23 JUNI 2010. - Koninklijk besluit betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-07-2010 en tekstbijwerking tot 21-10-2016)
Art. 1-4, 4/1, 4/2, 5-28
BIJLAGEN.
Art. N1-N9
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid en van Richtlijn 2008/105 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG.
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° " kaderrichtlijn water " : Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader van communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;
2° " oppervlaktewateren " : de kustwateren en, voor zover het de chemische toestand betreft, ook de territoriale zee;
3° " kustwateren " : de wateren binnen de zeegebieden gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich bevindt op een afstand van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn;
4°" goede oppervlaktewatertoestand " : de toestand van de oppervlaktewateren waarvan zowel de ecologische als de chemische toestand ten minste " goed " zijn;
5°" oppervlaktewatertoestand " : de algemene aanduiding van de toestand van de oppervlaktewateren, bepaald door de ecologische of de chemische toestand ervan, en wel door de slechtste van beide toestanden;
6° " stroomgebiedsdistrict " : het gebied van land en zee, gevormd door één of meer aan elkaar grenzende stroomgebieden met de bijbehorende grond- en kustwateren, dat overeenkomstig artikel 3, § 1, als de voornaamste eenheid voor stroomgebiedsbeheer is omschreven;
7° " stroomgebied " : een gebied vanwaar al het over het oppervlak lopende water via een reeks stromen, rivieren en eventueel meren door één riviermond, estuarium of delta in zee stroomt;
8° " Scheldeverdrag " : Scheldeverdrag van 3 december 2002;
9° " DG Leefmilieu " : het directoraat-generaal Leefmilieu van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;
10° " milieudoelstellingen " : de doelstellingen vermeld in artikel 4;
11° " sterk veranderd waterlichaam " : een oppervlaktewaterlichaam dat door fysische wijzigingen ingevolge menselijke activiteiten wezenlijk is veranderd van aard zoals door de minister is aangeduid overeenkomstig de bepalingen van bijlage I;
12° " oppervlaktewaterlichaam " : een onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een strook kustwater;
13° " goed ecologisch potentieel " : de toestand van een sterk veranderd waterlichaam, aldus ingedeeld overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van bijlage IV;
14° " goede ecologische toestand " : de toestand van de overeenkomstig bijlage IV als zodanig ingedeelde kustwateren;
15° " ecologische toestand " : een aanduiding van de kwaliteit van de structuur en het functioneren van aquatische ecosystemen die met de kustwateren zijn geassocieerd, ingedeeld overeenkomstig bijlage IV;
16° " goede chemische toestand " : de chemische toestand die vereist is om te voldoen aan de milieudoelstellingen voor de territoriale zee, vastgesteld in artikel 4, zijnde de chemische toestand van de territoriale zee waarin de concentraties van verontreinigende stoffen niet boven de milieukwaliteitsnormen liggen die zijn :
a) vermeld in deel A van bijlage VIII, zoals toegepast overeenkomstig de in deel B van bijlage VIII vastgestelde voorschriften; of
b) in de plaats van de in deel A van bijlage VIII vermelde normen, voor bepaalde categorieën oppervlaktewateren, vastgesteld voor sediment en/of biota, overeenkomstig de in deel C van bijlage VIII opgenomen voorschriften;
17° " verontreinigende stof " : iedere stof die tot verontreiniging kan leiden, met name de in bijlage VII genoemde stoffen;
18°" milieukwaliteitsnorm " : de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof of groep van verontreinigende stoffen in water, in sediment of in biota die ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu niet mag worden overschreden;
19° " prioritaire stoffen " : stoffen vermeld in bijlage IX, inclusief de prioritaire gevaarlijke stoffen;
20° " gevaarlijke stoffen " : toxische, persistente en bioaccumuleerbare stoffen of groepen van stoffen, en andere stoffen of groepen van stoffen die aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid;
21° " beschermde mariene gebieden " : de gebieden aangeduid overeenkomstig de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;
22° " waterdiensten " : alle diensten die ten behoeve van de huishoudens, openbare instellingen en andere economische actoren voorzien in onttrekking, opstuwing, opslag, behandeling en distributie van oppervlaktewater;
23° " watergebruik " : waterdiensten, alsmede elke andere overeenkomstig artike1 13 en bijlage I geïdentificeerde activiteit met significante gevolgen voor de toestand van water.
Deze definitie geldt voor de economische analyse overeenkomstig artikel 13 en bijlage II, b) ;
24° " emissiegrenswaarde " : de massa, uitgedrukt in bepaalde specifieke parameters, de concentratie en/of het niveau van een emissie, die of dat gedurende één of meer vastgestelde perioden niet mag worden overschreden. De emissiegrenswaarden kunnen ook voor bepaalde groepen, families of categorieën van stoffen worden vastgesteld.
De grenswaarden voor de emissies van stoffen gelden normaliter op het punt waar de emissies de installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening te houden met een eventuele verdunning. Voor indirecte lozingen in water mag bij de bepaling van de emissiegrenswaarden van de installatie rekening worden gehouden met het effect van een zuiveringsstation, op voorwaarde dat een equivalent niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt gewaarborgd en dat zulks niet leidt tot een hoger niveau van verontreiniging van het milieu;
25° " emissiebeheersingsmaatregelen " : beheersingsmaatregelen die een specifieke emissiebeperking vereisen, bijvoorbeeld een emissiegrenswaarde, of anderszins grenzen of voorwaarden stellen aan de gevolgen, de aard of andere kenmerken van emissies of bedrijfsomstandigheden die de emissies beïnvloeden;
26° " CCIM " : coördinatiecomité op basis van het samenwerkingsakkoord van 5 april 1995 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het internationaal milieubeleid;
27° " BMM " : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;
28° " bevoegde federale diensten " : de BMM, de Marinecomponent, de Algemene Directie Energie en de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie, het DG Leefmilieu, het directoraat-generaal Maritiem Vervoer van de FOD Mobiliteit en elke andere federale dienst met bevoegdheden die een impact hebben op de doelstellingen vermeld in artikel 4, § 1.
[1 29° " aantoonbaarheidsgrens " : het uitgangssignaal of de concentratie waarboven met een vastgesteld betrouwbaarheidsniveau kan worden gesteld dat een monster verschilt van een blanco monster dat geen te bepalen verbinding bevat;
30° " bepalingsgrens " : een vastgesteld veelvoud van de aantoonbaarheidsgrens bij een concentratie van de te bepalen verbinding die redelijkerwijs kan worden bepaald met een aanvaardbaar nauwkeurigheids- en precisieniveau; de bepalingsgrens kan met behulp van een geschikte standaard of een geschikt monster worden berekend, en kan uit het laagste kalibratiepunt op de kalibratiecurve, met uitsluiting van de blanco, worden verkregen;
31° " meetonzekerheid " : een niet-negatieve parameter, gebaseerd op de gebruikte informatie, die de spreiding karakteriseert van de kwantitatieve waarden die aan een te meten grootheid worden toegekend;]1
[2 32° "matrix" : een compartiment van het aquatische milieu, dat wil zeggen water, sediment of biota;
33° "biotataxon" : een specifiek aquatisch taxon met een taxonomische rang van "subphylum", "klasse" of daaraan gelijkwaardige rang.]2
----------
(1)<KB 2012-05-17/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 16-07-2012>
(2)<KB 2016-02-15/30, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
Art.3. § 1. De oppervlaktewateren behoren tot het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde, zoals bepaald in artikel 1, d) van het Scheldeverdrag.
§ 2. De minister is belast met de federale coördinatie van de vaststelling en de uitvoering van de nodige maatregelen voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.
Het DG Leefmilieu is belast met de administratieve voorbereiding van de federale coördinatie van de vaststelling en de uitvoering van de nodige maatregelen voor het bereiken door de bevoegde federale diensten van een goede oppervlaktewatertoestand.
Het DG Leefmilieu en de bevoegde federale diensten kunnen zich laten bijstaan door elke publieke of private natuurlijke persoon of rechtspersoon die zij nuttig achten bij de uitvoering van de hun door de wet en dit besluit toegewezen bevoegdheden.
§ 3. Het DG Leefmilieu en de bevoegde federale diensten werken samen met de bevoegde regionale diensten binnen het CCIM en met de partijen van het Scheldeverdrag bij de uitvoering van dit besluit.
