Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

23 JUNI 2010. - Koninklijk besluit betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-07-2010 en tekstbijwerking tot 21-10-2016)



Inhoudstafel:


Art. 1-4, 4/1, 4/2, 5-28
BIJLAGEN.
Art. N1-N9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2012024242  2016024063  2016024224 



Artikels:

Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid en van Richtlijn 2008/105 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG.

Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° " kaderrichtlijn water " : Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader van communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;
  2° " oppervlaktewateren " : de kustwateren en, voor zover het de chemische toestand betreft, ook de territoriale zee;
  3° " kustwateren " : de wateren binnen de zeegebieden gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich bevindt op een afstand van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn;
  4°" goede oppervlaktewatertoestand " : de toestand van de oppervlaktewateren waarvan zowel de ecologische als de chemische toestand ten minste " goed " zijn;
  5°" oppervlaktewatertoestand " : de algemene aanduiding van de toestand van de oppervlaktewateren, bepaald door de ecologische of de chemische toestand ervan, en wel door de slechtste van beide toestanden;
  6° " stroomgebiedsdistrict " : het gebied van land en zee, gevormd door één of meer aan elkaar grenzende stroomgebieden met de bijbehorende grond- en kustwateren, dat overeenkomstig artikel 3, § 1, als de voornaamste eenheid voor stroomgebiedsbeheer is omschreven;
  7° " stroomgebied " : een gebied vanwaar al het over het oppervlak lopende water via een reeks stromen, rivieren en eventueel meren door één riviermond, estuarium of delta in zee stroomt;
  8° " Scheldeverdrag " : Scheldeverdrag van 3 december 2002;
  9° " DG Leefmilieu " : het directoraat-generaal Leefmilieu van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;
  10° " milieudoelstellingen " : de doelstellingen vermeld in artikel 4;
  11° " sterk veranderd waterlichaam " : een oppervlaktewaterlichaam dat door fysische wijzigingen ingevolge menselijke activiteiten wezenlijk is veranderd van aard zoals door de minister is aangeduid overeenkomstig de bepalingen van bijlage I;
  12° " oppervlaktewaterlichaam " : een onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een strook kustwater;
  13° " goed ecologisch potentieel " : de toestand van een sterk veranderd waterlichaam, aldus ingedeeld overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van bijlage IV;
  14° " goede ecologische toestand " : de toestand van de overeenkomstig bijlage IV als zodanig ingedeelde kustwateren;
  15° " ecologische toestand " : een aanduiding van de kwaliteit van de structuur en het functioneren van aquatische ecosystemen die met de kustwateren zijn geassocieerd, ingedeeld overeenkomstig bijlage IV;
  16° " goede chemische toestand " : de chemische toestand die vereist is om te voldoen aan de milieudoelstellingen voor de territoriale zee, vastgesteld in artikel 4, zijnde de chemische toestand van de territoriale zee waarin de concentraties van verontreinigende stoffen niet boven de milieukwaliteitsnormen liggen die zijn :
  a) vermeld in deel A van bijlage VIII, zoals toegepast overeenkomstig de in deel B van bijlage VIII vastgestelde voorschriften; of
  b) in de plaats van de in deel A van bijlage VIII vermelde normen, voor bepaalde categorieën oppervlaktewateren, vastgesteld voor sediment en/of biota, overeenkomstig de in deel C van bijlage VIII opgenomen voorschriften;
  17° " verontreinigende stof " : iedere stof die tot verontreiniging kan leiden, met name de in bijlage VII genoemde stoffen;
  18°" milieukwaliteitsnorm " : de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof of groep van verontreinigende stoffen in water, in sediment of in biota die ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu niet mag worden overschreden;
  19° " prioritaire stoffen " : stoffen vermeld in bijlage IX, inclusief de prioritaire gevaarlijke stoffen;
  20° " gevaarlijke stoffen " : toxische, persistente en bioaccumuleerbare stoffen of groepen van stoffen, en andere stoffen of groepen van stoffen die aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid;
  21° " beschermde mariene gebieden " : de gebieden aangeduid overeenkomstig de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;
  22° " waterdiensten " : alle diensten die ten behoeve van de huishoudens, openbare instellingen en andere economische actoren voorzien in onttrekking, opstuwing, opslag, behandeling en distributie van oppervlaktewater;
  23° " watergebruik " : waterdiensten, alsmede elke andere overeenkomstig artike1 13 en bijlage I geïdentificeerde activiteit met significante gevolgen voor de toestand van water.
  Deze definitie geldt voor de economische analyse overeenkomstig artikel 13 en bijlage II, b) ;
  24° " emissiegrenswaarde " : de massa, uitgedrukt in bepaalde specifieke parameters, de concentratie en/of het niveau van een emissie, die of dat gedurende één of meer vastgestelde perioden niet mag worden overschreden. De emissiegrenswaarden kunnen ook voor bepaalde groepen, families of categorieën van stoffen worden vastgesteld.
  De grenswaarden voor de emissies van stoffen gelden normaliter op het punt waar de emissies de installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening te houden met een eventuele verdunning. Voor indirecte lozingen in water mag bij de bepaling van de emissiegrenswaarden van de installatie rekening worden gehouden met het effect van een zuiveringsstation, op voorwaarde dat een equivalent niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt gewaarborgd en dat zulks niet leidt tot een hoger niveau van verontreiniging van het milieu;
  25° " emissiebeheersingsmaatregelen " : beheersingsmaatregelen die een specifieke emissiebeperking vereisen, bijvoorbeeld een emissiegrenswaarde, of anderszins grenzen of voorwaarden stellen aan de gevolgen, de aard of andere kenmerken van emissies of bedrijfsomstandigheden die de emissies beïnvloeden;
  26° " CCIM " : coördinatiecomité op basis van het samenwerkingsakkoord van 5 april 1995 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het internationaal milieubeleid;
  27° " BMM " : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;
  28° " bevoegde federale diensten " : de BMM, de Marinecomponent, de Algemene Directie Energie en de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie, het DG Leefmilieu, het directoraat-generaal Maritiem Vervoer van de FOD Mobiliteit en elke andere federale dienst met bevoegdheden die een impact hebben op de doelstellingen vermeld in artikel 4, § 1.
  [1 29° " aantoonbaarheidsgrens " : het uitgangssignaal of de concentratie waarboven met een vastgesteld betrouwbaarheidsniveau kan worden gesteld dat een monster verschilt van een blanco monster dat geen te bepalen verbinding bevat;
   30° " bepalingsgrens " : een vastgesteld veelvoud van de aantoonbaarheidsgrens bij een concentratie van de te bepalen verbinding die redelijkerwijs kan worden bepaald met een aanvaardbaar nauwkeurigheids- en precisieniveau; de bepalingsgrens kan met behulp van een geschikte standaard of een geschikt monster worden berekend, en kan uit het laagste kalibratiepunt op de kalibratiecurve, met uitsluiting van de blanco, worden verkregen;
   31° " meetonzekerheid " : een niet-negatieve parameter, gebaseerd op de gebruikte informatie, die de spreiding karakteriseert van de kwantitatieve waarden die aan een te meten grootheid worden toegekend;]1
  [2 32° "matrix" : een compartiment van het aquatische milieu, dat wil zeggen water, sediment of biota;
   33° "biotataxon" : een specifiek aquatisch taxon met een taxonomische rang van "subphylum", "klasse" of daaraan gelijkwaardige rang.]2
  ----------
  (1)<KB 2012-05-17/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 16-07-2012>
  (2)<KB 2016-02-15/30, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>

Art.3. § 1. De oppervlaktewateren behoren tot het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde, zoals bepaald in artikel 1, d) van het Scheldeverdrag.
  § 2. De minister is belast met de federale coördinatie van de vaststelling en de uitvoering van de nodige maatregelen voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.
  Het DG Leefmilieu is belast met de administratieve voorbereiding van de federale coördinatie van de vaststelling en de uitvoering van de nodige maatregelen voor het bereiken door de bevoegde federale diensten van een goede oppervlaktewatertoestand.
  Het DG Leefmilieu en de bevoegde federale diensten kunnen zich laten bijstaan door elke publieke of private natuurlijke persoon of rechtspersoon die zij nuttig achten bij de uitvoering van de hun door de wet en dit besluit toegewezen bevoegdheden.
  § 3. Het DG Leefmilieu en de bevoegde federale diensten werken samen met de bevoegde regionale diensten binnen het CCIM en met de partijen van het Scheldeverdrag bij de uitvoering van dit besluit.

Art.4.§ 1. De op basis van artikel 17 op te stellen maatregelenprogramma's zijn erop gericht :
  1° de achteruitgang van de toestand van de oppervlaktewateren te voorkomen;
  2° de oppervlaktewateren te beschermen, verbeteren en herstellen teneinde een goede toestand van de oppervlaktewateren overeenkomstig bijlage IV te bereiken tegen uiterlijk 22 december 2015, verlengbaar volgens de bepalingen van dit besluit;
  3° in voorkomend geval, de oppervlaktewateren als sterk veranderd waterlichaam te beschermen en te verbeteren teneinde een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand van het oppervlaktewater overeenkomstig bijlage IV te bereiken tegen uiterlijk 22 december 2015, verlengbaar volgens de bepalingen van dit besluit;
  4° de verontreiniging door prioritaire stoffen geleidelijk te doen verminderen tegen uiterlijk 22 december 2015 en de emissies, lozingen en verliezen van gevaarlijke prioritaire stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen.
  § 2. De bevoegde federale diensten houden rekening met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten, met inachtneming van de economische analyse volgens bijlage II, en met het beginsel dat de vervuiler betaalt.
  [1 § 3. Onverminderd de eerste paragraaf moeten voor de in bijlage VIII, deel A vermelde milieukwaliteitsnormen met betrekking tot :
   a)de stoffen met nummer 2, 5, 15, 20, 22, 23 en 28, waarvoor met ingang van 22 december 2015 herziene milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld, de maatregelenprogramma's, die zijn opgenomen in het stroomgebiedsbeheersplan van 2015 erop gericht zijn tegen 22 december 2021 ten aanzien van deze stoffen een goede chemische toestand te bereiken, en
   b) de nieuw geselecteerde stoffen met nummer 34 tot en met 45, stappen gezet worden met ingang van 22 december 2018 met de bedoeling tegen 22 december 2027 ten aanzien van die stoffen een goede chemische toestand te bereiken en te voorkomen dat de chemische toestand van de oppervlaktewaterlichamen ten aanzien van die stoffen verslechtert.
   De artikelen 5 tot 12 zijn van toepassing op deze stoffen.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-02-15/30, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>

Art. 4/1. [1 § 1. Voor de stoffen met nummer 5, 15, 16, 17, 21, 28, 34, 35, 37, 43 en 44 in deel A van bijlage VIII, zijn de milieukwaliteitsnormen voor biota zoals vastgesteld in deel A van bijlage VIII van toepassing.
   § 2. Voor de andere dan in de eerste paragraaf bepaalde stoffen zijn de water-milieukwaliteitsnormen zoals vastgesteld in deel A van bijlage VIII van toepassing.
   § 3. De minister kan ervoor kiezen om ten aanzien van een of meer categorieën oppervlaktewateren een milieukwaliteitsnorm toe te passen voor een andere matrix dan die vermeld in paragraaf 2, of wanneer relevant, voor een andere biotataxon dan die vermeld in deel A van bijlage VIII, op voorwaarde dat :
   a) de relevante milieukwaliteitsnormen toegepast worden die zijn vastgesteld in deel A van bijlage VIII, of indien voor de matrix of biotataxon geen milieukwaliteitsnorm is opgenomen, een milieukwaliteitsnorm vastgesteld wordt die minstens hetzelfde beschermingsniveau biedt als de milieukwaliteitsnorm die in deel A van bijlage VIII is vastgesteld;
   b) indien de voor de gekozen matrix of biotataxon toegepaste analysemethode voldoet aan de in bijlage IV vastgestelde minimale prestatiekenmerken. Wanneer voor geen enkele matrix aan deze kenmerken wordt voldaan, wordt de monitoring uitgevoerd met behulp van de beste beschikbare technieken die geen buitensporige kosten met zich brengen en met een analysemethode die minstens even goed presteert als die welke beschikbaar is voor de in paragraaf 2 van dit artikel vermelde matrix voor de desbetreffende stof.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-02-15/30, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>


Art. 4/2. [1 Indien er een potentieel risico voor of via het aquatische milieu door acute blootstelling is vastgesteld op basis van gemeten of geraamde concentraties of emissies en indien een milieukwaliteitsnorm voor biota of sediment wordt gebruikt, wordt de monitoring van het oppervlaktewater ook uitgevoerd en worden de MAC-milieukwaliteitsnormen toegepast zoals vastgesteld in deel A van bijlage VIII toe, voor zover zulke milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-02-15/30, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>


Art.5. Voor de beschermde mariene gebieden wordt uiterlijk tegen 22 december 2015 voldaan aan alle normen en doelstellingen in dit besluit, voor zover niet anders is bepaald in de wet marien milieu en de uitvoeringsbesluiten tot aanduiding van de beschermde mariene gebieden..

Art.6. Wanneer meer dan een van de doelstellingen van de artikelen 4 en 5 betrekking heeft op de oppervlaktewateren is de strengste doelstelling van toepassing.
  De minister zorgt ervoor dat ingeval van toepassing van de artikelen 7, 8, 9, 11 en 12 ten minste hetzelfde beschermingsniveau wordt gewaarborgd als de bestaande Gemeenschapswetgeving.

Art.7. § 1. De minister kan de oppervlaktewateren als sterk veranderd aanduiden indien :
  1° de voor het bereiken van een goede ecologische toestand noodzakelijke wijzigingen van de hydromorfologische kenmerken van dit waterlichaam significante negatieve effecten zouden hebben op :
  a) het milieu in bredere zin;
  b) de scheepvaart, met inbegrip van havenfaciliteiten, of recreatie;
  c) de waterhuishouding, de bescherming tegen overstromingen, de afwatering;
  d) andere even belangrijke duurzame activiteiten voor de menselijke ontwikkeling;
  2° het nuttige doel dat met de veranderde aard van het waterlichaam gediend wordt, om redenen van technische haalbaarheid of onevenredig hoge kosten redelijkerwijs niet kan worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstiger middelen;
  3° de aanduiding het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend verhindert of bemoeilijkt en verenigbaar is met de andere regelgeving tot uitvoering van gemeenschapsvoorschriften op milieugebied.
  § 2. Het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, vermeldt het aanduiden van de oppervlaktewateren als kunstmatig of sterk veranderd en de redenen daarvoor en herziet de aanduiding ervan om de zes jaar.

Art.8. § 1. De minister kan de termijnen vermeld in artikel 4 verlengen mits de toestand van de aangetaste oppervlaktewateren niet verder verslechtert en aan de voorwaarden in § 2 wordt voldaan.
  § 2. De voorwaarden waaraan de verlenging van de termijnen cumulatief moet voldoen, zijn :
  1° alle noodzakelijke verbeteringen in de toestand van de oppervlaktewateren kunnen redelijkerwijs niet binnen de termijnen vermeld in artikel 4 worden bereikt om ten minste één van de volgende redenen :
  a) de vereiste verbeteringen zijn technisch slechts haalbaar in perioden die de gestelde termijn overschrijden;
  b) de verwezenlijking van de verbeteringen binnen de termijn zou onevenredig kostbaar zijn;
  c) de natuurlijke omstandigheden beletten een tijdige verbetering van de toestand van de oppervlaktewateren;
  d) de aanduiding verhindert of bemoeilijkt het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet en is verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van gemeenschapsvoorschriften op milieugebied;
  2° de minister beperkt de verlengingen tot maximaal twee bijwerkingen van het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, behalve wanneer de natuurlijke omstandigheden van dien aard zijn dat de doelstellingen niet binnen die termijn kunnen worden bereikt;
  3° het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, vermeldt :
  a) de verlenging van de termijn en de redenen;
  b) de maatregelen die noodzakelijk zijn om de oppervlaktewateren vóór het verstrijken van de verlengde termijn geleidelijk in de vereiste toestand te brengen;
  c) de redenen van de vertraging bij de operationalisering van deze maatregelen;
  d) het vermoedelijke tijdschema voor de uitvoering van deze maatregelen;
  4° in de bijwerkingen van het stroomgebiedsbeheersplan, neemt de minister een evaluatie van de uitvoering van die maatregelen alsmede een overzicht van eventuele bijkomende maatregelen op.

