bewaring van de gegevens
Art. 24-25
HOOFDSTUK V. - Controle
Afdeling 1. - Verzameling en verwerking van gegevens
Art. 26
Afdeling 2. - Controlesysteem
Art. 27-28
Afdeling 3. - Controleactiviteiten
Onderafdeling 1. - Beginsel
Art. 29
Onderafdeling 2. - Procedures en verantwoordelijkheden
Art. 30-31
Onderafdeling 3. - Kwaliteitsborging
Art. 32
Onderafdeling 4. - Toetsing en validatie van gegevens
Art. 33
Onderafdeling 5. - Uitbestede processen
Art. 34
Onderafdeling 6. - Correcties en bijsturingsmaatregelen
Art. 35
Onderafdeling 7. - Registers en documentatie
Art. 36
HOOFDSTUK VI. - Verificatie
Afdeling 1. - Algemene beginselen
Art. 37-38
Afdeling 2. - Verificatiemethodiek
Art. 39-46
Afdeling 3. - Procedure
Art. 47-50
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
HOOFDSTUK I. - Algemeenheden
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de bewaking van, de rapportage over en de verificatie van emissies, enerzijds, en op tonkilometergegevens, anderzijds, i.v.m. de door vliegtuigexploitanten uitgevoerde luchtvaartactiviteiten waarvoor het Gewest verantwoordelijk is.
Afdeling 2. - Definities
Art.2. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "luchtvaartactiviteiten" : de luchtvaartactiviteiten bedoeld in bijlage 1/1 bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot opstelling van de lijst van de installaties en activiteiten die gespecificeerde broeikasgassen uitstoten en tot bepaling van de gespecificeerde broeikasgassen bedoeld in het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto, hierna" besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006" genoemd;
2° "Agentschap" : het "Agence wallonne de l'Air et du Climat" (Waals Agentschap voor Lucht en Klimaat);
3° "emissiebron" : een luchtvaartuig :
4° "bronstroom" : een specifiek brandstoftype, specifieke grondstof of specifiek product waarvan het verbruik of de productie aanleiding geeft tot emissies van relevante broeikasgassen uit een of meer emissiebronnen;
5° "monitoringmethodiek" : het geheel van methoden dat door vliegtuigexploitant wordt gebruikt om de emissies van een luchtvaartactiviteit te bepalen;
6° "monitoringplan" : een gedetailleerde, volledige en transparante documentatie over de monitoringmethodiek voor een specifieke vliegtuigexploitant, met inbegrip van documentatie over de activiteiten inzake verzameling en verwerking van gegevens, en het systeem om de juistheid daarvan te controleren;
7° "niveau" : een specifiek element van een methodiek ter bepaling van activiteitsgegevens, emissiefactoren, jaarlijkse emissie, jaargemiddelde van de emissie-uurwaarden en oxidatie- of conversiefactoren, alsook de lading ;
8° "jaarlijks" : betreffende een tijdvak dat een kalenderjaar van 1 januari tot en met 31 december bestrijkt;
9° "verslagperiode" : een kalenderjaar gedurende hetwelk de monitoring en rapportage van emissies of tonkilometergegevens moeten plaatsvinden;
10° "handelsperiode" : de periodes bedoeld in artikel 12/3 van het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto, hierna "besluit van de Waalse Regering van 10 november 2004" genoemd;
11° "verbrandingsemissies" : de uitstoot van broeikasgassen die plaatsvindt bij de exotherme reactie van een brandstof met zuurstof;
12° "inherent CO2" : CO2 dat deel uitmaakt van een brandstof;
13° "conservatief" : gebaseerd op een nader omschreven reeks aannames die garanderen dat de jaarlijkse emissies niet worden onderschat;
14° "partij" : een op representatieve wijze bemonsterde en gekarakteriseerde hoeveelheid brandstof of materiaal die hetzij in één keer, hetzij continu gedurende een bepaald tijdsverloop wordt overgebracht;
15° "commercieel verhandelbare brandstoffen" : brandstoffen met een gespecificeerde samenstelling die regelmatig en vrij worden verhandeld, voor zover de partij in kwestie tussen economisch autonome entiteiten werd verhandeld, met inbegrip van alle commercieel verkrijgbare standaardbrandstoffen, aardgas, lichte en zware stookolie, steenkool en petroleumcokes;
16° "commercieel verhandelbare materialen" : materialen met een vaste samenstelling die regelmatig en vrij worden verhandeld, voor zover de partij in kwestie tussen economisch autonome entiteiten werd verhandeld;
17° "commercieel verhandelbare standaardbrandstof" : de internationaal gestandaardiseerde commercieel verhandelbare brandstoffen waarvoor het 95 %-betrouwbaarheidsinterval van de gespecificeerde calorische waarde ten hoogste + 1 % bedraagt, met name gasolie, lichte stookolie, benzine, lampolie, kerosine, ethaan, propaan, butaan, vliegtuigkerosine (JET A1 of JET A), vliegtuigbenzine van het type JET B en vliegtuigbenzine van het type "AvGas";
18° "nauwkeurigheid" : de mate van overeenstemming tussen het resultaat van een meting en de echte waarde van een bepaalde grootheid (of een referentiewaarde die met behulp van internationaal aanvaarde en traceerbare kalibratiematerialen en standaardmethoden empirisch is bepaald), rekening houdend met zowel toevals- als systematische factoren;
19° "onzekerheid" : een parameter, gerelateerd aan het resultaat van de bepaling van een grootheid, die de spreiding karakteriseert van de waarden die redelijkerwijs kunnen worden toegekend aan die bepaalde grootheid met inbegrip van de effecten van zowel systematische als toevalsfactoren, die wordt uitgedrukt als een percentage en die een betrouwbaarheidsinterval rond de gemiddelde waarde beschrijft dat 95 % van de geschatte waarden omvat, rekening houdend met de eventuele asymmetrie van de verdeling van die waarden;
20° "rekenkundig gemiddelde" : de som van alle waarden van een bepaalde reeks, gedeeld door het aantal elementen van de reeks;
21° "meting" : een reeks handelingen die ten doel heeft de waarde van een grootheid te bepalen;
22° "meetinstrument" : een apparaat bestemd voor het verrichten van metingen, hetzij alleen, hetzij in combinatie met een of meer andere apparaten;
23° "meetsysteem" : een volledige reeks bij elkaar behorende meetinstrumenten en andere apparatuur, bijvoorbeeld bemonsterings- en gegevensverwerkingsapparatuur, gebruikt voor de bepaling van variabelen zoals de activiteitsgegevens, het koolstofgehalte, de calorische waarde of de emissiefactor van CO2-emissies;
24° "kalibratie" : de reeks handelingen waarbij onder gespecificeerde voorwaarden het verband wordt vastgesteld tussen de waarden die worden aangegeven door een meetinstrument of meetsysteem, of de waarden belichaamd in een materiële maatstaf of een referentiemateriaal, en de overeenkomstige waarden welke een grootheid aanneemt in een referentiestandaard;
25° "continue emissiemeting" : een reeks handelingen die ten doel heeft de waarde van een grootheid te bepalen door middel van periodieke metingen (meerdere per uur), waarbij hetzij in situ metingen in de schoorsteen, hetzij een extractieprocedure met een nabij de schoorsteen aangebracht meetinstrument worden gebruikt; hieronder vallen niet de methoden die gebaseerd zijn op metingen aan monsters die individueel aan de schoorsteen worden onttrokken;
26° "standaardomstandigheden" : een temperatuur van 273,15 K (d.w.z. 0 °C) en een druk van 101325 Pa ter bepaling van een kubieke meter normaal (Nm3);
27° "onredelijke kosten" : kosten van een maatregel die niet in verhouding staan tot de totale baten daarvan, zoals bepaald door het Agentschap. Wat de keuze van de niveaus betreft, kan de waarde van de emissierechten overeenstemmend met een verhoging van de nauwkeurigheid als drempelwaarde worden gehanteerd.
