Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 JUNI 2011. - Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende besluiten inzake consumentenkrediet en tot uitvoering van de artikelen 5, § 1, tweede lid, en § 2, en 15, derde lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet
Art. 2-11
HOOFDSTUK 3. - Uitvoering van artikel 3, § 3, 1° en 2° van de wet. Wijziging van het koninklijk besluit van 5 september 1994 tot aanwijzing van de artikelen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet die niet van toepassing zijn op bepaalde soorten van krediet, bedoeld in artikel 3, § 3, van deze wet (sociale kredieten)
Art. 12-13
HOOFDSTUK 4. - Uitvoering van artikel 5, § 1, tweede lid, en § 2 van de wet (reclame)
Art. 14
HOOFDSTUK 5. - Uitvoering van artikel 15, derde lid, van de wet (bewijs van raadpleging)
Art. 15
HOOFDSTUK 6. - Uitvoering van artikel 75, § 3, 1°, van de wet - wijziging van het koninklijk besluit van 24 februari 1992 tot bepaling van het bedrag van het in hoofde van de kredietgever vereiste netto-actief bedoeld in artikel 75, § 3, 1°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet
Art. 16
HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1995 betreffende de prijsaanduiding van homogene financiële diensten
Art. 17
HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art. 18-19
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1992011074  1992011273  1994011284  1995011143 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad.
  Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder de wet : de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.

HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet
Art.2. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 oktober 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt :
  " 1° de wet, de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet; ";
  b) de bepalingen onder 4° en 6° worden opgeheven.

Art.3. Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van 29 april 1993, en artikel 3, gewijzigd bij besluit van 24 september 2006, worden opgeheven.