Art.9. § 1. De minister kan voor de oppervlaktewateren minder strenge milieudoelstellingen vaststellen dan de doelstellingen vermeld in artikel 4, wanneer :
  1° de oppervlaktewateren in een zodanige mate door menselijke activiteiten zijn aangetast zoals bepaald in artikel 11, § 1, of
  2° hun natuurlijke gesteldheid van dien aard is dat het bereiken van die doelstellingen niet haalbaar of onevenredig kostbaar zou zijn.
  § 2. De minister kan voor de oppervlaktewateren minder strenge milieudoelstellingen vastleggen wanneer aan de volgende voorwaarden cumulatief wordt voldaan :
  1° aan de ecologische en sociaal-economische behoeften die door de menselijke activiteiten worden gediend, kan niet worden voldaan met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen die geen onevenredig hoge kosten met zich meebrengen;
  2° de bevoegde federale diensten dragen er zorg voor dat voor de oppervlaktewateren de best mogelijke ecologische en chemische toestand wordt bereikt die haalbaar is, gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten vanwege de aard van de menselijke activiteiten of verontreiniging;
  3° er treedt geen verdere achteruitgang op in de toestand van de aangetaste oppervlaktewateren;
  4° het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, vermeldt de vaststelling van minder strenge milieudoelstellingen en de redenen daarvoor;
  5° de minister toetst om de zes jaar de milieudoelstellingen;
  6° de aanduiding verhindert of bemoeilijkt het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend en is verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van gemeenschapsvoorschriften op milieugebied.
  § 3. De minister kan aan lozingspunten grenzende mengzones aanduiden. In die mengzones mogen de concentraties van één of meer stoffen die zijn opgenomen in deel A van bijlage VIII de desbetreffende milieukwaliteitsnormen overschrijden, mits :
  1° dit geen gevolgen heeft voor de naleving van deze normen in de rest van het oppervlaktewaterlichaam;
  2° de omvang van elke mengzone beperkt is tot de nabijheid van het lozingspunt en proportioneel is, rekening houdend met de concentraties van de verontreinigende stoffen op het lozingspunt en de voorwaarden voor de emissies van verontreinigende stoffen in de voorafgaande reguleringen, zoals toestemming en/of vergunningen.

Art.10. § 1. De bevoegde federale diensten maken geen inbreuk op hun verplichtingen uit hoofde van dit besluit in geval van een overschrijding van milieukwaliteitsnormen indien aangetoond kan worden dat :
  1° de overschrijding te wijten is aan een buiten de nationale rechtsmacht gelegen verontreinigingsbron; en
  2° ten gevolge van die grensoverschrijdende verontreiniging geen effectieve maatregelen genomen konden worden om de betrokken milieukwaliteitsnormen na te leven, en
  3° de in artikel 3 bepaalde coördinatiemechanismen toegepast zijn en in voorkomend geval de bepalingen van de artikelen 8, 9 en 11 gebruikt zijn voor de door de grensoverschrijdende verontreiniging getroffen oppervlaktewateren.
  § 2. Het DG Leefmilieu gebruikt het in artikel 23 bepaalde mechanisme om de Europese Commissie, via de geëigende kanalen, in de paragraaf 1 bedoelde omstandigheden de nodige informatie te verstrekken en een overzicht te geven van de maatregelen die in verband met de grensoverschrijdende verontreiniging in het betrokken stroomgebiedsbeheersplan zijn genomen, in overeenstemming met de rapporteringsverplichtingen uit artikel 26.

Art.11. § 1. Een tijdelijke achteruitgang van de toestand van de oppervlaktewateren is niet strijdig met de bepalingen van dit besluit, indien de achteruitgang :
  1° het resultaat is van omstandigheden die zich door een natuurlijke oorzaak of overmacht voordoen en uitzonderlijk is of niet redelijkerwijze was te voorzien, bijvoorbeeld extreme overstromingen of lange droogteperioden;
  2° het gevolg is van omstandigheden die zijn veroorzaakt door redelijkerwijs niet te voorziene ongevallen.
  § 2. De tijdelijke achteruitgang zoals omschreven in paragraaf 1, is niet strijdig met de bepalingen van dit besluit, indien de volgende voorwaarden cumulatief zijn voldaan :
  1° de bevoegde federale diensten ondernemen alle haalbare stappen om verdere achteruitgang van de toestand te voorkomen teneinde het bereiken van de doelstellingen van dit besluit voor andere, niet door die omstandigheden getroffen waterlichamen niet in het gedrang te brengen;
  2° het stroomgebiedsbeheersplan vermeldt de voorwaarden waaronder uitzonderlijke of redelijkerwijs niet te voorziene omstandigheden mogen worden aangevoerd, met inbegrip van de vaststelling van passende indicatoren;
  3° de bevoegde federale diensten nemen de maatregelen die in dergelijke uitzonderlijke omstandigheden moeten worden genomen, in het maatregelenprogramma op. De maatregelen mogen het herstel van de kwaliteit van de oppervlaktewateren niet in de weg staan wanneer die omstandigheden niet meer bestaan;
  4° de minister evalueert jaarlijks de gevolgen van de uitzonderlijke of redelijkerwijs niet te voorziene omstandigheden. Onder voorbehoud van de redenen vermeld in artikel 8, § 2, 1°, nemen de bevoegde federale diensten alle haalbare maatregelen om de oppervlaktewateren zo snel als redelijkerwijs haalbaar te herstellen in de toestand waarin zij zich bevonden voordat de effecten van die omstandigheden intraden;
  5° de tijdelijke achteruitgang verhindert of bemoeilijkt het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend en is verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van Gemeenschapsvoorschriften op milieugebied;
  6° in de volgende bijwerking van het stroomgebiedsbeheersplan staat een overzicht van de effecten van de omstandigheden en van de maatregelen die zijn of zullen worden genomen.

Art.12. § 1. De volgende gevallen vormen geen inbreuk op de bepalingen van dit besluit :
  1° het niet-bereiken van een goede ecologische toestand, of, in voorkomend geval, een goed ecologisch potentieel, of het niet voorkomen van de achteruitgang van de toestand van het oppervlaktewaterlichaam is het gevolg van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van het oppervlaktewaterlichaam;
  2° het niet-voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand is het gevolg van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling.
  § 2. De volgende voorwaarden moeten daarbij cumulatief worden voldaan :
  1° de bevoegde federale diensten ondernemen alle haalbare stappen om de negatieve effecten op de toestand van het waterlichaam tegen te gaan;
  2° de minister vermeldt de redenen voor die veranderingen of wijzigingen en licht deze toe in het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 22, en toetst de doelstellingen om de zes jaar;
  3° de redenen voor die veranderingen of wijzigingen zijn van hoger openbaar belang of het nut van het bereiken van de in paragraaf 1 vermelde doelstellingen voor milieu en samenleving wordt overtroffen door het nut van de nieuwe veranderingen en wijzigingen voor de gezondheid van de mens, de handhaving van de veiligheid van de mens of duurzame ontwikkeling;
  4° het nuttige doel dat met die veranderingen of wijzigingen van het waterlichaam wordt gediend, kan vanwege technische haalbaarheid of onevenredig hoge kosten niet worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen;
  5° deze gevallen verhinderen of bemoeilijken het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend en zijn verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van Gemeenschapsvoorschriften op milieugebied.

Art.13. § 1. Het DG Leefmilieu maakt voor de oppervlaktewateren, overeenkomstig de technische specificaties van de bijlagen I en II en uiterlijk op 22 december 2005 :
  1° een analyse van de kenmerken van de oppervlaktewateren;
  2° een beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten op de toestand van de oppervlaktewateren;
  3° een economische analyse van het watergebruik.
  § 2. De BMM toetst de analyse en de beoordeling, zoals vermeld in paragraaf 1, ten laatste op 22 december 2013 en vervolgens om de zes jaar. Indien nodig worden de analyse en de beoordeling bijgewerkt.

Art.14. Het DG Leefmilieu legt een register aan van binnen de oppervlaktewateren gelegen beschermde mariene gebieden. Het register omvat minstens de in bijlage III bedoelde beschermde mariene gebieden en wordt voortdurend bijgewerkt.

Art.15.§ 1. De BMM stelt de monitoringprogramma's voor de voortgaande beoordeling van de milieutoestand van het mariene milieu op en voert deze uit.
  § 2. De BMM pleegt overleg met het DG Leefmilieu teneinde de monitoringprogramma's af te stemmen op de andere fasen voor het bereiken door de bevoegde federale diensten van een goede oppervlaktewatertoestand.
  [1 § 3. In uitvoering van artikel 4, § 3, b), stelt de BMM een aanvullend monitoringprogramma voor die stoffen vast.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-02-15/30, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>

Art.16.[1 § 1. Het monitoringprogramma houdt inzake de oppervlaktewateren de volgende elementen in :
   1° het volume en het niveau of snelheid van de stroming, voor zover van belang voor de ecologische en chemische toestand en het ecologische potentieel;
   2° de ecologische en chemische toestand en het ecologisch potentieel;
   3° de aanzet tot een analyse van de langetermijntendenzen binnen de concentraties van de in deel A van bijlage VIII vermelde prioritaire stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota, met bijzondere aandacht voor de stoffen 2, 5, 6, 7, 12, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 26, 28, 30, 34, 35, 36, 37, 43 en 44, teneinde, indien nodig, maatregelen te kunnen nemen die erop gericht zijn dat dergelijke concentraties niet significant toenemen in sediment en/of de betrokken biota. De meetfrequentie in sediment en/of biota wordt zodanig vastgesteld dat zij voldoende gegevens voor een betrouwbare analyse van langetermijntendenzen oplevert.
   Als richtsnoer geldt dat de monitoring elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenperiode rechtvaardigen.
   4° voor stoffen waarvoor een milieukwaliteitsnorm voor sediment en/of biota wordt toegepast, wordt de stof gedurende ten minste één keer per jaar gemonitord in de betrokken matrix, tenzij de technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenperiode rechtvaardigen.
   5° de stoffen met de nummers 5, 21, 28, 30, 35, 37, 43 en 44 in deel A van bijlage VIII kunnen minder intensief gemonitord worden dan vereist voor prioritaire stoffen krachtens artikel 16, § 1, 4° en bijlage IV, op voorwaarde dat de monitoring representatief is en reeds een statistisch robuust referentiekader beschikbaar is met betrekking tot de aanwezigheid van die stoffen in het aquatische milieu. Als richtsnoer geldt dat de monitoring overeenkomstig de tweede alinea van artikel 16, § 1, 3°, elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een ander interval rechtvaardigen.
   § 2. Het monitoringprogramma houdt inzake de beschermde mariene gebieden de aanvullende specificaties van de uitvoeringsregelgeving van de communautaire wetgeving in krachtens welke de afzonderlijke beschermde mariene gebieden zijn ingesteld.
   § 3. Voor zover de Europese Commissie een aandachtstoffenlijst aangenomen heeft, houdt het monitoringprogramma de monitoring in van elke stof op de aandachtstoffenlijst, via geselecteerde representatieve meetstations gedurende ten minste twaalf maanden. Voor de eerste aandachtstoffenlijst begint de monitoringperiode uiterlijk op 14 september 2015 of binnen zes maanden na de opstelling van de aandachtstoffenlijst, indien dat later is. Voor iedere stof die in latere lijsten wordt opgenomen, begint de monitoring binnen zes maanden na de opneming daarvan op de lijst.
   De BMM selecteert het aantal meetstations op basis van de volgende formule :
   ten minste één meetstation, plus één station indien er meer dan een miljoen inwoners zijn, plus het aantal stations dat gelijk is aan de geografische oppervlakte in km2 gedeeld door 60 000 (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal), plus het aantal stations dat gelijk is aan de bevolking gedeeld door vijf miljoen (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal).
   Bij het selecteren van representatieve meetstations en het vastleggen van de meetfrequentie en -tijdstippen voor elke stof wordt rekening gehouden met de gebruikspatronen en het mogelijke voorkomen van de stof. De meetfrequentie mag niet lager liggen dan eenmaal per jaar.
   Indien voor een specifieke stof voldoende, vergelijkbare, representatieve en recente uit bestaande monitoringprogramma's of -studies verkregen monitoringgegevens verstrekt, kan besloten worden voor die stof geen aanvullende monitoring in het kader van het aandachtstoffenlijstmechanisme uit te voeren, mits ook die stof werd gemonitord volgens een methode die voldoet aan de vereisten van de technische richtsnoeren die door de Europese Commissie zijn ontwikkeld.
   § 4. De monitoring gebeurt volgens de voorschriften vermeld in bijlage IV.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-02-15/30, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>

Art.17.§ 1. Het DG Leefmilieu coördineert de federale opstelling van een ontwerp van maatregelenprogramma om de doelstellingen in artikel 4 te bereiken. Vervolgens legt het DG Leefmilieu dit ontwerp voor aan de minister ter ondertekening. Indien nieuwe maatregelen genomen worden, leggen de bevoegde federale diensten dit ontwerp voor aan hun voogdijminister(s) ter ondertekening.
  § 2. Het maatregelenprogramma houdt rekening met de resultaten van de door artikel 13 voorgeschreven analyses en kan verwijzen naar maatregelen die voortvloeien uit andere federale reglementeringen.
  [1 § 3. In uitvoering van artikel 4, § 3, b), coördineert het DG Leefmilieu de federale opstelling van een voorlopig maatregelenprogramma voor die stoffen tegen 22 december 2018 en legt dit, via de geëigende kanalen, voor aan de Europese Commissie. Tegen 22 december 2021 wordt een definitief maatregelenprogramma vastgesteld en wordt dat programma zo spoedig mogelijk na die datum en uiterlijk op 22 december 2024 uitgevoerd en volledig operationeel gemaakt.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-02-15/30, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>

Art.18.§ 1. De maatregelenprogramma's omvatten de basismaatregelen die gelden als minimumvereisten. Deze omvatten de maatregelen vermeld in bijlage V, delen A en B.
  § 2. De maatregelenprogramma's omvatten tevens de aanvullende maatregelen, die gelden als aanvulling op de basismaatregelen. Deze omvatten de maatregelen vermeld in bijlage V, deel C, zonder limitatief te zijn.
  [1 § 3. Indien bijkomende maatregelen nodig kunnen zijn om de uitvoering van dit besluit te vergemakkelijken ten aanzien van een specifieke stof die ingevolge Verordening (EG) nr. 1107/2009 of (EU) nr. 528/2012 is goedgekeurd, zijn de artikelen 21 of 44 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, respectievelijk de artikelen 15 of 48 van Verordening (EU) nr. 528/2012, waar nodig, van toepassing ten aanzien van die stof of producten die die stof bevatten, rekening houdend met de op grond van die verordeningen vereiste risico-evaluaties en sociaaleconomische analysen of kosten/batenanalysen, inclusief met betrekking tot de beschikbaarheid van alternatieven.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-02-15/30, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>

Art.19. § 1. Wanneer uit monitoringgegevens of andere gegevens blijkt dat de doelstellingen vermeld in artikel 4 voor de oppervlaktewateren vermoedelijk niet kunnen worden bereikt :
  1° zorgt het DG Leefmilieu ervoor dat :
  a) de oorzaken van het eventuele falen worden onderzocht;
  b) de verleende vergunningen, machtigingen en gebruikersvoorwaarden onderzocht en zo nodig een herziening voorgesteld wordt aan de bevoegde minister;
  2° coördineert het DG Leefmilieu de federale opstelling van een voorstel van eventuele aanvullende maatregelen, waaronder indien nodig de vaststelling van strengere milieukwaliteitsnormen, overeenkomstig de procedures van bijlage IV. Daarna leggen de bevoegde federale diensten dit ontwerp voor aan hun voogdijminister(s) ter ondertekening.
  § 2. Wanneer uit monitoringgegevens of andere gegevens blijkt dat de doelstellingen vermeld in artikel 4 voor de oppervlaktewateren vermoedelijk niet kunnen worden bereikt, zorgt de BMM ervoor dat de monitoringsprogramma's getoetst en zo nodig bijgesteld worden.