Voor maatregelen die de kwaliteit van de emissierapportage verhogen maar geen directe impact op de nauwkeurigheid hebben, kunnen kosten die een indicatieve drempelwaarde van 1 % van de gemiddelde waarde van de voor de voorgaande handelsperiode gerapporteerde en beschikbare emissiegegevens overschrijden, als onredelijke kosten worden aangemerkt. Voor vliegtuigexploitanten waarvoor dergelijke historische gegevens ontbreken, worden gegevens van representatieve vliegtuigexploitanten die dezelfde of vergelijkbare activiteiten ontplooien als referentie gebruikt en overeenkomstig hun capaciteit op- of afgeschaald;
28° "technisch haalbaar" : de technische middelen die nodig zijn om aan de eisen van het voorgestelde systeem te voldoen, kunnen door de exploitant binnen de voorgeschreven termijn worden aangeschaft;
29° "de minimis-bronstromen" : een groep door de exploitant geselecteerde kleine bronstromen die gezamenlijk 1 kt of minder fossiel CO2 per jaar uitstoten of die minder dan 2 % van de totale jaarlijkse emissies van fossiel CO2 van die vliegtuigexploitant vóór aftrek van het overgedragen CO2 (tot een totaal maximum van 20 kt fossiel CO2 per jaar) vertegenwoordigen, waarbij het criterium dat de hoogste absolute emissiewaarde oplevert, bepalend is;
30° "grote bronstromen" : de groep bronstromen die niet behoren tot de groep van de "kleine bronstromen";
31° "kleine bronstromen" : de door de exploitant geselecteerde bronstromen die gezamenlijk 5 kt of minder fossiel CO2 per jaar uitstoten of die minder dan 10 % van de totale jaarlijkse emissies van fossiel CO2 van de vliegtuigexploitant vóór aftrek van het overgedragen CO2 (tot een totaal maximum van 100 kt fossiel CO2 per jaar) vertegenwoordigen, waarbij het criterium dat de hoogste absolute emissiewaarde oplevert, bepalend is;
32° "biomassa" : niet-gefossiliseerd, biologisch afbreekbaar organisch materiaal afkomstig van planten, dieren en micro-organismen, met inbegrip van producten, bijproducten, residuen en afval van de landbouw, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken alsook de niet-gefossiliseerde en biologisch afbreekbare organische fracties van industrieel en huishoudelijk afval, met inbegrip van gassen en vloeistoffen die bij de ontbinding van niet-gefossiliseerd, biologisch afbreekbaar materiaal worden gewonnen;
33° "zuiver" : bij toepassing op stoffen : het feit dat een materiaal of brandstof voor ten minste 97 % (op massabasis) uit de genoemde stof of het genoemde element bestaat - overeenstemmend met de handelsindeling "purum". In het geval van biomassa gaat het om de fractie biomassakoolstof ten opzichte van de totale hoeveelheid koolstof in de brandstof of het materiaal;
34° "energiebalansmethode" : een methode ter schatting van de hoeveelheid energie die in een ketel als brandstof wordt gebruikt, waarbij deze wordt berekend als de som van de nuttige warmte en alle relevante energieverliezen door straling en overdracht en via de rookgassen;
35° "controlerisico" : de kans op beduidende onjuiste opgaven van een parameter in het jaarlijkse emissieverslag die door het controlesysteem niet tijdig worden voorkomen of gedetecteerd en gecorrigeerd;
36° "detectierisico" : het risico dat de verificateur een beduidende onjuiste opgave of een beduidende nonconformiteit niet detecteert;
37° "intrinsiek risico" : de kans op beduidende onjuiste opgaven van een parameter in het jaarlijkse emissieverslag, in de veronderstelling dat er terzake geen controle wordt uitgeoefend;
38° "verificatierisico" : het risico dat de verificateur een onjuist verificatieadvies uitbrengt. Het verificatierisico hangt af van het intrinsieke risico, het controlerisico en het detectierisico;
39° "redelijke mate van zekerheid" : een hoge maar niet absolute mate van zekerheid, vervat in een formeel verificatieadvies, ten aanzien van de vraag of het geverifieerde emissieverslag vrij is van beduidende onjuiste opgaven en de vraag of de vliegtuigexploitant vrij is van beduidende non-conformiteiten;
40° "materialiteitsniveau" : de kwantitatieve drempel- of grenswaarde die wordt gehanteerd bij de totstandkoming van het passende verificatieadvies betreffende de in het jaarlijkse emissieverslag gerapporteerde emissiegegevens;
41° "mate van zekerheid" : de mate waarin de verificateur er in de conclusies van zijn verificatie zeker van is dat de informatie die in het jaarlijkse emissieverslag voor een vliegtuigexploitant is verstrekt, geen, respectievelijk wel, beduidende onjuiste opgaven bevat;
42° "nonconformiteit" : elke handeling of nalatigheid, bedoeld of onbedoeld, uit hoofde van de exploitant van het geverifieerde luchtvaartuig die in strijd is met de voorschriften van het monitoringplan dat door het Agenstschap is goedgekeurd overeenkomstig artikel 12/10, § 1, tweede lid, van het decreet van 10 november 2004;
43° "beduidende nonconformiteit" : een non-conformiteit ten aanzien van de voorschriften van het monitoringplan dat overeenkomstig artikel 12/10, § 1, tweede lid, van het decreet van 10 november 2004 door het Agenstschap is goedgekeurd, die zodanig is dat zij kan leiden tot een verschillende behandeling van de vliegtuigexploitant door het Agentschap;
44° "beduidende onjuiste opgave" : een onjuiste opgave (omissie, verkeerde voorstelling of fout, met uitzondering van de toelaatbare onzekerheid) in het jaarlijkse emissieverslag die, volgens de professionele opinie van de verificateur, van invloed kan zijn op de manier waarop het jaarlijkse emissieverslag door de bevoegde autoriteit wordt behandeld, bv. indien door de onjuiste opgave het materialiteitsniveau wordt overschreden;
45° "verificatie" : de activiteiten die een verificateur ontplooit overeenkomstig het decreet van 10 november 2004;
46° "verificateur" : een bevoegd en onafhankelijk orgaan dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van en rapportage over het verificatieproces, overeenkomstig het decreet van 10 november 2004;
47° "luchtvaartterrein van vertrek" : het luchtvaartterrein waar een vlucht die een luchtvaartactiviteit vormt, begint;
48° "luchtvaartterrein van aankomst" : het luchtvaartterrein waar een vlucht die een luchtvaartactiviteit vormt, eindigt;
49° "luchtvaartterreincombinatie" : de combinatie van een luchtvaartterrein van vertrek en een luchtvaartterrein van aankomst;
50° "documentatie over massa en zwaartepunt" : de documentatie als gespecificeerd in internationale of nationale uitvoeringsbepalingen van de "Standards and Recommended Practices" (SARP's) die zijn opgenomen in bijlage 6 (Operation of Aircraft) van het Verdrag van Chicago [*], onder meer zoals gespecificeerd in bijlage III, subdeel J, van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (EU-OPS), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 859/2008 van de Commissie van 20 augustus 2008, of in gelijkwaardige internationale regelgeving;
51° "passagiers" : de personen die zich tijdens een vlucht aan boord van het vliegtuig bevinden, met uitzondering van de bemanningsleden;
52° "lading" : de totale massa aan vracht, post, passagiers en bagage die zich tijdens een vlucht aan boord van het vliegtuig bevindt;
53° "afstand" : de orthodromische afstand tussen het luchtvaartterrein van vertrek en het luchtvaartterrein van aankomst, plus een extra vaste component van 95 km;
54° "tonkilometer" : een ton lading die over een afstand van een kilometer wordt vervoerd.
Afdeling 3. - Algemene beginselen betreffende de monitoring en de rapportage
Art.3. De vliegtuigexploitant zorgt voor de monitoring van en de rapportage over emissies en tonkilometergegevens met inachtneming van de volgende algemene beginselen :
1° volledigheid : de monitoring en de rapportage met betrekking tot een luchtvaartuig moeten alle verbrandingsemissies omvatten uit alle emissiebronnen en bronstromen die samenhangen met de luchtvaartactiviteiten, waarbij dubbeltelling moet worden vermeden;
2°consistentie : gemonitorde en gerapporteerde emissies moeten over een zeker tijdsverloop vergelijkbaar zijn.
Er wordt gebruik gemaakt van dezelfde monitoringmethodieken en gegevensbestanden;
3° transparantie : monitoringgegevens, met inbegrip van aannamen, verwijzingen, activiteitsgegevens, emissiefactoren, oxidatiefactoren en conversiefactoren, moeten worden verzameld en zodanig geregistreerd, samengevoegd, geanalyseerd en gedocumenteerd dat de verificateur en het Agentschap de bepaling van de emissies kunnen reproduceren;
4° juistheid : er moet op worden toegezien dat bij de emissiebepalingen de reële emissies niet systematisch worden over- dan wel onderschat. bronnen van onzekerheid moeten worden opgespoord en zoveel mogelijk beperkt. Er moeten gepaste inspanningen worden gedaan om te zorgen dat berekeningen en metingen van emissies met de maximaal haalbare nauwkeurigheid worden uitgevoerd. De exploitant moet ervoor zorgen dat de integriteit van de gerapporteerde emissies met redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld. Emissies moeten worden bepaald met behulp van de passende monitoringmethodieken. Alle meet- of andere beproevingsapparatuur die voor de rapportage van monitoringgegevens wordt gebruikt, moet naar behoren worden toegepast, onderhouden, gekalibreerd en gecontroleerd. Spreadsheets en andere hulpmiddelen die voor de opslag en bewerking van monitoringgegevens worden gebruikt, mogen geen fouten bevatten. De gerapporteerde emissies en daarmee samenhangende bekendmakingen mogen geen beduidende onjuiste opgaven bevatten, moeten zodanig zijn dat systematische fouten bij de selectie en presentatie van informatie worden vermeden, en moeten een betrouwbare en evenwichtige beschrijving geven van de emissies van een vliegtuigexploitant;
5° kosteneffectiviteit : bij het kiezen van een monitoringmethodiek moeten de verbeteringen welke een grotere nauwkeurigheid opleveren, tegen de extra kosten worden afgewogen. De monitoring van en rapportage over emissies moeten daarom zijn gericht op het behalen van de grootst mogelijke nauwkeurigheid, tenzij dit technisch niet haalbaar is of tot onredelijk hoge kosten zou leiden. De monitoringmethodiek moet de aanwijzingen aan de exploitant op een logische en eenvoudige manier beschrijven, waarbij wordt voorkomen dat werkzaamheden dubbel worden uitgevoerd en waarbij rekening wordt gehouden met bestaande systemen die reeds gebruikt worden door de vliegtuigexploitant;
6° betrouwbaarheid : gebruikers moeten erop kunnen vertrouwen dat een geverifieerd emissieverslag precies weergeeft hetgeen het moet, of naar redelijke verwachting kan, weergeven;
7° Prestatieverbetering op het gebied van monitoring en rapportage van emissies : het verificatieproces moet een effectief en betrouwbaar hulpmiddel zijn ter ondersteuning van de procedures voor kwaliteitsborging en kwaliteitscontrole, doordat informatie wordt gegeven op grond waarvan een exploitant maatregelen kan nemen om zijn prestaties op het gebied van monitoring en rapportage van emissies te verbeteren.
HOOFDSTUK II. - Emissies
Afdeling 1. - Grenzen en volledigheid
Art.4. Het monitoring- en rapportageproces toegepast door een vliegtuigexploitant omvat alle emissies uit alle emissiebronnen en bronstromen die samenhangen met de luchtvaartactiviteiten die door de vliegtuigexploitant worden uitgevoerd. Vliegtuigexploitanten dragen er voorts zorg voor dat gedocumenteerde procedures worden toegepast voor het traceren van wijzigingen van de lijst van emissiebronnen, zoals het leasen of aankopen van vliegtuigen, teneinde de volledigheid van de emissiegegevens te garanderen en dubbeltelling te vermijden.
