Details





Titel:

26 JANUARI 2011. - Ministerieel besluit tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2008 tot toekenning van strategische investerings- en opleidingssteun aan ondernemingen in het Vlaamse Gewest(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-02-2011 en tekstbijwerking tot 28-12-2020)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Ontvankelijkheidscriteria
Art. 2-5
HOOFDSTUK 3. - Beoordeling van de subsidieaanvraag
Afdeling 1. - Steun voor strategische opleidingsprojecten
Onderafdeling 1. - Inhoud van de criteria
Art. 6
Onderafdeling 2. - Weging van de criteria
Art. 7
Onderafdeling 3. - Steunpercentage
Art. 8
Afdeling 2. - Steun voor strategische investeringsprojecten
Onderafdeling 1. - Inhoud van de criteria
Art. 9
Onderafdeling 2. - Weging van de criteria
Art. 10
Onderafdeling 3. - Steunpercentage
Art. 11
Afdeling 3. - Steun voor een gecombineerd dossier
Art. 12
HOOFDSTUK 4. - Beslissingsprocedure
Art. 13-14
HOOFDSTUK 5. - Uitbetaling, verjaring en terugvordering
Art. 15
HOOFDSTUK 6. - Controle
Art. 16
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art. 17-18
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2009035256 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° Agentschap Ondernemen : intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid dat behoort tot het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie;
  2° besluit van 22 februari 2008 : het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2008 tot toekenning van strategische investerings- en opleidingssteun aan ondernemingen in het Vlaamse Gewest, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010;
  3° decreet van 31 januari 2003 : het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;
  4° onderneming : de onderneming, vermeld in artikel 3, 1°, van het decreet van 31 januari 2003;
  5° steun : de steun, vermeld in artikel 3, 5°, van het decreet van 31 januari 2003;
  6° steunintensiteit : de intensiteit, vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet van 31 januari 2003.

HOOFDSTUK 2. - Ontvankelijkheidscriteria
Art.2. Het ingediende dossier moet volledig zijn.
  Een aanvraag is volledig als :
  1° alle rubrieken zijn ingevuld;
  2° het formulier ondertekend is;
  3° in het kwaliteitsvolle opleidingsplan of ondernemingsplan de totale opleidings- of investeringskosten worden opgesplitst in de categorieën, vermeld in artikel 23 van het decreet van 31 januari 2003 en artikel 31, § 3, van het besluit van 22 februari 2008;
  4° voor opleidingsdossiers het sjabloon voor de berekening van de subsidiabele opleidingskost is ingevuld;
  5° alle vereiste bijlagen zijn bijgevoegd. Die bijlagen moeten uiterlijk vijftien werkdagen nadat de aanvraag elektronisch is ingediend in het bezit zijn van het Agentschap Ondernemen.

Art.3. De onderneming moet op het moment waarop de steunaanvraag wordt ingediend, voldoen aan de regelgeving betreffende de benchmarkconvenanten en de auditconvenanten.
  Die voorwaarde geldt niet voor ondernemingen die minder dan 0,1 PJ primaire energie per jaar verbruiken.
  Ondernemingen die 0,1 tot 0,5 PJ primaire energie per jaar verbruiken, moeten op het moment waarop ze de steunaanvraag indienen, toegetreden zijn tot het auditconvenant, en voldoen aan de verplichtingen ten gevolge van de toetreding.
  Ondernemingen die 0,5 PJ of meer primaire energie per jaar verbruiken, moeten op het moment waarop ze de steunaanvraag indienen, toegetreden zijn tot het benchmarkconvenant, en voldoen aan de verplichtingen ten gevolge van de toetreding.

Art.4. § 1. Het Agentschap Ondernemen onderzoekt via regelmatige bespreking door een commissie strategische steun, voor welke opleidingen en investeringen een voldoende mate van strategisch belang wordt bewezen.
  De opleidingen en investeringen dienen verder te gaan dan het louter verderzetten van de bestaande activiteiten van de onderneming en moeten betrekking hebben op een kantelmoment voor de onderneming. Onder kantelmoment moet worden verstaan een geheel van beslissingen waarvan de gevolgen moeilijk omkeerbaar zijn, die een verbetering op lange termijn nastreven en die een invloed hebben op de ganse organisatie.
  § 2. Het Agentschap Ondernemen onderzoekt voor welke opleidingen en investeringen het stimulerend effect en de noodzaak van de steun voldoende bewezen zijn.
  De ingediende opleidingsdossiers worden door het Agentschap Ondernemen onderzocht via bespreking op regelmatige basis door een commissie strategische steun. Er wordt nagegaan of de opleidingssteun noodzakelijk is voor de onderneming om de opleidingen uit te voeren op basis van de criteria, vermeld in de mededeling van de Commissie betreffende de criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun ten behoeve van opleiding (PB C 188 van 11 augustus 2009, blz. 1-5). De steun moet er toe leiden dat de onderneming haar gedrag zodanig wijzigt dat ze meer of betere opleidingen aanbiedt dan ze zonder de steun zou doen.
  De ingediende investeringsdossiers worden door het Agentschap Ondernemen onderzocht op basis van de criteria, vermeld in de mededeling van de Commissie betreffende de criteria voor diepgaande beoordeling van regionale steun voor grote investeringsprojecten (PB C 223 van 16 september 2009, blz. 3-10). Er wordt nagegaan of de regionale investeringssteun het lokalisatiebeleid van de onderneming beïnvloedt, en of die steun noodzakelijk is voor de onderneming om investeringen uit te voeren in de regionale steungebieden.

Art.5. Zodra het Agentschap Ondernemen een dossier ontvangt, wordt het geregistreerd en stuurt het Agentschap Ondernemen per e-mail een ontvangstbevestiging en een registratienummer naar de onderneming.
  Het Agentschap Ondernemen adviseert de minister over de vraag of de ingediende dossiers voldoen aan alle ontvankelijkheidsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 2.
  Het Agentschap Ondernemen brengt de onderneming schriftelijk op de hoogte van de beslissing van de minister over de ontvankelijkheid of onontvankelijkheid, met vermelding van de motivering en de beroepsmogelijkheden. Voor ontvankelijke dossiers gebeurt dit door een bevestigingsbrief, waarin wordt bevestigd dat, onder voorbehoud van de uiteindelijke uitkomst van een gedetailleerd onderzoek, het project aan de vastgestelde voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor steun. Pas nadat ze de bevestigingsbrief heeft ontvangen, mag de onderneming starten met de uitvoering van de voorgenomen opleidingen of investeringen.