Art.20. Indien de doelstellingen vermeld in artikel 4 vermoedelijk niet zullen worden bereikt ingevolge redelijkerwijs niet te voorziene of uitzonderlijke omstandigheden die het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken of overmacht, met name omvangrijke overstromingen of lange droogteperioden, kan de minister besluiten dat aanvullende maatregelen niet haalbaar zijn, onder voorbehoud van artikel 11.

Art.21. Ter uitvoering van de basismaatregelen vermeld in artikel 18 en bijlage V, nemen de bevoegde federale diensten alle passende maatregelen opdat de verontreiniging van de oppervlaktewateren niet toeneemt, zonder dat dit direct of indirect tot meer verontreiniging van de oppervlaktewateren mag leiden. De laatstgenoemde voorwaarde geldt evenwel niet indien daardoor meer verontreiniging aan het milieu in zijn geheel aangebracht zou worden.

Art.22. § 1. De bevoegde ministers ondertekenen het eerste maatregelenprogramma uiterlijk op 22 december 2009, op voorlegging van het DG Leefmilieu. De maatregelen moeten ten laatste op 22 december 2012 in uitvoering zijn.
  § 2. Vervolgens toetst de minister het maatregelenprogramma om de zes jaar. In voorkomend geval herzien de bevoegde federale diensten het maatregelenprogramma. De nieuwe of herziene maatregelen moeten ten laatste drie jaar na de vaststelling operationeel zijn.
  Indien de bevoegde federale diensten in het kader van een herzien programma nieuwe of herziene maatregelen nemen, moeten deze binnen drie jaar na hun vaststelling in uitvoering zijn.

Art.23. Wanneer het DG Leefmilieu of een andere bevoegde federale dienst, binnen het kader van zijn bevoegdheidspakket, een probleem constateert dat gevolgen heeft voor de oppervlaktewateren, maar dat niet op nationaal niveau kan worden opgelost, kan hij dat probleem, via de geëigende kanalen, voorleggen aan de Europese Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten en daarbij aanbevelingen doen voor de oplossing ervan.

Art.24. § 1. De bevoegde federale diensten dragen bij aan de opstelling van een enkel internationaal stroomgebiedsbeheersplan, binnen het Scheldeverdrag, of van een nationaal stroomgebiedsbeheersplan, binnen het CCIM. Indien geen uniek stroomgebiedsheersplan tot stand komt op internationaal of op nationaal niveau, stellen de bevoegde federale diensten een stroomgebiedsbeheersplan op voor de oppervlaktewateren.
  § 2. Het stroomgebiedsbeheersplan vermeldt de in bijlage VI opgenomen informatie.
  § 3. Het stroomgebiedsbeheersplan kan aangevuld worden met een meer gedetailleerd programma en beheersplan voor de oppervlaktewateren of per sector, aangelegenheid of watertype, waarin specifieke aspecten van het waterbeheer behandeld worden.
  § 4. Het stroomgebiedsbeheersplan wordt uiterlijk op 22 december 2009 gepubliceerd bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad en in volledige vorm op de portaalsite van de federale overheid en via minstens één bijkomend medium, waarna het om de zes jaar getoetst en bijgesteld wordt.

Art.25.[1 § 1.]1 Het DG Leefmilieu publiceert de volgende documenten op de federale portaalsite en door een bijkomend communicatiemiddel en legt ze voor aan het publiek voor schriftelijke opmerkingen, gedurende een periode van zes maanden :
  a) een tijdschema en werkprogramma voor de opstelling van het plan, met inbegrip van de vermelding van de te nemen raadplegingsmaatregelen, minstens drie jaar vóór het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft;
  b) een tussentijds overzicht van de belangrijke waterbeheerskwesties die zijn vastgesteld in het stroomgebied, minstens twee jaar vóór het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft;
  c) kopieën van het ontwerp van stroomgebiedsbeheersplan, minstens één jaar vóór het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft;
  d) de hierboven vermelde documenten in het kader van de bijwerking van stroomgebiedsbeheersplannen.
  Te dien einde wordt een publieksraadpleging aangekondigd, uiterlijk vijftien dagen voor de aanvang ervan, door een bericht in het Belgisch Staatsblad, op de federale portaalsite en via het bijkomend communicatiemiddel.
  Op schriftelijk verzoek wordt inzage gegeven in de bij de opstelling van het ontwerp van stroomgebiedsbeheersplan gebruikte achtergronddocumenten en -informatie.
  [1 § 2. Het DG Leefmilieu stelt de bijgestelde stroomgebiedbeheerplannen met de resultaten en het effect van de genomen maatregelen ter voorkoming van chemische verontreiniging van oppervlaktewater en het tussentijdse verslag over de vorderingen bij de uitvoering van het geplande maatregelenprogramma beschikbaar via een centraal portaal dat elektronisch toegankelijk is voor het publiek.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-02-15/30, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>

Art.26.§ 1. Het DG Leefmilieu zendt, via de geëigende kanalen, de Europese Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten afschriften van het stroomgebiedsbeheersplan van de oppervlaktewateren en alle latere bijgestelde versies binnen drie maanden na publicatie daarvan toe.
  § 2. Het DG Leefmilieu legt, via de geëigende kanalen beknopte verslagen aan de Europese Commissie voor met betrekking tot de vereiste analyses vermeld in artikel 13 en de monitoringsprogramma's vermeld in artikel 15 die ten behoeve van het eerste stroomgebiedsbeheersplan zijn uitgevoerd binnen drie maanden na hun voltooiing.
  § 3. Binnen de drie jaar na de publicatie van elk stroomgebiedsbeheersplan of van elke bijstelling overeenkomstig artikel 22, legt het DG Leefmilieu, via de geëigende kanalen, een tussentijds verslag voor over de vooruitgang in de uitvoering van het geplande maatregelenprogramma.
  [1 § 4. Het DG Leefmilieu meldt, via de geëigende kanalen, de resultaten van de eerste overeenkomstig artikel 15, § 3, uitgevoerde monitoring aan de Commissie. Voor de eerste aandachtstoffenlijst worden de resultaten van de monitoring gemeld binnen vijftien maanden na 14 september 2015 of binnen eenentwintig maanden na de opstelling van de aandachtstoffenlijst, indien dat later is, en daarna om de twaalf maanden zolang de stof op de lijst wordt gehouden. Voor elke stof die is opgenomen in de latere lijsten brengen het DG Leefmilieu binnen eenentwintig maanden nadat de stof is opgenomen op de aandachtstoffenlijst en elke daaropvolgende twaalf maanden zolang de stof op de lijst wordt gehouden, verslag uit aan de Europese Commissie over de resultaten van de monitoring. Het verslag bevat informatie over de representativiteit van het meetstation en de monitoringstrategie.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-02-15/30, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>

Art.27. § 1. Op basis van de overeenkomstig artikelen 13 en 15, krachtens Verordening (EG) nr. 166/2006 verzamelde informatie, alsook andere beschikbare gegevens, stelt BMM voor de oppervlaktewateren een inventaris op, met inbegrip van kaarten indien deze beschikbaar zijn, van de emissies, lozingen en verliezen van alle in deel A van bijlage VII vermelde prioritaire stoffen en verontreinigende stoffen, waar passend, met inbegrip van hun concentraties in sedimenten en biota.
  § 2. De referentieperiode voor de schatting van de waarden van verontreinigende stoffen die in de in paragraaf 1 bedoelde inventarissen worden opgenomen, is één jaar tussen 2008 en 2010. Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik vallen, kunnen deze waarden echter worden berekend als gemiddelde over de jaren 2008, 2009 en 2010.
  § 3. Het DG Leefmilieu stelt de Europese Commissie, via de geëigende kanalen, in overeenstemming met de rapporteringsverplichtingen uit hoofde van artikel 26, in kennis van de overeenkomstig paragraaf 1 opgestelde inventarissen met inbegrip van de desbetreffende referentieperioden.
  § 4. Het DG Leefmilieu actualiseert de inventaris als onderdeel van de toetsing van de in artikel 13 bedoelde analyses. De referentieperiode voor de vaststelling van de waarden in de bijgestelde inventarissen is het jaar vóór de afronding van die analyse. Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder de omzettingsregelgeving van Richtlijn 91/414/EEG vallen, mogen de waarden worden berekend als het gemiddelde van de drie jaren vóór de afronding van die analyse. Het DG Leefmilieu publiceert de geactualiseerde inventarissen in hun geactualiseerde stroomgebiedsbeheersplannen zoals bepaald in artikel 24, § 4.

Art.28. De Minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid, de Minister bevoegd voor Landsverdediging, de Minister bevoegd voor Leefmilieu en Energie, de Minister bevoegd voor Ondernemen, de Minister bevoegd voor Mobiliteit en het Mariene Milieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. - Oppervlaktewateren
  1.1. Karakterisering van de oppervlaktewateren
  De bevoegde federale diensten maken een eerste karakterisering van de oppervlaktewateren, als oppervlaktewaterlichaam, overeenkomstig de hiernavolgende methodiek. De bevoegde federale diensten kunnen de oppervlaktewateren ten behoeve van die eerste karakterisering in een groep onderbrengen :
  i) De oppervlaktewateren vallen onder de categorie kustwateren of worden aangemerkt als sterk veranderd oppervlaktewaterlichaam.
  ii) Voor elke oppervlaktewatercategorie worden de relevante oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict onderscheiden in typen. Het gaat hierbij om de typen die worden bepaald gebruikmakend van ofwel systeem A ofwel systeem B bepaald in punt 1.2.
  iii) Indien systeem A wordt gebruikt, worden de oppervlaktewaterlichamen binnen het stroomgebiedsdistrict eerst onderscheiden naar ecoregio volgens de geografische gebieden die in punt 1.2 zijn onderscheiden. De waterlichamen in iedere ecoregio worden vervolgens onderscheiden in typen oppervlaktewaterlichamen volgens de descriptoren in de tabellen van systeem A.
  iv) Indien systeem B wordt gebruikt, moeten een minstens even sterke mate van differentiatie bereikt worden als met systeem A zou zijn bereikt. De oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict worden onderscheiden in typen met behulp van de waarden voor de verplichte descriptoren en die facultatieve descriptoren, of combinaties van descriptoren, welke nodig zijn voor een betrouwbare afleiding van de voor dat type specifieke biologische referentieomstandigheden.
  v) Sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen worden gedifferentieerd met behulp van de descriptoren voor de oppervlaktewatercategorie die het meest lijkt op het betrokken sterk veranderde waterlichaam.
  vi) Het DG Leefmilieu legt de Commissie, via de geëigende kanalen een kaart of kaarten voor (in een GIS-formaat) van de geografische ligging van de typen voor met de uit hoofde van systeem A vereiste differentiatiegraad.
  1.2. Ecoregio's en typen oppervlaktewaterlichamen Kustwateren



  
Systeem A
  
Vaste typeringDescriptoren
  
EcoregioHet volgende gebied :
  
 Noordzee
  
TypeOp basis van het jaargemiddelde van het zoutgehalte
  
 < 0,5. : zoet water
  
 0,5 tot < 5. : oligohalien
  
 5 tot < 18. : mesohalien
  
 18 tot < 30. : polyhalien
  
 30 tot < 40. : euhalien
  
 Op basis van gemiddelde diepte
  
 Ondiep : < 30 m
  
 Middeldiep : 30 tot 200 m
  
 Diep : > 200 m
  
Systeem B
  
Alternatieve karakteriseringFysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van het kustwater en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische gemeenschap
  
Verplichte factorenBreedtegraad
  
 Lengtegraad
  
 Getijverschil
  
 Zoutgehalte
  
Facultatieve factorenStroomsnelheid
  
 Golfslag
  
 Gemiddelde watertemperatuur
  
 Mengkarakteristieken
  
 Turbiditeit
  
 Verblijftijd (van omsloten inhammen)
  