Alle emissiebronnen en bronstromen i.v.m. luchtvaartactiviteiten die moeten worden gemonitord en gerapporteerd, dienen te zijn opgenomen in het monitoringplan.
De verplichting tot monitoring en rapportage geldt voor alle onder bijlage 1/1 bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 vallende vluchten die in de loop van de verslagperiode door een vliegtuigexploitant worden uitgevoerd.
Om de voor een vlucht verantwoordelijke vliegtuigexploitant, als omschreven in artikel 12/2, 2°, van het decreet van 10 november 2004 eenduidig te identificeren, wordt gebruik gemaakt van de roepnaam die voor de luchtverkeersleiding (ATC) wordt gebruikt. De roepnaam is de ICAO-aanduiding in vak 7 van het vluchtplan of, bij ontbreken daarvan, de registratiemarkering van het vliegtuig. Indien de identiteit van de vliegtuigexploitant onbekend is, wordt de eigenaar van het vliegtuig als de vliegtuigexploitant beschouwd, tenzij hij ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont wie de vliegtuigexploitant was.
Afdeling 2. - Bepaling van de emissies
Art.5. De CO2-emissies van luchtvaartactiviteiten worden berekend overeenkomstig de specifieke en, desgevallend, algemene richtsnoeren omschreven in bijlage 1.
Afdeling 3. - Kleine emittenten
Art.6. Vliegtuigexploitanten die in de loop van drie opeenvolgende perioden van vier maanden minder dan 243 vluchten per periode uitvoeren en vliegtuigexploitanten waarvan de vluchten resulteren in een totale uitstoot van minder dan 10 000 t CO2 per jaar, worden als kleine emittenten aangemerkt.
In afwijking van artikel 5 mogen vliegtuigexploitanten die kleine emittenten zijn, hun brandstofverbruik ramen met behulp van door Eurocontrol of een andere bevoegde organisatie gebruikte instrumenten waarmee alle relevante luchtverkeersinformatie - zoals die waarover Eurocontrol beschikt - kan worden verwerkt. De instrumenten in kwestie mogen alleen worden gebruikt als zij door de Europese Commissie zijn goedgekeurd, met inbegrip van de toepassing van correctiefactoren ter compensatie van eventuele onnauwkeurigheden van de modellen.
Vliegtuigexploitanten die gebruik maken van de vereenvoudigde procedure bedoeld in het tweede lid en de drempelwaarde voor kleine emittenten in enig verslagjaar overschrijden, brengen dit feit ter kennis van het Agentschap. Tenzij de vliegtuigexploitant ten genoegen van het Agentschap aantoont dat de drempelwaarde in de volgende verslagperiode en daarna niet weer zal worden overschreden, actualiseert de vliegtuigexploitant zijn monitoringplan teneinde aan de monitoringvoorschriften te voldoen. Het herziene monitoringplan wordt onverwijld ter goedkeuring aan het Agentschap voorgelegd.
Afdeling 4. - Monitoringplan voor emissies
Art.7. De vliegtuigexploitanten dienen hun monitoringplan ten minste vier maanden voor het begin van de eerste verslagperiode ter goedkeuring bij het Agentschap in.
Art.8. Het monitoringplan bevat de volgende gegevens :
1° de naam van de vliegtuigexploitant, de roepnaam of een andere eenduidige aanduiding die voor de luchtverkeersleiding wordt gebruikt, de contactgegevens van de vliegtuigexploitant en van een binnen de onderneming ter zake verantwoordelijke persoon, en het contactadres;
2° de vermelding van de versie van het monitoringplan;
3° een initiële lijst van vliegtuigtypen in de vloot van de exploitant die op het tijdstip van indiening van het monitoringplan in bedrijf zijn en het aantal vliegtuigen per type, alsook een indicatieve lijst van extra vliegtuigtypen die naar verwachting zullen worden gebruikt, zo mogelijk met vermelding van het geraamde aantal vliegtuigen per type en de bij ieder vliegtuigtype horende brandstofstromen (brandstoftypen);
4° een beschrijving van de gebruikte procedures en systemen en de verantwoordelijkheden inzake controle van de volledigheid van de lijst van emissiebronnen tijdens het monitoringjaar, ter garandering van de volledigheid van monitoring en rapportage van de emissies, zowel van de vliegtuigen die de vliegtuigexploitant in eigendom heeft als van die welke hij leaset;
5° een beschrijving van de procedures die worden gebruikt ter controle van de volledigheid van de lijst van vluchten die per luchtvaartterreincombinatie onder de eenduidige aanduiding plaatsvinden, alsook van de procedures om vast te stellen of een vlucht die onder bijlage 1/1 bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 valt en waardoor volledigheid wordt gegarandeerd en dubbeltelling wordt vermeden;
6° een beschrijving van de gegevensvergarings- en -verwerkingsactiviteiten, de controleactiviteiten en de kwaliteitscontrole- en -borgingsactiviteiten, met inbegrip van het onderhoud en de kalibratie van de meetapparatuur overeenkomstig afdeling 3 van hoofdstuk 5;
7° indien van toepassing, informatie over relevante koppelingen met activiteiten in het kader van het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) en andere milieubeheersystemen (b.v. ISO 14001 : 2004), met name over voor de broeikasgasemissiemonitoring en -rapportage relevante procedures en controles.
Naast de items bedoeld in het eerste lid bevat het monitoringplan voor alle vliegtuigexploitanten, met uitzondering van de kleine emittenten die gebruik wensen te maken van de vereenvoudigde procedure bedoeld in artikel 6, de volgende informatie :
1° een beschrijving van de methoden ter monitoring van het brandstofverbruik, zowel van de vliegtuigen die de vliegtuigexploitant in eigendom heeft als van die welke hij leaset, met inbegrip van :
a) de gekozen methodiek voor de berekening van het brandstofverbruik (methode A of methode B ); indien niet voor alle vliegtuigtypen dezelfde methode wordt toegepast, dient deze aanpak te worden gemotiveerd en moet een lijst worden toegevoegd waarin wordt gespecificeerd welke methode in welke omstandigheden wordt toegepast;
b) de procedures voor de meting van de hoeveelheid getankte brandstof en de hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks, met inbegrip van de gekozen niveaus, alsook een beschrijving van de gebruikte meetinstrumenten en, indien van toepassing, de procedures voor registratie, aflezing, overdracht en opslag van de informatie betreffende de metingen;
c) een procedure die garandeert dat de totale aan de brandstofmetingen verbonden onzekerheid zodanig is dat wordt voldaan aan de eisen van het gekozen niveau, met verwijzing naar de kalibratiecertificaten van de meetsystemen, nationale wetgeving, clausules in klantencontracten of door de brandstofleveranciers gehanteerde nauwkeurigheidsnormen;
2° de procedures voor dichtheidsmeting die bij de bepaling van de hoeveelheid getankte brandstof en de hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks worden toegepast, met inbegrip van een beschrijving van de gebruikte meetinstrumenten, of, indien meting niet mogelijk is, de gebruikte standaardwaarde en een motivering daarvan;
3° de emissiefactoren voor ieder brandstoftype, of, in het geval van alternatieve brandstoffen, de methodiek ter bepaling van de emissiefactoren, met inbegrip van de aanpak inzake bemonstering en analysemethoden, en een beschrijving van de gebruikte laboratoria en hun accreditatie en/of hun kwaliteitsborgingsprocedures.
Naast de items bedoeld in het eerste lid bevat het monitoringplan voor kleine emittenten die gebruik wensen te maken van de vereenvoudigde procedure als omschreven in artikel 6, de volgende informatie :
1° het bewijs dat de voor kleine emittenten vastgestelde drempelwaarden in acht genomen worden;
2° de bevestiging dat een instrument als bedoeld in artikel 6, tweede lid, zal worden gebruikt, alsook een beschrijving van dat instrument.
Art.9. § 1. Om zijn monitoringplan in te dienen maakt de vliegtuigexploitant gebruik van de elektronische formulieren die de Europese Commissie op haar website bekendmaakt.
Hij richt het monitoringplan aan de hand van een elektronisch formulier en op papier ter goedkeuring aan het Agentschap.
De versie op papier bevat een door de vliegtuigexploitant getekende brief waarin hij bevestigt dat de elektronische versie en de versie op papier identiek zijn.
§ 2. Binnen vijftien dagen na ontvangst van de planversie op papier stelt het Agentschap de vliegtuigexploitant in kennis van zijn beslissing waarbij het volledige en ontvankelijke karakter van het monitoringplan bevestigd wordt, hetzij bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst, hezij via elke gelijksoortige formule die de verzend- en ontvangstdatum van de akte waarborgt, ongeacht de dienst die de post verdeelt. Bij ontstentenis wordt de aanvraag geacht volledig en ontvankelijk te zijn.
De aanvraag is onvolledig als er gevraagde gegevens ontbreken.
Als de aanvraag onvolledig is, wijst het Agentschap op de ontbrekende gegevens. De vliegtuigexploitant maakt de ontbrekende gegevens aan het Agentschap over volgens de modaliteiten die in paragraaf vastliggen. Binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvullende gegevens op papier stuurt het Agentschap zijn beslissing over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag naar de vliegtuigexploitant. Bij ontstentenis wordt de aanvraag geacht volledig en ontvankelijk te zijn.
De aanvraag is onontvankelijk :
1° als ze in strijd met de voorgeschreven vormen werd ingediend;
2° als ze twee keer onvolledig wordt geacht.
Het Agentschap geeft de vliegtuigexploitant, volgens de modaliteiten bedoeld in het eerste lid, kennis van zijn beslissing i.v.m. het volledige en ontvankelijke karakter van het plan binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de datum waarop het zijn beslissing ter bevestiging van het volledige en ontvankelijke karakter van het plan heeft verstuurd.