HOOFDSTUK 3. - Beoordeling van de subsidieaanvraag
Afdeling 1. - Steun voor strategische opleidingsprojecten
Onderafdeling 1. - Inhoud van de criteria
Art.6. § 1. Ter uitvoering van artikel 22 van het besluit van 22 februari 2008 wordt de strategische waarde van de ontvankelijke subsidieaanvraag voor een strategisch opleidingsproject getoetst aan de volgende bedrijfseconomische, sociale en ecologische criteria :
  1° bedrijfseconomische criteria die peilen naar de prestaties en de leefbaarheid van de onderneming :
  a) starter;
  b) financiële situatie : solvabiliteit;
  c) financiële situatie : liquiditeit;
  d) innovatie via contractueel onderzoek;
  e) innovatie via collectief onderzoek;
  f) kwantitatieve opleiding;
  g) opleidingsparticipatie;
  2° sociale criteria die nagaan of de onderneming haar sociaal maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt :
  a) duurzaamheidsverslag;
  b) tewerkstelling kwantitatief;
  c) tewerkstellingsintegratie (diversiteitsplan);
  3° ecologisch criterium dat de inspanningen beoordeelt die de onderneming levert om een milieuzorgsysteem uit te bouwen :
  a) milieuzorg.
  De criteria worden verder toegelicht in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.
  § 2. Het Agentschap Ondernemen bepaalt de in aanmerking komende opleidingskosten op basis van de gegevens die zijn ingevuld in het sjabloon, met in achtneming van wat volgt :
  1° specifieke opleidingen komen niet in aanmerking, tenzij het additionele karakter van de specifieke opleiding bewezen is;
  2° niet-overdraagbare opleidingen komen niet in aanmerking, tenzij het additionele karakter van de niet-overdraagbare opleiding is bewezen, of tenzij de opleidingen werden opgesteld voor de vier prioritaire kansengroepen, zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 7° tot en met 10°, het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007;
  3° wettelijk verplichte opleidingen komen niet in aanmerking;
  4° kosten waarvoor al van andere overheidsinstanties steun werd verkregen, komen niet in aanmerking voor de berekening van de subsidiabele opleidingskosten op basis van dit besluit.
  § 3. De strategische waarde van de ontvankelijke subsidieaanvraag wordt getoetst aan de criteria, vermeld in paragraaf 1.

Onderafdeling 2. - Weging van de criteria
Art.7. Aan de criteria wordt, overeenkomstig artikel 22, § 2, van het besluit van 22 februari 2008, en naargelang het een starter of een niet-starter betreft, het volgende gewicht gegeven :


<td colspan="3" valign="top">OPLEIDINGSSTEUN
STARTERNIET-STARTER
  
starter20  
financiële situatie (solvabiliteit)GOKMOGOKMOGOKMO
  
 0 % <= x <= 35 %0 % <= x <= 20 %  00
  
 35 % < x <= 50 %20 % < x <= 35 %  55
  
 50 % < x <= 60 %35 % < x <= 45 %  88
  
 x > 60 %x > 45 %  1010
financiële situatie (liquiditeit)GOKMOGOKMOGOKMO
  
 x <= 1,30x <= 1,10  00
  
 1,30 < x <= 1,401,10 < x <= 1,25  55
  
 x > 1,40x > 1,25  1010
innovatie via contractueel onderzoekonderzoekscontract55
beschikken over personeel bedoeld in artikel 275/3 WIB 9255
  
innovatie via collectief onderzoekja1010
kwantitatieve opleidingGOKMOGOKMOGOKMO
  
 0 % <= x <= 1 %0 % <= x <= 0,5 %0000
  
 1 % < x <= 2 %0,5 % < x <= 1 %5555
  
 x > 2 %x >1 %10101010
opleidingsparticipatieGOKMOGOKMOGOKMO
  
 0 % <= x <= 40 %0 % <= x <= 10 %0000
  
 40 % < x <= 50 %10 % < x <= 20 %5555
  
 50 % < x <= 60 %20 % < x <= 30 %8888
  
 x > 60 %x > 30 %10101010
duurzaamheidsverslagGOKMOGOKMOGOKMO
  
 Niet internationaal actief (niveau C+ is behaald en geaudit door onafhankelijke derde partij)Niet internationaal actief (niveau C is behaald)5555
  
 Internationaal actief (niveau B+ is behaald en geaudit door onafhankelijke derde partij)Internationaal actief (niveau B is behaald)5555
tewerkstelling kwantitatiefGOKMOGOKMOGOKMO
  
 0 < x <= 250 < x <= 511111111
  
 25 < x <= 555 < x <= 1018181818
  
 x > 55x > 1025252525
tewerkstellingsintegratie (diversiteitsplan)instapplan11
(cluster)diversiteitsplan33
groeidiversiteitsplan55
milieuzorgGOKMOGOKMO
eerstelijns milieu-, energie- of eco-efficiëntiescan0101
milieucertificaat0303
managementsysteem5555
  
TOTAAL MAXIMAAL100100

  De score van de ontvankelijke subsidieaanvraag wordt berekend aan de hand van de som van het gewicht van elk criterium, vermeld in het eerste lid, waaraan de aanvraag voldoet.

Onderafdeling 3. - Steunpercentage
Art.8. Op basis van de op de criteria behaalde score wordt, overeenkomstig artikel 14 van het besluit van 22 februari 2008, de steunintensiteit vastgesteld op de wijze, vermeld in de onderstaande tabel :



  
  
SCORESTEUNINTENSITEIT
  
0 <= x < 50 0 %
  
50 <= x < 6020 %
  
60 <= x < 7022 %
  
70 <= x < 8024 %
  
80 <= x <= 10025 %

  De steun voor de ontvankelijke subsidieaanvraag wordt bepaald door de behaalde score en wordt berekend op het subsidiabele opleidingsbedrag.

Afdeling 2. - Steun voor strategische investeringsprojecten
Onderafdeling 1. - Inhoud van de criteria
Art.9. § 1. Ter uitvoering van artikel 38 van het besluit van 22 februari 2008 wordt de strategische waarde van de ontvankelijke subsidieaanvraag voor een strategisch investeringsproject getoetst aan de volgende bedrijfseconomische, sociale en ecologische criteria :
  1° bedrijfseconomische criteria die peilen naar de prestaties en de leefbaarheid van de onderneming :
  a) starter;
  b) financiële situatie : solvabiliteit;
  c) financiële situatie : liquiditeit;
  d) innovatie via contractueel onderzoek;
  e) innovatie via collectief onderzoek;
  f) kwantitatieve opleiding;
  2° sociale criteria die nagaan of de onderneming haar sociaal maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt :
  a) duurzaamheidsverslag;
  b) tewerkstelling kwantitatief;
  c) tewerkstellingsintegratie (diversiteitsplan);
  3° ecologisch criterium dat de inspanningen beoordeelt die de onderneming levert om een milieuzorgsysteem uit te bouwen :
  a) milieuzorg.
  Investeringen waarvoor al van andere overheidsinstanties steun werd verkregen, komen niet in aanmerking voor de berekening van de subsidiabele investeringskosten op basis van dit besluit.
  De criteria worden verder toegelicht in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.
  § 2. De strategische waarde van de ontvankelijke subsidieaanvraag wordt getoetst aan de criteria, vermeld in paragraaf 1.