Art.4.§ 1. De op basis van artikel 17 op te stellen maatregelenprogramma's zijn erop gericht :
1° de achteruitgang van de toestand van de oppervlaktewateren te voorkomen;
2° de oppervlaktewateren te beschermen, verbeteren en herstellen teneinde een goede toestand van de oppervlaktewateren overeenkomstig bijlage IV te bereiken tegen uiterlijk 22 december 2015, verlengbaar volgens de bepalingen van dit besluit;
3° in voorkomend geval, de oppervlaktewateren als sterk veranderd waterlichaam te beschermen en te verbeteren teneinde een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand van het oppervlaktewater overeenkomstig bijlage IV te bereiken tegen uiterlijk 22 december 2015, verlengbaar volgens de bepalingen van dit besluit;
4° de verontreiniging door prioritaire stoffen geleidelijk te doen verminderen tegen uiterlijk 22 december 2015 en de emissies, lozingen en verliezen van gevaarlijke prioritaire stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen.
§ 2. De bevoegde federale diensten houden rekening met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten, met inachtneming van de economische analyse volgens bijlage II, en met het beginsel dat de vervuiler betaalt.
[1 § 3. Onverminderd de eerste paragraaf moeten voor de in bijlage VIII, deel A vermelde milieukwaliteitsnormen met betrekking tot :
a)de stoffen met nummer 2, 5, 15, 20, 22, 23 en 28, waarvoor met ingang van 22 december 2015 herziene milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld, de maatregelenprogramma's, die zijn opgenomen in het stroomgebiedsbeheersplan van 2015 erop gericht zijn tegen 22 december 2021 ten aanzien van deze stoffen een goede chemische toestand te bereiken, en
b) de nieuw geselecteerde stoffen met nummer 34 tot en met 45, stappen gezet worden met ingang van 22 december 2018 met de bedoeling tegen 22 december 2027 ten aanzien van die stoffen een goede chemische toestand te bereiken en te voorkomen dat de chemische toestand van de oppervlaktewaterlichamen ten aanzien van die stoffen verslechtert.
De artikelen 5 tot 12 zijn van toepassing op deze stoffen.]1
----------
(1)<KB 2016-02-15/30, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
Art. 4/1. [1 § 1. Voor de stoffen met nummer 5, 15, 16, 17, 21, 28, 34, 35, 37, 43 en 44 in deel A van bijlage VIII, zijn de milieukwaliteitsnormen voor biota zoals vastgesteld in deel A van bijlage VIII van toepassing.
§ 2. Voor de andere dan in de eerste paragraaf bepaalde stoffen zijn de water-milieukwaliteitsnormen zoals vastgesteld in deel A van bijlage VIII van toepassing.
§ 3. De minister kan ervoor kiezen om ten aanzien van een of meer categorieën oppervlaktewateren een milieukwaliteitsnorm toe te passen voor een andere matrix dan die vermeld in paragraaf 2, of wanneer relevant, voor een andere biotataxon dan die vermeld in deel A van bijlage VIII, op voorwaarde dat :
a) de relevante milieukwaliteitsnormen toegepast worden die zijn vastgesteld in deel A van bijlage VIII, of indien voor de matrix of biotataxon geen milieukwaliteitsnorm is opgenomen, een milieukwaliteitsnorm vastgesteld wordt die minstens hetzelfde beschermingsniveau biedt als de milieukwaliteitsnorm die in deel A van bijlage VIII is vastgesteld;
b) indien de voor de gekozen matrix of biotataxon toegepaste analysemethode voldoet aan de in bijlage IV vastgestelde minimale prestatiekenmerken. Wanneer voor geen enkele matrix aan deze kenmerken wordt voldaan, wordt de monitoring uitgevoerd met behulp van de beste beschikbare technieken die geen buitensporige kosten met zich brengen en met een analysemethode die minstens even goed presteert als die welke beschikbaar is voor de in paragraaf 2 van dit artikel vermelde matrix voor de desbetreffende stof.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2016-02-15/30, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
Art. 4/2. [1 Indien er een potentieel risico voor of via het aquatische milieu door acute blootstelling is vastgesteld op basis van gemeten of geraamde concentraties of emissies en indien een milieukwaliteitsnorm voor biota of sediment wordt gebruikt, wordt de monitoring van het oppervlaktewater ook uitgevoerd en worden de MAC-milieukwaliteitsnormen toegepast zoals vastgesteld in deel A van bijlage VIII toe, voor zover zulke milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2016-02-15/30, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
Art.5. Voor de beschermde mariene gebieden wordt uiterlijk tegen 22 december 2015 voldaan aan alle normen en doelstellingen in dit besluit, voor zover niet anders is bepaald in de wet marien milieu en de uitvoeringsbesluiten tot aanduiding van de beschermde mariene gebieden..
Art.6. Wanneer meer dan een van de doelstellingen van de artikelen 4 en 5 betrekking heeft op de oppervlaktewateren is de strengste doelstelling van toepassing.
De minister zorgt ervoor dat ingeval van toepassing van de artikelen 7, 8, 9, 11 en 12 ten minste hetzelfde beschermingsniveau wordt gewaarborgd als de bestaande Gemeenschapswetgeving.
Art.7. § 1. De minister kan de oppervlaktewateren als sterk veranderd aanduiden indien :
1° de voor het bereiken van een goede ecologische toestand noodzakelijke wijzigingen van de hydromorfologische kenmerken van dit waterlichaam significante negatieve effecten zouden hebben op :
a) het milieu in bredere zin;
b) de scheepvaart, met inbegrip van havenfaciliteiten, of recreatie;
c) de waterhuishouding, de bescherming tegen overstromingen, de afwatering;
d) andere even belangrijke duurzame activiteiten voor de menselijke ontwikkeling;
2° het nuttige doel dat met de veranderde aard van het waterlichaam gediend wordt, om redenen van technische haalbaarheid of onevenredig hoge kosten redelijkerwijs niet kan worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstiger middelen;
3° de aanduiding het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend verhindert of bemoeilijkt en verenigbaar is met de andere regelgeving tot uitvoering van gemeenschapsvoorschriften op milieugebied.
§ 2. Het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, vermeldt het aanduiden van de oppervlaktewateren als kunstmatig of sterk veranderd en de redenen daarvoor en herziet de aanduiding ervan om de zes jaar.
Art.8. § 1. De minister kan de termijnen vermeld in artikel 4 verlengen mits de toestand van de aangetaste oppervlaktewateren niet verder verslechtert en aan de voorwaarden in § 2 wordt voldaan.
§ 2. De voorwaarden waaraan de verlenging van de termijnen cumulatief moet voldoen, zijn :
1° alle noodzakelijke verbeteringen in de toestand van de oppervlaktewateren kunnen redelijkerwijs niet binnen de termijnen vermeld in artikel 4 worden bereikt om ten minste één van de volgende redenen :
a) de vereiste verbeteringen zijn technisch slechts haalbaar in perioden die de gestelde termijn overschrijden;
b) de verwezenlijking van de verbeteringen binnen de termijn zou onevenredig kostbaar zijn;
c) de natuurlijke omstandigheden beletten een tijdige verbetering van de toestand van de oppervlaktewateren;
d) de aanduiding verhindert of bemoeilijkt het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet en is verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van gemeenschapsvoorschriften op milieugebied;
2° de minister beperkt de verlengingen tot maximaal twee bijwerkingen van het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, behalve wanneer de natuurlijke omstandigheden van dien aard zijn dat de doelstellingen niet binnen die termijn kunnen worden bereikt;
3° het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, vermeldt :
a) de verlenging van de termijn en de redenen;
b) de maatregelen die noodzakelijk zijn om de oppervlaktewateren vóór het verstrijken van de verlengde termijn geleidelijk in de vereiste toestand te brengen;
c) de redenen van de vertraging bij de operationalisering van deze maatregelen;
d) het vermoedelijke tijdschema voor de uitvoering van deze maatregelen;
4° in de bijwerkingen van het stroomgebiedsbeheersplan, neemt de minister een evaluatie van de uitvoering van die maatregelen alsmede een overzicht van eventuele bijkomende maatregelen op.
Art.9. § 1. De minister kan voor de oppervlaktewateren minder strenge milieudoelstellingen vaststellen dan de doelstellingen vermeld in artikel 4, wanneer :
1° de oppervlaktewateren in een zodanige mate door menselijke activiteiten zijn aangetast zoals bepaald in artikel 11, § 1, of
2° hun natuurlijke gesteldheid van dien aard is dat het bereiken van die doelstellingen niet haalbaar of onevenredig kostbaar zou zijn.