§ 3. De exploitant kan bij de Minister van Leefmilieu een beroep instellen tegen een beslissing waarbij geweigerd wordt een monitoringplan goed te keuren.
Op straffe van verval, wordt het beroep ingediend binnen dertig dagen na ontvangst van de beslissing.
Het beroep wordt ingediend hetzij bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst, hetzij via elke gelijksoortige formule die de verzend- en de ontvangstdatum van de akte waarborgen, ongeacht de dienst die de post verdeelt.
De Minister stuurt zijn beslissing volgens de modaliteiten bedoeld in het derde lid naar de vliegtuigexploitant binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de datum waarop hij het beroep heeft ontvangen. Bij gebrek aan verzending binnen bovenbedoelde termijn wordt de beslissing van het Agentschap bevestigd.
Art.10. § 1. De vliegtuigexploitant herbeziet zijn monitoringplan voor de aanvang van elke handelsperiode. Na de indiening van het monitoringplan voor de rapportage van de emissies vanaf 1 januari 2010 vindt een toetsing van het monitoringplan plaats vóór de aanvang van de handelsperiode die in 2013 begint.
In het kader van die toetsing onderzoekt de vliegtuigexploitant ten genoegen van het Agentschap of de monitoringmethodiek zodanig kan worden veranderd dat de kwaliteit van de gerapporteerde gegevens verbetert zonder dat dit leidt tot onredelijk hoge kosten. Eventuele voorstellen tot wijziging van de monitoringmethodiek worden ter kennis van het Agentschap gebracht.
§ 2. Substantiële wijzigingen van de monitoringmethodiek maken een bijwerking van het monitoringplan noodzakelijk. Substantiële wijzigingen zijn onder meer :
1° een verandering van de gemiddelde gerapporteerde jaarlijkse emissies waardoor de vliegtuigexploitant overeenkomstig punt 1.2.2 van hoofdstuk 1 van de bijlage verplicht is een ander niveau toe te passen;
2° een verandering in het aantal vluchten of in de totale jaarlijkse emissies waardoor de vliegtuigexploitant de drempelwaarde voor kleine emittenten overschrijdt;
3° substantiële veranderingen wat het gebruikte brandstoftype betreft.
§ 3. De exploitant richt de herziening en de bijwerkingen van het monitoringplan elektronisch en op papier ter goedkeuring aan het Agentschap.
De versie op papier bevat een door de vliegtuigexploitant getekende brief waarin hij bevestigt dat de elektronische versie en de versie op papier identiek zijn.
§ 2. Binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van de versie van het monitoringplan op papier stelt het Agentschap de vliegtuigexploitant in kennis van zijn beslissing, hetzij bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst, hezij via elke gelijksoortige formule die de verzend- en ontvangstdatum van de akte waarborgt, ongeacht de dienst die de post verdeelt.
§ 4. De exploitant kan bij de Minister van leefmilieu een beroep instellen tegen een beslissing waarbij geweigerd wordt een herziening of een bijwerking van het monitoringplan goed te keuren.
Op straffe van verval, wordt het beroep ingediend binnen dertig dagen na ontvangst van de beslissing.
Het beroep wordt ingediend hetzij bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst, hetzij via elke gelijksoortige formule die de verzend- en de ontvangstdatum van de akte waarborgen, ongeacht de dienst die de post verdeelt.
De minister stuurt zijn beslissing volgens de modaliteiten bedoeld in het derde lid naar de vliegtuigexploitant binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de datum waarop hij het beroep heeft ontvangen. Bij gebrek aan verzending binnen bovenbedoelde termijn wordt de beslissing van het Agentschap bevestigd.
Art.11. Wijzigingen in het monitoringplan dienen duidelijk te worden vermeld, gemotiveerd en uitvoerig gedocumenteerd in de interne registers van de vliegtuigexploitant.
Afdeling 5. - Jaarlijks emissieverslag
Art.12. Emissies moeten afgerond in ton CO2 worden gerapporteerd. Emissiefactoren worden, zowel ten behoeve van de emissieberekeningen als ten behoeve van de rapportage, zo afgerond dat zij alleen significante cijfers bevatten. Van het brandstofverbruik per vlucht worden bij de berekeningen alle significante cijfers meegenomen.
Art.13. Het emissieverslag bedoeld in artikel 12/10 van het decreet van 10 november 2004 betreft de jaarlijkse emissies gemonitord en gerapporteerd overeenkomstig een monitoringplan dat overeenkomstig de artikelen 9 en 10 is goedgekeurd.
Art.14. Elke vliegtuigexploitant neemt in zijn jaarlijks emissieverslag de volgende informatie op :
1° de identificatiegegevens van de vliegtuigexploitant als vermeld in bijlage 1/1 bij het decreet van 10 november 2004, de roepnaam of andere eenduidige aanduiding die voor de luchtverkeersleiding worden gebruikt, alsook relevante contactgegevens;
2° naam en adres van de verificateur van het verslag;
3° het verslagjaar;
4° een verwijzing naar het betreffende goedgekeurde monitoringplan, met vermelding van het relevante versienummer;
5° relevante veranderingen in de activiteiten en afwijkingen van het goedgekeurde monitoringplan tijdens de verslagperiode;
6° de registratienummers van de vliegtuigen en de typen vliegtuigen die in de periode waarop het verslag betrekking heeft, zijn gebruikt voor de uitoefening van de luchtvaartactiviteiten bedoeld in bijlage 1/1 bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006;
7° het totaalaantal vluchten waarop het verslag betrekking heeft;
8° de gegevens opgenomen in de tabel in bijlage 2;
9° de gegevens gerapporteerd ter herinnering : hoeveelheid biomassa die in de loop van het verslagjaar als brandstof is gebruikt (in ton of m3), uitgesplitst per brandstoftype.
Elke vliegtuigexploitant vermeldt in bijlage bij zijn jaarlijks emissieverslag de jaarlijkse emissies en het jaarlijks aantal vluchten, per luchtvaartterreincombinatie.
De exploitant kan vragen dat bepaalde gegevens die hem betreffen als vertrouwelijk worden behandeld.
HOOFDSTUK III. - Tonkilometergegevens
Afdeling 1. - Grenzen en volledigheid
Art.15. De verwijzingen naar de emissies waarvan sprake in de hoofdstukken 1, 4 en 5, alsook in hoofdstuk 3, afdeling 1, punt 2, van bijlage 1 worden gelezen als verwijzingen naar tonkilometergegevens.
De verplichting tot monitoring en rapportage geldt voor alle onder bijlage 1/1 bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 vallende vluchten die in de loop van de verslagperiode door een vliegtuigexploitant worden uitgevoerd.
Om de voor een vlucht verantwoordelijke vliegtuigexploitant, als omschreven in artikel 12/2, 2°, van het decreet van 10 november 2004, eenduidig te identificeren, wordt gebruikgemaakt van de roepnaam die voor de luchtverkeersleiding (ATC) wordt gebruikt. De roepnaam is de ICAO-aanduiding in vak 7 van het vluchtplan of, bij ontbreken daarvan, de registratiemarkering van het vliegtuig. Indien de identiteit van de vliegtuigexploitant onbekend is, wordt de eigenaar van het vliegtuig beschouwd als de vliegtuigexploitant, tenzij hij aantoont welke andere persoon de vliegtuigexploitant was.
Afdeling 2. - Berekening van tonkilometergegevens
Art.16. De gegevens betreffende tonkilometergegevens worden bepaald overeenkomstig de specifieke richtsnoeren omschreven in hoofdstuk 2 van bijlage 1.
Afdeling 3. - Monitoringplan voor gegevens betreffende tonkilometergegevens
Art.17. De vliegtuigexploitanten dienen hun monitoringplan ten minste vier maanden voor het begin van de eerste verslagperiode ter goedkeuring bij het Agentschap in.
Art.18. De vliegtuigexploitant omschrijft in het monitoringplan welke monitoringmethodiek voor ieder vliegtuigtype wordt gebruikt. Indien de vliegtuigexploitant voornemens is gebruik te maken van geleasede of andere vliegtuigtypen die op het tijdstip van indiening van het monitoringplan bij het Agentschap nog niet in dat plan zijn opgenomen, neemt de vliegtuigexploitant in het monitoringplan een beschrijving op van de procedure aan de hand waarvan de monitoringmethodiek voor die extra vliegtuigtypen zal worden bepaald. De vliegtuigexploitant zorgt ervoor dat een eenmaal geselecteerde monitoringmethodiek op een consistente manier wordt toegepast.
Art.19. Het monitoringplan bevat de volgende informatie :
1° de naam van de vliegtuigexploitant, de roepnaam of een andere eenduidige aanduiding die voor de luchtverkeersleiding wordt gebruikt, de contactgegevens van de vliegtuigexploitant en van een binnen de onderneming ter zake verantwoordelijke persoon, en het contactadres;
2° de vermelding van de versie van het monitoringplan;
3° een initiële lijst van vliegtuigtypen in de vloot van de exploitant die op het tijdstip van indiening van het monitoringplan in bedrijf zijn en het aantal vliegtuigen per type, alsook een indicatieve lijst van extra vliegtuigtypen die naar verwachting zullen worden gebruikt, zo mogelijk met vermelding van het geraamde aantal vliegtuigen per type;
4° een beschrijving van de gebruikte procedures en systemen en de verantwoordelijkheden inzake controle van de volledigheid van de lijst van tijdens het monitoringjaar gebruikte vliegtuigen, ter garandering van de volledigheid van monitoring en rapportage van de tonkilometergegevens, zowel van de vliegtuigen die de vliegtuigexploitant in eigendom heeft als van die welke hij leaset;
5° een beschrijving van de procedures die worden gebruikt ter controle van de volledigheid van de lijst van vluchten die per luchtvaartterreincombinatie onder de eenduidige aanduiding plaatsvinden, alsook van de procedures om vast te stellen of een vlucht onder bijlage 1/1 bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 valt en waardoor volledigheid wordt gegarandeerd en dubbeltelling wordt vermeden;
6° een beschrijving van de gegevensvergarings- en -verwerkingsactiviteiten en controleactiviteiten overeenkomstig afdeling 3 van hoofdstuk 5;
7° informatie over relevante koppelingen met activiteiten in het kader van een kwaliteitsbeheersysteem en met name, indien van toepassing, over procedures en controlemechanismen die relevant zijn voor de monitoring en rapportage van tonkilometergegevens;
8° een beschrijving van de methoden ter bepaling van de tonkilometergegevens per vlucht, met inbegrip van :
a) de procedures, verantwoordelijkheden, gegevensbronnen en berekeningsformules voor de bepaling en de registratie van de afstand per luchtvaartterreincombinatie;
b) of een standaardmassa van 100 kg per passagier wordt gebruikt (niveau 1), dan wel of de massa van de passagiers wordt ontleend aan de documentatie over massa en zwaartepunt (niveau 2).
