29 MEI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende personeelsleden in het secundair onderwijs die op bedrijfsstage gaan (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-09-2009 en tekstbijwerking tot 26-10-2011)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Vervanging van personeelsleden in het secundair onderwijs die op bedrijfsstage zijn
Art. 3
HOOFDSTUK III. - Toelage bedrijfsstage [1 opgeheven]1
Art. 4
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 5-7
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de volgende personeelsleden die tewerkgesteld zijn in instellingen van het secundair onderwijs :
1° de personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het meesters-, vak- en dienstpersoneel en van de directeurs en adjunct-directeurs;
2° de personeelsleden, vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding met uitzondering van de directeurs en adjunct-directeurs.
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° scholen : instellingen van het secundair onderwijs;
2° de loonkost van een leraar gewoon secundair onderwijs : is de som van :
a) het geïndexeerde brutojaarsalaris, samengesteld uit [1 63]1 % van het geïndexeerde brutojaarsalaris op basis van salarisschaal 301 en uit [1 37]1 % van het geïndexeerde brutojaarsalaris op basis van salarisschaal 501;
b) het vakantiegeld;
c) de eindejaarstoelage
van een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in een volledige betrekking en vier jaar geldelijke anciënniteit heeft. De loonkosten omvatten tevens de werkgeversbijdrage van [1 16,82]1 % en een aandeelpercentage van [1 1,52]1 % kinderbijslag;
3° de loonkost van een leraar buitengewoon secundair onderwijs : is de som van :
a) het geïndexeerde brutojaarsalaris;
b) het vakantiegeld;
c) de eindejaarstoelage
van een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in een volledige betrekking, vier jaar geldelijke anciënniteit heeft en recht heeft op een salarisschaal 301. De loonkosten omvatten tevens de werkgeversbijdrage van [1 16,82]1 % en een aandeelpercentage van [1 1,52]1 % kinderbijslag.
----------
(1)<BVR 2011-09-30/06, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 05-11-2011>
HOOFDSTUK II. - Vervanging van personeelsleden in het secundair onderwijs die op bedrijfsstage zijn
Art.3.§ 1. Het totale aantal vervangingseenheden voor het gewoon secundair onderwijs wordt berekend aan de hand van de volgende formules :
1° het aantal beschikbare voltijdse equivalenten wordt berekend door het beschikbare budget voor vervangingen van bedrijfsstages in het gewoon secundair onderwijs te delen door de loonkost van een leraar gewoon secundair onderwijs, waarbij :
a) het beschikbare budget de volgende sommen bedraagt :
1) voor het begrotingsjaar 2008 : 553.794 euro;
2) voor het begrotingsjaar 2009 : 2.159.795 euro;
3) [1 voor het begrotingsjaar 2010 : 2.043.166 euro;]1
4) [1 voor het begrotingsjaar 2011 : [2 779.935 euro]2;]1
[2 5) voor het begrotingsjaar 2012 : 584.951 euro.]2
b) het beschikbare budget wordt vooraf verminderd met een afhouding voor de verlengingsopdracht tijdelijke. Deze afhouding is gelijk aan A/B waarbij :
A = budget verlengingsopdracht tijdelijke voor de maanden september tot en met april van het voorafgaande schooljaar en de maanden mei en juni van het daaraan voorafgaande schooljaar;
B = totaal aangewend budget van dezelfde periode;
2° het totale aantal vervangingseenheden voor het gewoon secundair onderwijs wordt verkregen door het aantal beschikbare voltijdse equivalenten te vermenigvuldigen met 10.000 en 42,86, waarbij :
a) 10.000 de voltijdse weekopdracht is voor het gewoon secundair onderwijs;
b) 42,86 het aantal bezoldigde weken is, verkregen door het maximale aantal betalingsdagen op jaarbasis van een personeelslid, aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel, te delen door 7;
3° de coëfficiënt, bedoeld om het aantal vervangingseenheden per instelling te bepalen voor een schooljaar, wordt vastgesteld door het totale aantal vervangingseenheden voor het gewoon secundair onderwijs te delen door het totale aantal uren-leraar van de scholen voor het gewoon secundair onderwijs, berekend op basis van de telling van de regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, waarbij onder het totale aantal uren-leraar wordt verstaan de som van :
a) het totale aantal wekelijkse uren-leraar, met inbegrip van de uren-leraar van de levensbeschouwelijke vakken en de eventuele uren-leraar ingevolge vrijwillige fusie;
b) de eventuele uren-leraar DBSO;
c) het totale aantal uren gelijke onderwijskansen;
4° het aantal vervangingseenheden per instelling wordt voor een schooljaar berekend door de vervangingscoëfficiënt te vermenigvuldigen met het totale aantal uren-leraar van de instelling van het schooljaar in kwestie, waarbij onder het totale aantal uren-leraar wordt verstaan de som van :
a) het totale aantal wekelijkse uren-leraar, met inbegrip van de uren-leraar van de levensbeschouwelijke vakken en de eventuele uren-leraar ingevolge vrijwillige fusie;
b) de eventuele uren-leraar DBSO;
c) het totale aantal uren gelijke onderwijskansen.