 Gemiddelde samenstelling van het substraat
  
 Bereik van de watertemperatuur

  1.3. Vaststellen van typespecifieke referentieomstandigheden voor typen oppervlaktewaterlichamen
  i) Voor elk overeenkomstig punt 1.1 gekarakteriseerd type oppervlaktewaterlichaam worden typespecifieke hydromorfologische en fysisch-chemische omstandigheden bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1.1 van bijlage IV genoemde hydromorfologische en fysisch-chemische kwaliteitselementen, welke voor dat type oppervlaktewaterlichaam behoren bij een zeer goede ecologische toestand zoals omschreven in de toepasselijke tabel in punt 1.2 van bijlage IV. Verder worden typespecifieke biologische referentieomstandigheden bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1.1 van bijlage IV genoemde biologische kwaliteitselementen voor dat type oppervlaktewaterlichaam bij een zeer goede ecologische toestand zoals omschreven in de toepasselijke tabel in punt 1.2 in bijlage IV.
  ii) Bij de toepassing van de in dit punt omschreven procedures op sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen worden verwijzingen naar zeer goede ecologische toestand opgevat als verwijzingen naar het maximale ecologische potentieel zoals omschreven in de tabel in bijlage IV, B, 2°. De waarden voor het maximale ecologische potentieel voor een waterlichaam worden om de zes jaar getoetst.
  iii) Typespecifieke omstandigheden zoals bedoeld in i) en ii), en typespecifieke biologische referentieomstandigheden kunnen ruimtelijk of op modellen gebaseerd zijn, of worden afgeleid door een combinatie van die methoden te gebruiken. Wanneer het niet mogelijk is om die methoden te gebruiken, kunnen de bevoegde federale diensten voor het bepalen van dergelijke omstandigheden het advies van deskundigen inwinnen. Voor het bepalen van een zeer goede ecologische toestand met betrekking tot de concentraties van specifieke synthetische verontreinigende stoffen gelden de detectielimieten die haalbaar zijn met de technieken welke beschikbaar zijn op het tijdstip dat de typespecifieke omstandigheden moeten worden bepaald.
  iv) Voor op ruimte gebaseerde typespecifieke biologische referentieomstandigheden vormen de bevoegde federale diensten voor de oppervlaktewateren een referentienet. Het net bevat een voldoende aantal locaties met een zeer goede toestand zodat een voldoende betrouwbaarheidsgraad van de waarden voor de referentieomstandigheden kan worden bereikt, gelet op de variabiliteit van de waarden van de kwaliteitselementen die voor dat type oppervlaktewaterlichaam overeenkomen met een zeer goede ecologische toestand en de krachtens punt v) toe te passen modelleringstechnieken.
  v) Op modellen gebaseerde typespecifieke biologische referentieomstandigheden kunnen worden afgeleid met voorspellingsmodellen of terugrekenmethoden. Bij die methoden worden historische, paleologische en andere beschikbare gegevens gebruikt. De betrouwbaarheidsgraad van de waarden voor de referentieomstandigheden moet voldoende hoog zijn opdat de aldus afgeleide omstandigheden consistent en geldig voor elk type oppervlaktewaterlichaam zijn.
  vi) Wanneer het voor een kwaliteitselement in een type oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is om betrouwbare typespecifieke referentieomstandigheden vast te stellen, omdat de natuurlijke variabiliteit in dat element hoog is, niet alleen ten gevolge van seizoensschommelingen, behoeft dat element niet te worden opgenomen in de beoordeling van de ecologische toestand voor dat type oppervlaktewater. In dat geval motiveren de bevoegde federale diensten die uitsluiting in het stroomgebiedsbeheersplan.
  1.4. Beoordeling van de belasting van wateren
  De bevoegde federale diensten verzamelen informatie over soort en omvang van de significante antropogene belastingen waaraan de oppervlaktewateren onderhevig kunnen zijn, en houden die informatie bij.
  Het betreft met name :
  schatting en identificatie van significante verontreiniging uit puntbronnen, met name door in bijlage VII bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële, agrarische en andere installaties en activiteiten, onder meer gebaseerd op informatie die is vergaard in het kader van andere toepasselijke regelgeving;
  schatting en identificatie van significante verontreiniging uit diffuse bronnen, met name door in bijlage VII bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële, agrarische en andere installaties en activiteiten, onder meer gebaseerd op informatie die is vergaard in het kader van andere toepasselijke regelgeving;
  schatting en identificatie van de effecten van significante regulering van de waterstroming, met inbegrip van overbrenging en omleiding van water, op de stromingskenmerken en waterbalansen in hun geheel;
  identificatie van significante morfologische veranderingen van waterlichamen;
  schatting en identificatie van andere significante antropogene invloeden op de toestand van oppervlaktewateren, en
  schattingen van bodemgebruikspatronen, waaronder de identificatie van de belangrijkste industriële gebieden en visgronden.
  1.5. Beoordeling van effecten
  De bevoegde federale diensten beoordelen in hoeverre de oppervlaktewatertoestand van lichamen gevoelig is voor de bovenvermelde vormen van belasting.
  Bovenvermelde informatie die zij verzameld hebben, en alle andere relevante informatie met inbegrip van bestaande milieumonitoringsgegevens, wordt gebruikt om een beoordeling te maken van de kans dat oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict niet zullen voldoen aan de milieukwaliteitsdoelstellingen die artikel 4 aan die lichamen stelt. De bevoegde federale diensten kunnen bij die beoordeling modelleringstechnieken gebruiken.
  Voor lichamen waarvan is gebleken dat zij gevaar lopen niet te voldoen aan de milieukwaliteitsdoelstellingen moet, voorzover dienstig, een verdere karakterisering plaatsvinden om het ontwerp van de bij artikel 15 voorgeschreven monitoringsprogramma's en de bij artikel 17 voorgeschreven maatregelenprogramma's te optimaliseren.


Art. N2. Bijlage II. - Economische analyse
  De economische analyse omvat voldoende informatie die voldoende gedetailleerd moet zijn (rekening houdend met de kosten voor het verzamelen van de relevante gegevens) voor :
  a) de relevante berekeningen die nodig zijn om overeenkomstig artikel 4, § 2, rekening te houden met het beginsel van de terugwinning van de kosten voor waterdiensten;
  b) een oordeel over de meest kosteneffectieve combinatie van maatregelen op het gebied van watergebruik die moeten worden opgenomen in het programma van maatregelen overeenkomstig artikel 18, gebaseerd op ramingen van de potentiële kosten van dergelijke maatregelen.


Art. N3. Bijlage III. - Beschermde gebieden
  1. Het overeenkomstig artikel 14 voorgeschreven register van beschermde gebieden dient de volgende soorten beschermde gebieden te omvatten :
  i) gebieden die voor de bescherming van economisch significante in het water levende planten- en diersoorten zijn aangewezen;
  ii) waterlichamen die als recreatiewater zijn aangewezen, met inbegrip van de gebieden die als zwemwater overeenkomstig de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België zijn aangewezen.
  iii) nutriëntengevoelige gebieden, met inbegrip van die welke overeenkomstig de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België zijn aangewezen als kwetsbare zones en kwetsbare gebieden, en
  iv) gebieden die voor de bescherming van habitats of van soorten zijn aangewezen, wanneer het behoud of de verbetering van de watertoestand bij de bescherming een belangrijke factor vormt, met inbegrip van de relevante, Natura 2000-gebieden.
  2. De samenvatting van het als onderdeel van het stroomgebiedsbeheersplan vereiste register dient kaarten te omvatten waarop de ligging van elk beschermd gebied is aangegeven, alsmede een beschrijving van de communautaire, nationale of lokale wetgeving krachtens welke zij zijn aangewezen.


Art. N4.Bijlage IV. - Oppervlaktewatertoestand
  A. Kwaliteitselementen voor de klasse-indeling naar ecologische toestand
  1° Kustwater
  Biologische elementen
  Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton
  Samenstelling en abundantie van de overige waterflora
  Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna
  Hydromorfologische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen
  Morfologische elementen
  Dieptevariatie
  Structuur en substraat van de kustbodem
  Structuur van de getijdenzone
  Getijdenregime
  Overheersende stroomrichtingen
  Golfslag
  Chemische en fysisch-chemische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen
  Algemeen
  Doorzicht
  Thermische omstandigheden
  Zuurstofhuishouding
  Zoutgehalte
  Nutriënten
  Specifieke verontreinigende stoffen
  Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is vastgesteld dar zij in het waterlichaam worden geloosd.
  Verontreiniging door andere stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in significante hoeveelheden in het waterlichaam worden geloosd.
  2° sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen
  Voor sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen gelden de kwaliteitselementen van de voornoemde categorie natuurlijk oppervlaktewater, en wel die waarmee het betrokken sterk veranderd waterlichaam de grootste overeenkomst vertoont.
  B. Normatieve definities van ecologische toestandsklassen
  Tabel Algemene definitie voor kustwateren
  In de volgende tekst wordt een algemene definitie gegeven van ecologische kwaliteit. Ten behoeve van de klasse-indeling staan de waarden voor de kwaliteitselementen van de ecologische toestand voor de kustwateren hieronder.



  
  
DefinitieZeer goedGoedMatig
  
AlgemeenEr zijn geen of slechts zeer geringe antropogene wijzigingen in de waarden van de fysisch-chemische en hydromorfologische Kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam ten opzichte van wat normaal is voor dat type in onverstoorde staat.
  De waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het oppervlakte-waterlichaam zijn normaal voor dat type in onverstoorde staat, en er zijn geen of slechts zeer geringe tekenen van verstoring.
  Dit zijn de typespecifieke omstandigheden en gemeenschappen.
De waarden van de bio-logische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam vertonen een geringe mate van verstoring ten gevolge van menselijke activiteiten, maar wijken slechts licht af van wat normaal is voor het type oppervlakte-waterlichaam in onverstoorde staat.De waarden van de bio-logische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam wijken matig af van wat normaal is voor het type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat. De waarden vertonen matige tekenen van verstoring ten gevolge van menselijke activiteiten en zijn significant meer verstoord dan bij een goede toestand.

  Wateren waarvan de toestand minder dan matig is, worden als ontoereikend of slecht ingedeeld :
  a) wateren die tekenen van sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin de relevante biologische gemeenschappen sterk afwijken van wat normaal is voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat, worden als ontoereikend ingedeeld;
  b) wateren die tekenen van zeer sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin grote delen van de relevante biologische gemeenschappen die normaal zijn voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat ontbreken, worden als slecht ingedeeld.
  1° Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in kustwateren
  Biologische kwaliteitselementen



  
  
ElementZeer goedGoedMatig
  
FytoplanktonSamenstelling en abundantie van fytoplanktontaxa komen overeen met de onverstoorde staat.
  De gemiddelde fyto-planktonbiomassa komt overeen met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden en is niet zodanig dat het typespecifieke doorzicht significant is gewijzigd.
  Er is planktonbloei met een frequentie en intensiteit die overeenkomt met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden.
Samenstelling en abundantie van fytoplanktontaxa vertonen lichte tekenen van verstoring.
  Er zijn lichte veranderingen in de biomassa ten opzichte van de typespecifieke omstandigheden. Die veranderingen wijzen niet op een versnelde algengroei die leidt tot een ongewenste verstoring van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen of de waterkwaliteit.
  Er kan zich een lichte stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van de typespecifieke planktonbloei.
Samenstelling en abundantie van de planktontaxa vertonen tekenen van matige verstoring.
  De algenbiomassa ligt aanzienlijk buiten wat normaal is voor de typespecifieke omstandigheden, zodat zij effecten heeft op de overige biologische kwaliteitselementen.
  Er kan zich een matige stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van de planktonbloei. In de zomermaanden kan een persistente bloei voorkomen.
  
Macroalgen en angiospermenAlle voor verstoring gevoelige macroalgen- en angiospermentaxa die normaal zijn voor de onver-stoorde staat zijn aanwezig.
  De macroalgen-bezetting en de abundantie van angiospermen komen overeen met de onverstoorde staat.
De meeste voor verstoring gevoelige macroalgen- en angiospermentaxa die normaal zijn voor de onverstoorde staat zijn aanwezig.
  De macroalgen-bezetting en de abundantie van angiospermen vertonen lichte tekenen van verstoring.
Een matig aantal voor verstoring gevoelige macro-algen en angiospermentaxa die normaal zijn voor de onverstoorde staat, ontbreken.
  De macroalgen-bezetting en de abundantie van angiospermen zijn matig verstoord en kunnen van dien aard zijn dat zij een ongewenste verstoring van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen ten gevolge hebben.
  
Bentische ongewervelde faunaDe diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.
  Alle voor verstoring gevoelige taxa die normaal zijn voor de onverstoorde staat zijn aanwezig.
De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa liggen enigszins buiten de grenzen die normaal zijn voor de typespecifieke omstandigheden.
  De meeste gevoelige taxa van de typespecifieke gemeenschappen zijn aanwezig.
De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa liggen matig buiten de grenzen die normaal zijn voor de typespecifieke omstandigheden.
  Er zijn taxa aanwezig die wijzen op verontreiniging.
  Vele gevoelige taxa van de typespecifieke gemeenschappen ontbreken.

  Hydromorfologische kwaliteitselementen



  
  
ElementZeer goedGoedMatig
  
GetijdenregimeHet zoetwater-stromingsregime en de stroomrichting en -snelheid van de overheersende stromingen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.
  
Morfologische omstandighedenDieptevariatie, structuur en substraat van de kustbodem en zowel de structuur als de conditie van de getijdenzones komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

  Fysisch-chemische kwaliteitselementen (1)



  
  
ElementZeer goedZeer goedMatig
  
Algemene omstandighedenDe fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.
  De nutriënten-concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.
  Temperatuur, zuurstofbalans en doorzicht vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.
Temperatuur, zuurstofomstandigheden en doorzicht bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.
  De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om ervoor te zorgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.
  
Specifieke synthetische
  verontreinigende stoffen
Concentraties van bijna nul en ten minste onder de Detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3°, onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn).Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.
  
Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffenDe concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat (an).De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3° (2), onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn).Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

  (1) Afkortingen : an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.
  (2) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig.
  2° Definities voor maximaal, goed en matig ecologisch potentieel voor sterk veranderde waterlichamen



  
  
ElementMaximaal ecologisch potentieelGoed ecologisch potentieelMatig ecologisch potentieel
  
Biologische kwaliteitselementenDe waarden van de relevante biologische kwaliteitselementen zijn zoveel mogelijk normaal voor het meest vergelijkbare type oppervlaktewaterlichaam, gegeven de fysische omstandigheden die voortvloeien uit de sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam.Er zijn lichte veranderingen in de waarden van de relevante biologische kwaliteitselementen ten opzichte van de waarden bij maximaal ecologisch potentieel.Er zijn matige veranderingen in de waarden van de relevante Biologische kwaliteitselement-en ten opzichte van de waarden bij maximaal ecologisch potentieel.
  Deze waarden zijn aanzienlijk meer verstoord dan bij goede kwaliteit.
  
Hydromorfologische elementenDe hydromorfologische omstandigheden zijn zodanig als verwacht mag worden wanneer het oppervlaktewater-lichaam alleen de effecten ondergaat die voortvloeien uit de sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam, nadat alle uitvoerbare kwaliteitsverbeteringsmaatregelen zijn genomen om te zorgen voor het beste ecologische continuüm, met name voor wat betreft de migratie van fauna en geschikte paaigronden en kraamkamers.Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselement-en zijn bereikt.
  
Fysisch-chemische elementen  
  
Algemene omstandighedenDe fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat die normaal is voor het type oppervlaktewaterlichaam dat het meest vergelijkbaar is met het betrokken sterk veranderde waterlichaam.
  De nutriëntenconcen-traties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.
  Temperatuur, zuurstofbalans en pH komen overeen met die welke worden aangetroffen in de meest vergelijkbare typen oppervlaktewaterlichamen in onverstoorde staat.
De waarden voor de fysisch-chemische elementen blijven binnen de grenzen die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.
  Temperatuur en PH bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.
  De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.
  
Specifieke synthetische verontreinigende stoffenConcentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3°, onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn).Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.
  
Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffenDe concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat in het type oppervlaktelichaam dat het meest vergelijkbaar is met het betrokken sterk veranderde waterlichaam (an).De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3° (1), onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn).Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

  (1) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig.
  3° Procedure voor de vaststelling van chemische kwaliteitsnormen door de lidstaten
  Bij de afleiding van milieukwaliteitsnormen voor de in de punten 1-9 van bijlage VII bedoelde verontreinigende stoffen ten behoeve van de bescherming van aquatische biota handelen de bevoegde federale diensten overeenkomstig de volgende bepalingen. Er kunnen normen worden vastgesteld voor water, sedimenten of biota.
  Waar mogelijk moeten zowel acute als chronische gegevens worden verzameld voor de onderstaande taxa die relevant zijn voor het betrokken type waterlichaam, en voor elk ander watertaxon waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De " standaardreeks " van taxa zijn :
  - algen en/of macrofyten;
  - daphnia of voor zout water representatieve organismen;
  - vis.
  Vaststelling van de milieukwaliteitsnorm
  Voor de vaststelling van een maximum voor het jaargemiddelde van de concentratie geldt de volgende procedure.
  a) De bevoegde federale diensten bepalen geschikte veiligheidsfactoren die steeds moeten stroken met de aard en kwaliteit van de beschikbare gegevens en de richtsnoeren in punt 3.3.1 van deel II van de Technische handleiding bij Richtlijn 93/67/EEG van de Commissie inzake de beoordeling van de risico's van nieuw aangemelde stoffen en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie inzake de beoordeling van de risico's van bestaande stoffen. en de veiligheidsfactoren in de onderstaande tabel.



