Details





Titel:

29 MEI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de toekenning van doctoraatsbeurzen voor de uitvoering van projecten van strategisch basisonderzoek(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-09-2009 en tekstbijwerking tot 11-07-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1-21
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1994035309 



Uitvoeringsbesluit(en):

2015036628  2017010056  2018040460 



Artikels:

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° [1 FWO: het privaatrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap, vermeld in artikel 15, § 2, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid, en opgericht bij de notariële akte van 21 juni 2005 in de vorm van de privaatrechtelijke stichting van openbaar nut Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen;]1
  2° specialisatiebeurzen : de doctoraatsbeurzen toegekend door het [1 [2 Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie]2]1 in de periode tussen 1 oktober 1994 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
  3° strategisch basisonderzoek : kwalitatief hoogwaardig generisch onderzoek, dat beoogt wetenschappelijke of technologische capaciteit op te bouwen als basis voor economische en/of maatschappelijke toepassingen die :
  a) bij de aanvang van het onderzoek nog niet duidelijk zijn gedefinieerd;
  b) slechts effectief kunnen worden ontwikkeld door middel van vervolgonderzoek;
  4° beurstermijn : de beursperiode die na evaluatie van de beursaanvraag aan de kandidaat-bursaal wordt toegekend.
  5° hoger-onderwijsinstelling : een universiteit of een hogeschool;
  6° [1 onderzoekscentrum: een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als vermeld in artikel 2, punt 83 van de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;]1
  [2 7° Codex Hoger Onderwijs: het besluit van de Vlaamse Regering van 11 oktober 2013 tot de codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs, zoals gewijzigd.]2
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 61, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<BVR 2018-06-08/19, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>

Art.2.§ 1 Het [1 FWO]1 is belast met het wetenschappelijk, administratief en financieel beheer van het stelsel van de doctoraatsbeurzen voor de uitvoering van projecten van strategisch basisonderzoek ten bate van doctorandi aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap.
  § 2 De [2 raad van bestuur]2 van het [1 FWO]1 kent de doctoraatsbeurzen aan de kandidaat-bursalen toe na advies van de commissies van deskundigen.
  § 3 De beurzen dienen aan de genieters ervan de mogelijkheid te bieden een doctoraatsproefschrift voor te bereiden als neerslag van de uitvoering van het door hen geformuleerde onderzoeksproject onder de wetenschappelijke begeleiding van een lid van het zelfstandig academisch personeel (ZAP), een onderzoeksdirecteur van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen, of een andere onderzoeker verbonden aan de universiteit op voorwaarde dat de universitaire overheid garant staat voor de kwaliteit en de continuïteit van de begeleiding.
  Het geformuleerde onderzoeksproject situeert zich als strategisch basisonderzoek door :
  1° zijn potentieel voor een economische toepasbaarheid op termijn;
  2° zijn potentieel voor een maatschappelijke toepasbaarheid op termijn.
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<BVR 2018-06-08/19, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>

Art.3.[1 Bij de start van het mandaat dient de kandidaat-bursaal houder te zijn van een diploma dat minstens gelijkwaardig is met een masterdiploma dat aansluit op een bachelordiploma en uitgereikt werd door de daartoe bevoegde instellingen van of gevestigd in een van de landen van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Diploma's die uitgereikt werden door de daartoe bevoegde instellingen in een van de landen van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, of diploma's die uitgereikt werden door de daartoe bevoegde instellingen uit de Franstalige Gemeenschap, worden erkend als gelijkwaardig met diploma's die uitgereikt werden door de daartoe bevoegde instellingen uit de Vlaamse Gemeenschap overeenkomstig de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, de toepasselijke Europese richtlijnen of een bilateraal akkoord.]1
  ----------
  (1)<BVR 2018-06-08/19, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>

Art.4.
  <Opgeheven bij BVR 2016-12-02/15, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2017>

