3 JUNI 2010. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de crematoria en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 30 juli 1994 betreffende de ziekenhuis- en gezondheidsafval(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-06-2010 en tekstbijwerking tot 09-04-2019)
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Gebouw
Art. 3-9
HOOFDSTUK III. - Uitbating
Art. 10-16
HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie
Art. 17
HOOFDSTUK V. - Lucht
Art. 18-19
HOOFDSTUK VI. - Controle en toezicht
Art. 20
HOOFDSTUK VII. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 21-23
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving
Artikel 1. Deze voorwaarden zijn van toepassing op de crematoria bedoeld in de rubriek 93.03.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Art.2. Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt onder bestaande inrichting verstaan elke inrichting die behoorlijk vergund is vóór de inwerkingtreding van dit besluit, alsook elke inrichting waarvoor de vergunningaanvraag vóór de inwerkingtreding van dit besluit is ingediend.
Voor de toepassing van deze voorwaarden worden de anatomische delen, met name de organen of ledematen van menselijke lichamen, gemakkelijk te identificeren door een niet specialist en ingezameld tijdens de gezondheidszorgactiviteiten, alsook de foetussen van minder dan 180 dagen als menselijke lichamen beschouwd.
HOOFDSTUK II. - Gebouw
Art.3. De inrichting beschikt op zijn minst over :
1° een plaats voor de opvang van de menselijke lichamen;
2° een lokaal bestemd voor crematie;
3° een lokaal voor de bewaring van de menselijke lichamen of een gelijkwaardige koelvoorziening, in ieder geval rechtstreeks verbonden met het lokaal bestemd voor crematie.
Art.4. Het lokaal bestemd voor crematie is breed genoeg om de crematie-eenheid (eenheden) te bevatten en om handelingen eromheen toe te laten.
Art.5. Het lokaal voor de bewaring van de menselijke lichamen of de gelijkwaardige koelvoorziening is ruim genoeg om één lichaam per crematie-eenheid te bevatten.
Art.6. De vloer van de plaats voor de opvang van de menselijke lichamen en van het crematielokaal is uitgerust met een waterdichte bedekking, vlot wasbaar, en met een afvalwaterafvoer voorzien van een hevel-luchtafsluiter.
De afvalwateren worden verzameld.
De wanden zijn tot een hoogte van 1,5 meter uitgerust met een gladde bedekking die vlot wasbaar is.
Het materiaal waaruit de vloer en de wanden bestaan of waardoor ze bedekt zijn is niet vatbaar voor rotting.
Art.7. Het lokaal voor de bewaring van de menselijke lichamen voldoet aan de bouw- en inrichtingskenmerken bedoeld in artikel 6, met uitzondering van het afvalwaterafvoersysteem. Deze bepaling is niet toepasselijk op de voorzieningen die uit koelcellen bestaan.
Het lokaal voor de bewaring van de menselijke lichamen of de gelijkwaardige koelvoorziening is ontworpen om de lichamen te bewaren bij een maximumtemperatuur van 4 oC.
Art.8. Het crematielokaal is van een verluchting voorzien. De verluchting kan natuurlijk of mechanisch zijn.
Art.9. § 1. De crematie-eenheid (eenheden) wordt (worden) slechts voor de crematie van de menselijke lichamen gebruikt.
§ 2. De crematie-eenheid (eenheden) is (zijn) uitgerust met een hoofdverbrandings- en met een naverbrandingskamer, elk voorzien van minstens één brander.
§ 3. De schoorsteen van de crematie-eenheid (eenheden) heeft een minimumhoogte van 6 meter, berekend tussen het niveau van de vloer van de begane grond en de bovenkant van de uitmonding in de openlucht op het dak.
Gasachtige effluenten worden via de schoorsteen in de lucht uitgestoten tegen een snelheid van meer dan 8 m/s, waardoor een goede verspreiding van de residuele verontreinigende stoffen gegarandeerd wordt.
Om gasachtige effluenten te kunnen opnemen worden openingen op vlot toegankelijke plekken in de wanden van de schoorsteen aangebracht.