Art.4. In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 2000, 13 juli 2001 en 24 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 1, eerste lid,
  a) worden de woorden " De basisvergelijking die overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van dit besluit het jaarlijkse kostenpercentage definieert door het uitdrukken van de gelijkheid tussen, enerzijds, de som der geactualiseerde waarden van de kredietopnemingen en, anderzijds, de som der geactualiseerde waarden van de termijnbedragen " vervangen door de woorden " De basisvergelijking ter bepaling van het jaarlijkse kostenpercentage (JKP), ";
  b) worden de woorden " en deze van de latere kredietopnemingen nummer 2 tot m " vervangen door de woorden " en deze van de latere kredietopnemingen nummer 2 tot m, waarbij t1 = 0 ";
  c) worden de woorden " dat kan berekend worden, hetzij door de algebra, hetzij door opeenvolgende benaderingen, desgevallend geprogrammeerd op een computer of op een rekenmachine, wanneer de andere termen van de vergelijking door de overeenkomst of anderszins gekend zijn " opgeheven;
  2° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen door de volgende leden :
  " De door beide partijen op diverse tijdstippen betaalde bedragen zijn niet noodzakelijk gelijk en worden niet noodzakelijk met gelijke tussenpozen betaald. De aanvangsdatum is die van de eerste kredietopneming.
  Het verschil tussen de data, bedoeld in tK en sL, die bij de berekeningsmethoden worden gebruikt, wordt uitgedrukt in jaren of fracties van jaren. Een jaar wordt geacht 365 dagen (voor schrikkeljaren 366 dagen), 52 weken of 12 gelijke maanden te tellen. Een gelijke maand wordt geacht 30,41666 dagen te tellen (d.w.z. 365/12), zowel voor gewone jaren als schrikkeljaren.
  Als een tijdsinterval tussen de eerste kredietopneming en een vervaldag (sL) of tussen de eerste kredietopneming en de datum van een nieuwe kredietopneming (tK) niet kan uitgedrukt worden in een geheel aantal jaren, maanden of weken, dan wordt dat tijdsinterval uitgedrukt in een geheel aantal dagen van alle betalingstermijnen of termijnen tussen twee kredietopnemingen die niet gelijk zijn aan een geheel aantal van jaren, maanden of weken, desgevallend, in combinatie met het geheel aantal van jaren, maanden of weken van de overige termijnen. Als het tijdsinterval kan uitgedrukt worden in een geheel aantal jaren, maanden of weken, dan wordt het niet uitgedrukt in een geheel aantal dagen. Er is geen andere combinatie met jaren of fracties van jaren toegestaan dan die van dagen met, ofwel jaren, ofwel maanden, ofwel weken.
  De uitkomst van de berekening wordt ten minste tot op de eerste decimaal weergegeven. Als de volgende decimaal groter is dan of gelijk is aan 5, wordt de voorgaande decimaal met 1 vermeerderd.
  De vergelijking kan met slechts één sommatie worden herschreven aan de hand van het begrip flux (Ak). De flux is positief of negatief, d.w.z. wordt gedurende de perioden 1 tot en met k respectievelijk betaald of ontvangen, en wordt uitgedrukt in jaren :
  (Formule niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-06-2011, p. 37766)
  waarbij S het saldo is van de geactualiseerde flux en nul bedraagt indien de flux gelijkwaardig is. ";
  3° in paragraaf 1, wordt het derde lid, dat het zevende lid wordt, vervangen als volgt :
  " De toepasselijke oplossingsmethodes voor de vergelijking geven, bij het invoeren van gelijke gegevens, een jaarlijks kostenpercentage dat gelijk is aan dat van de voorbeelden 1 tot 26 opgenomen in bijlage 1 van dit besluit. ";
  4° paragraaf 1bis wordt opgeheven;
  5° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt :
  " § 3. Bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verbintenissen nakomen volgens de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald.
  Bij kredietovereenkomsten waarin bedingen zijn opgenomen op grond waarvan een wijziging kan plaatsvinden van de debetrentevoet wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de rentevoet vast blijft ten opzichte van het oorspronkelijke niveau en tot de afloop van de kredietovereenkomst van toepassing blijft.
  Indien een kredietovereenkomst mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt, wordt verondersteld dat het kredietbedrag tegen de hoogste kosten en debetrentevoet wordt opgenomen, toegepast op het bij de betrokken kredietgever meest gebruikelijke mechanisme voor kredietopneming waarvan in het kader van dat soort kredietovereenkomst wordt gebruikgemaakt.
  Voor wat de toepassing van het voorgaande lid betreft, wordt het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme voor een bijzonder kredietproduct bepaald op basis van het aantal verrichtingen voor dat kredietproduct in het voorgaande kalenderjaar of het te verwachten aantal verrichtingen in het geval van een nieuw kredietproduct bij de betrokken kredietgever.
  Indien voor een beperkte termijn of een beperkt bedrag verschillende debetrentevoeten en/of kosten worden aangeboden, worden de hoogste debetrentevoet en de hoogste kosten geacht de debetrentevoet en de kosten voor de gehele duur van de kredietovereenkomst te zijn.
  Indien een betalingstermijn bepaalbaar maar niet bepaald is en kan verschillen al naar gelang de datum van het sluiten van de kredietovereenkomst of de datum van een kredietopneming dan wordt geacht de kortst mogelijke betalingstermijn van toepassing te zijn.
  Het gebruik van andere veronderstellingen bij het berekenen van het jaarlijkse kostenpercentage is slechts toegelaten indien de juiste berekening ervan onmogelijk is omdat één of meerdere parameters, nodig voor het oplossen van de basisvergelijking omschreven in § 1 van dit artikel, onbekend zijn op het ogenblik van het verspreiden van de reclame, bij het verstrekken van de informatie bedoeld in de artikelen 11 en 11bis van de wet of bij het sluiten van de kredietovereenkomst en mits, ter vervanging van deze onbekende parameters, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de volgende veronderstellingen :
  1° indien het kredietbedrag dat van toepassing is op de kredietovereenkomst nog niet is bepaald wordt deze geacht 1.500 euro te zijn;
  2° indien de kredietovereenkomst de consument de vrije keuze laat met betrekking tot de kredietopneming, wordt verondersteld dat het kredietbedrag volledig en onmiddellijk werd opgenomen;
  3° indien een kredietovereenkomst de consument in het algemeen de vrijheid biedt om te kiezen hoeveel krediet hij opneemt, maar bij de verschillende wijzen van kredietopneming een beperking oplegt met betrekking tot het bedrag en de termijn, wordt verondersteld dat het kredietbedrag op de vroegste datum waarin de overeenkomst voorziet overeenkomstig deze opnemingsbeperkingen wordt opgenomen;
  4° indien er geen aflossingsschema is vastgesteld wordt de kredietovereenkomst geacht een theoretische looptijd te hebben van één jaar en worden het kapitaal, de kosten en de intresten, waarvoor er geen betalingsdata werden overeengekomen, geacht in twaalf gelijke maandelijkse bedragen te zijn afgelost;
  5° indien er een aflossingsschema is vastgesteld, maar het bedrag van de aflossingen kan veranderen, wordt verondersteld dat het bedrag van elke aflossing het laagste is waarin de overeenkomst voorziet;
  6° behoudens andersluidend beding, indien in de kredietovereenkomst verscheidene aflossingsdata worden vermeld, wordt het krediet ter beschikking gesteld en de aflossingen verricht op het meest nabije tijdstip voorzien in de kredietovereenkomst;
  7° in geval van een geoorloofde debetstand op een rekening wordt verondersteld dat het kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen. Indien de duur van de kredietovereenkomst onbekend is, wordt het jaarlijkse kostenpercentage berekend uitgaande van de veronderstelling dat de duur van het krediet drie maanden is;
  8° met betrekking tot kredietovereenkomsten waarvoor een vaste debetrentevoet voor de eerste periode is overeengekomen en waarvoor aan het eind van deze periode een nieuwe debetrentevoet wordt vastgesteld die vervolgens periodiek wordt aangepast volgens een overeengekomen referentierentevoet, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat vanaf het eind van de periode met vaste debetrentevoet de debetrentevoet dezelfde is als op het ogenblik van de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, gebaseerd op de waarde van de overeengekomen referentievoet op dat moment. ".