  
  
 Veiligheidsfactor
  
Ten minste een acute L(E)C50 van elk van de drie trofische niveaus van de standaardreeks1 000
  
Een chronische NOEC (vis of daphnia of een voor zout water representatief organisme)100
  
Twee chronische NOEC's van soorten die twee trofische niveaus vertegenwoordigen (vis en/of daphnia of voor zout water een representatief organisme en/of algen)50
  
Chronische NOEC's van ten minste drie soorten (gewoonlijk vis, daphnia of een voor zout water representatief organisme en algen) die drie trofische niveaus vertegenwoordigen10
  
Andere gevallen, inclusief veldgegevens of modelecosystemen, waarmee nauwkeuriger veiligheidsfactoren berekend en toegepast kunnen wordenEvaluatie per geval

  b) Indien er gegevens over persistentie en bioaccumulatie beschikbaar zijn, worden die in aanmerking genomen bij de afleiding van de eindwaarde van de milieukwaliteitsnorm.
  c) De aldus afgeleide norm wordt vergeleken met gegevens uit veldstudies. Bij abnormale resultaten wordt de afleiding getoetst met het oog op de berekening van een nauwkeuriger veiligheidsfactor.
  d) De afgeleide norm wordt onderworpen aan een toetsing door vakgenoten en publieke inspraak, onder meer om de berekening van een nauwkeuriger veiligheidsfactor mogelijk te maken.
  C. Monitoring van de ecologische en de chemische toestand van oppervlaktewateren
  Het meetnet voor oppervlaktewater wordt gevormd volgens de voorschriften van de artikelen 15 en 16. Het meetnet wordt zo opgezet dat een samenhangend, breed overzicht van de ecologische en chemische toestand in elk stroomgebied wordt verkregen en de waterlichamen kunnen worden ingedeeld in vijf klassen overeenkomstig de normatieve definities in B. De bevoegde federale diensten verstrekken in het stroomgebiedsbeheersplan een kaart of kaarten van het meetnet voor oppervlaktewater.
  Op basis van de karakterisering en de effectbeoordeling overeenkomstig artikel 13 en bijlage I stellen de bevoegde federale diensten voor elke periode waarop een stroomgebiedsbeheersplan betrekking heeft, een programma voor toestand- en trendmonitoring en een programma voor operationele monitoring op. In sommige gevallen moeten wellicht ook programma's voor monitoring voor nader onderzoek opgesteld worden.
  De bevoegde federale diensten monitoren de parameters die een aanwijzing geven van de toestand van elk relevant kwaliteitselement. Bij de keuze van de parameters voor de biologische kwaliteitselementen wordt het geschikte taxonomische niveau om een toereikende betrouwbaarheid en precisie bij de indeling van de kwaliteitselementen te bereiken bepaald. In het plan worden schattingen gegeven van de betrouwbaarheid en de precisie van de gegevens die met de monitoringsprogramma's worden verkregen.
  1° Opzet van de toestand- en trendmonitoring
  Doelstelling
  De bevoegde federale diensten stellen programma's voor monitoring met het oog op toezicht op teneinde informatie te verschaffen met het oog op :
  a) aanvulling en bekrachtiging van de in bijlage I beschreven effectbeoordelingsprocedure;
  b) een doelmatige en efficiënte opzet van toekomstige monitoringsprogramma's;
  c) de beoordeling van veranderingen in de natuurlijke omstandigheden op lange termijn;
  d) de beoordeling van veranderingen op lange termijn ten gevolge van algemeen voorkomende menselijke activiteiten.
  De resultaten van deze monitoring worden geëvalueerd en samen met de in bijlage I beschreven effectbeoordelingsprocedure gebruikt om te bepalen welke behoeften er zijn voor monitoringsprogramma's in de lopende en de latere stroomgebiedsbeheersplannen.
  Keuze van de meetpunten
  De monitoring met het oog op toezicht wordt verricht op voldoende oppervlaktewater-lichamen om de algemene toestand van het oppervlaktewater in elk stroomgebied of deelstroomgebied binnen het stroomgebiedsdistrict te kunnen beoordelen. Bij de keuze van de waterlichamen wordt er zorg voor gedragen dat zo nodig monitoring wordt verricht op punten :
  a) waar het waterdebiet significant is binnen het stroomgebiedsdistrict in zijn geheel, met inbegrip van locaties in grote rivieren met een stroomgebied van meer dan 2 500 km2;
  b) waar het aanwezige watervolume significant is binnen het stroomgebiedsdistrict, met inbegrip van grote meren en reservoirs;
  c) waar significante waterlichamen de grens van een lidstaat overschrijden;
  d) die zijn aangewezen uit hoofde van Beschikking 77/795/EEG betreffende informatie-uitwisseling, en op andere punten die nodig zijn om de verontreinigingsvracht te schatten die de grenzen van lidstaten passeert en welke in het mariene milieu terechtkomt.
  Keuze van kwaliteitselementen
  Monitoring met het oog op toezicht wordt gedurende één jaar in de door het stroomge-biedsbeheersplan bestreken periode voor elke monitoringslocatie verricht voor :
  a) de parameters voor alle biologische kwaliteitselementen;
  b) de parameters voor alle hydromorfologische kwaliteitselementen;
  c) de parameters voor alle algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen;
  d) verontreinigende stoffen op de lijst van prioritaire stoffen die in het stroomgebied of het deelstroomgebied geloosd worden;
  e) andere in significante hoeveelheden in het stroomgebied of deelstroomgebied geloosde verontreinigende stoffen,
  tenzij bij de vorige monitoring met het oog op toezicht is aangetoond dat het betrokken waterlichaam een goede toestand heeft bereikt en uit de beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten overeenkomstig bijlage I niet is gebleken dat de effecten op het waterlichaam zijn veranderd. In deze gevallen wordt monitoring met het oog op toezicht eenmaal per drie stroomgebiedsbeheersplannen uitgevoerd.
  2° Opzet van de operationele monitoring
  Operationele monitoring wordt verricht om :
  a) de toestand vast te stellen van de waterlichamen waarvan gebleken is dat ze gevaar lopen de milieudoelstellingen niet te bereiken;
  b) uit de maatregelenprogramma's resulterende wijzigingen in de toestand van die lichamen te beoordelen.
  Het programma kan in de door het stroomgebiedsbeheersplan bestreken periode worden gewijzigd in het licht van de informatie die uit hoofde van de voorschriften van bijlage I of volgens deze bijlage is verkregen, met name voor een verlaging van de frequentie wanneer een effect niet significant wordt geacht of de betrokken belasting is weggenomen.
  Keuze van de monitoringslocaties
  Operationele monitoring wordt verricht voor alle waterlichamen die volgens de effectbeoordeling overeenkomstig bijlage I, dan wel volgens de monitoring met het oog op toezicht, gevaar lopen de op grond van artikel 4 bepaalde milieudoelstellingen niet te bereiken, alsmede voor waterlichamen waarin op de lijst van prioritaire stoffen voor-komende stoffen worden geloosd. Voor stoffen op de lijst van prioritaire stoffen worden de meetpunten gekozen overeenkomstig de wetgeving waarbij de toepasselijke milieu-kwaliteitsnorm is vastgesteld. In alle andere gevallen, ook voor stoffen op de lijst van prioritaire stoffen waarvoor geen specifieke voorschriften bestaan, worden de meetpunten als volgt gekozen :
  a) voor lichamen die aan significante belasting uit puntbronnen onderhevig zijn, voldoende meetpunten in elk waterlichaam om de omvang en het effect van de puntbronbelasting te beoordelen. Is een waterlichaam aan meer dan één belasting uit puntbronnen onderhevig, dan mogen meetpunten worden gekozen om de omvang en het effect van die belasting in haar geheel te beoordelen;
  b) voor lichamen die aan significante belasting uit diffuse bronnen onderhevig zijn, voldoende meetpunten binnen een selectie van de waterlichamen om de omvang en het effect van de belasting uit diffuse bronnen te beoordelen. De gekozen waterlichamen moeten representatief zijn voor de relatieve risico's van het bestaan van belasting uit diffuse bronnen, en de relatieve risico's van het niet bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand;
  c) voor lichamen die aan significante hydromorfologische belasting onderhevig zijn, voldoende meetpunten binnen een selectie van de lichamen om de omvang en het effect van de hydromorfologische belasting te beoordelen. De gekozen lichamen moeten een aanwijzing geven omtrent het algehele effect van de hydromorfologische belasting waaraan alle lichamen onderhevig zijn.
  Keuze van de kwaliteitselementen
  Om de omvang van de belasting waaraan oppervlaktewaterlichamen onderhevig zijn te beoordelen, verrichten de bevoegde federale diensten monitoring voor de kwaliteitselementen die een aanwijzing geven van de belasting op het lichaam of de lichamen. Om het effect van die belasting te beoordelen, monitoren de bevoegde federale diensten voor zover nodig :
  a) parameters voor één of meer biologische kwaliteitselementen die het meest gevoelig zijn voor de belasting waaraan de waterlichamen onderhevig zijn;
  b) alle geloosde prioritaire stoffen, alsmede andere in significante hoeveelheden geloosde verontreinigende stoffen;
  c) parameters voor het hydromorfologische kwaliteitselement dat het meest gevoelig is voor de geconstateerde belasting.
  3° opzetting van de monitoring voor nader onderzoek
  Doelstelling
  Monitoring voor nader onderzoek wordt verricht :
  a) wanneer de reden voor een overschrijding niet bekend is,
  b) wanneer volgens de monitoring met het oog op toezicht op de ingevolge artikel 4 voor een waterlichaam bepaalde doelstellingen wellicht niet worden bereikt en er nog geen operationele monitoring is ingesteld, om te achterhalen waarom één of meer waterlichamen de milieudoelstellingen niet bereiken, of
  c) om de omvang en het effect van een incidentele verontreiniging vast te stellen,
  en moet informatie verschaffen voor de vaststelling van een maatregelenprogramma om de milieudoelstellingen te bereiken, en van specifieke maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van incidentele verontreiniging te verhelpen.
  4° Meetfrequentie
  Voor de periode van toestand- en trendmonitoring gelden de hieronder vermelde meetfrequenties voor parameters die een indicatie geven voor fysisch-chemische kwaliteitselementen, tenzij langere tussenpozen op grond van technische kennis en deskundige beoordeling gerechtvaardigd zijn. Voor biologische of hydromorfologische kwaliteitselementen wordt tijdens de toestand- en trendmonitoringsperiode ten minste één keer monitoring verricht.
  Voor operationele monitoring wordt voor elke parameter de vereiste meetfrequentie vastgesteld met het oog op voldoende gegevens voor een betrouwbare beoordeling van de toestand van het betrokken kwaliteitselement. In de regel dient de monitoring te geschieden met tussenpozen die niet langer zijn dan aangegeven in de navolgende tabel, tenzij langere tussenpozen op grond van technische kennis en deskundige beoordeling gerechtvaardigd zijn.
  De frequenties worden gekozen met het oog op een aanvaardbare betrouwbaarheidsgraad en precisie. Het stroomgebiedsbeheersplan bevat schattingen van de met het gebruikte monitoringssysteem verkregen betrouwbaarheid en precisie.
  Bij de keuze van de meetfrequenties wordt rekening gehouden met de variabiliteit van parameters ten gevolge van natuurlijke en antropogene factoren. De monitoringstijdstippen worden zo gekozen dat de invloed van seizoenvariaties op de resultaten zo klein mogelijk is om ervoor te zorgen dat de resultaten een beeld geven van veranderingen in het waterlichaam ten gevolge van veranderingen door antropogene belasting. Indien nodig vindt tijdens verschillende seizoenen van hetzelfde jaar extra monitoring plaats om deze doelstelling te bereiken.



  
  
KwaliteitselementKustwateren

  Biologisch



  
  
FytoplanktonZes maanden
  
Andere waterfloraDrie jaar
  
Macro-invertebrataDrie jaar
  
Vis

  Hydromorfologisch



  
  
Continuïteit
  
Hydrologie
  
MorfologieZes jaar

  Fysisch-chemisch



  
  
Thermische omstandighedenDrie maanden
  
ZuurstofvoorzieningDrie maanden
  
Zoutgehalte
  
NutriëntenDrie maanden
  
Verzuringstoestand
  
Andere verontreinigende stoffenDrie maanden
  
Prioritaire stoffenEén maand

  5° Aanvullende monitoringsvoorschriften voor beschermde gebieden
  De voorgaande voorgeschreven monitoringsprogramma's worden aangevuld om aan de volgende voorschriften te voldoen.
  Beschermingsgebieden voor habitats en soorten
  Indien waterlichamen zulke gebieden vormen, worden zij opgenomen in het boven-genoemde programma voor operationele monitoring indien volgens de effectbeoordeling en de monitoring met het oog op toezicht de kans bestaat dat de in artikel 4 gestipuleerde milieudoelstellingen niet worden bereikt. De monitoring wordt verricht om de omvang en het effect van elke relevante significante belasting van die lichamen en, zo nodig, de uit de maatregelenprogramma's resulterende veranderingen in de toestand van die lichamen te beoordelen. De monitoring wordt voortgezet totdat de gebieden voldoen aan de voorschriften met betrekking tot water van de regeling waarbij zij zijn aangewezen en de doelstellingen van artikel 4 zijn bereikt.
  6° [3 Normen voor de monitoring van kwaliteitselementen
   De voor de monitoring van systeemparameters gebruikte methoden moeten in overeenstemming zijn met de hieronder vermelde internationale normen voor zover zij betrekking hebben op monitoring, of met andere nationale of internationale normen die waarborgen dat wetenschappelijk gelijkwaardige en even vergelijkbare gegevens worden verkregen.
   Normen voor de bemonstering van biologische kwaliteitselementen
   Generieke methoden voor gebruik met de in de normen vastgestelde specifieke methoden met betrekking tot de volgende biologische kwaliteitselementen:


EN ISO 5667-3:2012 Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters
Normen voor fytoplankton


EN 15204:2006 Kwaliteit van water - Richtlijn voor het tellen van fytoplankton met behulp van omgekeerde microscopie (Utermöhl-techniek)
EN 15972:2011 Water - Richtlijn voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek van marien fytoplankton
ISO 10260:1992 Water - Meting van biochemische parameters - Spectrometrische bepaling van het chlorofyl-a-gehalte
Normen voor macrofyten en fytobenthos


EN 15460:2007 Water - Richtlijn voor de inventarisatie van macrofyten in meren
EN 14184:2014 Water - Richtlijn voor de inventarisatie van aquatische macrofyten in stromende wateren
EN 15708:2009 Water - Richtlijn voor de inventarisatie, bemonstering en laboratoriumanalyse van fytobenthos in ondiep snelstromend water
EN 13946:2014 Water - Richtlijn voor de routinematige monsterneming en monstervoorbehandeling van bentische diatomeeën in rivieren en meren
EN 14407:2014 Water - Richtlijn voor de determinatie, telling en interpretatie van monsters van bentische diatomeeën van rivieren en meren
Normen voor bentische invertebraten


EN ISO 10870:2012 Water - Richtlijn voor de selectie van methoden en hulpmiddelen voor de monsterneming van bentische macro-invertebraten in zoet water
EN 15196:2006 Water - Richtlijn voor bemonstering en behandeling van pupal exuviae van de Chironomidae (orde Diptera) voor ecologische beoordeling
EN 16150:2012 Water - Richtlijn voor de pro rata multi-habitatmonsterneming van bentische macro-invertebraten in ondiep water
EN ISO 19493:2007 Water - Richtlijn voor marien biologisch onderzoek van litorale en sublitorale verharde bodem
EN ISO 16665:2013 Water - Richtlijnen voor kwantitatieve monsterneming en monsterbehandeling van macrofauna in marien zacht substraat
Normen voor vis


EN 14962:2006 Water - Richtlijn over het toepassingsgebied en keuze van methoden voor monsterneming van vis
EN 14011:2003 Water - Bemonstering van vis met behulp van elektriciteit
EN 15910:2014 Waterkwaliteit - Richtlijn voor de schatting van de visdichtheid met mobiele hydro-akoestische methoden
EN 14757:2005 Waterkwaliteit - Bemonstering van vis met behulp van visnetten met meerdere maasgroottes
Normen voor hydromorfologische parameters