Onderafdeling 2. - Weging van de criteria
Art.10. Aan de criteria wordt, overeenkomstig artikel 38, § 2, van het besluit van 22 februari 2008, en naargelang het een starter of een niet-starter betreft, het volgende gewicht gegeven :


<td colspan="3" valign="top">INVESTERINGSSTEUN
STARTERNIET-STARTER
  
starter20  
financiële situatie (solvabiliteit)GOKMOGOKMOGOKMO
  
 0 % <= x <= 35 %0 % <= x <= 20 %  00
  
 35 % < x <= 50 %20 % < x <= 35 %  55
  
 50 % < x <= 60 %35 % < x <= 45 %  88
  
 x > 60 %x > 45 %  1010
financiële situatie (liquiditeit)GOKMOGOKMOGOKMO
  
 x <= 1,30x <= 1,10  00
  
 1,30 < x <= 1,401,10 < x <= 1,25  55
  
 x > 1,40x > 1,25  1010
innovatie via contractueel onderzoekonderzoekscontract55
beschikken over personeel bedoeld in artikel 275/3 WIB 9255
  
innovatie via collectief onderzoekJa1010
kwantitatieve opleidingGOKMOGOKMOGOKMO
  
 0 % <= x <= 1 %0 % <= x <= 0,5 %0000
  
 1 % < x <= 2 %0,5 % < x <= 1 %5555
  
 x > 2 %x > 1 %10101010
duurzaamheidsverslagGOKMOGOKMOGOKMO
  
 Niet internationaal actief (niveau C+ is behaald en geaudit door onafhankelijke derde partij)Niet internationaal actief (niveau C is behaald)5555
  
 Internationaal actief (niveau B+ is behaald en geaudit door onafhankelijke derde partij)Internationaal actief (niveau B is behaald)5555
tewerkstelling kwantitatiefGOKMOGOKMOGOKMO
  
 0 < x <= 250 < x <= 521212121
  
 25 < x <= 555 < x <= 1028282828
  
 x > 55x > 1035353535
tewerkstellingsintegratie (diversiteitsplan)instapplan11
(cluster)diversiteitsplan33
groeidiversiteitsplan55
milieuzorgGOKMOGOKMO
eerstelijns milieu-, energie- of eco-efficiëntiscan0101
milieucertificaat0303
managementsysteem5555
  
TOTAAL MAXIMAAL100100

  De score van de ontvankelijke subsidieaanvraag wordt berekend aan de hand van de som van het gewicht van elk criterium, vermeld in het eerste lid, waaraan de aanvraag voldoet.

Onderafdeling 3. - Steunpercentage
Art.11. Op basis van de op de criteria behaalde score wordt, overeenkomstig artikel 30 van het besluit van 22 februari 2008, de subsidie vastgesteld op de wijze, vermeld in de onderstaande tabel :



  
  
SCORESTEUNINTENSITEIT
  
0 <= x < 50 0 %
  
50 <= x < 605 %
  
60 <= x < 707 %
  
70 <= x < 809 %
  
80 <= x <= 10010 %

  De steun van de ontvankelijke subsidieaanvraag wordt bepaald door de behaalde score en wordt berekend op het subsidiabele investeringsbedrag.

Afdeling 3. - Steun voor een gecombineerd dossier
Art.12. Als een onderneming een gecombineerd dossier indient, dat zowel uit een opleidingsdeel als uit een investeringsdeel bestaat, overeenkomstig hoofdstuk IV van het besluit van 22 februari 2008, wordt de ontvankelijke subsidieaanvraag getoetst aan de criteria, vermeld in artikel 6 en 9.

HOOFDSTUK 4. - Beslissingsprocedure
Art.13. Het Agentschap Ondernemen beoordeelt de ontvankelijke subsidieaanvraag overeenkomstig het decreet van 31 januari 2003, het besluit van 22 februari 2008 en dit ministerieel besluit en legt een voorstel tot toekenning van een subsidie voor aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie als het steunbedrag minder of gelijk is aan 500.000 euro of aan de Vlaamse Regering als het steunbedrag meer dan 500.000 euro bedraagt.

Art.14. Het Agentschap Ondernemen betekent schriftelijk de beslissing over de toekenning van een subsidie aan de onderneming. Die bevat minstens de motivering en de beroepsmogelijkheden.

HOOFDSTUK 5. - Uitbetaling, verjaring en terugvordering
Art.15. De subsidie wordt uitbetaald en teruggevorderd overeenkomstig artikel 45 tot en met 49 van het besluit van 22 februari 2008.

HOOFDSTUK 6. - Controle
Art.16. Met behoud van de toepassing van de bevoegdheden van het Rekenhof is het Agentschap Ondernemen belast met de controle op de dossiers.

HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art.17. Het ministerieel besluit van 18 april 2008 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van strategische investerings- en opleidingssteun aan ondernemingen in het Vlaamse Gewest, gewijzigd bij ministeriële besluiten van 28 mei 2009 en 21 oktober 2010, wordt opgeheven.

Art.18. In uitvoering van artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010, treden het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 en dit besluit in werking op 17 december 2010.

BIJLAGE.
Art. N.Verantwoording van de criteria
  DEEL I. - ONTVANKELIJKHEIDSCRITERIA
  1. Strategisch belang van het ingediende opleidings- of investeringsproject / Stimulerend effect en noodzaak van de steun
  Strategische steun kan enkel worden toegekend voor projecten waarvan het strategisch belang voor de onderneming wordt aangetoond bij het indienen van de steunaanvraag.
  Samen met het aanvraagformulier dient de onderneming een managementsamenvatting op te sturen van maximaal één pagina waarin ze duidelijk aantoont dat er een breuk is met haar normale strategische groeipad bij continu beleid en dat de opleidingen of de investeringen waarvoor ze de steun aanvraagt, aansluiten bij dat kantelmoment.
  Onder strategische breuk of kantelmoment voor de onderneming moet worden verstaan een geheel van beslissingen waarvan de gevolgen moeilijk omkeerbaar zijn, die een verbetering op de lange termijn nastreven en die een invloed hebben op de ganse organisatie.
  In de eerste plaats moet dus het strategisch belang voor de onderneming van de ingediende opleidingen of investeringen in een voldoende mate bewezen zijn. De opleidingen of investeringen dienen verder te gaan dan het louter verderzetten van de bestaande activiteiten van de onderneming en moeten betrekking hebben op een kantelmoment voor de onderneming.
  In tweede instantie moet het stimulerend effect en de noodzaak van de steun voldoende bewezen zijn.
  De opleidingssteun moet noodzakelijk zijn voor de onderneming om de opleidingen uit te voeren conform de criteria vermeld in de mededeling van de Commissie betreffende de criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun ten behoeve van opleiding (PB C 188 van 11 augustus 2009, blz. 1-5). De steun moet er toe leiden dat de onderneming haar gedrag zodanig wijzigt dat ze meer of betere opleidingen aanbiedt dan ze zonder de steun zou doen.
  De investeringssteun moet noodzakelijk zijn voor de onderneming om investeringen uit te voeren in de regionale steungebieden conform de criteria vermeld in de mededeling van de Commissie betreffende de criteria voor diepgaande beoordeling van regionale steun voor grote investeringsprojecten (PB C 223 van 16 september 2009, blz. 3-10). De regionale investeringssteun moet met andere woorden het lokalisatiebeleid van de grote onderneming beïnvloeden.
  2. " Kwaliteitsvol ondernemingsplan "
  Bij het indienen van een aanvraag voor investeringssteun moet een kwaliteitsvol ondernemingsplan voorgelegd worden. Een ondernemingsplan is kwaliteitsvol wanneer het - zowel volgens Flanders Investment and Trade als volgens McKinsey & Company - volgende acht secties bevat :
  * de managementsamenvatting;
  * het productidee;
  * het managementteam;
  * het marketingplan;
  * de ondernemingsstructuur en -organisatie;
  * het tijdsschema waarbinnen het project wordt gerealiseerd;
  * de risico's;
  * de financiering.
  Om in aanmerking te komen voor onderhavig steunsysteem moeten deze acht categorieën in het voorgelegde ondernemingsplan voorkomen.
  De totaal ingediende investeringen moeten worden opgesplitst volgens onderstaand schema :



