Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

1 OKTOBER 2010. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de vaststelling van het procedure- en werkingsreglement van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (aangehaald als : Procedure- en werkingsreglement Hoge Raad voor [de Handhavingsuitvoering] " of " PR HRH ")(NOTA : opschrift gewijzigd bij )<BVR2018-02-09/12, art. 47, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2018>)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-2010 en tekstbijwerking tot 28-02-2018)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Bepalingen van toepassing op alle bevoegdheden van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-3
Afdeling 2. - Kennisgeving en termijnbepaling
Art. 4-5
Afdeling 3. - Inspraak van de handhavende besturen
Art. 6
Afdeling 4. - Schriftelijk horen
Art. 7
Afdeling 5. - Werkverdeling
Art. 8-10
Afdeling 6. - Externe deskundigen
Art. 11
Afdeling 7. - De vergadering van de Hoge Raad
Art. 12
Afdeling 8. - Het onderzoek door de Hoge Raad
Art. 13
HOOFDSTUK II. - Bepalingen enkel van toepassing op de adviesbevoegdheden van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Art. 14-21
HOOFDSTUK III. - Bepaling enkel van toepassing op de bevoegdheid inzake de invordering van dwangsommen
Art. 22
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen enkel van toepassing op de bevoegdheid inzake bemiddeling
Art. 23-26
HOOFDSTUK V. - Slotbepaling
Art. 27



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2018011042 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Bepalingen van toepassing op alle bevoegdheden van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° de Hoge Raad : de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid;
  2° het handhavende bestuur : de stedenbouwkundige inspecteur en/of het college van burgemeester en schepenen;
  3° belanghebbenden : de natuurlijke of de rechtspersonen bedoeld in artikel 6.1.34, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
  Dit besluit wordt verkort geciteerd als " Procedure- en werkingsreglement Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid " of " PR HRH ".

Art.2. Dit besluit is van toepassing op alle procedures voor de Hoge Raad vermeld in de artikelen 6.1.7 tot en met 6.1.22 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

Art.3. De zetel van de Hoge Raad is gevestigd in de Koning Albert II-laan 35, bus 80, te 1030 Brussel. De Vlaamse minister bevoegd voor de ruimtelijke ordening kan deze verplaatsen.

Afdeling 2. - Kennisgeving en termijnbepaling
Art.4. § 1. Onverminderd artikel 20, tweede lid, worden alle aanvragen, verzoeken en stukken aan de Hoge Raad ter kennis gebracht bij beveiligde zending.
  Gebeurt deze kennisgeving door het handhavende bestuur op papieren drager, dan kan het handhavende bestuur tevens een gehele of gedeeltelijke digitale kopie afleveren op het adres dat door de vaste secretaris wordt aangegeven, tenzij dit om technische redenen niet mogelijk is.
  Alle tot de Hoge Raad gerichte aanvragen bevatten een genummerde lijst van de gevoegde stukken.
  § 2. Alle stukken, kennisgevingen, uitnodigingen, oproepingen en verzoeken uitgaande van de Hoge Raad worden ter kennis gebracht bij beveiligde zending. De verzending mag per elektronische post worden gedaan wanneer de ontvangst ervan geen termijn doet ingaan. Heeft de geadresseerde aan de Hoge Raad geen elektronisch adres meegedeeld, dan mag dit bij gewone brief.
  § 3. Niet in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of in dit besluit voorziene stukken, gegevens en inlichtingen worden uit de besluitvorming geweerd tenzij de Hoge Raad, de voorzitter, of de vaste secretaris uitdrukkelijk om de overlegging ervan aan de Hoge Raad heeft verzocht.