In het geval van niveau 2 dient een beschrijving van de procedure ter bepaling van de massa van de passagiers te worden toegevoegd;
c) een beschrijving van de procedures ter bepaling van de massa van vracht en post;
d) een beschrijving van de meetinstrumenten die voor de bepaling van de massa passagiers, vracht en post worden gebruikt, al naar gelang van het geval.
Art.20. § 1. Artikel 9 is toepasselijk op de monitoringplannen.
§ 2. Het monitoringplan wordt door het Agentschap gecontroleerd en goedgekeurd na elke substantiële wijziging van de monitoringmethodiek door de vliegtuigexploitant.
De bewakingsmethodiek wordt gewijzigd indien daarmee de nauwkeurigheid van de verstrekte gegevens wordt verbeterd, tenzij dit technisch niet haalbaar is of zou leiden tot hoge kosten.
Afdeling 4. - Rapportage van tonkilometergegevens
Art.21. De rapportage van tonkilometergegevens bedoeld in de artikelen 12/5 en 12/6 van het decreet van 10 november 2004 omvat de gegevens gemonitord en gerapporteerd overeenkomstig het monitoringplan betreffende tonkilometergegevens, goedgekeurd overeenkomstig artikel 9.
Art.22. De tonkilometergegevens worden gerapporteerd als afgeronde waarden in [t km]. Van alle gegevens voor een vlucht worden bij de berekeningen alle significante cijfers meegenomen.
Art.23. Elke vliegtuigexploitant neemt in zijn verslag over de tonkilometergegevens de volgende informatie op :
1° de identificatiegegevens van de vliegtuigexploitant als vermeld in bijlage 1/1 bij het decreet van 10 november 2004, de roepnaam of andere eenduidige aanduiding die voor de luchtverkeersleiding worden gebruikt, en relevante contactgegevens;
2° de naam en het adres van de verificateur van het verslag;
3° het verslagjaar;
4° een verwijzing naar het betreffende goedgekeurde monitoringplan, met vermelding van het relevante versienummer;
5° relevante veranderingen in de activiteiten en afwijkingen van het goedgekeurde monitoringplan tijdens de verslagperiode;
6° de registratienummers van de vliegtuigen en de typen vliegtuigen die in de periode waarop het verslag betrekking heeft zijn gebruikt voor de uitoefening van de luchtvaartactiviteiten bedoeld in bijlage 1/1 bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006;
7° de gekozen berekeningsmethode voor de massa van de passagiers en de geregistreerde bagage, alsook voor de massa van vracht en post;
8° het totale aantal passagierkilometers en tonkilometers voor alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende het jaar waarop het verslag betrekking heeft en die vallen onder de luchtvaartactiviteiten opgesomd in bijlage 1/1 bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006;
9° voor elke luchtvaartterreincombinatie : de ICAO-aanduiding van de twee luchtvaartterreinen, de afstand (= orthodromische afstand + 95 km) in km, het totale aantal vluchten tijdens de verslagperiode, de totale massa van de passagiers en de geregistreerde bagage (ton) tijdens de verslagperiode, het totale aantal passagiers tijdens de verslagperiode, het totale aantal passagierkilometers, de totale massa van vracht en post (ton) tijdens de verslagperiode en het totale aantal tonkilometers (t km).
HOOFDSTUK IV. - Bewaring van de gegevens
Art.24. De vliegtuigexploitant documenteert en bewaart, voor alle emissiebronnen en/of bronstromen i.v.m. de activiteiten bedoeld in bijlage 1/1 bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006, de gegevens betreffende de monitoring van emissies van broeikasgassen die met betrekking tot die activiteiten zijn gespecificeerd,
De monitoringgegevens moeten voldoende zijn om het jaarlijkse emissieverslag te verifiëren.
Gegevens die niet tot het jaarlijkse emissieverslag behoren, behoeven niet te worden gerapporteerd of openbaar te worden gemaakt.
Art.25. Om te zorgen dat de bepaling van emissies door de verificateur of een andere derde kan worden gereproduceerd, moet een exploitant die de methode van berekening toepast tot ten minste tien jaar na overlegging van het verslag voor elk verslagjaar de volgende documentatie bewaren :
1° de lijst van alle gemonitorde bronstromen;
2° de activiteitsgegevens die zijn gebruikt voor alle berekeningen van emissies uit elke bronstroom, ingedeeld naar proces en brandstoftype;
3° documentatie die de juistheid aantoont van de keuze van de monitoringsmethodiek, en de bescheiden waarin de redenen van alle door de bevoegde autoriteit goedgekeurde tijdelijke en permanente wijzigingen van monitoringsmethodieken en niveaus worden gegeven;
4° documentatie over de monitoringsmethodiek en over de resultaten van de ontwikkeling van specifieke emissiefactoren en biomassafracties van specifieke brandstoffen, alsmede oxidatie- of conversiefactoren;
5° documentatie over het proces van de verzameling van activiteitsgegevens en de bronstromen daarvan;
6° documentatie over de verantwoordelijkheden in verband met de emissiemonitoring;
7° het jaarlijkse emissieverslag;
8° alle overige informatie die is vereist om het jaarlijkse emissieverslag te verifiëren;
9° de lijst van vliegtuigen die de exploitant in eigendom heeft of die hij leaset, alsook de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat die lijst volledig is;
10° de lijst van vluchten waarop elke verslagperiode betrekking heeft, alsook de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat die lijst volledig is;
11° de gegevens die zijn gebruikt ter bepaling van de lading en de afstand voor de jaren waarvoor tonkilometergegevens worden gerapporteerd;
12° indien van toepassing, documentatie van de werkwijze met betrekking tot ontbrekende gegevens, alsook van de gegevens die zijngebruikt om de lacunes op te vullen.
HOOFDSTUK V. - Controle
Afdeling 1. - Verzameling en verwerking van gegevens
Art.26. De exploitant moet effectieve gegevensverzamelings- en -verwerkingsactiviteiten ontwikkelen, documenteren, uitvoeren en handhaven, hierna "dataflow-activiteiten" genoemd, met het oog op de monitoring en rapportage van de broeikasgasemissies in overeenstemming met het goedgekeurde monitoringplan en met dit besluit. Deze dataflow-activiteiten omvatten het uitvoeren van metingen, monitoring, analyse, registratie, verwerking en de berekening van parameters ten behoeve van de rapportage van de broeikasgasemissies.
Afdeling 2. - Controlesysteem
Art.27. De exploitant moet een effectief controlesysteem opzetten, documenteren, uitvoeren en onderhouden teneinde te garanderen dat het uit de dataflow-activiteiten voortvloeiende jaarlijkse emissieverslag geen onjuiste opgaven bevat en in overeenstemming is met het goedgekeurde monitoringplan en met dit besluit.
Het controlesysteem omvat de op doeltreffende monitoring en rapportage gerichte processen zoals opgezet en toegepast door de personen die met de jaarlijkse emissierapportage zijn belast. Het controlesysteem bestaat uit de volgende onderdelen :
1° de beoordeling door de exploitant zelf van het intrinsieke risico en het controlerisico op fouten, onjuiste opgaven (onjuiste voorstellingen van zaken of omissies) in het jaarlijkse emissieverslag en nonconformiteiten ten aanzien van het goedgekeurde monitoringplan en van dit besluit;
2° controleactiviteiten die de gesignaleerde risico's helpen beperken.
Art.28. De exploitant evalueert en verbetert zijn controlesysteem teneinde ervoor te zorgen dat het jaarlijkse emissieverslag geen beduidende onjuiste opgaven en geen beduidende nonconformiteiten bevat. Deze evaluaties omvatten interne audits van het controlesysteem en de gerapporteerde gegevens. Het controlesysteem kan verwijzen naar andere procedures en documenten, met inbegrip van die welke deel uitmaken van de volgende beheersystemen : het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) of van andere systemen, ISO 14001 : 2004 ("Environmental management systems - Specification with guidance for use"), ISO 9001 : 2000 en systemen van financiële controle. Wanneer een dergelijke verwijzing is opgenomen, draagt de exploitant er zorg voor dat het toegepaste systeem in kwestie tegemoetkomt aan de eisen van het goedgekeurde monitoringplan en van dit besluit.
Afdeling 3. - Controleactiviteiten
Onderafdeling 1. - Beginsel
Art.29. Ter beheersing en beperking van het intrinsieke risico en het controlerisico overeenkomstig afdeling 2 omschrijft de exploitant controleactiviteiten en voert hij deze uit overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling.
Onderafdeling 2. - Procedures en verantwoordelijkheden
Art.30. De exploitant wijst de verantwoordelijkheden toe voor alle dataflow-activiteiten en voor alle controleactiviteiten. Onverenigbare taken, bijvoorbeeld uitvoerende activiteiten en controleactiviteiten, dienen voor zover mogelijk te worden gescheiden; zoniet dan moet in alternatieve controles worden voorzien.