§ 2. De minister kan voor de oppervlaktewateren minder strenge milieudoelstellingen vastleggen wanneer aan de volgende voorwaarden cumulatief wordt voldaan :
1° aan de ecologische en sociaal-economische behoeften die door de menselijke activiteiten worden gediend, kan niet worden voldaan met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen die geen onevenredig hoge kosten met zich meebrengen;
2° de bevoegde federale diensten dragen er zorg voor dat voor de oppervlaktewateren de best mogelijke ecologische en chemische toestand wordt bereikt die haalbaar is, gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten vanwege de aard van de menselijke activiteiten of verontreiniging;
3° er treedt geen verdere achteruitgang op in de toestand van de aangetaste oppervlaktewateren;
4° het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, vermeldt de vaststelling van minder strenge milieudoelstellingen en de redenen daarvoor;
5° de minister toetst om de zes jaar de milieudoelstellingen;
6° de aanduiding verhindert of bemoeilijkt het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend en is verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van gemeenschapsvoorschriften op milieugebied.
§ 3. De minister kan aan lozingspunten grenzende mengzones aanduiden. In die mengzones mogen de concentraties van één of meer stoffen die zijn opgenomen in deel A van bijlage VIII de desbetreffende milieukwaliteitsnormen overschrijden, mits :
1° dit geen gevolgen heeft voor de naleving van deze normen in de rest van het oppervlaktewaterlichaam;
2° de omvang van elke mengzone beperkt is tot de nabijheid van het lozingspunt en proportioneel is, rekening houdend met de concentraties van de verontreinigende stoffen op het lozingspunt en de voorwaarden voor de emissies van verontreinigende stoffen in de voorafgaande reguleringen, zoals toestemming en/of vergunningen.
Art.10. § 1. De bevoegde federale diensten maken geen inbreuk op hun verplichtingen uit hoofde van dit besluit in geval van een overschrijding van milieukwaliteitsnormen indien aangetoond kan worden dat :
1° de overschrijding te wijten is aan een buiten de nationale rechtsmacht gelegen verontreinigingsbron; en
2° ten gevolge van die grensoverschrijdende verontreiniging geen effectieve maatregelen genomen konden worden om de betrokken milieukwaliteitsnormen na te leven, en
3° de in artikel 3 bepaalde coördinatiemechanismen toegepast zijn en in voorkomend geval de bepalingen van de artikelen 8, 9 en 11 gebruikt zijn voor de door de grensoverschrijdende verontreiniging getroffen oppervlaktewateren.
§ 2. Het DG Leefmilieu gebruikt het in artikel 23 bepaalde mechanisme om de Europese Commissie, via de geëigende kanalen, in de paragraaf 1 bedoelde omstandigheden de nodige informatie te verstrekken en een overzicht te geven van de maatregelen die in verband met de grensoverschrijdende verontreiniging in het betrokken stroomgebiedsbeheersplan zijn genomen, in overeenstemming met de rapporteringsverplichtingen uit artikel 26.
Art.11. § 1. Een tijdelijke achteruitgang van de toestand van de oppervlaktewateren is niet strijdig met de bepalingen van dit besluit, indien de achteruitgang :
1° het resultaat is van omstandigheden die zich door een natuurlijke oorzaak of overmacht voordoen en uitzonderlijk is of niet redelijkerwijze was te voorzien, bijvoorbeeld extreme overstromingen of lange droogteperioden;
2° het gevolg is van omstandigheden die zijn veroorzaakt door redelijkerwijs niet te voorziene ongevallen.
§ 2. De tijdelijke achteruitgang zoals omschreven in paragraaf 1, is niet strijdig met de bepalingen van dit besluit, indien de volgende voorwaarden cumulatief zijn voldaan :
1° de bevoegde federale diensten ondernemen alle haalbare stappen om verdere achteruitgang van de toestand te voorkomen teneinde het bereiken van de doelstellingen van dit besluit voor andere, niet door die omstandigheden getroffen waterlichamen niet in het gedrang te brengen;
2° het stroomgebiedsbeheersplan vermeldt de voorwaarden waaronder uitzonderlijke of redelijkerwijs niet te voorziene omstandigheden mogen worden aangevoerd, met inbegrip van de vaststelling van passende indicatoren;
3° de bevoegde federale diensten nemen de maatregelen die in dergelijke uitzonderlijke omstandigheden moeten worden genomen, in het maatregelenprogramma op. De maatregelen mogen het herstel van de kwaliteit van de oppervlaktewateren niet in de weg staan wanneer die omstandigheden niet meer bestaan;
4° de minister evalueert jaarlijks de gevolgen van de uitzonderlijke of redelijkerwijs niet te voorziene omstandigheden. Onder voorbehoud van de redenen vermeld in artikel 8, § 2, 1°, nemen de bevoegde federale diensten alle haalbare maatregelen om de oppervlaktewateren zo snel als redelijkerwijs haalbaar te herstellen in de toestand waarin zij zich bevonden voordat de effecten van die omstandigheden intraden;
5° de tijdelijke achteruitgang verhindert of bemoeilijkt het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend en is verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van Gemeenschapsvoorschriften op milieugebied;
6° in de volgende bijwerking van het stroomgebiedsbeheersplan staat een overzicht van de effecten van de omstandigheden en van de maatregelen die zijn of zullen worden genomen.
Art.12. § 1. De volgende gevallen vormen geen inbreuk op de bepalingen van dit besluit :
1° het niet-bereiken van een goede ecologische toestand, of, in voorkomend geval, een goed ecologisch potentieel, of het niet voorkomen van de achteruitgang van de toestand van het oppervlaktewaterlichaam is het gevolg van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van het oppervlaktewaterlichaam;
2° het niet-voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand is het gevolg van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling.
§ 2. De volgende voorwaarden moeten daarbij cumulatief worden voldaan :
1° de bevoegde federale diensten ondernemen alle haalbare stappen om de negatieve effecten op de toestand van het waterlichaam tegen te gaan;
2° de minister vermeldt de redenen voor die veranderingen of wijzigingen en licht deze toe in het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 22, en toetst de doelstellingen om de zes jaar;
3° de redenen voor die veranderingen of wijzigingen zijn van hoger openbaar belang of het nut van het bereiken van de in paragraaf 1 vermelde doelstellingen voor milieu en samenleving wordt overtroffen door het nut van de nieuwe veranderingen en wijzigingen voor de gezondheid van de mens, de handhaving van de veiligheid van de mens of duurzame ontwikkeling;
4° het nuttige doel dat met die veranderingen of wijzigingen van het waterlichaam wordt gediend, kan vanwege technische haalbaarheid of onevenredig hoge kosten niet worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen;
5° deze gevallen verhinderen of bemoeilijken het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend en zijn verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van Gemeenschapsvoorschriften op milieugebied.
Art.13. § 1. Het DG Leefmilieu maakt voor de oppervlaktewateren, overeenkomstig de technische specificaties van de bijlagen I en II en uiterlijk op 22 december 2005 :
1° een analyse van de kenmerken van de oppervlaktewateren;
2° een beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten op de toestand van de oppervlaktewateren;
3° een economische analyse van het watergebruik.
§ 2. De BMM toetst de analyse en de beoordeling, zoals vermeld in paragraaf 1, ten laatste op 22 december 2013 en vervolgens om de zes jaar. Indien nodig worden de analyse en de beoordeling bijgewerkt.
Art.14. Het DG Leefmilieu legt een register aan van binnen de oppervlaktewateren gelegen beschermde mariene gebieden. Het register omvat minstens de in bijlage III bedoelde beschermde mariene gebieden en wordt voortdurend bijgewerkt.
Art.15.§ 1. De BMM stelt de monitoringprogramma's voor de voortgaande beoordeling van de milieutoestand van het mariene milieu op en voert deze uit.
§ 2. De BMM pleegt overleg met het DG Leefmilieu teneinde de monitoringprogramma's af te stemmen op de andere fasen voor het bereiken door de bevoegde federale diensten van een goede oppervlaktewatertoestand.
[1 § 3. In uitvoering van artikel 4, § 3, b), stelt de BMM een aanvullend monitoringprogramma voor die stoffen vast.]1
----------
(1)<KB 2016-02-15/30, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
Art.16.[1 § 1. Het monitoringprogramma houdt inzake de oppervlaktewateren de volgende elementen in :
1° het volume en het niveau of snelheid van de stroming, voor zover van belang voor de ecologische en chemische toestand en het ecologische potentieel;
2° de ecologische en chemische toestand en het ecologisch potentieel;
3° de aanzet tot een analyse van de langetermijntendenzen binnen de concentraties van de in deel A van bijlage VIII vermelde prioritaire stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota, met bijzondere aandacht voor de stoffen 2, 5, 6, 7, 12, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 26, 28, 30, 34, 35, 36, 37, 43 en 44, teneinde, indien nodig, maatregelen te kunnen nemen die erop gericht zijn dat dergelijke concentraties niet significant toenemen in sediment en/of de betrokken biota. De meetfrequentie in sediment en/of biota wordt zodanig vastgesteld dat zij voldoende gegevens voor een betrouwbare analyse van langetermijntendenzen oplevert.