Art.5. § 1. Ten aanzien van de beveiligde zendingen van de Hoge Raad aan de geadresseerde worden de termijnen die beginnen te lopen vanaf een kennisgeving op een papieren drager berekend :
  1° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die volgt op deze waarop de brief aangeboden werd op de woonplaats van de geadresseerde of, in voorkomend geval, op zijn verblijfplaats of gekozen woonplaats;
  2° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij een ter post aangetekende brief, vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst;
  3° wanneer de kennisgeving is gebeurd door afgifte tegen ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die volgt op de afgifte of de weigering tot ontvangst.
  In alle andere gevallen begint de termijn te lopen vanaf de eerste dag die volgt op de kennisgeving.
  § 2. De dag van de akte die het uitgangspunt is van de termijn wordt er niet inbegrepen. De laatste dag van de termijn wordt in de termijn gerekend. Is die dag een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of een nationale sluitingsdag van de postdiensten, dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag, zijnde niet een zaterdag, zon -of feestdag.

Afdeling 3. - Inspraak van de handhavende besturen
Art.6.§ 1. De uitnodiging tot inspraak bedoeld in artikel 6.1.31, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt gericht aan de stedenbouwkundige inspecteur die advies vraagt of, voor de agendapunten die een vordering of een maatregel van de betrokken gemeente betreffen en die enkel uitgaan van het college van burgemeester en schepenen, de [1 ...]1 stedenbouwkundige inspecteur die zijn standplaats heeft in de provincie waarin de gemeente is gelegen. De stedenbouwkundige inspecteur kan zich laten vervangen door een andere stedenbouwkundige inspecteur.
  De uitnodiging tot inspraak van een vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van een gemeente bedoeld in artikel 6.1.31, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wordt gericht aan het college van burgemeester en schepenen.
  § 2. De in artikel 6.1.31, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoelde handhavende besturen kunnen na afspraak met het permanent secretariaat inzage nemen van het dossier.
  ----------
  (1)<BVR 2016-07-15/32, art. 35, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Afdeling 4. - Schriftelijk horen
Art.7. § 1. Indien de Hoge Raad of het door hem gedelegeerde lid of leden ervan besluit een belanghebbende te horen, identificeert de vaste secretaris die op grond van het dossier.
  Indien de belanghebbende niet kan worden bepaald, wordt dit uitdrukkelijk vermeld in het advies of de beslissing van de Hoge Raad.
  § 2. De vaste secretaris geeft onverwijld aan de belanghebbende kennis van de beslissing tot het horen. Deze kennisgeving bevat de bepalingen van §§ 3 en 4 en vermeldt het handhavende bestuur aan wie in overeenstemming met § 4 een afschrift van de gemotiveerde nota wordt bezorgd.
  § 3. De belanghebbende kan binnen de acht dagen na de kennisgeving van de in § 2 bedoelde beslissing, een gemotiveerde nota bezorgen aan de Hoge Raad. Indien de belanghebbende stukken wenst over te leggen, worden die, tesamen met een genummerde lijst ervan, gevoegd bij de gemotiveerde nota.
  Een te laat ingediende gemotiveerde nota, alsook de niet bij de gemotiveerde nota gevoegde stukken, worden uit de besluitvorming van de Hoge Raad geweerd. Is er geen genummerde lijst van de stukken, dan kan de Hoge Raad deze uit de besluitvorming weren indien dit gebrek de goede werking van de Hoge Raad of de zorgvuldige besluitvorming in het gedrang brengt.
  De gemotiveerde nota wordt op straffe van onontvankelijkheid ondertekend door de belanghebbende of door de in artikel 6.1.35 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoelde raadsman. Is deze laatste geen advocaat of advocaat-stagiair, dan wordt op straffe van onontvankelijkheid van de gemotiveerde nota, bij de nota de schriftelijke machtiging gevoegd bedoeld in artikel 6.1.35 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke ordening.
  § 4. Op straffe van onontvankelijkheid van de gemotiveerde nota, bezorgt de belanghebbende bij beveiligde zending een afschrift ervan aan het handhavende bestuur aangewezen in de kennisgeving bedoeld in § 2. Voegt de belanghebbende stukken bij de gemotiveerde nota, dan bevat dit afschrift eveneens een kopie van deze stukken.
  De belanghebbende bezorgt de Hoge Raad onverwijld het bewijs van de in het eerste lid bedoelde beveiligde zending.