Art.5.[1 Voor beursaanvragen tot en met startdatum 1 januari 2019, geldt dat het masterdiploma of daarmee gelijkwaardig diploma minstens met de vermelding onderscheiding moet behaald zijn, of anders met een dergelijke vermelding als evenwaardig verklaard door de universiteit en is maximaal 5 jaar voor de beursaanvraag behaald. Bij kandidaten die houder zijn van meerdere masterdiploma's zijn beide bepalingen van toepassing op het diploma dat inhoudelijk het meest aansluit bij het doctoraatsonderzoek voor zover dit diploma behaald werd binnen een termijn van maximaal vijf jaar na het behalen van het eerste masterdiploma.
   Voor beursaanvragen met startdatum 1 november 2019 of later is het masterdiploma of een daarmee gelijkwaardig diploma van de kandidaat, op basis waarvan de aanvraag wordt ingediend, maximum drie jaar voor de uiterste indiendatum van de oproep behaald.]1
  ----------
  (1)<BVR 2018-06-08/19, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>

Art.6.Bij de beoordeling van de ingediende beursaanvragen zijn de volgende evaluatiecriteria van toepassing :
  1° [1 potentiële bekwaamheid tot het zelfstandig uitvoeren van doctoraatsonderzoek als innovatiegerichte onderzoeker]1;
  2° de wetenschappelijke kwaliteit en relevantie van het onderzoeksproject, en de realiseerbaarheid ervan binnen een periode van vier jaar;
  3° de strategische aard van het onderzoeksproject m.b.t. het potentieel voor een economische en/of maatschappelijke toepasbaarheid van de resultaten op termijn.
  ----------
  (1)<BVR 2018-06-08/19, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>

Art.7.[1 De [2 raad van bestuur]2 van het FWO legt in een uitvoerend reglement de nadere regels vast betreffende de vorm en de inhoud, de behandeling en selectie van de beursaanvragen, binnen de selectievoorwaarden vastgelegd in dit besluit.]1
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 64, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<BVR 2018-06-08/19, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>

Art.8.De beoordeling van de ingediende beursaanvragen voor de 1ste beurstermijn gebeurt door een commissie van deskundigen samengesteld door de [2 raad van bestuur]2 van het IWT. Het aantal, de samenstelling en de werking van deze commissies wordt door de [2 raad van bestuur]2 van het [1 FWO]1 in het reglement, vermeld in artikel 7, nader bepaald. De commissies van deskundigen adviseren de [2 raad van bestuur]2 van het IWT voor zijn beslissing over elke beursaanvraag.
  De [2 raad van bestuur]2 van het IWT draagt zorg voor een regelmatige vernieuwing en een optimale samenstelling van deze commissies. [3 Afhankelijk van het beoogde potentieel voor economische of maatschappelijke toepasbaarheid, vermeld in artikel 2, § 3, tweede lid, is ten minste een derde van het aantal leden rechtstreeks betrokken bij respectievelijk onderzoek en ontwikkeling in het bedrijfsleven dan wel bij de socialprofitsector of de overheid.]3
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<BVR 2018-06-08/19, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
  (3)<BVR 2024-05-17/31, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 21-07-2024>

Art.9.[1 De raad van bestuur bepaalt de voorwaarden en bepalingen voor de toekenning en het behoud van de beurs welke, binnen de beperkingen van de toelatings- en selectievoorwaarden die vastgelegd zijn in dit besluit, worden opgenomen in een overeenkomst die het FWO sluit met de bursaal. De beurs wordt beëindigd zodra de bursaal de voormelde voorwaarden niet meer naleeft. Als de bursaal zijn doctoraatsproefschrift heeft verdedigd voor het einde van de termijn, loopt de beurs toch door tot het einde van de termijn.]1
  ----------
  (1)<BVR 2018-06-08/19, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>