  
  
rubriek jaarrekeningomschrijvinginvesteringsbedrag in euro
  
21immateriële vaste activa
  
22terreinen en gebouwen
  
23installaties, machines en uitrusting
  
24meubilair en rollend materieel
  
25leasing en soortgelijke rechten
  
26overige materiële vaste activa
  
27activa in aanbouw en vooruitbetalingen
  
 TOTAAL

  Daarenboven moet het ondernemingsplan een afzonderlijk gedeelte wijden aan het " stimulerend effect " van de overheidssteun. Dit betekent dat een scenario mét en een scenario zonder overheidssteun moet worden ontwikkeld en dit in zowel kwantitatieve als kwalitatieve termen.
  In de volgende gevallen kan er sprake zijn van een stimulerend effect :
  * wanneer er een wezenlijke toename is van de omvang of van de reikwijdte van het project of de activiteit als gevolg van de steun;
  * wanneer er een wezenlijke toename is van de totale uitgaven van de begunstigde voor het project of de activiteit als gevolg van de steun;
  * wanneer er een wezenlijke toename is van de snelheid waarmee het betrokken project of de betrokken activiteit wordt voltooid;
  * wanneer het project, zonder de steun, niet als dusdanig in het regionale steungebied zou zijn uitgevoerd.
  3. " Kwaliteitsvol opleidingsplan "
  Bij het indienen van een aanvraag voor opleidingssteun moet een kwaliteitsvol opleidingsplan voorgelegd worden. Een opleidingsplan is kwaliteitsvol wanneer het volgende secties bevat :
  1. Situering en verantwoording
  Onder deze rubriek moet minstens voorkomen :
  * doelstellingen
  * koppeling met de organisatiestrategie
  * relatie opleidingsplan/ondernemingsplan
  2. Behoeftedetectie
  Onder deze rubriek moet minstens voorkomen :
  * hoe wordt deze georganiseerd ?
  * is er feedback naar de werknemers ?
  3. Opleidingen
  Onder deze rubriek moet minstens voorkomen :
  * doelgroep + indicatie van doelstelling voor die doelgroep
  * vorm en aard van de opleiding
  * tijdsindeling/fasering
  * budget/accommodatie
  * manier van evaluatie
  4. Globale opvolging en evaluatie van het opleidingsplan
  Onder deze rubriek moet minstens voorkomen :
  * hoe zullen de opleidingen worden opgevolgd ?
  * hoe zal het opleidingsplan na de opleidingen worden geëvalueerd ?
  * hoe zal deze informatie worden gecommuniceerd ?
  Om in aanmerking te komen voor onderhavig steunsysteem moeten al deze rubrieken in het voorgelegde opleidingsplan voorkomen.
  De totaal ingediende opleidingen moeten worden opgesplitst volgens onderstaand schema :



  
  