Die openingen bevinden zich in een niet gestoorde zone van de schoorsteen, op een afstand van de laatste storing (haarduitgang, kniestukken, enz.) die gelijk is aan minstens 5 keer de doorsnede van de schoorsteen. Bij gebreke daarvan wordt er voorzien in een losse verhoging die de genormaliseerde opnemingsvoorwaarden kan garanderen.
HOOFDSTUK III. - Uitbating
Art.10. De uitbater ziet er op toe dat alleen de lijkkisten voorzien van een door de begrafenisondernemer overeenkomstig bijlage 1 opgemaakt certificaat en de dichte kistjes voor de anatomische delen in het crematorium toegelaten worden.
Art.11. De menselijke lichamen mogen niet langer dan achtenveertig uren in het bewaarlokaal of in de gelijkwaardige koelvoorziening blijven.
De bevoegde overheid kan voorzien in een bijzondere voorwaarde opdat de technisch ambtenaar bij wijze van uitzondering een langere verblijfsduur kan toestaan dan die bedoeld in het eerste lid, op basis van een verzoek van de uitbater gemotiveerd door redenen van openbare orde.
Art.12. Indien het geheel van de crematie-eenheden langer dan achtenveertig uren stilgelegd wordt, brengt de uitbater de menselijke lichamen naar een ander crematorium.
Art.13. De crematiehandelingen worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel dat precies weet hoe de crematie-eenheid (eenheden) te gebruiken.
De crematie-eenheid (eenheden) wordt (worden) gebruikt volgens de richtlijnen van de bouwheer.
Een nota met de nodige onderrichtingen wordt vlakbij de apparatuur aangeplakt.
Art.14. De hoofdverbrandingskamer haalt een temperatuur van minimum 700 oC en maximum 900 °C voor de neerlegging van het lichaam.
De brander van de naverbrandingskamer slaat automatisch aan zodra de temperatuur van de gassen uit de hoofdverbrandingskamer lager is dan 850 oC.
De verbrandingsgassen worden bij een minimumtemperatuur van 850 oC verbrand gedurende minstens 2 seconden en in aanwezigheid van minstens 6 % zuurstof (O2).
De temperaturen van de hoofdverbrandingskamer en van de naverbrandingskamer worden gemeten en continu aangeplakt gedurende de effectieve werking van de installatie.
Art.15. In geval van incident worden de in artikel 3 bedoelde lokalen onmiddellijk gewassen en ontsmet met bacteriëndodende producten.
Art.16. De assen mogen niet verspreid worden in of aan de rand van de oppervlaktewateren, in een site Natura 2000, in een waterwinningsgebied of in een preventiegebied voor waterwinnning. De belasting van de bodem is in evenwicht met de begroeiing.
HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie
Art.17. Vóór de tenuitvoerlegging van het project en vóór elke wijziging van de plaats of de exploitatieomstandigheden die de risico's voor brand of voor de verspreiding ervan zouden kunnen wijzigen, raadpleegt de exploitant de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen en de aan te wenden uitrustingen inzake de preventie en de bestrijding van brand en ontploffingen, met inachtneming van de bescherming van de bevolking en het leefmilieu.
HOOFDSTUK V. - Lucht
Art.18. De uitstoten in de lucht mogen de volgende grenswaarden niet overschrijden :
(1013 hPa, 273 K, 11 % O2, drooggas) - Dagelijkse gemiddelden betreffende de crematies over één dag
Stoffen | Grenswaarden |
Totale stoffen (mg/Nm3) | 20 |
Totaal organische koolstof (mg/Nm3) | 20 |
CO (mg/Nm3) | 50 |
NOx (mg/Nm3) | 400 |
HCl (mg/Nm3) | 20 |
Pb (mg/Nm3) | 0,5 |
Hg (mg/Nm3) | 0,05 |
PCDD/Fs (ng WHO-TEQ/Nm3) | 0,1 |
Formaldehyde (mg/Nm3) | 0,5 |