Afdeling 5. - Werkverdeling
Art.8. De voorzitter verdeelt de taken en werkzaamheden onder de leden van de Hoge Raad.
  De voorzitter is woordvoerder van de Hoge Raad. Hij kan deze opdracht delegeren aan een ander lid of aan de vaste secretaris. Indien de voorzitter van deze delegatiemogelijkheid gebruik maakt, brengt hij dit ter kennis van de leden.
  Bij verhindering of afwezigheid van de voorzitter wordt het voorzitterschap waargenomen door het door hem aangewezen lid, of anders het in leeftijd oudste lid-jurist bedoeld in artikel 6.1.24 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

Art.9. De adviezen, de beslissingen betreffende de invordering van dwangsommen en de beslissingen en aktenemingen betreffende de bemiddelingsopdrachten worden ondertekend door de voorzitter en de vaste secretaris.
  De goedgekeurde notulen worden ondertekend door de voorzitter en de vaste secretaris.

Art.10. § 1. De vaste secretaris neemt akte van de aanvragen en verzoeken en schrijft die in een daartoe bestemd register in.
  De vaste secretaris staat in voor de bewaring van de minuten en voor het archief.
  § 2. Bij verhindering of afwezigheid van de vaste secretaris wijst de voorzitter onder de leden van het permanent secretariaat een plaatsvervangende vaste secretaris aan.
  § 3. De vaste secretaris voert rechtstreeks briefwisseling met de handhavende besturen en de belanghebbenden en kan hierbij de termijnen bepalen binnen dewelke de gevraagde inlichtingen en stukken nuttig voor de behandeling van het dossier, hem moeten worden verstrekt.
  Onder het gezag van de Hoge Raad, stelt de vaste secretaris op de website ter informatie aanstiplijsten, modellen van aanvragen, alsook een toelichtende fiche per type van aanvraag en informatiedossier ter beschikking.

Afdeling 6. - Externe deskundigen
Art.11. Onverminderd de toepassing van de regelgeving betreffende overheidsopdrachten en binnen de daartoe voorziene werkingsmiddelen kan, op voorstel van de voorzitter of bij beslissing van de vergadering, de Hoge Raad voor het onderzoeken van bijzondere vraagstukken externe deskundigen uitnodigen.
  De externe deskundigen hebben geen stemrecht in de vergadering van de Hoge Raad noch nemen ze deel aan de besluitvorming.

Afdeling 7. - De vergadering van de Hoge Raad
Art.12. § 1. De voorzitter stelt de agenda, de datum en het uur van de vergadering vast. Ten laatste vijftien dagen vóór de vergadering verzendt de vaste secretaris de uitnodiging tot inspraak aan de in artikel 6.1.31, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoelde handhavende besturen. In voorkomend geval kan hij ook externe deskundigen uitnodigen op de vergaderingen indien de Hoge Raad toepassing maakte van artikel 11.
  Indien het college van burgemeester en schepenen in overeenstemming met artikel 4, § 1, tweede lid, een gehele of gedeeltelijke digitale kopie heeft bezorgd aan de Hoge Raad wordt deze bij de uitnodiging van de stedenbouwkundige inspecteur gevoegd.
  § 2. De vergaderingen van de Hoge Raad zijn besloten.
  § 3. De op de vergadering aanwezige voorzitter en leden van de Hoge Raad, de vaste secretaris, de aanwezige handhavende besturen bedoeld in artikel 6.1.31, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en in voorkomend geval, de aanwezige uitgenodigde externe deskundigen, tekenen het aanwezigheidsregister voorafgaand aan de aanvang van de vergadering of aan de behandeling van de agendapunten die hen betreffen.
  § 4. De voorzitter zit de vergadering voor. Hij opent, schorst zo nodig en sluit de vergadering. Hij is belast met de handhaving van de orde. Tenzij hij anders beslist, worden de zaken behandeld in de volgorde van de agenda.
  Behoudens overmacht en andersluidende beslissing van de voorzitter, wordt geen uitstel verleend. De agenda wordt uitgehangen in de ontvangst- en wachtruimte.
  Met toepassing van artikel 6.1.31, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening kunnen de op de vergadering aanwezige besturen voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen hun standpunt weergeven en stemadvies geven. Hierna sluit de voorzitter de bespreking van het agendapunt en neemt de Hoge Raad het dossier in beraad.