EN 14614:2004 Water - Richtlijn voor de beoordeling van hydromorfologische kenmerken van rivieren
EN 16039:2011 Water - Richtlijn voor de beoordeling van hydromorfologische kenmerken van meren
Normen voor fysisch-chemische parameters
   Alle relevante CEN/ISO-normen.]3
  D. Indeling en presentatie van de ecologische toestand
  1° Vergelijkbaarheid van de biologische monitoringresultaten
  a) De bevoegde federale diensten stellen monitoringssystemen in om de waarden van de voor elke oppervlaktewatercategorie of voor sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen gespecifieerde biologische kwaliteitselementen te schatten. Bij toepassing van de navolgende procedure op sterk veranderde waterlichamen gelden verwijzingen naar de ecologische toestand als verwijzingen naar het ecologische potentieel. Deze systemen mogen gebruikmaken van specifieke soorten of groepen van soorten die representatief zijn voor het kwaliteitselement in zijn geheel.
  b) Om de vergelijkbaarheid van de monitoringssystemen te waarborgen, worden de resultaten van de door de afzonderlijke lidstaten gebruikte systemen uitgedrukt in ecologische kwaliteitscoëfficiënten met het oog op de indeling naar ecologische toestand. Die coëfficiënten geven de verhouding aan tussen de waarden van de voor een bepaald oppervlaktewaterlichaam vastgestelde biologische parameters en de waarden van die parameters onder de voor dat lichaam geldende referentieomstandigheden. De coëfficiënt wordt uitgedrukt in een getalswaarde tussen nul en één, waarbij waarden in de buurt van één op een zeer goede ecologische toestand wijzen en waarden in de buurt van nul op een slechte ecologische toestand.
  c) De bevoegde federale diensten verdelen de schaal van de ecologische kwaliteitscoëfficiënt voor zijn monitoringssysteem voor elke oppervlaktewatercategorie in vijf klassen, gaande van een zeer goede tot een slechte ecologische toestand, zoals gedefinieerd in B, door aan de grenzen tussen de klassen een getalswaarde toe te kennen. De getalswaarde voor de grens tussen de klassen " zeer goede toestand " en " goede toestand " en de getalswaarde voor de grens tussen de klassen " goede toestand " en " matige toestand " worden vastgesteld volgens de hierna beschreven intercalibratie.
  d) De Commissie faciliteert deze intercalibratie om ervoor te zorgen dat deze klassengrenzen worden vastgesteld overeenkomstig de normatieve bepalingen van B en zij tussen de lidstaten vergelijkbaar zijn.
  e) Als onderdeel van de intercalibratie faciliteert de Commissie de informatieuitwisseling tussen de lidstaten met het oog op de aanwijzing van een reeks locaties in elke ecoregio in de Gemeenschap. Die locaties gaan een intercalibratienet vormen. Het net zal bestaan uit locaties gekozen uit een reeks in elke ecoregio voorkomende typen van oppervlaktewaterlichamen. Voor elk geselecteerd type oppervlaktewaterlichaam telt het net ten minste twee locaties die overeenkomen met de grens tussen de normatieve bepalingen van " zeer goede toestand " en " goede toestand ", en ten minste twee locaties die overeenkomen met de grens tussen de normatieve bepalingen van " goede toestand " en " matige toestand ". De locaties worden door deskundigen gekozen op basis van gezamenlijke inspecties en alle andere beschikbare informatie.
  f) Het monitoringssysteem wordt toegepast op de locaties in het intercalibratienet die in de ecoregio liggen en tot een type oppervlaktewaterlichaam behoren waarop het systeem uit hoofde van de voorschriften van de Kaderrichtlijn Water zal worden toegepast. De resultaten van deze toepassing worden gebruikt om de getalswaarden voor de betrokken klassengrenzen in het monitoringssysteem te bepalen.
  g) Binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de Kaderrichtlijn Water stelt de Commissie een ontwerpregister op van de locaties die het intercalibratienet zullen vormen, dat volgens de procedures van artikel 21 van de Kaderrichtlijn Water kan worden gewijzigd. Het definitieve locatieregister wordt vastgesteld binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de Kaderrichtlijn Water en wordt door de Commissie bekendgemaakt.
  h) De bevoegde federale diensten dragen bij aan het voltooien door de Commissie en de lidstaten van het intercalibratiewerk binnen 18 maanden vanaf de datum van publicatie van het voltooide register.
  i) De resultaten van de intercalibratie en de voor de klassen van het monitoringssysteem vastgestelde waarden worden door de Commissie binnen zes maanden na de voltooiing van de intercalibratie bekendgemaakt.
  2° Presentatie van de monitoringsresultaten en klassenindeling van ecologische toestand en ecologisch potentieel
  a) Voor oppervlaktewatercategorieën wordt de indeling van het waterlichaam naar ecologische toestand weergegeven met de laagste waarde van de resultaten van de biologische en fysisch-chemische monitoring van de toepasselijke kwaliteitselementen, overeenkomstig de eerste kolom van de navolgende tabel. Er wordt een voor elk stroomgebiedsdistrict een kaart verstrekt met de indeling van elk waterlichaam naar ecologische toestand, met gebruikmaking van de kleurcodering in de tweede kolom van de tabel, om de indeling naar ecologische toestand van het waterlichaam aan te geven.



  
  
Indeling naar ecologische toestandKleurcode
  
Zeer goedBlauw
  
GoedGroen
  
MatigGeel
  
OntoereikendOranje
  
SlechtRood

  b) Voor sterk veranderde waterlichamen wordt de indeling van het waterlichaam naar ecologisch potentieel weergegeven met de laagste waarde van de resultaten van de biologische en fysisch-chemische monitoring van de relevante kwaliteitselementen overeenkomstig de eerste kolom van de navolgende tabel. Voor elk stroomgebiedsdistrict wordt een kaart met de indeling van elk waterlichaam naar ecologisch potentieel waarbij voor sterk veranderde waterlichamen gebruik gemaakt wordt van de kleurcodering in de tweede kolom van die tabel.


Indeling naar ecologisch potentieelKleurcode
  
 Sterk veranderde waterlichamen
  
Goed en hogerGelijke groene en donkergrijze strepen
  
MatigGelijke gele en donkergrijze strepen
  
OntoereikendGelijke oranje en donkergrijze strepen
  
SlechtGelijke rode en donkergrijze strepen

  c) Tevens geven de bevoegde federale diensten met een zwarte stip op de kaart de waterlichamen aan die geen goede toestand of geen goed ecologisch potentieel bereiken omdat zij niet voldoen aan één of meer van de milieukwaliteitsnormen die voor dat waterlichaam zijn vastgesteld voor synthetische en niet-synthetische verontreinigende stoffen (in overeenstemming met de door de lidstaat vastgestelde regeling).
  3° Presentatie van de monitoringsresultaten en klassenindeling van chemische toestand
  Indien een waterlichaam voldoet aan alle milieukwaliteitsnormen van bijlage VIII en de in uitvoering van artikel 16 van de Kaderrichtlijn Water genomen communautaire wetgeving en de uit hoofde van andere communautaire wetgeving geldende milieukwaliteitsnormen, wordt voor dat waterlichaam een goede chemische toestand geregistreerd. Zo niet, dan wordt geregistreerd dat de chemische toestand van het water niet goed is.
  Voor elk stroomgebiedsdistrict wordt een kaart verstrekt met de indeling van elk waterlichaam naar chemische toestand met gebruikmaking van de kleurcodering in de tweede kolom van de navolgende tabel om de indeling naar chemische toestand van het waterlichaam aan te geven.



  
  
Indeling naar chemische toestandKleurcode
  
GoedBlauw
  
Niet goedRood

  [1 E. Technische specificaties voor de chemische analyse en monitoring van de watertoestand
   1° Analysemethoden
   Alle analysemethoden, met inbegrip van de laboratorium-, veld- en onlinemethoden die worden gebruikt voor de programma's van chemische monitoring die uit hoofde van dit besluit worden uitgevoerd, zijn gevalideerd en gedocumenteerd overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17025 of andere gelijkwaardige op internationaal niveau erkende normen.
   2° Minimale prestatiekenmerken voor analysemethoden
   a) De minimale prestatiekenmerken voor alle gebruikte analysemethoden worden gebaseerd op een meetonzekerheid van ten hoogste 50 % (k = 2), geschat op het niveau van relevante milieukwaliteitsnormen, en een bepalingsgrens kleiner dan of gelijk aan 30 % van de relevante milieukwaliteitsnormen.
   b) Wanneer er geen relevante milieukwaliteitsnormen voor een bepaalde parameter zijn of wanneer er geen analysemethode is die aan de in punt a) vermelde minimale prestatiekenmerken voldoet, wordt de monitoring uitgevoerd met behulp van de best beschikbare technieken die geen buitensporige kosten met zich brengen.
   3° Berekening van gemiddelde waarden
   a) Wanneer de waarde van de fysisch-chemische of chemische parameter in een bepaald monster onder de bepalingsgrens ligt, wordt voor de berekening van de gemiddelde waarde het meetresultaat vastgesteld op de helft van de waarde van de betrokken bepalingsgrens.
   b) Wanneer een berekende gemiddelde waarde van de in punt a) bedoelde meetresultaten onder de bepalingsgrens ligt, wordt deze waarde betiteld als " lager dan de bepalingsgrens ". [2 Indien de berekende gemiddelde waarde van een meetresultaat, uitgevoerd met behulp van de best beschikbare techniek die geen buitensporige kosten met zich meebrengt, aangemerkt wordt als "lager dan de bepalingsgrens", en de "bepalingsgrens" van die techniek de MKN overschrijdt, wordt het resultaat voor de stof die wordt gemeten, niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van de algemene chemische toestand van dat waterlichaam.]2
   c) Punt a) is niet van toepassing op de waarde van parameters die berekend worden uit de som van een bepaalde groep fysisch-chemische parameters of te bepalen chemische verbindingen, met inbegrip van hun relevante metabolieten en afbraak- en reactieproducten. In die gevallen worden resultaten onder de bepalingsgrens van de individuele stoffen vastgesteld op nul.
   4° Kwaliteitsborging en -beheersing
   a) De laboratoria of door laboratoria gecontracteerde partijen hanteren kwaliteitsborgingsprincipes en -methoden die in overeenstemming zijn met EN ISO/IEC 17025 of andere gelijkwaardige op internationaal niveau erkende normen.
   b) De laboratoria of door laboratoria gecontracteerde partijen tonen hun bekwaamheid voor de analyse van relevante fysisch-chemische of chemische parameters aan door :
   i) deel te nemen aan programma's voor geschiktheidsbeproeving waarin de in 1° bedoelde analysemethoden van de te meten parameter worden bestreken, op concentratieniveaus die representatief zijn voor de uit hoofde van dit besluit uitgevoerde programma's voor chemische monitoring, en
   ii) beschikbare referentiematerialen te analyseren die representatief zijn voor monsters die concentraties bevatten waarvan de niveaus geschikt zijn in relatie tot de in 2°, a), bedoelde relevante milieukwaliteitsnormen.
   c) De in 1° bedoelde programma's voor geschiktheidsbeproeving worden georganiseerd door geaccrediteerde organisaties of internationaal of nationaal erkende organisaties die voldoen aan de eisen van ISO/IEC-leidraad 43-1 of van andere gelijkwaardige op internationaal niveau erkende normen.
   De resultaten van de deelname aan deze programma's moeten worden beoordeeld op basis van de scoringsystemen die worden vermeld in ISO/IEC-leidraad 43-1 of in de norm ISO 13528 of in andere gelijkwaardige op internationaal niveau erkende normen.]1

  ----------
  (1)<KB 2012-05-17/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 16-07-2012>
  (2)<KB 2016-02-15/30, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>
  (3)<KB 2016-10-04/01, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 31-10-2016>

Art. N5. Bijlage V. - Lijst van in het maatregelenprogramma op te nemen maatregelen
  DEEL A
  Maatregelen vereist op grond van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en van haar uitvoeringsbesluiten.
  DEEL B
  Basismaatregelen zijn de minimumvereisten waaraan moet worden voldaan en omvatten :
  a) de maatregelen die voor de toepassing van de communautaire wetgeving voor de waterbescherming nodig zijn;
  b) maatregelen die voor de doeleinden van artikel 4, § 2, nodig worden geacht;
  c) maatregelen om duurzaam en efficiënt watergebruik te bevorderen teneinde te voorkomen dat de in artikel 4, § 1, genoemde doelstellingen niet worden bereikt;
  d) voor lozingen door puntbronnen die verontreiniging kunnen veroorzaken, een vereiste inzake voorafgaande regulering, zoals een verbod op het in het water brengen van verontreinigende stoffen, of een voorafgaande toestemming, of registratie op basis van algemeen bindende regels, waarin emissiebeheersingsmaatregelen worden voorgeschreven voor de betrokken verontreinigende stoffen. Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld;
  e) voor diffuse bronnen die verontreiniging kunnen veroorzaken, maatregelen ter preventie of beheersing van de introductie van verontreinigende stoffen. Beheersingsmaatregelen mogen de vorm aannemen van een vereiste inzake voorafgaande regulering, zoals een verbod op het in het water brengen van verontreinigende stoffen, een voorafgaande toestemming, of registratie op basis van algemeen bindende regels, indien de communautaire wetgeving niet reeds in een dergelijk voorschrift voorziet. Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld;
  f) voor andere significante negatieve effecten op de watertoestand die overeenkomstig artikel 13 en bijlage I geconstateerd zijn, met name maatregelen om ervoor te zorgen dat de hydromorfologische toestand van de waterlichamen verenigbaar is met het bereiken van de vereiste ecologische toestand of een goed ecologisch potentieel in het geval van waterlichamen die aangemerkt zijn als kunstmatig of sterk veranderd. Beheersingsmaatregelen voor deze doeleinden mogen de vorm aannemen van een vereiste inzake voorafgaande toestemming, of registratie op basis van algemeen bindende regels, indien de communautaire wetgeving niet reeds in een dergelijk voorschrift voorziet. Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld;
  g) maatregelen ter bestrijding van de verontreiniging van oppervlaktewateren door de stoffen die worden genoemd in de in bijlage IX overeengekomen lijst van prioritaire stoffen en ter progressieve vermindering van verontreiniging door andere stoffen, die anders de lidstaten zou verhinderen de doelstellingen voor oppervlaktewaterlichamen van artikel 4 te bereiken;
  h) maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van aanzienlijke lekkage van verontreinigende stoffen uit technische installaties en ter voorkoming of beperking van de gevolgen van incidentele verontreiniging, bijvoorbeeld ten gevolge van overstromingen, ook met behulp van systemen om dergelijke gebeurtenissen op te sporen of ervoor te waarschuwen, met inbegrip, ingeval van redelijkerwijs niet te voorziene ongevallen, van alle passende maatregelen om het risico voor de aquatische ecosystemen te beperken.
  DEEL C
  Het volgende is een niet-limitatieve lijst van aanvullende maatregelen die binnen elk stroomgebiedsdistrict vastgesteld mogen worden als onderdeel van het overeenkomstig artikel 18, § 2, voorgeschreven maatregelenprogramma :
  1° wetgevingsinstrumenten;
  2° administratieve instrumenten;
  3° economische of fiscale instrumenten;
  4° in onderhandeling tot stand gekomen milieuovereenkomsten;
  5° emissiebeheersingsmaatregelen;
  6° gedragscodes;
  7° scheppen van nieuwe en herstellen van bestaande waterrijke gebieden;
  8° onttrekkingsbeheersingsmaatregelen;
  9° vraagregulerende maatregelen;
  10° efficiency- en hergebruiksmaatregelen;
  11° constructieprojecten;
  12° ontziltingsinstallaties;
  13° rehabilitatieprojecten;
  14° educatieve projecten;
  15° projecten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie;
  16° overige relevante maatregelen.