Als richtsnoer geldt dat de monitoring elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenperiode rechtvaardigen.
4° voor stoffen waarvoor een milieukwaliteitsnorm voor sediment en/of biota wordt toegepast, wordt de stof gedurende ten minste één keer per jaar gemonitord in de betrokken matrix, tenzij de technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenperiode rechtvaardigen.
5° de stoffen met de nummers 5, 21, 28, 30, 35, 37, 43 en 44 in deel A van bijlage VIII kunnen minder intensief gemonitord worden dan vereist voor prioritaire stoffen krachtens artikel 16, § 1, 4° en bijlage IV, op voorwaarde dat de monitoring representatief is en reeds een statistisch robuust referentiekader beschikbaar is met betrekking tot de aanwezigheid van die stoffen in het aquatische milieu. Als richtsnoer geldt dat de monitoring overeenkomstig de tweede alinea van artikel 16, § 1, 3°, elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een ander interval rechtvaardigen.
§ 2. Het monitoringprogramma houdt inzake de beschermde mariene gebieden de aanvullende specificaties van de uitvoeringsregelgeving van de communautaire wetgeving in krachtens welke de afzonderlijke beschermde mariene gebieden zijn ingesteld.
§ 3. Voor zover de Europese Commissie een aandachtstoffenlijst aangenomen heeft, houdt het monitoringprogramma de monitoring in van elke stof op de aandachtstoffenlijst, via geselecteerde representatieve meetstations gedurende ten minste twaalf maanden. Voor de eerste aandachtstoffenlijst begint de monitoringperiode uiterlijk op 14 september 2015 of binnen zes maanden na de opstelling van de aandachtstoffenlijst, indien dat later is. Voor iedere stof die in latere lijsten wordt opgenomen, begint de monitoring binnen zes maanden na de opneming daarvan op de lijst.
De BMM selecteert het aantal meetstations op basis van de volgende formule :
ten minste één meetstation, plus één station indien er meer dan een miljoen inwoners zijn, plus het aantal stations dat gelijk is aan de geografische oppervlakte in km2 gedeeld door 60 000 (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal), plus het aantal stations dat gelijk is aan de bevolking gedeeld door vijf miljoen (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal).
Bij het selecteren van representatieve meetstations en het vastleggen van de meetfrequentie en -tijdstippen voor elke stof wordt rekening gehouden met de gebruikspatronen en het mogelijke voorkomen van de stof. De meetfrequentie mag niet lager liggen dan eenmaal per jaar.
Indien voor een specifieke stof voldoende, vergelijkbare, representatieve en recente uit bestaande monitoringprogramma's of -studies verkregen monitoringgegevens verstrekt, kan besloten worden voor die stof geen aanvullende monitoring in het kader van het aandachtstoffenlijstmechanisme uit te voeren, mits ook die stof werd gemonitord volgens een methode die voldoet aan de vereisten van de technische richtsnoeren die door de Europese Commissie zijn ontwikkeld.
§ 4. De monitoring gebeurt volgens de voorschriften vermeld in bijlage IV.]1
----------
(1)<KB 2016-02-15/30, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
Art.17.§ 1. Het DG Leefmilieu coördineert de federale opstelling van een ontwerp van maatregelenprogramma om de doelstellingen in artikel 4 te bereiken. Vervolgens legt het DG Leefmilieu dit ontwerp voor aan de minister ter ondertekening. Indien nieuwe maatregelen genomen worden, leggen de bevoegde federale diensten dit ontwerp voor aan hun voogdijminister(s) ter ondertekening.
§ 2. Het maatregelenprogramma houdt rekening met de resultaten van de door artikel 13 voorgeschreven analyses en kan verwijzen naar maatregelen die voortvloeien uit andere federale reglementeringen.
[1 § 3. In uitvoering van artikel 4, § 3, b), coördineert het DG Leefmilieu de federale opstelling van een voorlopig maatregelenprogramma voor die stoffen tegen 22 december 2018 en legt dit, via de geëigende kanalen, voor aan de Europese Commissie. Tegen 22 december 2021 wordt een definitief maatregelenprogramma vastgesteld en wordt dat programma zo spoedig mogelijk na die datum en uiterlijk op 22 december 2024 uitgevoerd en volledig operationeel gemaakt.]1
----------
(1)<KB 2016-02-15/30, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
Art.18.§ 1. De maatregelenprogramma's omvatten de basismaatregelen die gelden als minimumvereisten. Deze omvatten de maatregelen vermeld in bijlage V, delen A en B.
§ 2. De maatregelenprogramma's omvatten tevens de aanvullende maatregelen, die gelden als aanvulling op de basismaatregelen. Deze omvatten de maatregelen vermeld in bijlage V, deel C, zonder limitatief te zijn.
[1 § 3. Indien bijkomende maatregelen nodig kunnen zijn om de uitvoering van dit besluit te vergemakkelijken ten aanzien van een specifieke stof die ingevolge Verordening (EG) nr. 1107/2009 of (EU) nr. 528/2012 is goedgekeurd, zijn de artikelen 21 of 44 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, respectievelijk de artikelen 15 of 48 van Verordening (EU) nr. 528/2012, waar nodig, van toepassing ten aanzien van die stof of producten die die stof bevatten, rekening houdend met de op grond van die verordeningen vereiste risico-evaluaties en sociaaleconomische analysen of kosten/batenanalysen, inclusief met betrekking tot de beschikbaarheid van alternatieven.]1
----------
(1)<KB 2016-02-15/30, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
Art.19. § 1. Wanneer uit monitoringgegevens of andere gegevens blijkt dat de doelstellingen vermeld in artikel 4 voor de oppervlaktewateren vermoedelijk niet kunnen worden bereikt :
1° zorgt het DG Leefmilieu ervoor dat :
a) de oorzaken van het eventuele falen worden onderzocht;
b) de verleende vergunningen, machtigingen en gebruikersvoorwaarden onderzocht en zo nodig een herziening voorgesteld wordt aan de bevoegde minister;
2° coördineert het DG Leefmilieu de federale opstelling van een voorstel van eventuele aanvullende maatregelen, waaronder indien nodig de vaststelling van strengere milieukwaliteitsnormen, overeenkomstig de procedures van bijlage IV. Daarna leggen de bevoegde federale diensten dit ontwerp voor aan hun voogdijminister(s) ter ondertekening.
§ 2. Wanneer uit monitoringgegevens of andere gegevens blijkt dat de doelstellingen vermeld in artikel 4 voor de oppervlaktewateren vermoedelijk niet kunnen worden bereikt, zorgt de BMM ervoor dat de monitoringsprogramma's getoetst en zo nodig bijgesteld worden.
Art.20. Indien de doelstellingen vermeld in artikel 4 vermoedelijk niet zullen worden bereikt ingevolge redelijkerwijs niet te voorziene of uitzonderlijke omstandigheden die het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken of overmacht, met name omvangrijke overstromingen of lange droogteperioden, kan de minister besluiten dat aanvullende maatregelen niet haalbaar zijn, onder voorbehoud van artikel 11.
Art.21. Ter uitvoering van de basismaatregelen vermeld in artikel 18 en bijlage V, nemen de bevoegde federale diensten alle passende maatregelen opdat de verontreiniging van de oppervlaktewateren niet toeneemt, zonder dat dit direct of indirect tot meer verontreiniging van de oppervlaktewateren mag leiden. De laatstgenoemde voorwaarde geldt evenwel niet indien daardoor meer verontreiniging aan het milieu in zijn geheel aangebracht zou worden.
Art.22. § 1. De bevoegde ministers ondertekenen het eerste maatregelenprogramma uiterlijk op 22 december 2009, op voorlegging van het DG Leefmilieu. De maatregelen moeten ten laatste op 22 december 2012 in uitvoering zijn.
§ 2. Vervolgens toetst de minister het maatregelenprogramma om de zes jaar. In voorkomend geval herzien de bevoegde federale diensten het maatregelenprogramma. De nieuwe of herziene maatregelen moeten ten laatste drie jaar na de vaststelling operationeel zijn.