Afdeling 8. - Het onderzoek door de Hoge Raad
Art.13. De Hoge Raad maakt op basis van de beschikbare stukken, gegevens en inlichtingen een eigen analyse van de concrete weerslag van de inbreuken op de plaatselijke ordening en op de rechten van derden in de zin van artikel 6.1.6, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
  Indien een door een handhavend bestuur ingediende adviesaanvraag wordt afgewezen, dan vermeldt het advies op basis van de stukken, gegevens en inlichtingen van het informatiedossier, of en hoe hieraan kan worden geremedieerd.

HOOFDSTUK II. - Bepalingen enkel van toepassing op de adviesbevoegdheden van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Art.14. De adviesaanvraag bedoeld in de artikelen 6.1.7, 6.1.13 en 6.1.17 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening omvat op straffe van onontvankelijkheid :
  1° het voorwerp van de adviesaanvraag;
  2° de kadastrale identificatie van het perceel waarop de wederrechtelijk uitgevoerde handelingen zijn verricht op het ogenblik van de adviesaanvraag;
  3° een beschrijving van de wederrechtelijk uitgevoerde handelingen.
  Betreft het een adviesaanvraag bedoeld in artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dan bevat de adviesaanvraag het arrest of vonnis waarbij de Hoge Raad wordt geadieerd.

Art.15. Het informatiedossier betreffende een adviesaanvraag over een herstelvordering bedoeld in artikel 6.1.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat tenminste het volgende :
  1° in alle gevallen :
  a) de identificatie van de vermoedelijke (mede)daders en medeplichtigen;
  b) de vermelding van de gevorderde herstelmaatregel(en);
  c) het planologisch kader, nl. het grafisch plan en de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften van het plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan dat van toepassing is op het ogenblik van de adviesaanvraag op het perceel waarop de wederrechtelijk uitgevoerde handelingen zijn gesitueerd en in voorkomend geval, de vaststaande toekomstige ruimtelijke ordening;
  d) een fotoreportage ter ondersteuning van de aanvraag;
  e) de feitelijke en de juridische historiek van het dossier, waarbij in het bijzonder het tijdstip wordt gedetailleerd waarop de inbreuk is gebeurd en vastgesteld, alsook of de inbreuk al dan niet is geconsolideerd en of het al dan niet een wederrechtelijke toestand met een voortschrijdend karakter betreft;
  f) een gemotiveerde omgevingsanalyse bevattende de weerslag van de inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade als gevolg van een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zou hebben voorgedaan, waarbij gedetailleerd wordt welke de weerslag is op de onmiddellijke omgeving en op de ruimere omgeving;
  2° in het geval de adviesaanvraag uitgaat van het college van burgemeester en schepenen een uittreksel van de notulen van de zitting van het college van burgemeester en schepenen waaruit blijkt dat het indienen van de adviesaanvraag het voorwerp heeft uitgemaakt van een door het college van burgemeester en schepenen genomen beslissing;
  3° in voorkomend geval :
  a) indien het perceel waarop de wederrechtelijk uitgevoerde handelingen zijn gesitueerd, gelegen is binnen de begrenzing van een behoorlijk vergunde, niet vervallen verkaveling, de verkavelingsvergunning met inbegrip van het verkavelingsplan en de erbij horende verkavelingsvoorschriften die van toepassing zijn op het ogenblik van de adviesaanvraag op het perceel waarop de wederrechtelijk uitgevoerde handelingen zijn gesitueerd;
  b) indien het een inbreuk betreft op een verordening, de verordening zoals die geldt op het ogenblik van de adviesaanvraag.