Art.5. Artikel 5 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 24 september 2006, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 5. De nalatigheidsinteresten worden berekend volgens dezelfde methode als hetgeen overeenkomstig artikel 14, §§ 2, 8°, en 3, 7° van de wet contractueel is voorzien voor de berekening van de debetintresten. "

Art.6. In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 september 2006, worden de woorden " Het jaarlijkse kostenpercentage en de debetrentevoet moeten uitgedrukt worden in procent en worden " vervangen door de woorden " De debetrentevoet en de nalatigheidsintrestvoet worden uitgedrukt in procent en worden ".

Art.7. Artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 september 2006, wordt opgeheven.

Art.8. In artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " Voor de verkoop op afbetaling, de financieringshuur, de lening op afbetaling en alle kredietovereenkomsten waarbij de betalingstermijnen en de termijnbedragen gedurende de looptijd doorgaans gelijk blijven, " vervangen door de woorden " Voor alle kredietovereenkomsten behalve de kredietopening ";
  2° in het tweede lid worden de woorden " overeenkomstig artikel 3, § 2, zevende lid, van de wet, een nieuwe kredietovereenkomst werd gesloten, in welk geval een nieuwe maximale terugbetalingstermijn te bepalen in functie van het nieuwe kredietbedrag een aanvang neemt te rekenen vanaf de datum van ingebrekestelling verstuurd voor de eerste kredietovereenkomst of wanneer " ingevoegd tussen de woorden " behalve wanneer, " en de woorden " overeenkomstig artikel 19 ".