Art. N6.Bijlage VI. - Stroomgebiedsbeheersplannen
  A. Stroomgebiedsbeheersplannen dienen de volgende elementen te omvatten :
  1° Een algemene beschrijving van de kenmerken van het stroomgebiedsdistrict zoals voorgeschreven in artikel 13 en bijlage I. Deze moet bevatten :
  voor de oppervlaktewateren :
  a) kaarten met de ligging en de grenzen van de waterlichamen;
  b) kaarten van de ecoregio's en typen oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebied,
  c) bepaling van de referentieomstandigheden voor de typen oppervlaktewaterlichamen;
  2° een overzicht van de significante belastingen en effecten van menselijke activiteiten op de toestand van de oppervlaktewateren, met inbegrip van :
  a) een raming van de verontreiniging door puntbronnen;
  b) een raming van de verontreiniging door diffuse bronnen, met inbegrip van een overzicht van het bodemgebruik;
  c) een raming van de druk op de kwantitatieve toestand van het water;
  d) een analyse van de andere gevolgen van menselijke activiteiten op de watertoestand;
  3° vermelding en kaarten van beschermde gebieden zoals voorgeschreven in artikel 14 en bijlage III;
  4° een kaart van de voor de doeleinden van artikel 15 en bijlage IV gevormde monitoringsnetwerken en een presentatie in kaartvorm van de resultaten van de monitoringsprogramma's die uit hoofde van die bepalingen zijn uitgevoerd voor de toestand van :
  a) oppervlaktewater (ecologisch en chemisch);
  b). beschermde gebieden;
  5° een lijst van de vastgestelde milieudoelstellingen voor oppervlaktewateren en beschermde gebieden, met inbegrip van in het bijzonder aanduiding van de gevallen waarin gebruik is gemaakt van artikelen 8, 9, 11 en 12, en de daarmee verband houdende informatie;
  6° een samenvatting van de economische analyse van het watergebruik zoals voorgeschreven in artikel 13 en bijlage II;
  7° een samenvatting van het overeenkomstig artikel 17 vastgestelde maatregelenprogramma, met inbegrip van de wijze waarop de overeenkomstig artikel 4 vastgestelde doelstellingen daardoor moeten worden bereikt :
  a) een samenvatting van de maatregelen die vereist zijn om de communautaire waterbeschermingswetgeving toe te passen;
  b) een verslag over de praktische stappen en maatregelen die zijn genomen om het beginsel van de terugwinning van de kosten van watergebruik in overeenstemming met artikel 4, § 2, toe te passen;
  c) een samenvatting van de beheersingsmaatregelen welke zijn vastgesteld voor puntbronlozingen en andere activiteiten die de watertoestand beïnvloeden, in overeenstemming met bijlage V, deel B, d) en f) ;
  d) een samenvatting van de in verband met prioritaire stoffen genomen maatregelen;
  e) een samenvatting van de ter voorkoming of beperking van de gevolgen van accidentele verontreiniging genomen maatregelen;
  f) een samenvatting van de maatregelen volgens artikel 19, § 1, voor waterlichamen die waarschijnlijk de doelstellingen van artikel 4 niet kunnen bereiken;
  g) nadere gegevens over de bijkomende maatregelen die noodzakelijk worden geacht om de vastgestelde milieudoelstellingen te bereiken;
  h) nadere gegevens over de maatregelen in overeenstemming met artikel 21 om toename van de verontreiniging van mariene wateren te voorkomen;
  8° een register van alle meer gedetailleerde programma's en beheersplannen voor het stroomgebiedsdistrict, die betrekking hebben op specifieke deelstroomgebieden, sectoren, aangelegenheden of watertypen, alsmede een samenvatting daarvan;
  9° een samenvatting van de maatregelen inzake voorlichting en raadpleging van het publiek, de resultaten daarvan alsmede de planwijzigingen die daarvan het gevolg zijn;
  10° een lijst van de bevoegde autoriteiten;
  11° de contactpunten en procedures om de achtergronddocumentatie en de in artikel 25 bedoelde informatie te verkrijgen, met name nadere gegevens over de in overeenstemming met bijlage V, deel B, d) en f) vastgestelde beheersingsmaatsregelen en de in overeenstemming met artikel 15 en bijlage IV verzamelde concrete monitoringsgegevens.
  B. De eerste bijwerking van het stroomgebiedsbeheersplan en alle volgende bijwerkingen dienen daarenboven in te houden :
  1° een samenvatting van alle veranderingen of actualiseringen sinds de publicatie van de vorige versie van het stroomgebiedsbeheersplan, met een samenvatting van de herzieningen die overeenkomstig de artikelen 8, 9, 11 en 12, dienen te gebeuren;
  2° een beoordeling van de vooruitgang die is geboekt bij het bereiken van de milieudoelstellingen, met een presentatie in kaartvorm van de monitoringsresultaten voor de door het vorige plan bestreken periode, en een verklaring voor de milieudoelstellingen die niet zijn bereikt;
  3° een samenvatting en verklaring van eventuele maatregelen die waren opgenomen in de vroegere versie van het stroomgebiedsbeheersplan en die niet zijn uitgevoerd;
  4° een samenvatting van alle aanvullende tussentijdse maatregelen die overeenkomstig artikel 19, § 1, zijn vastgesteld sedert de publicatie van de vorige versie van het stroomgebiedsbeheersplan.
  [1 C. Stroomgebiedsbeheersplannen dienen tevens de volgende elementen te omvatten :
   a) een tabel waarin de bepalingsgrenzen van de toegepaste analysemethode worden weergegeven en informatie over de prestaties van die methoden ten aanzien van de vastgestelde minimale prestatiekenmerken;
   b) voor de stoffen waarvoor de mogelijkheid in artikel 4/1, § 3 is gebruikt :
   i) de redenen en de basis voor het gebruik van die mogelijkheid;
   ii) waar relevant, de vastgestelde alternatieve MKN, het bewijs dat die MKN een even hoog beschermingsniveau bieden als de MKN in deel A van bijlage VIII, met inbegrip van de gegevens en de methode waarmee de MKN zijn afgeleid en de categorieën van oppervlaktewateren waarvoor die MKN zouden gelden;
   iii) ter vergelijking met onder a) van dit lid bedoelde informatie, de bepalingsgrenzen van de analysemethoden voor de in deel A van bijlage VIII vastgestelde matrices, met inbegrip van informatie over de prestaties van die methoden ten aanzien van de vastgelegde minimale prestatiekenmerken;
   c) de rechtvaardiging voor de toegepaste meetfrequentie, indien de monitoringsintervallen meer dan een jaar bedragen.
   D. De stroomgebiedbeheerplannen kunnen tevens aanvullende kaarten omvatten waarin de informatie over de chemische toestand van een of meer van de volgende stoffen afzonderlijk van informatie voor de overige in deel A van bijlage VIII vermelde stoffen wordt weergegeven, onverminderd de voorschriften van Bijlage IV, D, 3° betreffende de weergave van de algemene chemische toestand en de doelstellingen en verplichtingen vastgelegd in artikel 4, bijlage V, g :
   a) de stoffen met nummer 5, 21, 28, 30, 35, 37, 43 en 44 (stoffen die zich gedragen als alomtegenwoordige PBT's),
   b) de stoffen met de nummers 34 tot en met 45 (nieuw geselecteerde stoffen),
   c) de stoffen met de nummers 2, 5, 15, 20, 22, 23 en 28 (stoffen waarvoor herziene, strengere MKN zijn vastgesteld).
   In de stroomgebiedbeheerplannen kan ook de grootte van een afwijking van de MKN-waarde voor de in de eerste alinea, onder a), b en c), bedoelde stoffen weergeven worden. Indien dergelijke bijkomende kaarten verstrekt worden, wordt ernaar gestreefd dat zij op het niveau van het stroomgebied en op Unieniveau onderling vergelijkbaar zijn.]1

  ----------
  (1)<KB 2016-02-15/30, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>

Art. N7. Bijlage VII. - Indicatieve lijst van de belangrijkste verontreinigende stoffen
  1° Organische halogeenverbindingen en stoffen die in water dergelijke verbindingen kunnen vormen.
  2° Organische fosforverbindingen.
  3° Organische tinverbindingen.
  4° Stoffen en preparaten, of de afbraakproducten daarvan, waarvan is aangetoond dat zij carcinogene of mutagene eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor steroïdogene functies, schildklierfuncties, de voortplanting of andere hormonale functies.
  5° Persistente koolwaterstoffen en persistente en bioaccumuleerbare organische toxische stoffen.
  6° Cyaniden.
  7° Metalen en metaalverbindingen.
  8° Arseen en arseenverbindingen.
  9° Biociden en gewasbeschermingsmiddelen.
  10° Stoffen in suspensie.
  11° Stoffen die bijdragen tot de eutrofiëring (met name nitraten en fosfaten).
  12° Stoffen die een ongunstige invloed uitoefenen op de zuurstofbalans (en die kunnen worden gemeten met behulp van parameters zoals BZV, CZV, enz.).


Art. N8.[1 Milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen
   DEEL A. - MILIEUKWALITEITSNORMEN (MKN)

 JG : Jaargemiddelde
 MAC : maximaal aanvaardbare concentratie
 Eenheid : [g/l] voor de kolommen (4) tot en met (7)
   [g/kg nat gewicht] voor kolom (8)


(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8)
Nr. Naam van de stof CAS-nummer (1) JG-MKN (2) Landoppervlaktewateren (3) JG-MKN (2) Andere oppervlaktewateren MAC-MKN (4) Landoppervlaktewateren (3) MAC-MKN (4) Andere oppervlaktewateren MKN
   Biota (12)
(1) Alachloor 15972-60-8 0,3 0,3 0,7 0,7  
(2) Antraceen 120-12-7 0,1 0,1 0,1 0,1  
(3) Atrazine 1912-24-9 0,6 0,6 2,0 2,0  
(4) Benzeen 71-43-2 10 8 50 50  
(5) Gebromeerde difenylethers (5) 32534-81-9   0,14 0,014 0,0085
(6) Cadmium en cadmiumverbindingen
   (afhankelijk van de waterhardheidsklasse) (6)
7440-43-9 ≤ 0,08 (klasse 1)
   0,08 (klasse 2)
   0,09 (klasse 3)
   0,15 (klasse 4)
   0,25 (klasse 5)
0,2 ≤ 0,45 (klasse 1)
   0,45 (klasse 2)
   0,6 (klasse 3)
   0,9 (klasse 4)
   1,5 (klasse 5)
≤ 0,45 (klasse 1)
   0,45 (klasse 2)
   0,6 (klasse 3)
   0,9 (klasse 4)
   1,5 (klasse 5)
 
(6a) Tetrachloorkoolstof (7) 56-23-5 12 12 niet van toepassing niet van toepassing  
(7) C1013-chlooralkanen (8) 85535-84-8 0,4 0,4 1,4 1,4  
(8) Chloorfenvinfos 470-90-6 0,1 0,1 0,3 0,3  
(9) Chloorpyrifos (chloorpyrifo-sethyl) 2921-88-2 0,03 0,03 0,1 0,1  
(9a) Cyclodieenbestrijdingsmiddelen : Aldrin (7) Dieldrin (7) Endrin (7) Isodrin (7) 309-00-2
   60-57-1
   72-20-8
   465-73-6
= 0,01Σ = 0,005niet van toepassingniet van toepassing 
(9b)DDT totaal (7) (9) niet van toepassing0,0250,025niet van toepassingniet van toepassing 
 Parapara-DDT (7) 50-29-30,010,01niet van toepassingniet van toepassing
  
(10)1,2-dichloorethaan107-06-21010niet van toepassingniet van toepassing 
(11)Dichloormethaan75-09-22020niet van toepassingniet van toepassing 
(12)Di(2ethylhexyl)ftalaat (DEHP)117-81-71,31,3niet van toepassingniet van toepassing 
(13)Diuron330-54-10,20,21,81,8 
(14)Endosulfan115-29-70,0050,00050,010,004 
(15)Fluorantheen206-44-00,00630,00630,120,1230
(16)Hexachloorbenzeen118-74-1  0,050,0510
(17)Hexachloorbutadieen87-68-3  0,60,655
(18)Hexachloor-cyclohexaan608-73-10,020,0020,040,02 
(19)Isoproturon34123-59-60,30,31,01,0 
(20)Lood en loodverbindingen7439-92-11,2 (13) 1,31414 
(21)Kwik en kwikverbindingen7439-97-6  0,070,0720
(22)Naftaleen91-20-322130130 
(23)Nikkel en nikkelverbindingen7440-02-04 (13) 8,63434 
(24)Nonylfenolen
   (4-nonylfenol)
84852-15-30,30,32,02,0 
(25)Octylfenolen
   (4-(1,1',3,3'-tetramethylbutyl)-fenol)
140-66-90,10,01niet van toepassingniet van toepassing 
(26)Pentachloorbenzeen608-93-50,0070,0007niet van toepassingniet van toepassing 
(27)Pentachloor-fenol87-86-50,40,411 
(28)Polycyclische aromatische koolwater-stoffen (PAK) (11) niet van toepassingniet van toepassingniet van toepassingniet van toepassingniet van toepassing 
 Benzo(a)pyreen50-32-81,7 x 10-4 1,7 x 10-4 0,270,0275
  
 Benzo(b)fluor-anteen205-99-2zie voetnoot 11zie voetnoot 110,0170,017zie voetnoot 11
  
 Benzo(k)fluor-anteen207-08-9zie voetnoot 11zie voetnoot 110,0170,017zie voetnoot 11
  
 Benzo(g,h,i)-peryleen191-24-2zie voetnoot 11zie voetnoot 118,2 x 10-3 8,2 x 10-4 zie voetnoot 11
  
 Indeno(1,2,3-cd)pyreen193-39-5zie voetnoot 11zie voetnoot 11niet van toepassingniet van toepassingzie voetnoot 11
  