Art.16. Het informatiedossier betreffende een adviesaanvraag over het ambtshalve uitvoeren van een herstelmaatregel bedoeld in artikel 6.1.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat tenminste het volgende :
  1° de in artikel 15, eerste lid, 1° c) en d), 2° en 3° a) en b) bepaalde stukken, gegevens of inlichtingen;
  2° een afschrift van het vonnis of arrest waarvan de ambtshalve uitvoering wordt gevraagd;
  3° de feitelijke en juridische historiek van het dossier sinds het in kracht van gewijsde treden van het vonnis of arrest waarvan de ambtshalve uitvoering wordt gevraagd waarbij in het bijzonder wordt aangegeven of het door het rechterlijk bevel beoogde rechtsherstel reeds werd bereikt ingevolge het feitelijk uitvoeren van de opgelegde maatregel of het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning in combinatie met de uitvoering van de daaraan desgevallend verbonden voorwaarden;
  4° een gemotiveerde omgevingsanalyse bevattende de weerslag van de inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade als gevolg van een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zou hebben voorgedaan;
  5° een in de tijd uitgezet overzicht van de concrete uitvoeringsmodaliteiten van de ambtshalve uitvoering.
  Het handhavende bestuur kan zich beperken tot een verwijzing naar het informatiedossier dat werd overgelegd bij een adviesaanvraag over een herstelvordering waarover de Hoge Raad sinds 1 september 2009 advies heeft verleend en tot de aanvulling en/of actualisering ervan conform het eerste lid.
  Indien het planologisch kader bedoeld in artikel 16, eerste lid, 1°, c) en, in voorkomend geval de verkavelingsvoorschriften of de verordening bedoeld in artikel 14, eerste lid, 3° a) en b), blijken uit het vonnis of arrest waarvan de ambtshalve uitvoering wordt gevraagd, en deze zijn sinds het in kracht van gewijsde treden van dit vonnis of arrest niet gewijzigd wat het perceel betreft waarop de wederechtelijk uitgevoerde handelingen zijn gepleegd, dan moeten deze niet worden gevoegd bij het informatiedossier.

Art.17. Het informatiedossier betreffende een adviesaanvraag over opeenvolgende herstelvorderingen bedoeld in artikel 6.1.13 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat tenminste het volgende :
  1° de in artikel 16, eerste lid, bepaalde stukken, gegevens of inlichtingen;
  2° een gemotiveerde analyse bevattende de gronden om de initiële keuze van het handhavende bestuur te wijzigen;
  3° een afschrift van de gewone brief bedoeld in artikel 6.1.41, § 4, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening indien de herstelvordering werd ingeleid bij het Openbaar Ministerie, dan wel een afschrift van de gedinginleidende akte in de overige gevallen;
  4° indien de eerste vordering heeft geleid tot een rechterlijke uitspraak, een afschrift ervan.
  Het handhavende bestuur kan zich beperken tot een verwijzing naar het informatiedossier dat werd overgelegd bij een adviesaanvraag over een herstelvordering waarover de Hoge Raad sinds 1 september 2009 advies heeft verleend en tot de aanvulling en/of actualisering ervan conform het eerste lid.

Art.18. Het informatiedossier naar aanleiding van een adviesaanvraag betreffende sommige betekeningen van vonnissen en arresten bedoeld in artikel 6.1.17 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat tenminste de volgende stukken :
  1° de in artikel 17, eerste lid, bepaalde stukken, gegevens of inlichtingen;
  2° een gemotiveerde omgevingsanalyse bevattende de weerslag van de inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade als gevolg van een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zou hebben voorgedaan, waarin in het bijzonder wordt aangegeven of de overtreder al handelingen heeft gesteld om te voldoen aan het vonnis of arrest.
  Het handhavende bestuur kan zich beperken tot een verwijzing naar het informatiedossier dat werd overgelegd bij een adviesaanvraag over een herstelvordering waarover de Hoge Raad sinds 1 september 2009 advies heeft verleend en tot de aanvulling en/of actualisering ervan conform het eerste lid.
  Indien het planologisch kader bedoeld in artikel 16, eerste lid, 1°, c) en, in voorkomend geval de verkavelingsvoorschriften of de verordening bedoeld in artikel 14, eerste lid, 3° a) en b), blijken uit het vonnis of arrest waarvan de ambtshalve uitvoering wordt gevraagd, en deze zijn sinds het in kracht van gewijsde treden van dit vonnis of arrest niet gewijzigd wat het perceel betreft waarop de wederechtelijk uitgevoerde handelingen zijn gepleegd, dan moeten deze niet worden gevoegd bij het informatiedossier.