Art.9. Artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 juli 2001 en 24 september 2006, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 9. § 1. Voor alle kredietopeningen die in een periodieke terugbetaling van kapitaal voorzien, dienen minimaal de volgende termijnbedragen te worden betaald :
  - ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/18e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
  - ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/24e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
  - ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/36e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro;
  - ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/6e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
  - ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/8e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
  - ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/12e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro;
  - ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/3e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
  - ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/4e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
  - ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/6e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro,
  zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.
  De maximale terugbetalingstermijn van de termijnbedragen, bedoeld in het voorgaande lid, neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de kredietopneming, behalve wanneer, overeenkomstig artikel 19 van de wet, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienstverlening in de kredietovereenkomst wordt vermeld of wanneer het bedrag van de kredietopneming rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper of dienstverlener wordt gestort, in welk geval de maximale terugbetalingstermijn een aanvang neemt binnen de twee maanden volgend op de kennisgeving bedoeld in artikel 19 van de wet.
  § 2. Voor alle kredietopeningen bedoeld in § 1, wordt er een nulstellingstermijn vastgesteld die niet langer mag zijn dan de terugbetalingstermijn die men bekomt bij volledige opneming van het kredietbedrag terugbetaald op basis van een maandelijks termijnbedrag gelijk aan :
  1° ofwel 1/12e van het verschuldigd saldo, met een maximale termijn van 60 maanden, wanneer het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
  2° ofwel 1/18e van het verschuldigd saldo, met een maximale termijn van 96 maanden, wanneer het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro,
  zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.
  Voor alle overige kredietopeningen wordt er een nulstellingstermijn vastgesteld die niet langer mag zijn dan :
  1° twaalf maanden wanneer het kredietbedrag lager dan of gelijk is aan 3.000 euro;
  2° zestig maanden wanneer het kredietbedrag hoger is dan 3.000 euro.
  De maximale nulstellingstermijn neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de eerste kredietopneming. De termijn neemt opnieuw een aanvang vanaf de eerste kredietopneming volgend op de laatste nulstelling.
  § 3. Voor de toepassing van dit artikel moet onder verschuldigd saldo worden verstaan, het nog niet terugbetaalde bedrag der aan de consument toegestane kredietopnemingen met inbegrip van de debetintresten. ".

Art.10. In hetzelfde besluit wordt de bijlage I, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 mei 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 september 2006, vervangen door de bijlage 1 gevoegd bij dit besluit.

Art.11. In bijlage II van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van 19 oktober 2006, wordt de bepaling voorafgegaan door een sterretje vervangen door de volgende bepaling :
  " *Met kaart wordt bedoeld : een betaalinstrument in de zin van de wetgeving betreffende de betalingsdiensten, bestemd voor de elektronische overmaking van fondsen, waarbij de elektronische lezing gebeurt aan de hand van een kaart die tevens fungeert als kredietopnemingsmiddel, en waarvan de kosten in de totale kosten van het krediet zijn begrepen op grond van artikel 1, 5°, d) en f) van de wet. "

HOOFDSTUK 3. - Uitvoering van artikel 3, § 3, 1° en 2° van de wet. Wijziging van het koninklijk besluit van 5 september 1994 tot aanwijzing van de artikelen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet die niet van toepassing zijn op bepaalde soorten van krediet, bedoeld in artikel 3, § 3, van deze wet (sociale kredieten)
Art.12. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 5 september 1994 tot aanwijzing van de artikelen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet die niet van toepassing zijn op bepaalde soorten van krediet, bedoeld in artikel 3, § 3, van deze wet, wordt vervangen als volgt :
  " Artikel 1. De artikelen 22, 75, §§ 1, eerste lid, 3, 1° tot 1°ter, en 5, en 77, § 2, eerste lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet zijn niet van toepassing op de kredietovereenkomsten bedoeld in artikel 3, § 3, van deze wet.