kostencategorieopleidingsuitgaven in euro
  
personeelskosten van de opleiders
  
verplaatsingskosten van opleiders en opgeleiden
  
andere lopende uitgaven voor materiaal en benodigdheden
  
afschrijving van werktuigen en uitrusting
  
kosten van diensten voor begeleiding en advisering
  
personeelskosten van de opgeleiden
  
TOTAAL

  Daarenboven moet het opleidingsplan een afzonderlijk gedeelte wijden aan het " stimulerend effect " van de overheidssteun. Dit betekent dat een scenario mét en een scenario zonder overheidssteun moet worden ontwikkeld en dit in zowel kwantitatieve als kwalitatieve termen.
  Voor de berekening van de subsidiabele opleidingskost, moet de steunaanvragende onderneming de module (het sjabloon) invullen die op www.vlaanderen.be/ondernemen onder de rubriek strategische investerings- en opleidingssteun is terug te vinden.
  In toepassing van de Mededeling van de Europese Commissie - Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun ten behoeve van opleiding (Publicatieblad Nr. C 188 van 11 augustus 2009, blz. 0001-0005) wordt in een eerste stap nagegaan wat de positieve externe effecten zijn van de ingediende opleidingen : specifiek of algemeen, mate van overdraagbaarheid van de verworven vaardigheden, gericht op bepaalde kansengroepen? Enkel de opleidingen met uitgesproken positieve externe effecten zijn aanvaardbaar. Stap 1 leidt tot het bedrag van de aanvaardbare opleidingskost.
  In een tweede stap wordt nagegaan wat het stimulerend effect is en de noodzaak van de steun. Hierbij worden het scenario met steun en het scenario zonder steun met elkaar vergeleken. Enkel de meeruitgaven van de aanvaardbare opleidingskosten komen in aanmerking voor opleidingssteun. Stap 2 leidt tot het bedrag van de subsidiabele opleidingskost waarop de steun zal worden berekend.
  Ondernemingen die een ondernemingsraad hebben, moeten aantonen dat hun ondernemingsraad voor de datum van de steunaanvraag in kennis is gesteld van het integrale, meerjarige opleidingsplan. Dat kan gebeuren aan de hand van de notulen van de ondernemingsraad waarin de inhoudelijke aspecten van het ingediende opleidingsplan kort aan bod komen (uitgaven, periode en strategisch belang).
  Enkel de opleidingsuitgaven voor personen die tewerkgesteld zijn in de aanvragende onderneming, komen voor steun in aanmerking. Met andere woorden, de opgeleiden moeten op de loonlijst van de aanvragende onderneming terug te vinden zijn op het ogenblik van de opleiding.
  Opleidingskosten voor interimairs mogen in het project worden opgenomen voor zover deze personen na hun interim-overeenkomst in vast dienstverband (= een contract van onbepaalde duur) zijn aangeworven en als dusdanig op de loonlijst van de aanvragende onderneming staan.
  Opleidingskosten van havenarbeiders ingeschreven op de loonlijst van CEPA (haven van Antwerpen), CBRU (haven van Brugge), CEPG (haven van Gent), CEWO (haven van Oostende) en CEWEZ (haven van Zeebrugge) maar tewerkgesteld en opgeleid door een havenbedrijf dat strategische opleidingssteun aanvraagt, komen ook in aanmerking.
  Opleidingen van bestuurders die voor hun werkzaamheden jaarlijks een vergoeding uitbetaald krijgen via het payrollsysteem of die factureren aan de onderneming waarvan zij bestuurder zijn, komen niet in aanmerking.
  4. " Klimaatbeleid " (benchmarkingconvenant en auditconvenant)
  Bij de indiening van de steunaanvraag moet de onderneming in orde zijn met de reglementering in verband met het benchmarkingconvenant en het auditconvenant.
  Een benchmarkingconvenant is een convenant over energie-efficiëntie in de industrie, zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering in 2002. Aan zeer energie-intensieve ondernemingen wordt gevraagd om toe te treden tot het benchmarkingconvenant, dat tot doel heeft de aangesloten bedrijven te laten behoren tot de 10 % beste bedrijven op wereldvlak op het vlak van energie-efficiëntie.
  De benchmarkingconvenanten zijn gericht op de ondernemingen met een verbruik van minstens 0,5 PJ primaire energie per jaar en de ondernemingen die onder de Europese emissierechtenhandel vallen. Deze ondernemingen vertegenwoordigen samen ca. 80 % van het industrieel energieverbruik of van de CO2-emissies van de Vlaamse industrie.
  Gemiddeld energie-intensieve ondernemingen kunnen op vrijwillige basis overeenkomsten afsluiten met de Vlaamse overheid met de bedoeling energie-efficiënter te worden. Het auditconvenant, zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering in 2005, is bedoeld voor industriële ondernemingen die 0,1 tot 0,5 PJ primaire energie per jaar verbruiken en die niet vallen onder de Europese emissierechtenhandel.
  Het [1 VEKA]1 heeft vastgesteld dat, wat betreft de doelgroep van het auditconvenant, ongeveer 2/3 van de ondernemingen toegetreden zijn. Er rest nog bijna 1/3 dat niet toegetreden is en dat nog zou kunnen.
  Deze steunregeling wil de groei van de in Vlaanderen gevestigde energie-intensieve ondernemingen niet afremmen. Van hen kan echter worden verwacht dat ze in ruil voor steun de vastgelegde energie-efficiëntiedoelstellingen realiseren en alle rendabele energiebesparende maatregelen effectief uitvoeren.
  Ontvankelijkheidsvoorwaarden :
  * ondernemingen die 0,1 tot 0,5 PJ primaire energie per jaar verbruiken moeten bij de indiening van de steunaanvraag toegetreden zijn tot het auditconvenant;
  * ondernemingen die 0,5 PJ of meer primaire energie per jaar verbruiken moeten bij de indiening van de steunaanvraag toegetreden zijn tot het benchmarkingconvenant.
  Niet-industriële ondernemingen en industriële ondernemingen die minder dan 0,1 PJ primaire energie per jaar verbruiken en niet onder de Europese emissierechtenhandel vallen, kunnen niet toetreden tot een van beide convenanten. Voor hen geldt geen ontvankelijkheidsvoorwaarde op het vlak van energie-efficiëntie.
  DEEL II. - BEOORDELINGSCRITERIA
  1. Criterium " starter "
  Een startende onderneming is een nieuw opgerichte onderneming die maximaal drie jaar oud is op de indieningsdatum van de steunaanvraag. Deze termijn begint te lopen vanaf de inschrijving bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen en wordt aangetoond met het bewijs van de eerste inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen.
  Omvormingen van bestaande ondernemingen of de opsplitsing ervan in meerdere entiteiten worden niet in aanmerking genomen als starters.
  Wat betreft investeringssteun voor grote ondernemingen kan het criterium " starter " enkel worden toegekend als de onderneming bijkomend kan bewijzen aan de hand van de nodige documenten (b.v. letter(s) of intent, interne studies van andere steunregimes, overlegdocumenten van de Raad van Bestuur,...) dat haar lokalisatiegedrag positief beïnvloed wordt door de steun (zie ook Deel I. Ontvankelijkheidscriteria).
  Score :
  Aan startende ondernemingen worden 20 punten toegekend.
  Starters kunnen niet scoren op de financiële criteria solvabiliteit en liquiditeit.
  2. Criterium " financiële situatie " (gedeelte solvabiliteit)
  De solvabiliteit bepaalt de graad van financiële onafhankelijkheid van de onderneming op korte en lange termijn.
  De graad van financiële onafhankelijkheid komt overeen met de verhouding tussen het eigen vermogen en de totale passiva. Een hoge ratio geeft aan dat de onderneming onafhankelijk is van vreemde middelen. Eerst en vooral betekent een hoge solvabiliteitsratio dat de financiële lasten gering zijn voor de onderneming wat minder druk geeft op het resultaat. Ten tweede kan door middel van een hoge solvabiliteitsratio de onderneming over een grotere beleidsruimte beschikken om nieuwe schulden aan te gaan onder gunstige voorwaarden.
  In 2009 bedroeg de geglobaliseerde financiële-onafhankelijksgraad 50,7 % voor de grote ondernemingen en 37,1 % voor de KMO's. De opwaartse trend van de laatste jaren zet zich door in 2009 : in 10 jaar tijd is de solvabiliteitsratio van de grote ondernemingen gestegen met 10,1 procentpunt en die van de KMO's met 5,3 procentpunt.
  Score :
  Wordt aangetoond via de laatst neergelegde jaarrekening bij de indiening van het dossier.
  Codes :
  (10/15)/(10/49)*100.
  Op basis van voormelde vaststellingen is het ijkpunt voor grote ondernemingen 50 % en voor KMO's 35 %.
  Scoretabellen :



  
  
Grote ondernemingScore
  
0 % < X <= 35 %0 punten
  
35 % < X <= 50 %5 punten
  
50 % < X <= 60 %8 punten
  
X > 60 %10 punten




  
  
KMOScore
  
0 % < X <= 20 %0 punten
  
20 % < X <= 35 %5 punten
  
35 % < X <= 45 %8 punten
  
X > 45 %10 punten

  3. Criterium " financiële situatie " (gedeelte liquiditeit)
  Onder liquiditeit wordt verstaan het vermogen van de onderneming om liquide middelen te mobiliseren die ze nodig heeft om te voldoen aan de korte termijnverplichtingen. Met andere woorden om de schulden af te lossen die binnen het jaar vervallen. Doorgaans wordt de liquiditeitsratio in ruime zin gebruikt. Deze weergave van het netto bedrijfskapitaal in de vorm van een ratio vergelijkt het totaal van de realiseerbare en beschikbare activa (voorraden, vorderingen op ten hoogste één jaar, thesauriebeleggingen, liquide middelen en overlopende rekeningen) met de korte termijn passiva (schulden op ten hoogste één jaar en overlopende rekeningen). Een onderneming kan des te vlotter haar financiële verplichtingen op korte termijn nakomen naarmate de liquiditeit in ruime zin hoger is. Wanneer de ratio meer dan één bedraagt, is het netto bedrijfskapitaal positief.
  In 2009 bedroeg de geglobaliseerde ratio 1,423 voor de grote ondernemingen en 1,245 voor de KMO's.
  Score :
  Wordt aangetoond via de laatst neergelegde jaarrekening bij de indiening van het dossier.
  Codes :
  Teller : 3+40/41+50/53+54/58+490/1
  Noemer : 42/48+492/3
  Ratio : teller/noemer
  Op basis van voormelde vaststellingen is het ijkpunt voor grote ondernemingen 1,40 en voor KMO's 1,25.
  Scoretabellen :