(29)Simazine122-34-91144 
(29a)Tetrachloor-ethyleen (7) 127-18-41010niet van toepassingniet van toepassing 
(29b)Trichloor-ethyleen (7) 79-01-61010niet van toepassingniet van toepassing 
(30)Tributyltinver-bindingen (Tributyltin-kation)36643-28-40,00020,00020,00150,0015 
(31)Trichloorbenzenen12002-48-10,40,4niet van toepassingniet van toepassing 
(32)Trichloormethaan (chloroform)67-66-32,52,5niet van toepassingniet van toepassing 
(33)Trifluraline1582-09-80,030,03niet van toepassingniet van toepassing 
(34)Dicofol115-32-21,3 x 10-3 3,2 x 10-5 niet van toepassing (10) niet van toepassing (10) 33
(35)Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS)1763-23-16,5 x 10-4 1,3 x 10-4 367,29,1
(36)Quinoxyfen124495-18-70,150,0152,70,54 
(37)Dioxinen en dioxineachtige verbindingenZie voetnoot 10 in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG  niet van toepassingniet van toepassingSom van PCDD + PCDF + PCB-DL
   0,0065 g.kg-1 TEQ (14)
(38)Aclonifen74070-46-50,120,0120,120,012 
(39)Bifenox42576-02-30,0120,00120,040,004 
(40)Cybutryne28159-98-00,00250,00250,0160,016 
(41)Cypermethrin52315-07-88 x 10-5 8 x 10-6 6 x 10-4 6 x 10-5  
(42)Dichloorvos62-73-76 x 10-4 6 x 10-5 7 x 10-4 7 x 10-5  
(43)Hexabroom-cyclododecaan (HBCDD)Zie voetnoot 12 in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG0,00160,00080,50,05167
(44)Heptachloor en heptachloor-epoxide76-44-8/1024-57-32 x 10-7 1 x 10-8 3 x 10-4 3 x 10-5 6,7 x 10-3
(45)Terbutryn886-50-00,0650,00650,340,034
Nota's
   (1)CAS : Chemical Abstract Services.
   (2) Deze parameter is de MKN uitgedrukt als jaargemiddelde (JG-MKN). Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle isomeren.
   (3) Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.
   (4) Deze parameter is de milieukwaliteitsnorm uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN). Wanneer voor de MAC-MKN "niet van toepassing" wordt aangegeven, worden de JG-MKN-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde.
   (5) Voor de groep prioritaire stoffen die vallen onder gebromeerde difenylethers (nr. 5), verwijst de MKN naar de som van de concentraties voor de congeneren nr. 28, 47, 99, 100, 153 en 154.
   (6) Voor cadmium en zijn verbindingen (nr. 6) zijn de MKN-waarden afhankelijk van de hardheid van het water, ingedeeld in vijf klassen (klasse 1 : < 40 mg CaCO3/l, klasse 2 : 40 tot < 50 mg CaCO3/l, klasse 3 : 50 tot < 100 mg CaCO3/l, klasse 4 : 100 tot < 200 mg CaCO3/l en klasse 5 : ≥ 200 mg CaCO3/l).
   (7) Deze stof is geen prioritaire stof, maar een van de andere verontreinigende stoffen waarvoor de MKN identiek zijn aan die welke zijn vastgelegd in de wetgeving die vóór 13 januari 2009 van toepassing was.
   (8) Er wordt geen indicatieve parameter opgegeven voor deze groep van stoffen. De indicatieve parameters moeten worden bepaald door de analysemethoden.
   (9) DDT totaal omvat de som van de isomeren 1,1,1-trichloor2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 50-29-3), EU-nummer 200-024-3); 1,1,1-trichloor-2-(o-chloorfenyl)-2-(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 789-02-6); EU-nummer 212-332-5); 1,1-dichloor2,2-bis(p-chloorfenyl)ethyleen (CAS-nummer 72-55-9); EU-nummer 200-784-6); en 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 72-54-8); EU-nummer 200-783-0).
   (10) Er is onvoldoende informatie beschikbaar om een MAC-MKN vast te stellen voor deze stoffen.
   (11) Voor de groep prioritaire stoffen die onder polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) vallen (nr. 28), is de vermelde biota-MKN en de overeenkomstige JG-MKN voor water de concentratie van benzo(a)pyreen; beide MKN zijn op de toxiciteit van benzo(a)pyreen gebaseerd. Benzo(a)pyreen kan beschouwd worden als een marker voor andere PAK en derhalve dient voor de vergelijking met biota-MKN en de overeenkomstige JG-MKN in water alleen benzo(a)pyreen te worden gemonitord.
   (12) Tenzij anders vermeld, gelden de biota-MKN voor vissen. In plaats daarvan kan een alternatieve biotataxon of een andere matrix worden gemonitord, voor zover de toegepaste MKN een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Voor de stoffen met nummer 15 (fluorantheen) en 28 (PAK's), gelden de biota-MKN voor schelp- en weekdieren. Voor de beoordeling van de chemische toestand is de monitoring van fluoranteen en PAK in vissen niet geschikt. Voor stof nummer 37 (dioxinen en dioxineachtige verbindingen) gelden de biota-MKN voor vissen, schelp- en weekdieren; zie afdeling 5.3 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1259/2011 van de Commissie van 2 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten voor dioxinen, dioxineachtige pcb's en niet-dioxineachtige pcb's in levensmiddelen (PB L 320 van 3.12.2011, blz. 18).
   (13) Deze MKN hebben betrekking op de biologisch beschikbare concentraties van de stoffen.
   (14) PCDD's : polychloordibenzo-p-dioxinen; PCDF's : polychloordibenzofuranen; PCB-DL : dioxineachtige polychloorbifenylen; TEQ's : toxische equivalenten, overeenkomstig de toxische-equivalentiefactoren (2005) van de Wereldgezondheidsorganisatie."

   DEEL B. - TOEPASSING VAN DE MKN
   1. Kolom 4 van de tabel : Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder toepassing van de JG-MKN verstaan dat voor elk representatief meetpunt in dit waterlichaam het rekenkundig gemiddelde van de op verschillende tijdstippen in de loop van het jaar gemeten concentraties niet boven de norm ligt. De berekening van het rekenkundig gemiddelde, de te gebruiken analysemethode en de wijze waarop een MKN wordt toegepast indien geen passende analysemethode bestaat die voldoet aan de minimale prestatiekenmerken, dienen in overeenstemming te zijn met uitvoeringsinstrumenten houdende technische specificaties voor de chemische controle en kwaliteit van analytische resultaten overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG.
   2. Kolommen 6 en 7 van de tabel : voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder de toepassing van de MAC-MKN verstaan dat de gemeten concentratie op enig representatief meetpunt in het waterlichaam niet boven de norm ligt.
   Overeenkomstig punt 1.3.4 van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG kunnen de bevoegde federale diensten evenwel statistische methoden invoeren, zoals een percentielberekening, zodat een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid wordt gewaarborgd wanneer wordt bepaald of aan de MAC-MKN is voldaan. Wanneer dit gedaan wordt, moeten die statistische methoden voldoen aan de nadere regels die overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, van de richtlijn bedoelde onderzoeksprocedure zijn vastgesteld.
   3. De in deze bijlage vastgestelde MKN voor water worden uitgedrukt als totale concentratie in het volledige watermonster.
   Bij wijze van uitzondering op de eerste alinea, hebben de MKN voor water in het geval van cadmium, lood, kwik en nikkel (hierna "metalen" genoemd), betrekking op de opgeloste concentratie, d.w.z. de opgeloste fase van een watermonster die wordt verkregen door filtratie over een filter van 0,45 m of een gelijkwaardige voorbehandeling, of, indien specifiek vermeld, op de biobeschikbare concentratie.
   Wanneer de bevoegde federale dienstende monitoringresultaten vergelijken met de relevante MKN, kunnen zij rekening houden met :
   a) natuurlijke achtergrondconcentraties voor metalen en hun verbindingen, wanneer deze in dergelijke concentraties voorkomen dat zij de naleving van de relevante MKN beletten;
   b) de hardheid, de pH, opgeloste organische koolstof of andere waterkwaliteitsparameters die de biobeschikbaarheid van metalen beïnvloeden, waarbij de biobeschikbare concentratie wordt bepaald met behulp van passende biobeschikbaarheidsmodellen.
   DEEL C. - MKN voor sediment en/of biota
   In bepaalde gevallen kunnen de bevoegde federale diensten ervoor kiezen om de MKN voor sediment en/of biota toe te passen in plaats van de in deel A van deze bijlage vastgestelde normen. Indien de bevoegde federale diensten voor deze optie kiezen :
   1° passen zij voor kwik en zijn verbindingen een MKN toe van 20 jg/kg en/of voor hexachloorbenzeen een MKN van 10 jg/kg en/of voor hexachloorbutadieen een MKN van 55 jg/kg; deze MKN gelden voor weefsel van prooidieren (nat gewicht), waarbij uit vissen, weekdieren, schaaldieren en andere biota de meest passende indicator wordt gekozen;
   2° stellen zij, wat sediment en/of biota betreft, voor bepaalde stoffen andere dan de onder 1° genoemde MKN vast en passen die toe. Die MKN bieden ten minste hetzelfde beschermingsniveau als de in deel A van deze bijlage vastgelegde MKN voor water;
   3° stellen zij voor de onder 1° en 2° genoemde stoffen de meetfrequentie in biota en/of sediment vast. De monitoring geschiedt evenwel minstens eenmaal per jaar, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenperiode rechtvaardigen, en
   4° stellen zij de Commissie en de andere lidstaten via het in artikel 21 van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde comité in kennis van de stoffen waarvoor MKN overeenkomstig 2° zijn vastgesteld, vermelden zij de motivering en de uitgangspunten voor de toepassing van deze aanpak, de vastgestelde alternatieve MKN, met inbegrip van de gegevens en de methode waarmee zij zijn afgeleid, de categorieën oppervlaktewateren waarvoor zij zouden gelden alsmede de geplande monitoringfrequentie en de motivering van die frequentie.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-02-15/30, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>

Art. N9.[1 Lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid


Nummer CAS-nummer - (1) EU-nummer (2) Naam van de prioritaire stof (3) Aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof
(1) 15972-60-8 240-110-8 Alachloor  
(2) 120-12-7 204-371-1 Antraceen X
(3) 1912-24-9 217-617-8 Atrazine  
(4) 71-43-2 200-753-7 Benzeen  
(5) niet van toepassing niet van toepassing Gebromeerde difenylethers X (4)
(6) 7440-43-9 231-152-8 Cadmium en cadmiumverbindingen X
(7) 85535-84-8 287-476-5 Chlooralkanen, C10-13 X
(8) 470-90-6 207-432-0 Chloorfenvinfos  
(9) 2921-88-2 220-864-4 Chloorpyrifos (chloorpyrifosethyl)  
(10) 107-06-2 203-458-1 1,2-dichloorethaan  
(11) 75-09-2 200-838-9 Dichloormethaan  
(12) 117-81-7 204-211-0 Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP)- X
(13) 330-54-1 206-354-4 Diuron  
(14) 115-29-7 204-079-4 Endosulfan X
(15) 206-44-0 205-912-4 Fluoranteen  
(16) 118-74-1 204-273-9 Hexachloorbenzeen X
(17) 87-68-3 201-765-5 Hexachloorbutadieen X
(18) 608-73-1 210-168-9 Hexachloorcyclohexaan X
(19) 34123-59-6 251-835-4 Isoproturon  
(20) 7439-92-1 231-100-4 Lood en loodverbindingen  
(21) 7439-97-6 231-106-7 Kwik en kwikverbindingen X
(22) 91-20-3 202-049-5 Naftaleen  
(23) 7440-02-0 231-111-4 Nikkel en nikkelverbindingen  
(24) niet van toepassing niet van toepassing Nonylfenolen X (5)
(25) niet van toepassing niet van toepassing Octylfenolen (6)  
(26) 608-93-5 210-172-0 Pentachloorbenzeen X
(27) 87-86-5 201-778-6 Pentachloorfenol  
(28) niet van toepassing niet van toepassing Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) (7) X
(29) 122-34-9 204-535-2 Simazine  
(30) niet van toepassing niet van toepassing Tributyltinverbindingen X (8)
(31) 12002-48-1 234-413-4 Trichloorbenzenen  
(32) 67-66-3 200-663-8 Trichloormethaan (chloroform)  
(33) 1582-09-8 216-428-8 Trifluraline X
(34) 115-32-2 204-082-0 Dicofol X
(35) 1763-23-1 217-179-8 Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) X
(36) 124495-18-7 niet van toepassing Quinoxyfen X
(37) niet van toepassing niet van toepassing Dioxinen en dioxineachtige verbindingen X (9)
(38) 74070-46-5 277-704-1 Aclonifen  
(39) 42576-02-3 255-894-7 Bifenox  
(40) 28159-98-0 248-872-3 Cybutryne  
(41) 52315-07-8 257-842-9 Cypermethrin (10)  
(42) 62-73-7 200-547-7 Dichloorvos  
(43) niet van toepassing niet van toepassing Hexabroomcyclododecaan (HBCDD) X (11)
(44) 76-44-8/1024-57-3 200-962-3/213-831-0 Heptachloor en heptachloorepoxide X
(45) 886-50-0 212-950-5 Terbutryn
Nota's
   (1) CAS : Chemical Abstract Services.
   (2) EU-nummer : Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (EINECS) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (ELINCS).
   (3) Wanneer groepen van stoffen zijn geselecteerd, worden, tenzij anders vermeld, typische voorbeelden daarvan gebruikt bij het bepalen van de milieukwaliteitsnormen.
   (4) Alleen tetra-, penta-, hexa- en heptabroomdifenylether (respectievelijk CAS-nummers 40088-47-9, 32534-81-9, 36483-60-0, 68928-80-3).
   (5) Nonylfenol (CAS 25154-52-3, EU 246-672-0) met inbegrip van isomeren 4-nonylfenol (CAS 104-40-5, EU 203-199-4) en 4-nonylfenol (vertakt) (CAS 84852-15-3, EU 284-325-5).
   (6) Octylfenol (CAS 1806-26-4, EU 217-302-5) met inbegrip van isomeer 4-(1,1',3,3'-tetramethylbutyl)-fenol (CAS 140-66-9, EU 205-426-2).
   (7) Met inbegrip van benzo(a)pyreen (CAS 50-32-8, EU 200-028-5), benzo(b)fluoranteen (CAS 205-99-2, EU 205-911-9), benzo(g,h,i)peryleen (CAS 191-24-2, EU 205-883-8), benzo(k)fluoranteen (CAS 207-08-9, EU 205-916-6), indeno(1,2,3-cd)pyreen (CAS 193-39-5, EU 205-893-2) en met uitzondering van antraceen, fluoranteen en naftaleen, die afzonderlijk worden vermeld.
   (8) Met inbegrip van tributyltin-kation (CAS 36643-28-4).
   (9) Dit betreft de volgende verbindingen :
   7 polychloordibenzo-p-dioxinen (PCDD's) : 2,3,7,8-T4CDD (CAS 1746-01-6), 1,2,3,7,8-P5CDD (CAS 40321-76-4), 1,2,3,4,7,8-H6CDD (CAS 39227-28-6), 1,2,3,6,7,8-H6CDD (CAS 57653-85-7), 1,2,3,7,8,9-H6CDD (CAS 19408-74-3), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDD (CAS 35822-46-9), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDD (CAS 3268-87-9)
   10 polychloordibenzofuranen (PCDF's) : 2,3,7,8-T4CDF (CAS 51207-31-9), 1,2,3,7,8-P5CDF (CAS 57117-41-6), 2,3,4,7,8-P5CDF (CAS 57117-31-4), 1,2,3,4,7,8-H6CDF (CAS 70648-26-9), 1,2,3,6,7,8-H6CDF (CAS 57117-44-9), 1,2,3,7,8,9-H6CDF (CAS 72918-21-9), 2,3,4,6,7,8-H6CDF (CAS 60851-34-5), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDF (CAS 67562-39-4), 1,2,3,4,7,8,9-H7CDF (CAS 55673-89-7), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDF (CAS 39001-02-0)
   12 dioxineachtige polychloorbifenylen (DL-PCB) : 3,3',4,4'-T4CB (PCB 77, CAS 32598-13-3), 3,3',4',5-T4CB (PCB 81, CAS 70362-50-4), 2,3,3',4,4'-P5CB (PCB 105, CAS 32598-14-4), 2,3,4,4',5-P5CB (PCB 114, CAS 74472-37-0), 2,3',4,4',5-P5CB (PCB 118, CAS 31508-00-6), 2,3',4,4',5'-P5CB (PCB 123, CAS 65510-44-3), 3,3',4,4',5-P5CB (PCB 126, CAS 57465-28-8), 2,3,3',4,4',5-H6CB (PCB 156, CAS 38380-08-4), 2,3,3',4,4',5'-H6CB (PCB 157, CAS 69782-90-7), 2,3',4,4',5,5'-H6CB (PCB 167, CAS 52663 72-6), 3,3',4,4',5,5'-H6CB (PCB 169, CAS 32774-16-6), 2,3,3',4,4',5,5'-H7CB (PCB 189, CAS 39635-31-9).
   (10) CAS 52315-07-8 betreft een mengsel van isomeren van cypermethrin, alpha-cypermethrin (CAS 67375-30-8), bèta-cypermethrin (CAS 65731-84-2), theta-cypermethrin (CAS 71697-59-1) en zèta-cypermethrin (52315-07-8).
   (11) Dit betreft 1,3,5,7,9,11-hexabroomcyclododecaan (CAS 25637-99-4), 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan (CAS 3194-55-6), bêta-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-50-6), {beta}-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-51-7) en gamma-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-52-8).]1
  ----------
  (1)<KB 2016-02-15/30, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2016>