Art.19. § 1. Na ontvangst van een adviesaanvraag bedoeld in artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en zodra het nuttig is, nodigt de vaste secretaris het handhavende bestuur wiens herstelvordering voor advies door de rechter wordt voorgelegd, uit een informatiedossier te bezorgen aan de Hoge Raad binnen de door hem gestelde termijn die niet minder mag zijn dan vijftien dagen. Bij de uitnodiging voegt hij de adviesaanvraag en de eventueel erbij gevoegde stukken. In de uitnodiging maakt de vaste secretaris melding van deze bepaling.
  Het in het eerste lid bedoelde informatiedossier bevat tenminste de volgende stukken, gegevens of inlichtingen :
  1° de in artikel 15, eerste lid, 1° a) tot en met f) en 3° a) en b) bedoelde stukken, gegevens of inlichtingen;
  2° een afschrift van het vonnis of arrest waarin het advies wordt gevraagd;
  3° de herstelvordering waarover het advies wordt gevraagd.
  § 2. Indien het handhavende bestuur wiens herstelvordering voor advies door de rechter is voorgelegd, oordeelt dat er redenen zijn om één of meer van de in § 1 bedoelde stukken niet in het informatiedossier op te nemen, dan voegt het handhavende bestuur binnen de gestelde termijn een stuk in het informatiedossier bevattende die redenen.
  § 3. Wordt het informatiedossier niet, onvolledig, of buiten de door de vaste secretaris gestelde termijn aangevuld, dan wordt de adviesaanvraag beoordeeld aan de hand van het informatiedossier zoals het is samengesteld op het ogenblik dat de door de vaste secretaris bepaalde regularisatietermijn is verstreken.

Art.20. Naast de in de artikelen 15 tot en met 19 bedoelde stukken, gegevens of inlichtingen, kan het handhavende bestuur aan het informatiedossier alle stukken toevoegen dat het nuttig acht.
  De in de artikelen 15 tot en met 19 bedoelde stukken, gegevens en inlichtingen, worden ofwel opgenomen in de aanvraag, ofwel gevoegd bij het informatiedossier zelf, ofwel wordt er verwezen naar een elektronische vindplaats waarop deze rechtstreeks en integraal kunnen worden geraadpleegd.

Art.21. Indien het handhavende bestuur bij het aanvragen van een advies bedoeld in de artikelen 6.1.7, 6.1.13, en 6.1.17 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening oordeelt dat er redenen zijn om één of meer van de in dit besluit bepaalde stukken, gegevens of inlichtingen, niet in het informatiedossier op te nemen, dan zet het handhavende bestuur de redenen daartoe uiteen in de adviesaanvraag.
  Wordt na ontvangst van de adviesaanvraag bedoeld in de artikelen 6.1.7, 6.1.13, en 6.1.17 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vastgesteld dat één of meer vereiste stukken, gegevens of inlichtingen geheel of gedeeltelijk ontbreken zonder dat de redenen daartoe zijn uiteengezet, dan nodigt de vaste secretaris het handhavende bestuur dat de adviesaanvraag heeft ingediend uit om binnen acht dagen het informatiedossier te regulariseren. Dit kan door het aan te vullen met de door de vaste secretaris aangeduide ontbrekende stukken, gegevens of inlichtingen en/of door aan het informatiedossier een verklaring toe te voegen bevattende de redenen om het informatiedossier niet of onvolledig aan te vullen. In de uitnodiging maakt de vaste secretaris melding van deze bepaling.
  Wordt het informatiedossier, na verzoek tot regularisatie, niet, onvolledig, of buiten de door de vaste secretaris bepaalde termijn aangevuld, dan wordt de adviesaanvraag beoordeeld aan de hand van het informatiedossier zoals het is samengesteld op het ogenblik dat de in het eerste lid bepaalde regularisatietermijn is verstreken.