Art.10.[1 De doctoraatsbeurzen voor strategisch basisonderzoek worden toegekend als twee aaneensluitende beurstermijnen van twee jaar. In de loop van de eerste beurstermijn dient de bursaal bij het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2 voor beurzen gestart voor 1/1/2016 en bij de raad van bestuur van het FWO voor beurzen gestart na 1/1/2016 een beursaanvraag voor een 2e beurstermijn in, samen met een voortgangsverslag en het advies van de promotor over de aangevraagde verlenging van de beurs. Op basis van deze documenten beslist het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2 voor beurzen gestart voor 1/1/2016 en de raad van bestuur van het FWO voor beurzen gestart na 1/1/2016 over de toekenning van de tweede beurstermijn. Bij deze beslissing volgt het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2 of de raad van bestuur van het FWO het advies van de promotor maar heeft het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2 of de raad van bestuur van het FWO het recht om promotor en/of bursaal op gelijk welk ogenblik op te roepen om toelichtingen te verschaffen over het verloop van de doctoraatswerkzaamheden.
   De bursaal heeft het recht, ongeacht het advies van de promotor, om het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2 of de raad van bestuur van het FWO te verzoeken voor een commissie van externe deskundigen te kunnen verschijnen voor de verdediging van zijn beursaanvraag.
   Het oordeel over al dan niet toekenning van de beursverlenging van de commissie heeft steeds voorrang op het advies van de promotor.]1
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 66, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<BVR 2020-11-20/11, art. 32, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.11.[1 Jaarlijks vóór 1 oktober stelt het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2 voor wat betreft de overeenkomsten afgesloten voor 1 januari 2016 de nieuwe bedragen van de doctoraatsbeurzen eerste en tweede beurstermijn voor het komende academiejaar vast zodat de globale evolutie van hun nettobedrag gelijke tred houdt met de globale evolutie van het netto-salaris van de leden van het assisterend academisch personeel van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap. Het beslissingscomité bij het [2 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]2 houdt rekening met het indexcijfer van de salarissen van het assisterend academisch personeel op 1 oktober (WB1).
   Van het netto-bedrag van de beurs wordt per maand een bedrag van 24,79 euro ingehouden. Het gecumuleerde bedrag van deze inhoudingen wordt uitbetaald aan de bursaal in de vorm van een premie indien de betrokken bursaal zijn doctoraatsproefschrift heeft verdedigd voor de afloop van de tweede beurstermijn of binnen de zes maanden na het einde van de tweede beurstermijn.
   Voor de beurzen die starten vanaf 1 januari 2016 via het FWO is het bedrag van de beurs beperkt tot het nettoloon dat de begunstigde zou ontvangen als assistent aan een universiteit van de Vlaamse Gemeenschap (salarisschalen van toepassing op het Assisterend Academisch Personeel van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2011). De beurs wordt aangepast aan de toegekende geldelijke anciënniteit van de betrokkene. De beurs houdt rekening met de gezinstoestand en is onderworpen aan de Sociale Zekerheid. Het vakantiegeld en de eindejaarstoelage stemt overeen met het vakantiegeld en de eindejaarstoelage dat de begunstigde zou ontvangen als een assistent aan een universiteit van de Vlaamse Gemeenschap.]1
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 67, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<BVR 2020-11-20/11, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.12.§ 1. Tegelijkertijd met de beurs wordt een projectkostenvergoeding toegekend. De projectkostenvergoeding dekt de kosten van de universiteit voor de uitvoering van de activiteiten van het doctoraatsproject.
  § 2. Het bedrag van de projectkostenvergoeding wordt door [1 het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3]1 uniform voor alle bursalen, en per termijn van twee jaar vastgesteld, rekening houdend met de middelen die daarvoor uitgetrokken zijn in de toelage, vermeld in artikel 14.
  § 3. De projectkostenvergoeding wordt uitbetaald per maand tegelijkertijd met de uitbetaling van de beurs en in de mate dat die uitbetaling verschuldigd is.
  § 4. Op het ogenblik dat de bursaal zijn activiteiten voor het project definitief staakt, eindigt het recht op de projectkostenvergoeding voor de universiteit.
   [2 Wanneer]2 [1 het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3]1 een einde stelt aan de beurs van de bursaal, eindigt het recht op de projectkostenvergoeding voor de universiteit op het einde van de maand, [2 waarin]2 IWT zijn beslissing mededeelt aan de bursaal en aan de universiteit.
  § 5. De gemachtigde van de universiteit verbindt er zich namens zijn instelling in de overeenkomst tot toekenning van de beurs toe om in verband met de projectkostenvergoeding de volgende gebruiksvoorwaarden in het algemeen na te doen leven :
  1° kosten alleen als projectkosten te verrekenen met de schriftelijke goedkeuring van de bursaal en de wetenschappelijk promotor;
  2° geen aandeel te verrekenen van centrale beheerskosten en algemene exploitatiekosten zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 1993 tot regeling van de centrale beheerskosten en de algemene exploitatiekosten van de universiteiten, verbonden aan de uitvoering van de wetenschappelijke activiteiten die door de Vlaamse gemeenschap gefinancierd worden;
  3° geen uitgaven te imputeren, die al werden aangerekend op een andere financiering.
  § 6. [1 De gemachtigde van de universiteit verklaart er zich tevens toe bereid om tegenover het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3 of zijn aangestelde de toepassing van de gebruiksvoorwaarden, vermeld in voorgaande paragraaf, te bewijzen volgens de modaliteiten die het beslissingscomité bij het Hermesfonds per universiteit bepaalt.]1
  § 7. [1 Indien het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3 vaststelt dat aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 5, 1° niet is voldaan zal de universiteit zich onmiddellijk in regel stellen met dit voorschrift voor alle projecten die op dat ogenblik lopen.
   Indien blijkt dat niet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 5, 2° en 3°, wordt voldaan, zal de aanrekening op de projectkostenvergoeding van elk op dat ogenblik lopend project beperkt worden tot de betalingen op de originele facturen van de leveranciers, die de terechte aanrekening als specifieke uitgave voor het project kunnen verantwoorden en betaalt de universiteit aan het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3 voor elk project het verschil terug tussen die aanrekeningen en de ontvangen projectkostenvergoedingen.]1
  § 8. [1 In geval de universiteit niet meewerkt aan de bewijsregeling, vermeld in paragraaf 6 of in gebreke blijft ten opzichte van de regeling, vermeld in paragraaf 7, kan het beslissingscomité bij het [3 Fonds voor Innoveren en Ondernemen]3 de verdere uitbetaling van de projectkostenvergoeding geheel of gedeeltelijk opschorten voor alle of een gedeelte van de lopende projecten bij die universiteit.]1
  § 9. De [2 raad van bestuur]2 van het IWT kan detailaspecten in verband met de projectkostenvergoeding volgens dit artikel regelen in een aanvullend reglement.
  § 10. In toepassing van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2006/C 323/01) verbinden alle begunstigden van de projectkostenvergoeding zich ertoe de kosten en financiering van de door hen eventuele uitgeoefende economische activiteiten duidelijk te onderscheiden van de in het kader van dit besluit ontvangen projectkostenvergoeding.
  [1 § 11. Voor de beurzen die starten vanaf 1 januari 2016 via het FWO gelden paragraaf 1 tot en met 10 niet. De begunstigde van de beurs toegekend vanaf 1 januari 2016 ontvangt een werkingstoelage. De [2 raad van bestuur]2 van het FWO legt de modaliteiten vast in een intern reglement.]1
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 68, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<BVR 2018-06-08/19, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
  (3)<BVR 2020-11-20/11, art. 34, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.13. De bursaal rapporteert op het einde van elke beurstermijn over de uitvoering van het onderzoeksproject. Er is tevens een rapportageplicht indien de bursaal zelf vraagt het genot van de beurs om welke reden dan ook te staken.