Indien de bevoegde federale diensten in het kader van een herzien programma nieuwe of herziene maatregelen nemen, moeten deze binnen drie jaar na hun vaststelling in uitvoering zijn.
Art.23. Wanneer het DG Leefmilieu of een andere bevoegde federale dienst, binnen het kader van zijn bevoegdheidspakket, een probleem constateert dat gevolgen heeft voor de oppervlaktewateren, maar dat niet op nationaal niveau kan worden opgelost, kan hij dat probleem, via de geëigende kanalen, voorleggen aan de Europese Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten en daarbij aanbevelingen doen voor de oplossing ervan.
Art.24. § 1. De bevoegde federale diensten dragen bij aan de opstelling van een enkel internationaal stroomgebiedsbeheersplan, binnen het Scheldeverdrag, of van een nationaal stroomgebiedsbeheersplan, binnen het CCIM. Indien geen uniek stroomgebiedsheersplan tot stand komt op internationaal of op nationaal niveau, stellen de bevoegde federale diensten een stroomgebiedsbeheersplan op voor de oppervlaktewateren.
§ 2. Het stroomgebiedsbeheersplan vermeldt de in bijlage VI opgenomen informatie.
§ 3. Het stroomgebiedsbeheersplan kan aangevuld worden met een meer gedetailleerd programma en beheersplan voor de oppervlaktewateren of per sector, aangelegenheid of watertype, waarin specifieke aspecten van het waterbeheer behandeld worden.
§ 4. Het stroomgebiedsbeheersplan wordt uiterlijk op 22 december 2009 gepubliceerd bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad en in volledige vorm op de portaalsite van de federale overheid en via minstens één bijkomend medium, waarna het om de zes jaar getoetst en bijgesteld wordt.
Art.25.[1 § 1.]1 Het DG Leefmilieu publiceert de volgende documenten op de federale portaalsite en door een bijkomend communicatiemiddel en legt ze voor aan het publiek voor schriftelijke opmerkingen, gedurende een periode van zes maanden :
a) een tijdschema en werkprogramma voor de opstelling van het plan, met inbegrip van de vermelding van de te nemen raadplegingsmaatregelen, minstens drie jaar vóór het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft;
b) een tussentijds overzicht van de belangrijke waterbeheerskwesties die zijn vastgesteld in het stroomgebied, minstens twee jaar vóór het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft;
c) kopieën van het ontwerp van stroomgebiedsbeheersplan, minstens één jaar vóór het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft;
d) de hierboven vermelde documenten in het kader van de bijwerking van stroomgebiedsbeheersplannen.
Te dien einde wordt een publieksraadpleging aangekondigd, uiterlijk vijftien dagen voor de aanvang ervan, door een bericht in het Belgisch Staatsblad, op de federale portaalsite en via het bijkomend communicatiemiddel.
Op schriftelijk verzoek wordt inzage gegeven in de bij de opstelling van het ontwerp van stroomgebiedsbeheersplan gebruikte achtergronddocumenten en -informatie.
[1 § 2. Het DG Leefmilieu stelt de bijgestelde stroomgebiedbeheerplannen met de resultaten en het effect van de genomen maatregelen ter voorkoming van chemische verontreiniging van oppervlaktewater en het tussentijdse verslag over de vorderingen bij de uitvoering van het geplande maatregelenprogramma beschikbaar via een centraal portaal dat elektronisch toegankelijk is voor het publiek.]1
----------
(1)<KB 2016-02-15/30, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
Art.26.§ 1. Het DG Leefmilieu zendt, via de geëigende kanalen, de Europese Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten afschriften van het stroomgebiedsbeheersplan van de oppervlaktewateren en alle latere bijgestelde versies binnen drie maanden na publicatie daarvan toe.
§ 2. Het DG Leefmilieu legt, via de geëigende kanalen beknopte verslagen aan de Europese Commissie voor met betrekking tot de vereiste analyses vermeld in artikel 13 en de monitoringsprogramma's vermeld in artikel 15 die ten behoeve van het eerste stroomgebiedsbeheersplan zijn uitgevoerd binnen drie maanden na hun voltooiing.
§ 3. Binnen de drie jaar na de publicatie van elk stroomgebiedsbeheersplan of van elke bijstelling overeenkomstig artikel 22, legt het DG Leefmilieu, via de geëigende kanalen, een tussentijds verslag voor over de vooruitgang in de uitvoering van het geplande maatregelenprogramma.
[1 § 4. Het DG Leefmilieu meldt, via de geëigende kanalen, de resultaten van de eerste overeenkomstig artikel 15, § 3, uitgevoerde monitoring aan de Commissie. Voor de eerste aandachtstoffenlijst worden de resultaten van de monitoring gemeld binnen vijftien maanden na 14 september 2015 of binnen eenentwintig maanden na de opstelling van de aandachtstoffenlijst, indien dat later is, en daarna om de twaalf maanden zolang de stof op de lijst wordt gehouden. Voor elke stof die is opgenomen in de latere lijsten brengen het DG Leefmilieu binnen eenentwintig maanden nadat de stof is opgenomen op de aandachtstoffenlijst en elke daaropvolgende twaalf maanden zolang de stof op de lijst wordt gehouden, verslag uit aan de Europese Commissie over de resultaten van de monitoring. Het verslag bevat informatie over de representativiteit van het meetstation en de monitoringstrategie.]1
----------
(1)<KB 2016-02-15/30, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
Art.27. § 1. Op basis van de overeenkomstig artikelen 13 en 15, krachtens Verordening (EG) nr. 166/2006 verzamelde informatie, alsook andere beschikbare gegevens, stelt BMM voor de oppervlaktewateren een inventaris op, met inbegrip van kaarten indien deze beschikbaar zijn, van de emissies, lozingen en verliezen van alle in deel A van bijlage VII vermelde prioritaire stoffen en verontreinigende stoffen, waar passend, met inbegrip van hun concentraties in sedimenten en biota.
§ 2. De referentieperiode voor de schatting van de waarden van verontreinigende stoffen die in de in paragraaf 1 bedoelde inventarissen worden opgenomen, is één jaar tussen 2008 en 2010. Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik vallen, kunnen deze waarden echter worden berekend als gemiddelde over de jaren 2008, 2009 en 2010.
§ 3. Het DG Leefmilieu stelt de Europese Commissie, via de geëigende kanalen, in overeenstemming met de rapporteringsverplichtingen uit hoofde van artikel 26, in kennis van de overeenkomstig paragraaf 1 opgestelde inventarissen met inbegrip van de desbetreffende referentieperioden.
§ 4. Het DG Leefmilieu actualiseert de inventaris als onderdeel van de toetsing van de in artikel 13 bedoelde analyses. De referentieperiode voor de vaststelling van de waarden in de bijgestelde inventarissen is het jaar vóór de afronding van die analyse. Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder de omzettingsregelgeving van Richtlijn 91/414/EEG vallen, mogen de waarden worden berekend als het gemiddelde van de drie jaren vóór de afronding van die analyse. Het DG Leefmilieu publiceert de geactualiseerde inventarissen in hun geactualiseerde stroomgebiedsbeheersplannen zoals bepaald in artikel 24, § 4.
Art.28. De Minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid, de Minister bevoegd voor Landsverdediging, de Minister bevoegd voor Leefmilieu en Energie, de Minister bevoegd voor Ondernemen, de Minister bevoegd voor Mobiliteit en het Mariene Milieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. - Oppervlaktewateren
1.1. Karakterisering van de oppervlaktewateren
De bevoegde federale diensten maken een eerste karakterisering van de oppervlaktewateren, als oppervlaktewaterlichaam, overeenkomstig de hiernavolgende methodiek. De bevoegde federale diensten kunnen de oppervlaktewateren ten behoeve van die eerste karakterisering in een groep onderbrengen :
i) De oppervlaktewateren vallen onder de categorie kustwateren of worden aangemerkt als sterk veranderd oppervlaktewaterlichaam.
ii) Voor elke oppervlaktewatercategorie worden de relevante oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict onderscheiden in typen. Het gaat hierbij om de typen die worden bepaald gebruikmakend van ofwel systeem A ofwel systeem B bepaald in punt 1.2.
iii) Indien systeem A wordt gebruikt, worden de oppervlaktewaterlichamen binnen het stroomgebiedsdistrict eerst onderscheiden naar ecoregio volgens de geografische gebieden die in punt 1.2 zijn onderscheiden. De waterlichamen in iedere ecoregio worden vervolgens onderscheiden in typen oppervlaktewaterlichamen volgens de descriptoren in de tabellen van systeem A.
iv) Indien systeem B wordt gebruikt, moeten een minstens even sterke mate van differentiatie bereikt worden als met systeem A zou zijn bereikt. De oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict worden onderscheiden in typen met behulp van de waarden voor de verplichte descriptoren en die facultatieve descriptoren, of combinaties van descriptoren, welke nodig zijn voor een betrouwbare afleiding van de voor dat type specifieke biologische referentieomstandigheden.
v) Sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen worden gedifferentieerd met behulp van de descriptoren voor de oppervlaktewatercategorie die het meest lijkt op het betrokken sterk veranderde waterlichaam.
vi) Het DG Leefmilieu legt de Commissie, via de geëigende kanalen een kaart of kaarten voor (in een GIS-formaat) van de geografische ligging van de typen voor met de uit hoofde van systeem A vereiste differentiatiegraad.