HOOFDSTUK III. - Bepaling enkel van toepassing op de bevoegdheid inzake de invordering van dwangsommen
Art.22. § 1. Onverminderd de in artikel 6.1.21, § 2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalde gronden van onontvankelijkheid, bevat het in artikel 6.1.21, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoeld gemotiveerd verzoek tot gedeeltelijke invordering of tijdelijke opschorting van de invordering van een dwangsom op straffe van onontvankelijkheid :
  1° de naam, hoedanigheid, woonplaats of zetel van de verzoeker;
  2° het voorwerp van het verzoek;
  3° de kadastrale identificatie op het ogenblik van de adviesaanvraag van het perceel waarop de hoofdveroordeling betrekking heeft;
  4° een afschrift van het in kracht van gewijsde getreden vonnis of het arrest waarbij de dwangsom werd uitgesproken;
  5° een uiteenzetting van de feitelijke en juridische historiek sinds het in kracht van gewijsde treden van de veroordeling tot de dwangsom;
  6° een uiteenzetting van de motieven waarom de gedeeltelijke invordering en/of de tijdelijke opschorting van de invordering van een dwangsom wordt gevraagd;
  7° een overzicht van de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling in de zin van artikel 6.1.21, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
  8° een gemotiveerde omgevingsanalyse bevattende de weerslag van de inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade als gevolg van een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zou hebben voorgedaan;
  9° een fotoreportage ter ondersteuning van het verzoek;
  10° de bewijzen van betaling en de aanduiding van de perioden waarop die betalingen betrekking hebben;
  11° een uiteenzetting omtrent de vraag of de verzoeker op het ogenblik van het verzoek uit de onwettigheid is gekomen dan wel in de nabije toekomst hieruit zal of kan komen;
  12° een uiteenzetting waarin de verzoeker nader toelicht :
  a) of de feiten op het ogenblik van het verzoek vergunbaar of niet langer vergunningsplichtig zijn;
  b) de feiten vergunbaar zijn op basis van een ruimtelijk uitvoeringsplan of plan van aanleg in opmaak;
  c) de feiten niet meer strafbaar zijn.
  Naast de in het eerste lid bedoelde stukken kan de verzoeker aan het gemotiveerde verzoek alle stukken toevoegen die hij nuttig acht.
  § 2. Het verzoek wordt op straffe van onontvankelijkheid ondertekend door de verzoeker of door de in artikel 6.1.35 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoelde raadsman. Is deze laatste geen advocaat of advocaat-stagiair, dan wordt op straffe van onontvankelijkheid bij het verzoek de schriftelijke machtiging gevoegd bedoeld in artikel 6.1.35 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
  § 3. Indien de belanghebbende stukken wenst over te leggen, worden die, tesamen met een genummerde lijst ervan, gevoegd bij de gemotiveerde nota.
  Niet bij het gemotiveerd verzoek gevoegde stukken, worden uit de besluitvorming van de Hoge Raad geweerd. Is er geen genummerde lijst van de stukken, dan kan de Hoge Raad deze uit de besluitvorming weren indien dit gebrek de goede werking van de Hoge Raad of de zorgvuldige besluitvorming in het gedrang brengt.