Art.13. Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
  " Art. 2. De in artikel 3, § 3, van dezelfde wet bedoelde kredietgevers delen in hun aanvraag tot erkenning het toe te passen jaarlijkse kostenpercentage mee aan de hand van een representatief voorbeeld. In hun aanvraag verbinden zij zich ertoe jaarlijks de toegepaste percentages mee te delen aan de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
  De in artikel 3, § 3, 2°, van dezelfde wet bedoelde kredietgevers en kredietbemiddelaars voegen bij de aanvraag tot erkenning of tot inschrijving een nauwkeurige omschrijving van de doelstelling van algemeen belang en het deelpubliek aan wie zij kredietovereenkomsten aanbieden. "

HOOFDSTUK 4. - Uitvoering van artikel 5, § 1, tweede lid, en § 2 van de wet (reclame)
Art.14. § 1. Onverminderd de toepassing van § 2, zijn de lettertekens van de informatie, bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid, van de wet, groter dan de lettertekens aangewend voor de overige standaardinformatie bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, van de wet.
  § 2. Indien de reclame betrekking heeft op :
  1° de vermelding van een jaarlijks kostenpercentage gelijk aan 0 %, aan nul, of een hiermee gelijk te stellen promotioneel percentage, dan mogen de lettertekens aangewend om deze vermelding aan te duiden slechts driemaal groter zijn dan de lettertekens aangewend in de reclame om de overige standaardinformatie, bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, van de wet, weer te geven;
  2° een kredietovereenkomst waarbij, ingevolge het bedingen van een aantal lage termijnbedragen het jaarlijkse kostenpercentage lager uitvalt dan wanneer er steeds gelijke termijnbedragen worden bedongen, dan kunnen de lettertekens aangewend om het jaarlijkse kostenpercentage en de termijnbedragen te vermelden slechts driemaal groter zijn dan de lettertekens aangewend om de overige standaardinformatie bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, weer te geven. De lettertekens aangewend voor de vermelding van het hoogste termijnbedrag mogen niet kleiner zijn dan de lettertekens aangewend voor de overige termijnbedragen.
  § 3. De lettergrootte van de boodschap bedoeld in artikel 5, § 2, van de wet, is minimaal 4 % van de hoogte van de advertentieruimte en heeft als minimumwaarde 7 punten.
  Wanneer de reclame verwijst naar het goedkoop of voordelig karakter van de kredietovereenkomst of aanspoort tot het verrichten van een nieuwe kredietopneming, zonder dat er een rentevoet of cijfers betreffende de kosten van het krediet worden vermeld, dan hebben de lettertekens aangewend om de boodschap bedoeld in artikel 5, § 2, van de wet uit te drukken minstens dezelfde grootte als de lettertekens aangewend in de reclame ter aanduiding van dit bijzonder karakter of deze aansporing tot opneming.
  In geval van reclame op het internet en als de boodschap bedoeld in artikel 5, § 2, van de wet, slechts zichtbaar wordt door op een banner te klikken, dan staat de boodschap op een webpagina waarop alleen deze boodschap staat vermeld in schreefloze lettertekens die minstens even groot zijn als de grootste lettertekens aangewend in de banner.

HOOFDSTUK 5. - Uitvoering van artikel 15, derde lid, van de wet (bewijs van raadpleging)
Art.15. De kredietgever bewaart gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst, en tenminste gedurende drie jaar, op papier of een andere duurzame drager, het bericht van raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, met opgave van, op zijn minst, de unieke identificatiecode, het ogenblik van raadpleging en identiteitsgegevens van de persoon op wiens naam werd geraadpleegd.