Art.14.De Vlaamse Gemeenschap stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking van het [1 FWO]1 voor de bekostiging van de doctoraatsbeurzen [2 , inclusief de projectkostenvergoeding]2.
  De financiële middelen worden maandelijks per twaalfde voor de twintigste van elke maand ter beschikking gesteld van het IWT.
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<BVR 2018-06-08/19, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>

Art.15.
  <Opgeheven bij BVR 2018-06-08/19, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>

Art.16.Het [1 FWO]1 kan ten hoogste 2 % van de toelage, vermeld in artikel 14, aanwenden voor het dekken van de beheerskosten.
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.17.Het [1 FWO]1 rapporteert jaarlijks over het wetenschappelijk, administratief en financieel beheer van het stelsel van de doctoraatsbeurzen. Het jaarverslag omvat minimaal een overzicht van alle aangevraagde en toegekende doctoraatsbeurzen met vermelding van de onderzoeksprojecten, een verdeling van de bursalen per universiteit en per wetenschapsdomein, en een gedetailleerd financieel verslag.
  Het jaarverslag bevat ook een hoofdstuk gewijd aan de ontwikkeling van het stelsel en aan de beleidsuitgangspunten en beleidsactiviteit ter zake.
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.18.Indien uit het jaarverslag, vermeld in artikel 17, blijkt dat het [1 FWO]1 een deel van de overheidsbijdrage heeft gebruikt voor doeleinden in strijd met dit besluit, wordt een overeenkomstig bedrag in mindering gebracht van de maandelijkse termijnen, dan wel teruggevorderd.
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.19. Het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 1994 houdende regeling van de toekenning van specialisatiebeurzen door het Vlaams Instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de Industrie, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 juni 1994, 14 februari 1996 en 19 december 1997, wordt opgeheven.