Art.31. De exploitant documenteert de dataflow-activiteiten overeenkomstig artikel 26 en de controleactiviteiten overeenkomstig de artikelen 32 tot 36 in schriftelijke procedures, met inbegrip van :
1° de opeenvolging van en interactie tussen de gegevensverzamelings- en gegevensverwerkingsactiviteiten overeenkomstig artikel 26, m.i.v. de gebruikte berekenings- en meetmethoden;
2° de risicobeoordeling van de definitie en de evaluaties die deel uitmaken van het controlesysteem overeenkomstig afdeling 2;
3° het beheer van de capaciteiten die nodig zijn voor de overeenkomstig deze onderafdeling toegewezen verantwoordelijkheden;
4° de kwaliteitsborging van de gebruikte meetapparatuur en informatietechnologie (indien van toepassing) overeenkomstig artikel 32;
5° de interne analyses van de gerapporteerde gegevens overeenkomstig artikel 33;
6° de uitbestede processen overeenkomstig artikel 34;
7° de correcties en bijsturingsmaatregelen overeenkomstig artikel 35;
8° registratie en documentatie overeenkomstig artikel 36.
Voor elk van de procedures bedoeld in het eerste lid wordt, desgevallend, aandacht besteed aan de volgende elementen :
1° de verantwoordelijkheden;
2° de registraties, elektronisch en fysiek, naargelang wat mogelijk en passend is;
3° de gebruikte informatiesystemen, indien van toepassing;
4° de input en output, en een duidelijke koppeling met de voorgaande en de volgende activiteit;
5° de frequentie, indien van toepassing.
De procedures dienen zodanig te zijn dat onderkende risico's worden geminimaliseerd.
Onderafdeling 3. - Kwaliteitsborging
Art.32. § 1. De exploitant moet er zorg voor dragen dat desbetreffende meetapparatuur regelmatig en voorafgaand aan het gebruik wordt gekalibreerd, bijgesteld en gecontroleerd op grond van meetnormen die zijn afgeleid van internationale meetnormen, voor zover beschikbaar, rekening houdend met de overeenkomstig afdeling 2 vastgestelde risico's.
§ 2. De exploitant geeft in voorkomend geval in het monitoringplan aan welke onderdelen van een meetinstrument niet kunnen worden gekalibreerd, en stelt alternatieve controleactiviteiten voor; hiervoor is de toestemming van het Agentschap vereist.
Wanneer wordt vastgesteld dat de apparatuur niet aan de eisen voldoet, moet de exploitant onmiddellijk correctieve maatregelen nemen.
§ 3. De registers met de resultaten van kalibratie en waarmerking moeten gedurende tien jaar worden bewaard.
§ 4. Indien de exploitant gebruik maakt van informatietechnologie, m.i.v. gecomputeriseerde procesbeheersingstechnologie, dient deze zodanig te zijn ontworpen, gedocumenteerd, beproefd, geïmplementeerd, gecontroleerd en onderhouden dat een betrouwbare, nauwkeurige en tijdige verwerking van de gegevens gewaarborgd is, rekening houdend met de overeenkomstig afdeling 2 vastgestelde risico's. Dit behelst eveneens de correcte toepassing van de berekeningsformules in het monitoringplan. De controle over de informatietechnologie behelst met name toegangscontrole, back-up- en herstelprocedures, continuïteitsplanning en beveiliging.
Onderafdeling 4. - Toetsing en validatie van gegevens
Art.33. § 1. Met het oog op het beheer van de gegevensstromen voorziet de exploitant in de toetsing en validatie van de gegevens, rekening houdend met de overeenkomstig afdeling 2 vastgestelde risico's. Deze validaties kunnen hetzij handmatig, hetzij elektronisch worden uitgevoerd. De validaties moeten zo worden opgezet dat de criteria voor het verwerpen van gegevens zoveel mogelijk van tevoren vaststaan.
§ 2. Een eenvoudige en doeltreffende toetsing van gegevens kan op operationeel niveau worden uitgevoerd door verticale en horizontale vergelijking van gemeten waarden.
Bij de verticale methode worden emissiegegevens met elkaar vergeleken die in verschillende jaren voor dezelfde vliegtuigexploitant zijn gevonden. Wanneer verschillen tussen jaarlijkse gegevens niet vanuit onderstaande aspecten kunnen worden verklaard, is er waarschijnlijk sprake van een monitoringfout :
1° wijzigingen in activiteitsniveau;
2° wijzigingen ten aanzien van brandstoffen of ingezette materialen;
3° wijzigingen ten aanzien van de emitterende processen (b.v. verbeteringen van het energierendement).
Bij de horizontale methode worden waarden van verschillende operationele systemen voor gegevensverzameling vergeleken, zoals :
1° de vergelijking van gegevens over de aankoop van brandstoffen of materialen met gegevens over voorraadwijzigingen (op basis van de begin- en eindomvang van de voorraad) en gegevens over het verbruik door de relevante bronstromen;
2° de vergelijking van emissiefactoren die zijn bepaald door analyse of berekening of die zijn verkregen van de brandstofleverancier, met nationale of internationale referentiewaarden voor emissiefactoren van vergelijkbare brandstoffen;
3° de vergelijking van emissiefactoren op basis van brandstofanalyses met nationale of internationale referentiewaarden voor emissiefactoren van vergelijkbare brandstoffen;
4° de vergelijking van gemeten en berekende emissies.
Onderafdeling 5. - Uitbestede processen
Art.34. Wanneer een exploitant ervoor kiest een dataflow-processen uit te besteden, controleert hij de kwaliteit van deze processen, rekening houdend met de overeenkomstig afdeling 2 vastgestelde risico's.
De exploitant stelt passende eisen vast ten aanzien van de te leveren prestaties en methoden en toetst de kwaliteit van de geleverde resultaten.
Onderafdeling 6. - Correcties en bijsturingsmaatregelen
Art.35. Wanneer enig onderdeel van de dataflow- of controleactiviteiten (apparaat, apparatuur, personeelslid, leverancier, procedure, etc.) niet naar behoren of niet binnen de vastgestelde grenzen blijkt te functioneren, neemt de exploitant onverwijld passende bijsturingsmaatregelen en worden de te verwerpen gegevens gecorrigeerd.
De exploitant beoordeelt de geldigheid van de uitkomsten van de procedurestappen in kwestie, traceert de basisoorzaak van het mankement of de fout en neemt passende bijsturingsmaatregelen.
De activiteiten die in deze onderafdeling aan de orde zijn, worden uitgevoerd overeenkomstig afdeling 2, volgens een risicogerelateerde aanpak.
Onderafdeling 7. - Registers en documentatie
Art.36. § 1. Om de naleving van de voorschriften te kunnen aantonen en garanderen en om de gerapporteerde emissiegegevens te kunnen reconstrueren, bewaart de exploitant gedurende ten minste tien jaar de registers betreffende alle controleactiviteiten, m.i.v. kwaliteitsborging/kwaliteitscontrole van apparatuur en informatietechnologie, toetsing en validatie van gegevens en correcties en alle in hoofdstuk 4 genoemde informatie.
De exploitant ziet erop toe dat de documenten in kwestie beschikbaar zijn waar en wanneer zij voor het verrichten van de dataflow- en controleactiviteiten noodzakelijk zijn. De exploitant moet over een procedure beschikken om de verschillende versies van deze documenten te identificeren, over te leggen, te verspreiden en te controleren.
§ 2. De activiteiten die in deze onderafdeling aan de orde zijn, worden uitgevoerd overeenkomstig de risicogerelateerde aanpak als omschreven in afdeling 2.
HOOFDSTUK VI. - Verificatie
Afdeling 1. - Algemene beginselen
Art.37. De verificatie van het jaarlijkse emissieverslag en van het verslag betreffende tonkilometergegevens wordt uitgevoerd door een verificateur erkend overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 12 januari 2006 betreffende de verificatie van de rapportage van de gespecificeerde broeikasgasemissies.
De verificatie heeft ten doel te garanderen dat de emissies en de tonkilometergegevens overeenkomstig dit besluit zijn gemonitord en dat betrouwbare en juiste emissiegegevens en tonkilometergegevens zullen worden gerapporteerd.
Onder voorbehoud van artikel 44, dient de verificatie te resulteren in een verificatieadvies waarin met redelijke mate van zekerheid een antwoord wordt gegeven op de vraag of het geverifieerde emissieverslag vrij is van beduidende onjuiste opgaven en de vraag of er geen beduidende nonconformiteiten zijn.
Art.38. De vliegtuigexploitant moet het emissieverslag of het verslag betreffende de tonkilometergegevens en een kopie van zijn goedgekeurde monitoringplan(nen) en alle verdere relevante informatie aan de verificateur overleggen.
Afdeling 2. - Verificatiemethodiek
Art.39. De verificateur legt bij het plannen en uitvoeren van de verificatie de gepaste professionele scepsis aan de dag, in het besef dat er zich omstandigheden kunnen voordoen waardoor de informatie in het jaarlijkse emissieverslag beduidende onjuiste opgaven bevat.
Art.40. Het verificatieproces bestaat uit de fasen omschreven in de artikelen 41 tot 45.