1.2. Ecoregio's en typen oppervlaktewaterlichamen Kustwateren
Systeem A | |
Vaste typering | Descriptoren |
Ecoregio | Het volgende gebied : |
Noordzee | |
Type | Op basis van het jaargemiddelde van het zoutgehalte |
< 0,5. : zoet water | |
0,5 tot < 5. : oligohalien | |
5 tot < 18. : mesohalien | |
18 tot < 30. : polyhalien | |
30 tot < 40. : euhalien | |
Op basis van gemiddelde diepte | |
Ondiep : < 30 m | |
Middeldiep : 30 tot 200 m | |
Diep : > 200 m | |
Systeem B | |
Alternatieve karakterisering | Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van het kustwater en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische gemeenschap |
Verplichte factoren | Breedtegraad |
Lengtegraad | |
Getijverschil | |
Zoutgehalte | |
Facultatieve factoren | Stroomsnelheid |
Golfslag | |
Gemiddelde watertemperatuur | |
Mengkarakteristieken | |
Turbiditeit | |
Verblijftijd (van omsloten inhammen) | |
Gemiddelde samenstelling van het substraat | |
Bereik van de watertemperatuur |
Definitie | Zeer goed | Goed | Matig |
Algemeen | Er zijn geen of slechts zeer geringe antropogene wijzigingen in de waarden van de fysisch-chemische en hydromorfologische Kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam ten opzichte van wat normaal is voor dat type in onverstoorde staat. De waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het oppervlakte-waterlichaam zijn normaal voor dat type in onverstoorde staat, en er zijn geen of slechts zeer geringe tekenen van verstoring. Dit zijn de typespecifieke omstandigheden en gemeenschappen. | De waarden van de bio-logische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam vertonen een geringe mate van verstoring ten gevolge van menselijke activiteiten, maar wijken slechts licht af van wat normaal is voor het type oppervlakte-waterlichaam in onverstoorde staat. | De waarden van de bio-logische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam wijken matig af van wat normaal is voor het type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat. De waarden vertonen matige tekenen van verstoring ten gevolge van menselijke activiteiten en zijn significant meer verstoord dan bij een goede toestand. |
Element | Zeer goed | Goed | Matig |
Fytoplankton | Samenstelling en abundantie van fytoplanktontaxa komen overeen met de onverstoorde staat. De gemiddelde fyto-planktonbiomassa komt overeen met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden en is niet zodanig dat het typespecifieke doorzicht significant is gewijzigd. Er is planktonbloei met een frequentie en intensiteit die overeenkomt met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden. | Samenstelling en abundantie van fytoplanktontaxa vertonen lichte tekenen van verstoring. Er zijn lichte veranderingen in de biomassa ten opzichte van de typespecifieke omstandigheden. Die veranderingen wijzen niet op een versnelde algengroei die leidt tot een ongewenste verstoring van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen of de waterkwaliteit. Er kan zich een lichte stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van de typespecifieke planktonbloei. | Samenstelling en abundantie van de planktontaxa vertonen tekenen van matige verstoring. De algenbiomassa ligt aanzienlijk buiten wat normaal is voor de typespecifieke omstandigheden, zodat zij effecten heeft op de overige biologische kwaliteitselementen. Er kan zich een matige stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van de planktonbloei. In de zomermaanden kan een persistente bloei voorkomen. |
Macroalgen en angiospermen | Alle voor verstoring gevoelige macroalgen- en angiospermentaxa die normaal zijn voor de onver-stoorde staat zijn aanwezig. De macroalgen-bezetting en de abundantie van angiospermen komen overeen met de onverstoorde staat. | De meeste voor verstoring gevoelige macroalgen- en angiospermentaxa die normaal zijn voor de onverstoorde staat zijn aanwezig. De macroalgen-bezetting en de abundantie van angiospermen vertonen lichte tekenen van verstoring. | Een matig aantal voor verstoring gevoelige macro-algen en angiospermentaxa die normaal zijn voor de onverstoorde staat, ontbreken. De macroalgen-bezetting en de abundantie van angiospermen zijn matig verstoord en kunnen van dien aard zijn dat zij een ongewenste verstoring van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen ten gevolge hebben. |
Bentische ongewervelde fauna | De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat. Alle voor verstoring gevoelige taxa die normaal zijn voor de onverstoorde staat zijn aanwezig. | De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa liggen enigszins buiten de grenzen die normaal zijn voor de typespecifieke omstandigheden. De meeste gevoelige taxa van de typespecifieke gemeenschappen zijn aanwezig. | De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa liggen matig buiten de grenzen die normaal zijn voor de typespecifieke omstandigheden. Er zijn taxa aanwezig die wijzen op verontreiniging. Vele gevoelige taxa van de typespecifieke gemeenschappen ontbreken. |
Element | Zeer goed | Goed | Matig |
Getijdenregime | Het zoetwater-stromingsregime en de stroomrichting en -snelheid van de overheersende stromingen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat. | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. |
Morfologische omstandigheden | Dieptevariatie, structuur en substraat van de kustbodem en zowel de structuur als de conditie van de getijdenzones komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat. | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. |
Element | Zeer goed | Zeer goed | Matig |
Algemene omstandigheden | De fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat. De nutriënten-concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat. Temperatuur, zuurstofbalans en doorzicht vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat. | Temperatuur, zuurstofomstandigheden en doorzicht bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt. De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om ervoor te zorgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt. | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. |
Specifieke synthetische verontreinigende stoffen | Concentraties van bijna nul en ten minste onder de Detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt. | De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3°, onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn). | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. |
Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffen | De concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat (an). | De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3° (2), onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn). | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. |
Element | Maximaal ecologisch potentieel | Goed ecologisch potentieel | Matig ecologisch potentieel |
Biologische kwaliteitselementen | De waarden van de relevante biologische kwaliteitselementen zijn zoveel mogelijk normaal voor het meest vergelijkbare type oppervlaktewaterlichaam, gegeven de fysische omstandigheden die voortvloeien uit de sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam. | Er zijn lichte veranderingen in de waarden van de relevante biologische kwaliteitselementen ten opzichte van de waarden bij maximaal ecologisch potentieel. | Er zijn matige veranderingen in de waarden van de relevante Biologische kwaliteitselement-en ten opzichte van de waarden bij maximaal ecologisch potentieel. Deze waarden zijn aanzienlijk meer verstoord dan bij goede kwaliteit. |