Art.20.Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Belgisch staatsblad, met uitzondering van artikel 2, § 3, tweede lid, 2° [1 , dat in werking treedt]1 op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum.
  ----------
  (1)<BVR 2018-06-08/19, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2018>

Art.21.De Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid, is belast met uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N.Toelichting bij het besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de toekenning van doctoraatsbeurzen voor de uitvoering van projecten van strategisch basisonderzoek.
  Toelichting
  Dit besluit vervangt het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 1994 houdende regeling van de toekenning van specialisatiebeurzen door het IWT en de hierop volgende besluiten van de Vlaamse Regering (29 juni 1994, 14 februari 1996 en 19 december 1997 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 1994).
  De wijzigingen t.o.v. het besluit van 1994 kunnen in drie grote stappen samengevat worden.
  1. Een wijziging van de finaliteit.
  a. Een focus van het onderwerp op strategisch basisonderzoek.
  b. De afschaffing van de beperking op basis van diploma's (studiegebieden) om toegang te krijgen tot het stelsel.
  2. De afschaffing van de beperking tot EU-nationaliteit om toegang te krijgen tot het stelsel.
  3. Vereenvoudiging van de evaluatie voor een tweede termijnbeurs.
  Art. 1. 3° Definitie van strategisch basisonderzoek.
  In het besluit wordt de definitie uit het decreet overgenomen. In de context van doctoraatsbeurs wordt de term strategisch basisonderzoek begrepen als doctoraatswaardig en vernieuwend onderzoek dat, in geval van succes, op langere termijn aanleiding kan geven tot toepassingen in de industrie en de maatschappij.
  Voor doctoraatsbeurzen voldoet strategisch basisonderzoek steeds aan minstens twee basiscriteria :
  1. het onderzoek is vernieuwend en biedt voldoende intellectuele uitdagingen om een doctoraat uit te voeren;
  2. het onderzoek biedt een duidelijk potentieel voor latere toepassingen met een economische of maatschappelijke finaliteit.
  De mogelijkheid om te resulteren in een toepassing in geval van succes en de adequate afstemming van de onderzoeksstrategie op deze mogelijkheid zijn beide essentiële elementen van het strategisch karakter van een doctoraatsaanvraag m.b.t. het potentieel voor latere toepassingen.
  6° Voor de definitie van een onderzoeksorganisatie wordt de definitie overgenomen zoals bepaald in de Europese kaderregeling (2006/C 323/01).
  Art. 2. De finaliteit van het strategisch basisonderzoek kan zowel economisch als maatschappelijk zijn. Een economische finaliteit kan een bedrijfseconomische toepassing zijn in een aantal specifieke bedrijven, maar ook een collectief voordeel voor een sector, of een voordeel van socio-economische aard.
  Het Artikel 2 voorziet de mogelijkheid dat naast leden van het zelfstandig academisch personeel (ZAP) en onderzoeksdirecteurs van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen ook andere onderzoekers verbonden aan de universiteit kunnen optreden als wetenschappelijke begeleider, maar enkel op voorwaarde dat de universitaire overheid garant staat voor continuïteit en kwaliteit van de begeleiding.
  Om voldoende kwaliteit en continuïteit te kunnen bieden dient de begeleider minstens houder te zijn van een doctoraat en minstens een vooruitzicht op een aanstelling te hebben die de duur van het mandaat overspant. De verklaring van de universitaire overheid dient minstens deze twee punten te bevestigen.
  Art. 3. Het stelsel van de doctoraatsbeurzen voor de uitvoering van projecten van strategisch basisonderzoek staat ook open voor buitenlanders. De kandidaten voor een doctoraatsbeurs dienen ofwel onderdaan te zijn van een E.E.R.- lidstaat (E.U. uitgebreid met IJsland Noorwegen en Liechtenstein) of van Zwitserland, ofwel houder te zijn van een diploma uitgereikt door een E.E.R.-lidstaat of Zwitserland. De diplomavereisten slaan op het diploma dat voldoet aan de diplomavereisten voor kandidaatstelling zoals toegelicht in Art. 4.