Art.41. De verificateur verricht een strategische analyse om :
1° te verifiëren of het monitoringplan door het Agentschap is goedgekeurd en of het de juiste versie betreft. Indien dit niet het geval is, dient de verificateur de verificatie niet voort te zetten, tenzij het elementen betreft waarvoor het ontbreken van die goedkeuring duidelijk geen rol speelt;
2° inzicht te hebben in alle activiteiten die door de vliegtuigexploitant worden uitgevoerd, de emissiebronnen, de bronstromen in het kader van de relevante luchtvaartactiviteiten van de vliegtuigexploitant, de meetapparatuur die wordt toegepast om activiteitsgegevens te monitoren of te meten, de oorsprong en toepassing van emissiefactoren en oxidatie-/conversiefactoren, eventuele andere gegevens die bij de berekening of de meting van de emissies worden gebruikt en de omgeving waarin de vliegtuigexploitant opereert;
3° inzicht te hebben in het monitoringplan van de exploitant, de dataflow en het daarop toegepaste controlesysteem, met inbegrip van de algemene organisatie van monitoring en rapportage,
4° om het in tabel 3 voorgeschreven materialiteitsniveau toe te passen :
a) 5 % voor de vliegtuigexploitanten met een jaarlijkse emissie van ten hoogste 500 kt CO2;
b) 2 % voor de vliegtuigexploitanten met een jaarlijkse emissie van meer dan 500 kt CO2;
c) 5 % voor tonkilometregegevens.
De verificateur verricht de strategische analyse op zodanige wijze dat hij in staat is de in artikel 42 omschreven risicoanalyse uit te voeren. Daartoe kan in voorkomend geval een inspectiebezoek aan de locatie noodzakelijk zijn.
Art.42. De verificateur verricht een risicoanalyse met het oog op :
1° de analyse van de met de omvang en complexiteit van de activiteiten van de exploitant en de emissiebronnen en bronstromen samenhangende intrinsieke risico's en controlerisico's die zouden kunnen resulteren in beduidende onjuiste opgaven en nonconformiteiten;
2° de opstelling van een verificatieplan dat op deze risicoanalyse is afgestemd. In het verificatieplan wordt beschreven op welke wijze de verificatieactiviteiten zullen worden uitgevoerd. Het omvat een verificatieprogramma en een gegevensbemonsteringsplan. Het verificatieprogramma beschrijft de aard van de activiteiten, het tijdstip waarop zij moeten worden uitgevoerd en de omvang daarvan met het oog op de voltooiing van het verificatieplan. In het gegevensbemonsteringsplan wordt beschreven welke gegevens moeten worden getoetst om tot een verificatieadvies te komen.
Art.43. In het kader van de verificatie brengt de verificateur indien passend een bezoek aan de locatie om de werking van de meters en monitoringsystemen te inspecteren, zich bij de betrokkenen te informeren en voldoende informatie en bewijsmateriaal te verzamelen.
De verificateur moet voorts :
1° het verificatieplan uitvoeren door het verzamelen van gegevens in overeenstemming met de gedefinieerde steekproefmethoden, walkthrough-tests, toetsing van documenten, analytische procedures en procedures voor de toetsing van gegevens, met gebruikmaking van alle relevante aanvullende aanwijzingen waarop hij zijn verificatieadvies zal baseren;
2° de geldigheid bevestigen van de informatie die is gebruikt omhet in het goedgekeurde monitoringplan vastgestelde onzekerheidsniveau te berekenen;
3° verifiëren dat het goedgekeurde monitoringplan wordt uitgevoerd en onderzoeken of het monitoringplan up to date is;
4° de exploitant verzoeken om eventueel ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken of ontbrekende delen van het controletraject aan te vullen, afwijkingen in de emissiegegevens te verklaren of berekeningen te herzien, dan wel de gerapporteerde gegevens bij te stellen, alvorens te komen tot een definitief verificatieadvies. De verificateur moet hoe dan ook alle vastgestelde nonconformiteiten en onjuiste opgaven ter kennis van de exploitant brengen.
De exploitant moet alle gerapporteerde onjuiste opgaven corrigeren. Deze correctie wordt toegepast op de gehele gegevenspopulatie waaruit de steekproef werd getrokken.
Tijdens het gehele verificatieproces moet de verificateur onjuiste opgaven en nonconformiteiten opsporen door te onderzoeken of :
1° het monitoringplan zo is geïmplementeerd dat nonconformiteiten kunnen worden vastgesteld;
2° het verzamelen van gegevens duidelijke en objectieve aanwijzingen heeft opgeleverd op basis waarvan onjuiste opgaven kunnen worden vastgesteld.
Voor de bepaling van de emissies houdt de verificateur ook rekening met de volgende elementen :
1° de volledigheid van de vlucht- en emissiegegevens in vergelijking met de luchtverkeersgegevens die door Eurocontrol worden verzameld;
2° de consistentie tussen de gerapporteerde gegevens en de documentatie over massa en zwaartepunt;
3° de consistentie tussen de geaggregeerde gegevens over het brandstofverbruik en de gegevens over de voor het vliegtuig dat de luchtvaartactiviteit verricht, aangekochte of anderszins verschafte brandstof.
Voor de bepaling van de tonkilometergegevens houdt de verificateur ook rekening met de volgende elementen :
1° de volledigheid van de vlucht- en tonkilometergegevens in vergelijking met de luchtverkeersgegevens die door Eurocontrol worden verzameld, teneinde te verifiëren dat in het verslag van de exploitant alleen in aanmerking komende vluchten zijn meegeteld;
2° de consistentie tussen de gerapporteerde gegevens en de documentatie over massa en zwaartepunt.
Art.44. Aan het einde van het verificatieproces stelt de verificateur een intern verificatierapport op. Dit verificatierapport dient het bewijsmateriaal te bevatten waaruit blijkt dat de strategische analyse, de risicoanalyse en het verificatieplan onverkort zijn uitgevoerd, en voldoende informatie inhouden om daarop het verificatieadvies te baseren. Het interne verificatierapport moet ook een eventuele beoordeling van de audit door het Agentschap vergemakkelijken
Op basis van de bevindingen in het interne verificatierapport beoordeelt de verificateur of het jaarlijkse emissieverslag of het verslag over tonkilometergegevens beduidende onjuiste opgaven bevat (bezien in het licht van de materialiteitsdrempel) en of er sprake is van beduidende non-conformiteiten of andere problemen die relevant zijn voor het verificatieadvies.
Art.45. De verificateur presenteert de verificatiemethodiek, zijn bevindingen alsook het verificatieadvies in een aan de exploitant gericht verificatierapport. De verificateur bewaart een exemplaar van het rapport.
Een jaarlijks emissieverslag of een verslag over tonkilometergegevens wordt als bevredigend geverifieerd als het geen beduidend onjuiste opgave van de totale emissies bevat en als het naar het oordeel van de verificateur vrij is van beduidende non-conformiteiten.
Ingeval er sprake is van onbeduidende non-conformiteiten of onbeduidende onjuiste opgaven, kan de verificateur deze in het verificatierapport vermelden ("als bevredigend geverifieerd, maar er zijn onbeduidende nonconformiteiten of onbeduidende onjuiste opgaven vastgesteld"). De verificateur kan deze ook vermelden in een afzonderlijke directiebrief.
De verificateur kan tot het besluit komen dat een jaarlijks emissieverslag of een verslag over tonkilometergegevens niet als bevredigend is geverifieerd indien hij beduidende non-conformiteiten dan wel beduidende onjuiste opgaven (al dan niet in combinatie met beduidende nonconformiteiten) vaststelt. De verificateur kan tot het besluit komen dat een jaarlijks emissieverslag of een verslag over tonkilometergegevens niet geverifieerd is wanneer er sprake is van een te beperkte verificatie (wanneer door bepaalde omstandigheden of wegens opgelegde restricties de verificateur niet alle bewijsmateriaal heeft kunnen verkrijgen dat nodig is om het verificatierisico tot het redelijke niveau te beperken) en/of beduidende onzekerheden.
Art.46. De exploitant corrigeert de non-conformiteiten en onjuiste opgaven na overleg met het Agentschap en binnen een door het Agentschap vastgestelde termijn.
Afdeling 3. - Procedure
Art.47. De vliegtuigexploitant legt het verificatierapport samen met zijn jaarlijks emissieverslag of zijn verslag over de tonkilometergegevens aan het Agentschap over.
Daartoe gebruikt de vliegtuigexploitant de elektronische standaardformulieren die de Europese Commissie op haar website bekendmaakt.
Hij verstuurt een elektronische versie en een versie op papier. De versie op papier bevat een door de vliegtuigexploitant getekende brief waarin hij bevestigt dat de elektronische versie en de versie op papier identiek zijn.
Art.48. Het Agentschap stuurt zijn beslissing waarbij hij het jaarlijkse emissieverslag voldoende bevindt uiterlijk 31 maart van het jaar na dat van de emissies aan de vliegtuigexploitant, hetzij bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst, hetzij via elke gelijksoortige formule die de verzend- en de ontvangstdatum van de akte waarborgen, ongeacht de gebruikte dienst die de post verdeelt.
Indien het Agentschap beslist dat het verslag niet volstaat, kan de exploitant overeenkomstig artikel 6, § 1, derde lid, van het decreet van 10 november 2004 bij de minister een beroep tegen die beslissing instellen.
Art.49. Dit besluit treedt in werking op 1 december 2009.
Art.50. De Minister van Leefmilieu en de Minister die voor het luchthavenbeheer bevoegd is worden samen belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 10 februari 2011.
De Minister-President,
R. DEMOTTE
De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit,
Ph. HENRY
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - Specifieke en algemene richtsnoeren voor de monitoring van, de rapportage over en de verificatie van de emissies en van de gegevens betreffende de tonkilometergegevens gebonden aan de luchtvaartactiviteiten
HOOFDSTUK 1. - Activiteitspecifieke richtsnoeren voor de bepaling van de emissies
1. BEPALING VAN CO2 -EMISSIES
De CO2 -emissies van luchtvaartactiviteiten worden berekend met behulp van de volgende formule :
CO2 -emissies = brandstofverbruik * emissiefactor
1.1. KEUZE VAN DE METHODIEK
De vliegtuigexploitant omschrijft in het monitoringplan welke monitoringmethodiek voor ieder vliegtuigtype wordt gebruikt. Indien de vliegtuigexploitant voornemens is gebruik te maken van geleasede of andere vliegtuigtypen die op het tijdstip van indiening van het monitoringplan bij het Agentschap nog niet in dat plan zijn opgenomen, neemt de vliegtuigexploitant in het monitoringplan een beschrijving op van de procedure aan de hand waarvan de monitoringmethodiek voor die extra vliegtuigtypen zal worden bepaald. De vliegtuigexploitant zorgt ervoor dat een eenmaal geselecteerde monitoringmethodiek op een consistente manier wordt toegepast.