HOOFDSTUK 6. - Uitvoering van artikel 75, § 3, 1°, van de wet - wijziging van het koninklijk besluit van 24 februari 1992 tot bepaling van het bedrag van het in hoofde van de kredietgever vereiste netto-actief bedoeld in artikel 75, § 3, 1°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet
Art.16. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 24 februari 1992 tot bepaling van het bedrag van het in hoofde van de kredietgever vereiste netto-actief bedoeld in artikel 75, § 3, 1°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de paragrafen 1 en 2, eerste lid, vervangen als volgt :
  " § 1. Het netto-actief, bedoeld in artikel 75, § 3, 1°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, bedraagt ten minste 250.000 euro per categorie kredietovereenkomst voor de kredietgevers die verkopen of leningen op afbetaling of overeenkomsten van financieringshuur aanbieden, evenals voor de kredietgevers die optreden als onmiddellijk overnemer of indeplaatsgestelde schuldeiser voor deze kredietovereenkomsten.
  § 2. Het minimumbedrag bepaald in § 1, wordt gebracht op 2.500.000 euro wanneer de kredietgever kredietopeningen aanbiedt of kredietovereenkomsten waarvoor door of krachtens de wet in geen bijzondere regelen is voorzien, evenals voor de kredietgevers die optreden als onmiddellijk overnemer of indeplaatsgestelde schuldeiser voor deze kredietovereenkomsten. ".

HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1995 betreffende de prijsaanduiding van homogene financiële diensten
Art.17. In de bijlage bij het koninklijk besluit van 23 maart 1995 betreffende de prijsaanduiding van homogene financiële diensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1998, 10 oktober 2000, 13 juli 2001, 11 december 2001 en 11 januari 2006 wordt de bepaling onder " VII Consumentenkrediet " vervangen door de bepalingen opgenomen in bijlage 2 gevoegd bij dit besluit.

HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art.18. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de derde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 8 en 9 die in werking treden op 1 januari 2013 en van artikel 14 dat in werking treedt op de eerste dag van de zesde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  Met het oog op de toepassing van artikel 9 op de lopende kredietovereenkomsten, nemen de nieuwe termijnen van terugbetaling en nulstelling een aanvang vanaf 1 januari 2013 voor de kredietopeningen met een debetsaldo op die datum en zo niet, op het tijdstip van de eerstvolgende kredietopneming na 1 januari 2013.

Art.19. De Minister bevoegd voor Economie, de Minister bevoegd voor Consumentenzaken, de Minister bevoegd voor Financiën en de Minister bevoegd voor Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

  Gegeven te Brussel, 21 juni 2011.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister voor Ondernemen,
  V. VAN QUICKENBORNE
  De Minister belast met Consumentenzaken,
  P. MAGNETTE
  De Minister van Financiën,
  D. REYNDERS
  De Minister van K.M.O.'s en Zelfstandigen,
  Mevr. S. LARUELLE

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet
  Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage. Toepassingsvoorbeelden.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-06-2011, p. 37771-37802)

  Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 21 juni 2011 tot wijziging van verschillende besluiten inzake consumentenkrediet en tot uitvoering van de artikelen 5, § 1, tweede lid, en § 2, en 15, derde lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister voor Ondernemen,
  V. VAN QUICKENBORNE
  De Minister belast met Consumentenzaken,
  P. MAGNETTE
  De Minister van Financiën,
  D. REYNDERS
  De Minister van K.M.O.'s en Zelfstandigen,
  Mevr. S. LARUELLE

Art. N2. Bijlage bij het koninklijk besluit van 23 maart 1995 betreffende de prijsaanduiding van homogene financiële diensten.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-06-2011, p. 37803-37804)

  Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 21 juni 2011 tot wijziging van verschillende besluiten inzake consumentenkrediet en tot uitvoering van de artikelen 5, § 1, tweede lid, en § 2, en 15, derde lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister voor Ondernemen,
  V. VAN QUICKENBORNE
  De Minister belast met Consumentenzaken,
  P. MAGNETTE
  De Minister van Financiën,
  D. REYNDERS
  De Minister van K.M.O.'s en Zelfstandigen,
  Mevr. S. LARUELLE