Hydromorfologische elementen | De hydromorfologische omstandigheden zijn zodanig als verwacht mag worden wanneer het oppervlaktewater-lichaam alleen de effecten ondergaat die voortvloeien uit de sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam, nadat alle uitvoerbare kwaliteitsverbeteringsmaatregelen zijn genomen om te zorgen voor het beste ecologische continuüm, met name voor wat betreft de migratie van fauna en geschikte paaigronden en kraamkamers. | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselement-en zijn bereikt. |
Fysisch-chemische elementen | |||
Algemene omstandigheden | De fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat die normaal is voor het type oppervlaktewaterlichaam dat het meest vergelijkbaar is met het betrokken sterk veranderde waterlichaam. De nutriëntenconcen-traties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat. Temperatuur, zuurstofbalans en pH komen overeen met die welke worden aangetroffen in de meest vergelijkbare typen oppervlaktewaterlichamen in onverstoorde staat. | De waarden voor de fysisch-chemische elementen blijven binnen de grenzen die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt. Temperatuur en PH bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt. De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt. | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. |
Specifieke synthetische verontreinigende stoffen | Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt. | De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3°, onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn). | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. |
Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffen | De concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat in het type oppervlaktelichaam dat het meest vergelijkbaar is met het betrokken sterk veranderde waterlichaam (an). | De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3° (1), onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn). | Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt. |
Veiligheidsfactor | |
Ten minste een acute L(E)C50 van elk van de drie trofische niveaus van de standaardreeks | 1 000 |
Een chronische NOEC (vis of daphnia of een voor zout water representatief organisme) | 100 |
Twee chronische NOEC's van soorten die twee trofische niveaus vertegenwoordigen (vis en/of daphnia of voor zout water een representatief organisme en/of algen) | 50 |
Chronische NOEC's van ten minste drie soorten (gewoonlijk vis, daphnia of een voor zout water representatief organisme en algen) die drie trofische niveaus vertegenwoordigen | 10 |
Andere gevallen, inclusief veldgegevens of modelecosystemen, waarmee nauwkeuriger veiligheidsfactoren berekend en toegepast kunnen worden | Evaluatie per geval |
Kwaliteitselement | Kustwateren |
Fytoplankton | Zes maanden |
Andere waterflora | Drie jaar |
Macro-invertebrata | Drie jaar |
Vis |
Continuïteit | |
Hydrologie | |
Morfologie | Zes jaar |
Thermische omstandigheden | Drie maanden |
Zuurstofvoorziening | Drie maanden |
Zoutgehalte | |
Nutriënten | Drie maanden |
Verzuringstoestand | |
Andere verontreinigende stoffen | Drie maanden |
Prioritaire stoffen | Eén maand |
EN ISO 5667-3:2012 | Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters |
EN 15204:2006 | Kwaliteit van water - Richtlijn voor het tellen van fytoplankton met behulp van omgekeerde microscopie (Utermöhl-techniek) |
EN 15972:2011 | Water - Richtlijn voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek van marien fytoplankton |
ISO 10260:1992 | Water - Meting van biochemische parameters - Spectrometrische bepaling van het chlorofyl-a-gehalte |
EN 15460:2007 | Water - Richtlijn voor de inventarisatie van macrofyten in meren |
EN 14184:2014 | Water - Richtlijn voor de inventarisatie van aquatische macrofyten in stromende wateren |
EN 15708:2009 | Water - Richtlijn voor de inventarisatie, bemonstering en laboratoriumanalyse van fytobenthos in ondiep snelstromend water |
EN 13946:2014 | Water - Richtlijn voor de routinematige monsterneming en monstervoorbehandeling van bentische diatomeeën in rivieren en meren |
EN 14407:2014 | Water - Richtlijn voor de determinatie, telling en interpretatie van monsters van bentische diatomeeën van rivieren en meren |
EN ISO 10870:2012 | Water - Richtlijn voor de selectie van methoden en hulpmiddelen voor de monsterneming van bentische macro-invertebraten in zoet water |
EN 15196:2006 | Water - Richtlijn voor bemonstering en behandeling van pupal exuviae van de Chironomidae (orde Diptera) voor ecologische beoordeling |
EN 16150:2012 | Water - Richtlijn voor de pro rata multi-habitatmonsterneming van bentische macro-invertebraten in ondiep water |
EN ISO 19493:2007 | Water - Richtlijn voor marien biologisch onderzoek van litorale en sublitorale verharde bodem |
EN ISO 16665:2013 | Water - Richtlijnen voor kwantitatieve monsterneming en monsterbehandeling van macrofauna in marien zacht substraat |
EN 14962:2006 | Water - Richtlijn over het toepassingsgebied en keuze van methoden voor monsterneming van vis |
EN 14011:2003 | Water - Bemonstering van vis met behulp van elektriciteit |
EN 15910:2014 | Waterkwaliteit - Richtlijn voor de schatting van de visdichtheid met mobiele hydro-akoestische methoden |
EN 14757:2005 | Waterkwaliteit - Bemonstering van vis met behulp van visnetten met meerdere maasgroottes |
EN 14614:2004 | Water - Richtlijn voor de beoordeling van hydromorfologische kenmerken van rivieren |
EN 16039:2011 | Water - Richtlijn voor de beoordeling van hydromorfologische kenmerken van meren |
Indeling naar ecologische toestand | Kleurcode |
Zeer goed | Blauw |
Goed | Groen |
Matig | Geel |
Ontoereikend | Oranje |
Slecht | Rood |
Indeling naar ecologisch potentieel | Kleurcode |
Sterk veranderde waterlichamen | |
Goed en hoger | Gelijke groene en donkergrijze strepen |
Matig | Gelijke gele en donkergrijze strepen |
Ontoereikend | Gelijke oranje en donkergrijze strepen |
Slecht | Gelijke rode en donkergrijze strepen |
Indeling naar chemische toestand | Kleurcode |
Goed | Blauw |
Niet goed | Rood |
JG : | Jaargemiddelde | |
MAC : | maximaal aanvaardbare concentratie | |
Eenheid : | [g/l] voor de kolommen (4) tot en met (7) [g/kg nat gewicht] voor kolom (8) |
(1) | (2) | (3) | (4) | (5) | (6) | (7) | (8) |
Nr. | Naam van de stof | CAS-nummer (1) | JG-MKN (2) Landoppervlaktewateren (3) | JG-MKN (2) Andere oppervlaktewateren | MAC-MKN (4) Landoppervlaktewateren (3) | MAC-MKN (4) Andere oppervlaktewateren | MKN Biota (12) |
(1) | Alachloor | 15972-60-8 | 0,3 | 0,3 | 0,7 | 0,7 | |
(2) | Antraceen | 120-12-7 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | |
(3) | Atrazine | 1912-24-9 | 0,6 | 0,6 | 2,0 | 2,0 | |
(4) | Benzeen | 71-43-2 | 10 | 8 | 50 | 50 | |
(5) | Gebromeerde difenylethers (5) | 32534-81-9 | 0,14 | 0,014 | 0,0085 | ||
(6) | Cadmium en cadmiumverbindingen (afhankelijk van de waterhardheidsklasse) (6) | 7440-43-9 | ≤ 0,08 (klasse 1) 0,08 (klasse 2) 0,09 (klasse 3) 0,15 (klasse 4) 0,25 (klasse 5) | 0,2 | ≤ 0,45 (klasse 1) 0,45 (klasse 2) 0,6 (klasse 3) 0,9 (klasse 4) 1,5 (klasse 5) | ≤ 0,45 (klasse 1) 0,45 (klasse 2) 0,6 (klasse 3) 0,9 (klasse 4) 1,5 (klasse 5) | |
(6a) | Tetrachloorkoolstof (7) | 56-23-5 | 12 | 12 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(7) | C1013-chlooralkanen (8) | 85535-84-8 | 0,4 | 0,4 | 1,4 | 1,4 | |