De vliegtuigexploitant omschrijft in het monitoringplan voor ieder vliegtuigtype :
a) welke berekeningsformule (methode A of methode B ) wordt toegepast;
b) de gegevensbron die wordt gebruikt ter bepaling van de gegevens over de hoeveelheid getankte brandstof en de hoeveelheid brandstof in de tank, alsook de methoden voor overdracht, opslag en raadpleging van die gegevens;
c) welke methode in voorkomend geval wordt toegepast ter bepaling van de dichtheid. Wanneer gebruik wordt gemaakt van dichtheid-temperatuurcorrelatietabellen, specificeert de exploitant de bron van deze gegevens.
Wanneer zulks wegens bijzondere omstandigheden noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat brandstofleveranciers niet alle voor een bepaalde methodiek vereiste gegevens kunnen verstrekken, kan deze lijst van toegepaste methodieken, wat de punten b) en c) betreft, een lijst van afwijkingen van de algemene methodiek voor welbepaalde luchtvaartterreinen bevatten.
1.2. BRANDSTOFVERBRUIK
Het brandstofverbruik wordt uitgedrukt als de hoeveelheid brandstof, in massa-eenheden (ton), die in de loop van de verslagperiode is verbruikt.
De hoeveelheid verbruikte brandstof wordt voor elke vlucht en voor elke brandstof afzonderlijk gemonitord; bedoelde hoeveelheid omvat tevens de brandstof die wordt verbruikt door het hulpaggregaat, overeenkomstig de onderstaande berekeningsformules. De hoeveelheid getankte brandstof kan worden bepaald op basis van metingen van de brandstofleverancier, zoals gedocumenteerd in de brandstofleveringsnota's of -facturen voor elke vlucht. In plaats daarvan kan de hoeveelheid getankte brandstof ook worden bepaald met behulp van meetsystemen aan boord van het vliegtuig. De gegevens worden verstrekt door de brandstofleverancier, geregistreerd in de documentatie over massa en zwaartepunt of in het technisch logboek van het vliegtuig, of elektronisch doorgeseind van het vliegtuig naar de vliegtuigexploitant. De hoeveelheid brandstof in de tank kan worden bepaald met behulp van meetsystemen aan boord van het vliegtuig en worden geregistreerd in de documentatie over massa en zwaartepunt of in het technisch logboek van het vliegtuig, of elektronisch worden doorgeseind van het vliegtuig naar de vliegtuigexploitant..
De exploitant kiest de methode die de meest volledige en actuele gegevens en de kleinste onzekerheid oplevert zonder dat dit leidt tot onredelijke kosten.
1.2.1. BEREKENINGSFORMULES
Het reële brandstofverbruik wordt berekend met behulp van een van de volgende twee methoden :
METHODE A :
De volgende formule wordt gebruikt :
reëel brandstofverbruik voor een vlucht (ton) = hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het vliegtuig na het tanken voor de vlucht (ton) - hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het vliegtuig na het tanken voor de volgende vlucht (ton) + hoeveelheid getankte brandstof voor die volgende vlucht (ton).
Wanneer er voor een vlucht of de daaropvolgende vlucht geen brandstof wordt getankt, wordt de hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het vliegtuig bepaald bij "block-off" voor de vlucht respectievelijk de volgende vlucht. In het uitzonderlijke geval waarin met een vliegtuig na de vlucht waarvoor het brandstofverbruik wordt bepaald, andere activiteiten dan een vlucht worden uitgevoerd - bijvoorbeeld een grote onderhoudsbeurt waarbij de brandstoftanks worden geledigd - kan de vliegtuigexploitant de cijfers voor "hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het vliegtuig na het tanken voor de volgende vlucht + hoeveelheid getankte brandstof voor die volgende vlucht" vervangen door het cijfer voor "resterende hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks bij het begin van de volgende activiteit van het vliegtuig", zoals geregistreerd in de technische logboeken.
METHODE B :
De volgende formule wordt gebruikt :
reëel brandstofverbruik voor een vlucht (ton) = resterende hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het vliegtuig bij block-on" aan het eind van de vorige vlucht (ton) + hoeveelheid getankte brand-stof voor de vlucht (ton) - hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks bij "block-on" aan het eind van de vlucht (ton).
Als tijdstip van"block-on" wordt het tijdstip aangemerkt waarop de motoren worden stilgelegd. Wanneer een vliegtuig geen vlucht heeft uitgevoerd vóór de vlucht waarvoor het brandstofverbruik wordt bepaald, kan de vliegtuigexploitant de resterende hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het vliegtuig aan het eind van de vorige activiteit van het vliegtuig, zoals geregistreerd in de technische logboeken, gebruiken in plaats van de "resterende hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het vliegtuig bij "block-on" aan het eind van de vorige vlucht".
1.2.2. KWANTIFICERINGSEISEN
Niveau 1
Het brandstofverbruik over de verslagperiode wordt bepaald met een maximale onzekerheid van minder dan + 5 %.
Niveau 2
Het brandstofverbruik over de verslagperiode wordt bepaald met een maximale onzekerheid van minder dan + 2,5 %.
Vliegtuigexploitanten waarvan de gemiddelde gerapporteerde jaarlijkse emissie over de voorgaande handelsperiode (of een conservatieve schatting of prognose daarvan indien de gerapporteerde emissies niet beschikbaar of niet langer toepasselijk zijn) ten hoogste 50 kt fossiel CO2 bedraagt, passen voor grote bronstromen ten minste niveau 1 toe. Alle andere vliegtuigexploitanten passen voor grote bronstromen niveau 2 toe.
1.2.3. BRANDSTOFDICHTHEID
Indien de hoeveelheid getankte brandstof of de resterende hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks wordt bepaald in volume-eenheden (liter of m3), rekent de vliegtuigexploitant deze hoeveelheid om van volume naar massa aan de hand van de reële dichtheidswaarden. Onder "reële dichtheid"wordt verstaan de in kg/liter uitgedrukte dichtheid zoals bepaald bij de temperatuur die voor de meting in kwestie relevant is. Tenzij meetsystemen aan boord van het vliegtuig kunnen worden gebruikt, is de reële dichtheid die welke door de leverancier bij het tanken van de brandstof wordt gemeten en op de brandstoffactuur of leveringsnota wordt geregistreerd. Als deze informatie niet beschikbaar is, wordt de reële dichtheid bepaald op basis van de brandstoftemperatuur tijdens het tanken zoals meegedeeld door de brandstofleverancier of vastgesteld voor het luchtvaartterrein waar de brandstof wordt getankt, met gebruikmaking van standaard-dichtheid/temperatuur-correlatietabellen. Alleen in gevallen waarin ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat de reële waarden niet beschikbaar zijn, wordt een standaarddichtheidswaarde van 0,8 kg/liter toegepast.
1.3. EMISSIEFACTOR
Voor de onderscheiden vliegtuigbrandstoffen worden de volgende in t CO2/t brandstof uitgedrukte referentiefactoren gebruikt, die zijn gebaseerd op de in afdeling 3 van hoofdstuk 3 vastgestelde referentiewaarden van de calorische onderwaarden en emissiefactoren.
Emissiefactoren voor vliegtuigbrandstoffen :
Brandstof | Emissiefactor (t CO2/brandstof) |
Vliegtuigbenzine (AvGas) | 3,10 |
Vliegtuigbenzine (JET B) | 3,10 |
Vliegtuigkerosine (JET A1 of JET A) | 3,15 |
Omschrijving brandstoftype | Emissiefactor (t CO2/TJ) | Lager warmtevermogen. (TJ/Gg) |
IPCC-richtsnoeren 2006 (m.u.v. biomassa) | IPCC-richtsnoeren 2006 | |
Vliegtuigbenzine (AvGas) | 70,0 | 44,3 |
Vliegtuigbenzine (JET B) | 70,0 | 44,3 |
Vliegtuigkerosine (JET A1 of JET A) | 71,5 | 44,1 |
Brandstof/Materiaal | Analysefrequentie |
Stookolie | Eens per 20 000 t en ten minste zes keer per jaar |
Vloeibare afvalstoffen | Eens per 10 000 t en ten minste vier keer per jaar |
Parameter | Eenheden | <td colspan="3" valign="top">Bronstroom :Totaal | |||
Brandstof Type 1 | Brandstof Type 2 | Type Brandstof | |||
Naam van de brandstof | |||||
Emissiebronnen die de onderscheiden bronstroomtypen gebruiken (algemene vliegtuigtypen) : | |||||
Totaal brandstofverbruik | t | ||||
Calorische onderwaarde van de brandstof (1) | TJ/t | ||||
Emissiefactor van de brandstof | t O2/t of t CO2/TJ | ||||
Totale geaggregeerde CO2 -emissies van alle in aanmerking komende vluchten met deze brandstof | t CO2 | ||||
Waarbij de lidstaat van vertrek dezelfde is als de lidstaat van aankomst (binnenlandse vluchten) | t CO2 | ||||
Alle andere vluchten (internationale vluchten, zowel binnen als buiten de EU) | t CO2 | ||||
Lidstaat 1 | t CO2 | ||||
Lidstaat 2 | t CO2 | ||||
Lidstaat n | t CO2 | ||||
Lidstaat 1 | t CO2 | ||||
Lidstaat 2 | t CO2 | ||||
Lidstaat n | t CO2 | ||||
Lidstaat 1 | t CO2 | ||||
Lidstaat 2 | t CO2 | ||||
Lidstaat n | t CO2 | ||||