  
  
Grote ondernemingScore
  
X <= 1,300 punten
  
1,30 < X <= 1,405 punten
  
X > 1,4010 punten




  
  
KMOScore
  
X <= 1,100 punten
  
1,10 < X <= 1,255 punten
  
X > 1,2510 punten

  4. Criterium " innovatie via collectief onderzoek "
  Vlaanderen moet zich omvormen tot een kenniseconomie om het hoofd te kunnen blijven bieden aan de uitdagingen van de toekomst. Het verspreiden van de in Vlaanderen aanwezige kennis is hierin een belangrijke schakel en kan via deelname aan projecten van een VIS-programma (Vlaams Innovatie Samenwerkingsverband), een TETRA-project (Technologie Transfert Fonds) of een SBO-project (Strategisch Basisonderzoek).
  Een VIS is de gestructureerde samenwerking van in hoofdzaak Vlaamse bedrijven met één of meerdere organisaties of instellingen, met het oog op het uitoefenen van activiteiten van collectief onderzoek, technologieadvies en/of technologische innovatiestimulering. Met een TETRA-programma wordt toepassingsgericht onderzoek bedoeld vanuit de hogescholen naar een doelgroep van bedrijven. Onder een SBO-project wordt industrieel of maatschappelijk strategisch basisonderzoek verricht door onderzoekscentra. Onderzoeksresultaten moeten nog achtereenvolgens worden omgezet in technologische innovaties en commerciële successen.
  Om het criterium meer selectief te maken is het niet voldoende dat men lid is van een VIS. Er wordt slechts gescoord wanneer de onderneming bovendien het bewijs kan leveren dat zij actief participeert in de stuurgroep en de activiteiten van een VIS. Dit houdt in dat men lid is van een bestuursorgaan en regelmatig deelneemt aan de vergaderingen, dat men lid is van en regelmatig deelneemt aan een projectstuurgroep en mede actief participeert in het onderzoeksproject. Dezelfde redenering geldt ten aanzien van ondernemingen die aan kennisdiffusie doen via een TETRA- of SBO-project.
  Er worden 10 punten gescoord als de onderneming deelneemt aan gezamenlijke onderzoeksprojecten van een VIS, een TETRA-project of een SBO-project.
  Dit criterium is onvoorwaardelijk, uitgezonderd voor starters die ook in de loop van het investerings- of opleidingsprogramma aan de voorwaarden kunnen voldoen.
  Score :



  
  
Investerings- en/of opleidingssteun (KMO + GO)Starter
  (voorwaardelijk)
Niet-starter
  (onvoorwaardelijk)
  
Actieve deelname aan VIS/TETRA/SBO10 punten10 punten

  5. Criterium " innovatie via contractueel onderzoek "
  Er wordt voor dit criterium gescoord wanneer de aanvrager met een universiteit/hogeschool, een strategische onderzoeksinstelling (b.v. IMEC, VITO) of een collectief/gelijkgesteld centrum (b.v. Centexbel) die geen VIS is, een onderzoekscontract heeft afgesloten. Het onderzoek moet betrekking hebben op de verbetering van producten of diensten en er moet een directe link zijn met de activiteiten van de onderneming. Overeenkomsten in verband met marktstudies, opleidingen, sponsoring van leerstoelen en dergelijke vallen hier niet onder.
  Enkel de voorlegging van een dergelijk onderzoekscontract levert 5 punten op.
  Starters kunnen ook voor dit criterium scoren wanneer zij in de loop van het investerings- of opleidingsprogramma aan de voorwaarden voldoen.
  Er kan tevens worden gescoord wanneer de aanvrager personeel tewerkstelt dat in aanmerking komt voor de vrijstelling van doorstorting van een gedeelte van de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers, conform artikel 275/3 van WIB 92. De onderneming zal dat moeten aantonen aan de hand van de afzonderlijke aangifte in de bedrijfsvoorheffing die uitsluitend de betaalde of toegekende belastbare inkomsten van de werknemers die in deze maatregel zijn bedoeld, en de daarop ingehouden bedrijfsvoorheffing bevat.
  Dit levert eveneens een score op van 5 punten.
  Dit is een onvoorwaardelijk criterium, uitgezonderd voor starters.
  Score :



  
  
Investerings- en/of opleidingssteun (KMO + GO)Starter
  (voorwaardelijk)
Niet-starter
  (onvoorwaardelijk)
  
Onderzoekscontract5 punten5 punten
  
Beschikken over personeel bedoeld in artikel 275/3 van WIB 925 punten5 punten
  
Totaal10 punten10 punten

  6. Criterium " kwantitatieve opleiding "
  Het CVTS3 rapport (Continuing Vocational Training Survey) bevat de resultaten uit het Belgische luik van de enquête naar voortgezette beroepsopleidingen in 2005. Er werden tot nu toe 3 CVTS enquêtes doorgevoerd (1995, 1999 en 2005). Vanaf 2005 zal de enquête op een 5-jaarlijkse basis georganiseerd worden bij de populatie van Belgische ondernemingen met minstens 10 werknemers in het merendeel van de Belgische sectoren (met uitzondering van de publieke sector). De resultaten van de nieuwe CVTS enquête zullen pas in 2012 gekend zijn. De CVTS3 enquête van 2005 maakt een belangrijk onderscheid tussen de formele vormen van beroepsopleiding en minder formele en informele vormen.
  Van alle ondernemingen met minstens 10 werknemers bood in 2005 gemiddeld 65,5 % één of andere vorm van opleiding aan.
  Zoals uit navolgende tabel blijkt bedraagt voor de totale populatie van Belgische ondernemingen met minstens 10 werknemers de verhouding opleidingskosten/loonmassa gemiddeld 1,6 %.
  Tabel : opleidingskosten in percentage van de loonmassa, volgens grootteklasse



  
  
TewerkstellingOpleidingskosten/loonmassa
  
10-19
  20-49
  50-249
  250-499
  500-999
  => 1000
0,7 %
  0,9 %
  1,2 %
  1,4 %
  2,1 %
  2,4 %
  
Gemiddelde KMO's+ 1,0 %
  
Gemiddelde GO's+ 2,0 %
  
Totaal gemiddelde1,6 %

  Score :
  Wordt aangetoond via de jaarrekeningen gedurende de duurtijd van het investerings- of opleidingsprogramma.
  Codes : (5803 + 5813 + 5823 + 5833 + 5843 + 5853 / 102 (kol. 3) + 152 (kol. 1 en 2)) * 100.
  Hierbij zijn 102 'de personeelskosten van de werknemers ingeschreven in het personeelsregister' en 152 'de kosten voor de onderneming van uitzendkrachten en ter beschikking van de onderneming gestelde personen.'
  In deze laatste categorie zitten o.a. de havenarbeiders in de Vlaamse havens waarop de aanvrager een beroep doet.
  In deze score wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds grote ondernemingen en anderzijds kleine en middelgrote ondernemingen. Op basis van voormelde vaststellingen is het ijkpunt voor grote ondernemingen 2 % en voor KMO's 1 %.
  Scoretabellen :