§ 2. Het totale aantal vervangingseenheden voor het buitengewoon secundair onderwijs wordt berekend aan de hand van de volgende formules :
1° het aantal beschikbare voltijdse equivalenten wordt berekend door het beschikbare budget voor vervangingen van bedrijfsstages in het buitengewoon secundair onderwijs te delen door de loonkost van een leraar buitengewoon secundair onderwijs, waarbij :
a) het beschikbare budget de volgende sommen bedraagt :
1) voor het begrotingsjaar 2008 : 46.206 euro;
2) voor het begrotingjaar 2009 : 180.205 euro;
3) [1 voor het begrotingsjaar 2010 : 170.448 euro;]1
4) [1 voor het begrotingsjaar 2011 : [2 65.065 euro]2;]1
[2 5) voor het begrotingsjaar 2012 : 48.799 euro.]2
b) het beschikbare budget wordt vooraf verminderd met een afhouding voor de verlengingsopdracht tijdelijke. Deze afhouding is gelijk aan A/B waarbij,
A = budget verlengingsopdracht tijdelijke voor de maanden september tot en met april van het voorafgaande schooljaar en de maanden mei en juni van het daaraan voorafgaande schooljaar;
B = totaal aangewend budget van dezelfde periode;
2° het totale aantal vervangingseenheden voor het buitengewoon secundair onderwijs wordt verkregen door het aantal beschikbare voltijdse equivalenten te vermenigvuldigen met 10.000 en 42,86, waarbij :
a) 10.000 de voltijdse weekopdracht is voor het buitengewoon secundair onderwijs;
b) 42,86 het aantal bezoldigde weken is, verkregen door het maximale aantal betalingsdagen op jaarbasis van een personeelslid, aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel, te delen door 7;
3° de coëfficiënt, bestemd om het aantal vervangingseenheden per instelling te bepalen voor een schooljaar, wordt vastgesteld door het totale aantal vervangingseenheden voor het buitengewoon secundair onderwijs te delen door het totale aantal lesuren van de scholen voor het buitengewoon secundair onderwijs, berekend op basis van de telling van de regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, waarbij onder het totale aantal lesuren wordt verstaan de som van het totale aantal :
a) wekelijkse lesuren;
b) lesuren onderwijsvoorrangsbeleid;
4° het aantal vervangingseenheden per instelling wordt voor een schooljaar berekend door de vervangingscoëfficiënt te vermenigvuldigen met het totale aantal lesuren van de instelling van het schooljaar in kwestie, waarbij onder het totale aantal lesuren wordt verstaan de som van het totale aantal :
a) wekelijkse lesuren;
b) lesuren onderwijsvoorrangsbeleid.
§ 3. Voor de aanwending van de vervangingseenheden wordt de volgende formule toegepast :
X x aantal vervangdagen / 7 = Y waarbij,
1° X = de opdracht op weekbasis van het personeelslid dat ter vervanging van de afwezige titularis wordt aangesteld, uitgedrukt in 10.000sten;
2° aantal vervangdagen = het aantal dagen waarop de titularis wordt vervangen, met inbegrip van een wettelijke feestdag, een weekeinde, de herfst-, kerst-, krokus- of paasvakantie voor zover die periode in het aantal vervangingsdagen begrepen is;
3° Y = het aantal vervangingseenheden, afgerond naar de hogere eenheid als het resultaat van de breuk na de komma 5 of meer bedraagt.
§ 4. Een aanstelling op basis van vervangingseenheden kan starten bij afwezigheid van een titularis. Het personeelslid moet steeds worden aangesteld in een voltijdse opdracht.
De vervangingseenheden kunnen eveneens worden aangewend om een personeelslid aan te stellen voor maximaal één schooljaar om naast andere opdrachten vervangingen te doen voor bedrijfsstages in de loop van het schooljaar. Zonder afbreuk te doen aan het principe dat een personeelslid wordt geaffecteerd aan een instelling, kan het personeelslid in dat geval worden ingezet voor vervangingen in alle scholen van het samenwerkingsplatform.
§ 5. Op het personeelslid dat de titularis vervangt, zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van toepassing van :
1° het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs;
2° het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
§ 6. Het personeelslid dat op bedrijfsstage gaat, bevindt zich in de administratieve stand dienstactiviteit.
[1 § 7. De werkingsmiddelen, bestemd voor enerzijds de personeelsleden die bijkomende kosten maken tengevolge van het lopen van bedrijfsstages en anderzijds voor het uitvoeren van prospecties, bedragen 3 % van het beschikbare budget.]1
----------
(1)<DVR 2009-12-18/05, art. 66, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<BVR 2011-09-30/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 05-11-2011>
HOOFDSTUK III. - Toelage bedrijfsstage [1 opgeheven]1
----------
(1)
Art.4.
<Opgeheven bij DVR 2009-12-18/05, art. 67, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art.5.[1 Het gebruik van het vervangingssysteem en het gebruik van de werkingsmiddelen worden opgevolgd en geëvalueerd in samenspraak met de sociale partners.]1
----------
(1)<DVR 2009-12-18/05, art. 68, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art.6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008 en houdt op van kracht te zijn op [1 1 september 2012]1.
----------
(1)<BVR 2011-09-30/06, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 05-11-2011>
Art. 7. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 29 mei 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
K. PEETERS
De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming,
F. VANDENBROUCKE