(8) | Chloorfenvinfos | 470-90-6 | 0,1 | 0,1 | 0,3 | 0,3 | |
(9) | Chloorpyrifos (chloorpyrifo-sethyl) | 2921-88-2 | 0,03 | 0,03 | 0,1 | 0,1 | |
(9a) | Cyclodieenbestrijdingsmiddelen : Aldrin (7) Dieldrin (7) Endrin (7) Isodrin (7) | 309-00-2 60-57-1 72-20-8 465-73-6 | = 0,01 | Σ = 0,005 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(9b) | DDT totaal (7) (9) | niet van toepassing | 0,025 | 0,025 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
Parapara-DDT (7) | 50-29-3 | 0,01 | 0,01 | niet van toepassing | niet van toepassing | ||
(10) | 1,2-dichloorethaan | 107-06-2 | 10 | 10 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(11) | Dichloormethaan | 75-09-2 | 20 | 20 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(12) | Di(2ethylhexyl)ftalaat (DEHP) | 117-81-7 | 1,3 | 1,3 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(13) | Diuron | 330-54-1 | 0,2 | 0,2 | 1,8 | 1,8 | |
(14) | Endosulfan | 115-29-7 | 0,005 | 0,0005 | 0,01 | 0,004 | |
(15) | Fluorantheen | 206-44-0 | 0,0063 | 0,0063 | 0,12 | 0,12 | 30 |
(16) | Hexachloorbenzeen | 118-74-1 | 0,05 | 0,05 | 10 | ||
(17) | Hexachloorbutadieen | 87-68-3 | 0,6 | 0,6 | 55 | ||
(18) | Hexachloor-cyclohexaan | 608-73-1 | 0,02 | 0,002 | 0,04 | 0,02 | |
(19) | Isoproturon | 34123-59-6 | 0,3 | 0,3 | 1,0 | 1,0 | |
(20) | Lood en loodverbindingen | 7439-92-1 | 1,2 (13) | 1,3 | 14 | 14 | |
(21) | Kwik en kwikverbindingen | 7439-97-6 | 0,07 | 0,07 | 20 | ||
(22) | Naftaleen | 91-20-3 | 2 | 2 | 130 | 130 | |
(23) | Nikkel en nikkelverbindingen | 7440-02-0 | 4 (13) | 8,6 | 34 | 34 | |
(24) | Nonylfenolen (4-nonylfenol) | 84852-15-3 | 0,3 | 0,3 | 2,0 | 2,0 | |
(25) | Octylfenolen (4-(1,1',3,3'-tetramethylbutyl)-fenol) | 140-66-9 | 0,1 | 0,01 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(26) | Pentachloorbenzeen | 608-93-5 | 0,007 | 0,0007 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(27) | Pentachloor-fenol | 87-86-5 | 0,4 | 0,4 | 1 | 1 | |
(28) | Polycyclische aromatische koolwater-stoffen (PAK) (11) | niet van toepassing | niet van toepassing | niet van toepassing | niet van toepassing | niet van toepassing | |
Benzo(a)pyreen | 50-32-8 | 1,7 x 10-4 | 1,7 x 10-4 | 0,27 | 0,027 | 5 | |
Benzo(b)fluor-anteen | 205-99-2 | zie voetnoot 11 | zie voetnoot 11 | 0,017 | 0,017 | zie voetnoot 11 | |
Benzo(k)fluor-anteen | 207-08-9 | zie voetnoot 11 | zie voetnoot 11 | 0,017 | 0,017 | zie voetnoot 11 | |
Benzo(g,h,i)-peryleen | 191-24-2 | zie voetnoot 11 | zie voetnoot 11 | 8,2 x 10-3 | 8,2 x 10-4 | zie voetnoot 11 | |
Indeno(1,2,3-cd)pyreen | 193-39-5 | zie voetnoot 11 | zie voetnoot 11 | niet van toepassing | niet van toepassing | zie voetnoot 11 | |
(29) | Simazine | 122-34-9 | 1 | 1 | 4 | 4 | |
(29a) | Tetrachloor-ethyleen (7) | 127-18-4 | 10 | 10 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(29b) | Trichloor-ethyleen (7) | 79-01-6 | 10 | 10 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(30) | Tributyltinver-bindingen (Tributyltin-kation) | 36643-28-4 | 0,0002 | 0,0002 | 0,0015 | 0,0015 | |
(31) | Trichloorbenzenen | 12002-48-1 | 0,4 | 0,4 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(32) | Trichloormethaan (chloroform) | 67-66-3 | 2,5 | 2,5 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(33) | Trifluraline | 1582-09-8 | 0,03 | 0,03 | niet van toepassing | niet van toepassing | |
(34) | Dicofol | 115-32-2 | 1,3 x 10-3 | 3,2 x 10-5 | niet van toepassing (10) | niet van toepassing (10) | 33 |
(35) | Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) | 1763-23-1 | 6,5 x 10-4 | 1,3 x 10-4 | 36 | 7,2 | 9,1 |
(36) | Quinoxyfen | 124495-18-7 | 0,15 | 0,015 | 2,7 | 0,54 | |
(37) | Dioxinen en dioxineachtige verbindingen | Zie voetnoot 10 in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG | niet van toepassing | niet van toepassing | Som van PCDD + PCDF + PCB-DL 0,0065 g.kg-1 TEQ (14) | ||
(38) | Aclonifen | 74070-46-5 | 0,12 | 0,012 | 0,12 | 0,012 | |
(39) | Bifenox | 42576-02-3 | 0,012 | 0,0012 | 0,04 | 0,004 | |
(40) | Cybutryne | 28159-98-0 | 0,0025 | 0,0025 | 0,016 | 0,016 | |
(41) | Cypermethrin | 52315-07-8 | 8 x 10-5 | 8 x 10-6 | 6 x 10-4 | 6 x 10-5 | |
(42) | Dichloorvos | 62-73-7 | 6 x 10-4 | 6 x 10-5 | 7 x 10-4 | 7 x 10-5 | |
(43) | Hexabroom-cyclododecaan (HBCDD) | Zie voetnoot 12 in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG | 0,0016 | 0,0008 | 0,5 | 0,05 | 167 |
(44) | Heptachloor en heptachloor-epoxide | 76-44-8/1024-57-3 | 2 x 10-7 | 1 x 10-8 | 3 x 10-4 | 3 x 10-5 | 6,7 x 10-3 |
(45) | Terbutryn | 886-50-0 | 0,065 | 0,0065 | 0,34 | 0,034 |
Nummer | CAS-nummer - (1) | EU-nummer (2) | Naam van de prioritaire stof (3) | Aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof |
(1) | 15972-60-8 | 240-110-8 | Alachloor | |
(2) | 120-12-7 | 204-371-1 | Antraceen | X |
(3) | 1912-24-9 | 217-617-8 | Atrazine | |
(4) | 71-43-2 | 200-753-7 | Benzeen | |
(5) | niet van toepassing | niet van toepassing | Gebromeerde difenylethers | X (4) |
(6) | 7440-43-9 | 231-152-8 | Cadmium en cadmiumverbindingen | X |
(7) | 85535-84-8 | 287-476-5 | Chlooralkanen, C10-13 | X |
(8) | 470-90-6 | 207-432-0 | Chloorfenvinfos | |
(9) | 2921-88-2 | 220-864-4 | Chloorpyrifos (chloorpyrifosethyl) | |
(10) | 107-06-2 | 203-458-1 | 1,2-dichloorethaan | |
(11) | 75-09-2 | 200-838-9 | Dichloormethaan | |
(12) | 117-81-7 | 204-211-0 | Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP)- | X |
(13) | 330-54-1 | 206-354-4 | Diuron | |
(14) | 115-29-7 | 204-079-4 | Endosulfan | X |
(15) | 206-44-0 | 205-912-4 | Fluoranteen | |
(16) | 118-74-1 | 204-273-9 | Hexachloorbenzeen | X |
(17) | 87-68-3 | 201-765-5 | Hexachloorbutadieen | X |
(18) | 608-73-1 | 210-168-9 | Hexachloorcyclohexaan | X |
(19) | 34123-59-6 | 251-835-4 | Isoproturon | |
(20) | 7439-92-1 | 231-100-4 | Lood en loodverbindingen | |
(21) | 7439-97-6 | 231-106-7 | Kwik en kwikverbindingen | X |
(22) | 91-20-3 | 202-049-5 | Naftaleen | |
(23) | 7440-02-0 | 231-111-4 | Nikkel en nikkelverbindingen | |
(24) | niet van toepassing | niet van toepassing | Nonylfenolen | X (5) |
(25) | niet van toepassing | niet van toepassing | Octylfenolen (6) | |
(26) | 608-93-5 | 210-172-0 | Pentachloorbenzeen | X |
(27) | 87-86-5 | 201-778-6 | Pentachloorfenol | |
(28) | niet van toepassing | niet van toepassing | Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) (7) | X |
(29) | 122-34-9 | 204-535-2 | Simazine | |
(30) | niet van toepassing | niet van toepassing | Tributyltinverbindingen | X (8) |
(31) | 12002-48-1 | 234-413-4 | Trichloorbenzenen | |
(32) | 67-66-3 | 200-663-8 | Trichloormethaan (chloroform) | |
(33) | 1582-09-8 | 216-428-8 | Trifluraline | X |
(34) | 115-32-2 | 204-082-0 | Dicofol | X |
(35) | 1763-23-1 | 217-179-8 | Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) | X |
(36) | 124495-18-7 | niet van toepassing | Quinoxyfen | X |
(37) | niet van toepassing | niet van toepassing | Dioxinen en dioxineachtige verbindingen | X (9) |
(38) | 74070-46-5 | 277-704-1 | Aclonifen | |
(39) | 42576-02-3 | 255-894-7 | Bifenox | |
(40) | 28159-98-0 | 248-872-3 | Cybutryne | |
(41) | 52315-07-8 | 257-842-9 | Cypermethrin (10) | |
(42) | 62-73-7 | 200-547-7 | Dichloorvos | |
(43) | niet van toepassing | niet van toepassing | Hexabroomcyclododecaan (HBCDD) | X (11) |
(44) | 76-44-8/1024-57-3 | 200-962-3/213-831-0 | Heptachloor en heptachloorepoxide | X |
(45) | 886-50-0 | 212-950-5 | Terbutryn |