HOOFDSTUK IV. - Bepalingen enkel van toepassing op de bevoegdheid inzake bemiddeling
Art.23. § 1. Het verzoek om een bemiddelingspoging te ondernemen bedoeld in artikel 6.1.52 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat op straffe van onontvankelijkheid :
  1° de naam, hoedanigheid, woonplaats of zetel van de aanvrager;
  2° het voorwerp van het verzoek;
  3° de kadastrale identificatie op het ogenblik van het verzoek van het perceel waarop de overtreding betrekking heeft;
  4° een kopie van de aanvraag tot minnelijke schikking zoals bedoeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende de minnelijke schikking inzake de ruimtelijke ordening;
  5° een afschrift van de weigering van instemming met een minnelijke schikking bedoeld in artikel 6.1.51, § 4, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
  Naast de in het eerste lid bedoelde stukken kan de verzoeker aan het verzoek alle stukken toevoegen die hij nuttig acht.
  Het verzoek wordt op straffe van onontvankelijkheid ondertekend door de aanvrager of door de in artikel 6.1.35 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoelde raadsman. Is deze laatste geen advocaat of advocaat-stagiair, dan wordt op straffe van onontvankelijkheid bij het verzoek de schriftelijke machtiging gevoegd bedoeld in artikel 6.1.35 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
  Het verzoek om een bemiddelingspoging te ondernemen wordt niet in aanmerking genomen indien het niet in tweevoud wordt ingediend bij de Hoge Raad. De aanvrager kan binnen de vervaltermijn bepaald in artikel 6.1.52, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het verzoek regulariseren.
  § 2. Behalve wanneer niet is voldaan aan de vereisten bepaald in § 1, laatste lid, stuurt de vaste secretaris een afschrift van het verzoek om een bemiddelingspoging te ondernemen aan de stedenbouwkundige inspecteur die de minnelijke schikking weigerde, met het verzoek hem binnen de door hem gestelde termijn de datum mede te delen van de betekening van zijn weigeringsbeslissing aan de overtreder en het stuk waaruit dit blijkt.
  De voorzitter of het door hem aangewezen lid stelt de datum en het uur vast van de vergadering waarop zal worden beslist over het al dan niet in aanmerking nemen van het verzoek.

Art.24. Na ontvangst van een door de geadieerde rechter bevolen bemiddelingspoging bedoeld in artikel 6.1.54 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en zodra het nuttig is, nodigt de vaste secretaris de overtreder, in hoofde van wie een bemiddelingspoging werd bevolen, uit een informatiedossier te bezorgen aan de Hoge Raad binnen de door hem gestelde termijn die niet minder mag zijn dan vijftien dagen. Bij de uitnodiging voegt hij de rechterlijke beslissing die een bemiddelingspoging beveelt en de eventueel erbij gevoegde stukken. In de uitnodiging maakt de vaste secretaris melding van deze bepaling.
  Het in het eerste lid bedoelde informatiedossier bevat ten minste de volgende stukken :
  1° de kadastrale identificatie waarop de overtreding betrekking heeft indien dit niet blijkt uit de rechterlijke beslissing;
  2° een dossier dat beantwoordt aan de vereisten van een aanvraag tot minnelijke schikking zoals bedoeld in artikel 5, §§ 1 tot en met 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende de minnelijke schikking inzake de ruimtelijke ordening.
  Naast de in het tweede lid bedoelde stukken kan de overtreder, in hoofde van wie een bemiddelingspoging werd bevolen, aan het informatiedossier alle stukken toevoegen die hij nuttig acht.

Art.25. Tijdens de bemiddeling probeert de Hoge Raad, of de bemiddelaar bedoeld in artikel 6.1.22, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, een directe dialoog tot stand te brengen tussen de aanvrager en de stedenbouwkundige inspecteur en verleent hij ondersteuning voor een goed verloop van de dialoog. De bemiddeling verloopt hierbij volgens de volgende principes :
  1° vrijwilligheid van de bemiddeling : de aanvrager en de stedenbouwkundige inspecteur zijn vrij om al dan niet in of uit de bemiddeling te stappen;
  2° neutraliteit van de bemiddelaar : de bemiddelaar is onbevooroordeeld en onpartijdig;
  3° vertrouwelijkheid van de bemiddeling : alles wat voorafgaat aan het uiteindelijke resultaat van de bemiddeling is vertrouwelijk.

Art.26. De Hoge Raad neemt akte van de beëindiging van de bemiddelingspoging in het geval bedoeld in artikel 6.1.52, § 3, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, of beëindigt de bemiddelingspoging in het geval bedoeld in artikel 6.1.52, § 3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
  De Hoge Raad stelt de aanvrager en de stedenbouwkundige inspecteur in kennis van de afloop van zijn bemiddelingsopdracht in het geval bedoeld in artikel 6.1.54, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Hij brengt hen eveneens in kennis van zijn verzoek aan de bevoegde rechter om met toepassing van artikel 6.1.54, § 3, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening een einde te maken aan de bemiddelingspoging.

HOOFDSTUK V. - Slotbepaling
Art. 27. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.