  
  
Grote ondernemingScore
  
0 % < X <= 1 % 0 punten
  
1 % < X <= 2 %5 punten
  
X > 2 %10 punten




  
  
KMOScore
  
0 % < X <= 0,50 % 0 punten
  
0,50 % < X <= 1 %5 punten
  
X > 1 %10 punten

  7. Criterium " opleidingsparticipatie "
  De participatiegraad wordt in de CVTS3 enquête berekend als de verhouding tussen het totaal aantal werknemers dat aan minstens een formele opleiding heeft deelgenomen en het totaal aantal werknemers. Daarbij wordt eerst de som genomen van alle deelnemers binnen alle ondernemingen van een bepaalde subgroep (bijv. - grootteklasse) en die wordt dan gedeeld door de som van alle werknemers van alle ondernemingen binnen diezelfde subgroep. Daardoor draagt een grote onderneming in verhouding meer bij tot deze opleidingsindicator dan een kleine onderneming. Het gaat over het aantal deelnemers en niet over het aantal deelnames. M.a.w. wanneer een persoon meerdere opleidingen heeft gevolgd, wordt zij/hij maar eenmaal meegerekend.
  Zoals uit onderstaande tabel blijkt bedraagt in 2005 voor de totale populatie van Belgische ondernemingen met minstens 10 werknemers de participatiegraad aan opleiding gemiddeld 39,9 %.
  Tabel : participatiegraad volgens grootteklasse



  
  
TewerkstellingParticipatiegraad
  
10-19
  20-49
  50-249
  250-499
  500-999
  => 1000
15,4 %
  20,7 %
  35,5 %
  47,9 %
  56,3 %
  59,1 %
  
Gemiddelde KMO's+ 20 %
  
Gemiddelde GO's+ 50 %
  
Totaal gemiddelde39,9 %

  Score :
  Het beoordelingscriterium opleidingsparticipatie geldt enkel voor opleidingssteun.
  Wordt aangetoond via de jaarrekeningen gedurende de duurtijd van het opleidingsprogramma.
  Codes : (5801 + 5811 + 5821 + 5831 + 5841 + 5851 / 100 (kol. 1 en 2) + 150 (kol. 1 en 2)) * 100.
  Code 100 is 'het gemiddeld aantal werknemers ingeschreven in het personeelsregister' en code 150 'het gemiddeld aantal personen tewerkgesteld als uitzendkracht en ter beschikking gesteld van de onderneming'.
  In deze laatste categorie zitten o.a. de havenarbeiders in de Vlaamse havens waarop de aanvrager een beroep doet.
  In deze score wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds grote ondernemingen en anderzijds kleine en middelgrote ondernemingen. Op basis van voormelde vaststellingen is het ijkpunt voor grote ondernemingen 50 % en voor KMO's 20 %.
  Scoretabellen :



  
  
Grote ondernemingScore
  
0 % < X <= 40 %0 punten
  
40 % < X <= 50 % 5 punten
  
50 % < X <= 60 % 8 punten
  
X > 60 % 10 punten




  
  
KMOScore
  
0 % < X <= 10 %0 punten
  
10 % < X <= 20 % 5 punten
  
20 % < X <= 30 % 8 punten
  
X > 30 % 10 punten

  8. Criterium " duurzaamheidsverslag "
  Steeds meer organisaties kiezen voor een verantwoorde manier van ondernemen. Zij begrijpen dat milieu, mens en economie daar samen beter van worden. Een duurzaamheidsverslag is een nuttig instrument om de koers te bepalen; het nodigt uit om doelen te stellen en nieuwe initiatieven te nemen. Duurzaamheidsverslaggeving omvat het meten en publiceren van de prestaties van een organisatie op het vlak van duurzame ontwikkeling. Het gaat hier om geïntegreerde en gestandaardiseerde verslagen waarvan de indicatoren over een periode van drie jaar opgevolgd werden.
  De referentiestandaard als het gaat om de publicatie van economische, sociale en milieu-informatie, is het Global Reporting Initiative (GRI).
  Meer informatie hierover kan gevonden worden via de website :
  http ://www.globalreporting.org/Home/LanguageBar/DutchLanguagePage.htm
  Het GRI voorziet een inhoud in drie delen :
  * een uitgebreid ondernemings- of organisatieprofiel
  * een beschrijving van de managementaanpak van MVO
  * een set prestatie-indicatoren
  Afhankelijk van het toepassingsniveau (C, B en A) moet een onderneming uitgebreider rapporteren over deze drie onderdelen.


 RapportageniveauCC+BB+AA+
Standaard inhoudG3
  PROFIEL
Rapporteren over : 1.1, 2.1-2.10, 3.1-3.8, 3.10-3.12, 4.1-4.4, 4.14-4.15Extern geauditRapporteren over alle criteria van niveau C, plus : 1.2, 3.9, 3.13, 4.5-4.13, 4.16-4.17Extern geauditIdem niveau B.Extern geaudit
  
 G3 MANAGEMENT-BENADERINGNiet vereist. Management-benadering voor elke groep van indicatoren. Management-benadering voor elke groep van indicatoren.
  
 G3 PERFORMANTIE-INDICATORENRapporteren over minstens 10 performantie-indicatoren, waarbij minstens 1 van zowel Economie, Gemeenschap als Milieu. Rapporteren over minstens 20 performantie-indicatoren, waarbij minstens 1 van zowel Economie, Milieu, Mensen-rechten, Arbeidspraktijken, Gemeenschap als Productverant-woordelijkheid. Rapporteren over elke G3- en Sector Supplement*-indicator met oog voor het materialiteits-principe door ofwel over een indicator te rapporteren ofwel uit te leggen waarom rapportering ontbreekt.

  * Sector Supplement in de finale versie
  Score
  Dit criterium wordt zowel bij de indiening (voorwaardelijk) als op het einde van het traject (voorwaardelijk) aanvaard.
  Een onderneming scoort 5 punten wanneer voldaan wordt aan volgende voorwaarden :
  * KMO (niet internationaal actief) : niveau C is behaald;
  * GO (niet internationaal actief) : niveau C+ is behaald (geaudit door een onafhankelijke derde partij);
  * KMO (internationaal actief) : niveau B is behaald;
  * GO (internationaal actief) : niveau B+ is behaald (geaudit door een onafhankelijke derde partij).
  9. Criterium " tewerkstelling kwantitatief "
  Een van de redenen voor het verlenen van steun aan ondernemingen is dat zij voor tewerkstelling en inkomens zorgen. Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat de grootteorde van de ondernemingen sterk uiteenloopt. De maat moet met andere woorden een evenwichtige combinatie zijn van absolute en relatieve groei en mag geen afwijkingen vertonen in het voordeel van een bepaalde grootteklasse. De Birch-index, ontwikkeld door Amerikaanse econoom David L. Birch die in de jaren tachtig vernieuwend onderzoek heeft verricht naar het belang van kleine ondernemingen in de totale jobcreatie, voldoet aan deze voorwaarden (Birch D.L., 1987).
  Birch-index : X = (E-A) * (E/A)
  Waarbij :
  A = aanvangstewerkstelling : het gemiddelde personeelsbestand in VTE vóór de indieningsdatum van de steunaanvraag (code 100 kol. 3 + code 150 kol. 2)
  E = eindtewerkstelling : het gemiddelde personeelsbestand in VTE bij de beëindiging van de investeringen of opleidingen (code 100 kol. 3 + code 150 kol. 2)
  Havenbedrijven moeten A en E aanvullen met ter beschikking van de onderneming gestelde personen (havenarbeiders). Hiervoor dienen de nodige stavingsdocumenten aangeleverd te worden afkomstig van de centrale der werkgevers van de verschillende havens in Vlaanderen (CEPA, CBRU, CEPG, CEWO en CEWEZ).
  Scoretabellen :


InvesteringssteunOpleidingssteun
  
KMOScoreKMOScore
  
0 < X <= 521 punten0 < X <= 511 punten
  
5 < X <= 1028 punten5 < X <= 1018 punten
  
X > 1035 puntenX > 1025 punten
  
GOScoreGOScore
  
0 < X <= 2521 punten0 < X <= 2511 punten
  
25 < X <= 5528 punten25 < X <= 5518 punten
  
X > 5535 puntenX > 5525 punten

  Als voorwaarde wordt gesteld dat het aantal bijkomende VTE minstens 5 bedraagt voor kleine en middelgrote ondernemingen en minstens 10 voor grote ondernemingen.
  10. Criterium " tewerkstellingsintegratie " (diversiteitsplan)
  De tewerkstellingsintegratie wordt gemeten aan de hand van het diversiteitsplan. Dit is een geheel van maatregelen en acties, met oog voor het managen van verschil, die op een planmatige manier direct en indirect discriminerende drempels wegnemen en/of voorzieningen scheppen waardoor de verticale en horizontale mobiliteit van leden van de kansengroepen op de bedrijfsinterne arbeidsmarkt worden vergroot en hun voortijdige uitstroomkansen worden verminderd, met het oog op hun evenredige en volwaardige participatie in alle afdelingen en functies van de organisatie, zonder echter de relevante technisch-instrumentele functievereisten te verlagen.
  Er zijn vier soorten diversiteitsplannen :
  1. instapdiversiteitsplan
  2. diversiteitsplan
  3. clusterdiversiteitsplan
  4. groeidiversiteitsplan
  In gradatie weegt het instapplan het lichtst, vervolgens komen het diversiteitsplan en het clusterdiversiteitsplan (het ene is op individueel niveau, het andere op clusterniveau) en tot slot het groeidiversiteitsplan, dat centraal mikt op een stevige verankering van het diversiteitsbeleid in alle onderdelen van het reguliere ondernemingsbeleid. Ze zijn ook te beschouwen als de drie trappen van een drietrapsraket. De doorlooptijd voor het ganse traject is minstens twee jaar.
  De Vlaamse overheid (Departement Werk en Sociale Economie) voorziet subsidies voor de verschillende diversiteitsplannen. Via de subregionale SERR/RESOC-secretariaten kan een projectontwikkelaar gecontacteerd worden die helpt bij de indiening van de aanvragen.
  Dit criterium kan al gerealiseerd zijn bij de indiening van de steunaanvraag of kan gerealiseerd worden parallel aan het investerings- of opleidingsproject. De realisatie wordt aangetoond door voorlegging van het Ministerieel Besluit indien er een subsidie werd verleend of via de lijst van het departement WSE voor wat betreft de niet gesubsidieerde initiatieven.
  Meer informatie hierover kan gevonden worden via de website :
  http://www.werk.be/wg/diversiteitsplannen
  Score :
  Dit criterium wordt aanvaard zowel bij de indiening (onvoorwaardelijk) als op het einde van het investerings- of opleidingstraject (voorwaardelijk).
  * 1 punt voor een instapdiversiteitsplan
  * 3 punten voor een diversiteitsplan of clusterdiversiteitsplan
  * 5 punten voor een groeidiversiteitsplan
  11. Criterium " milieuzorg "
  Er bestaat een gradatie en verscheidenheid in de milieuzorgsystemen. De voornaamste zijn de milieumanagementsystemen ISO 14001, EMAS en EN 16001. ISO 14001 is een internationale standaard en EMAS is een Europees milieuzorgsysteem, dat is gebaseerd op ISO 14001 maar een stap verder gaat. EMAS is vooral bedoeld voor de (Europese) auto-industrie en toeleveringsbedrijven. Via EMAS hebben die de garantie dat hun toeleveranciers een kwalitatief hoogstaand milieuzorgsysteem hebben. EN 16001 is een Europese standaard die de structuur volgt van ISO 14001.
  Voor KMO's is het vaak moeilijk deze milieucertificaten te behalen. Zij kunnen ook scoren voor het criterium " milieuzorg " wanneer zij een eerstelijns milieu-, energie- of eco-efficiëntiescan ondergingen of zullen ondergaan. Achterliggende gedachte daarbij is dat bedrijven die een dergelijke scan ondergaan aangeven dat zij nadenken over de milieu- en energieproblematiek en dat hun investeringen en opleidingen ingebed zijn in een globale visie van het bedrijf ten aanzien van het milieu, een rationeel energiegebruik en een duurzame ontwikkeling. Zelfscans zijn uitgesloten.
  KMO's kunnen eveneens scoren indien ze een milieucharter behalen. Om een milieucharter te ontvangen moet de deelnemer niet alleen voldoen aan de milieuwetgeving ter zake, maar in de loop van het jaar ook een aantal milieuacties uitvoeren. Het milieucharter kaderde destijds in het PRESTI 4-programma van de Vlaamse overheid waarbinnen milieucharterprojecten op financiële steun konden rekenen. Alhoewel het PRESTI 4-programma afliep in 2004, worden de milieucharters in de meeste Vlaamse provincies nog steeds uitgereikt.
  Men kan pas scoren op dit criterium als het milieuzorgsysteem van toepassing is op alle vestigingen waar de opleidingen/investeringen plaatsvinden.
  Scoretabel :
  Dit criterium wordt aanvaard zowel bij de indiening (onvoorwaardelijk) als op het einde van het investerings- of opleidingstraject (voorwaardelijk).



  
  
 KMOGO
  
Eerstelijns milieu-, energie- of eco-efficiëntiescan1 punt0 punten
  
Milieucertificaat :
  - Milieucharter Antwerpen
  - Milieucharter Oost-Vlaanderen
  - Charter Duurzaam Ondernemen West-Vlaanderen
  - Charter Duurzaam Ondernemen Limburg
3 punten0 punten
  
Milieumanagementsysteem :
  - ISO 14001
  - EMAS
  - EN 16001
5 punten5 punten

  Gezien om als bijlage gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 26 januari 2011 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2008 tot toekenning van strategische investerings- en opleidingssteun aan ondernemingen in het Vlaamse Gewest, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010.
  De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid,
  K. PEETERS
  ----------
  (1)<MB 2020-12-19/04, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2021>