  Art. 4. In tegenstelling tot het voorgaande besluit van 26 januari 1994 is er niet langer een beperking op basis van studiegebied. De basisvereiste is dat de kandidaat houder is van een diploma dat minstens evenwaardig is aan een volwaardig Master-diploma (= Master diploma dat aansluit op een Bachelor-diploma) uitgereikt in België.
  Art. 5. Er zijn twee beperkingen die gelegd worden op het Master-diploma dat toegang geeft tot het doctoraatsonderzoek. Ten eerste dient dit diploma behaald te zijn met de vermelding onderscheiding of evenwaardig. Ten tweede dient dit diploma behaald te zijn binnen vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag.
  Wanneer een kandidaat meerdere Master-diploma's bezit zijn beide bepalingen van toepassing op het diploma dat aansluit bij het doctoraatsonderzoek. De reden hiervoor is om te vermijden dat kandidaten die na een eerste Master-diploma een tweede Master-diploma behalen, en doctoraatsonderzoek opstarten op basis van dit tweede diploma, zouden afgerekend worden op het eerste diploma dat niet langer relevant is voor hun doctoraatsonderzoek. Indien kandidaten met een tweede Master-diploma er toch zouden voor kiezen om een doctoraatsonderzoek op te starten dat aansluit bij hun eerste diploma, maar manifest geen relatie heeft met hun tweede diploma, wordt het eerste diploma in rekening genomen voor beide bepalingen. Bij kandidaten met meerdere Master-diploma's kunnen beide bepalingen enkel in rekening gebracht worden voor een ander dan het eerste diploma voor zover dit diploma behaald werd binnen een termijn van maximaal vijf jaar na het behalen van het eerste Master-diploma.
  Art. 6. Voor de evaluatie gelden drie grote beoordelingscriteria
  1. De kwaliteit van de kandidaat-bursaal. Dit betreft zowel de wetenschappelijke vakkennis als zijn/haar potentiële bekwaamheid tot het zelfstandig beoefenen van een doctoraatsonderzoek. Redeneervermogen en kritische geest zijn hierbij twee belangrijke aandachtspunten.
  2. De kwaliteit van het onderzoeksproject. Dit omvat de wetenschappelijke kwaliteit van het voorstel, maar ook de realiseerbaarheid binnen de beursperiode.
  3. De strategische aard van het onderzoeksproject m.b.t. een mogelijke economische en/of maatschappelijke toepasbaarheid van de resultaten op termijn.
  Gezien het langetermijn-karakter en de opleidingscomponent mogen toepasbaarheid en strategisch karakter bij een doctoraatsbeurs niet te beperkend geïnterpreteerd te worden. De essentie is dat het doctoraatsonderzoek van een [1 FWO]1-beurs niet langer enkel gepositioneerd wordt in functie van kennisopbouw maar tevens gezien wordt als middel om een bijdrage te leveren aan industrie en maatschappij.
  Het toepassingsgericht karakter wordt steeds benaderd vanuit de invalshoek dat de toekenning van beurzen opleiding van onderzoekers betreft. Het is de bedoeling de kandidaten te stimuleren onderzoek uit te voeren dat op lange termijn een bijdrage kan leveren aan de maatschappij of het bedrijfsleven. Het is geenszins de bedoeling om enkel nog zaken te steunen die renderen' op korte termijn. Er dient dus steeds voldoende ruimte te worden voorzien om te experimenteren en risico's te nemen. De toegevoegde waarde van het toepassingsgericht aspect ligt niet zozeer in de rechtstreekse valorisatie van de resultaten, maar in de opleiding van onderzoekers die leren denken vanuit een strategisch kader en leren hun onderzoek te positioneren in een ruimer toegepast kader.
  Bij de evaluatie van toepasbaarheid zal een appreciatie gegeven worden vanuit verschillende invalshoeken zoals hieronder toegelicht.
  - Strategisch belang van de onderzoeksaanpak voor de beoogde toepassingen (= relevantie).
  Draagt het onderzoek in geval van succes effectief bij tot de beoogde toepassingen ? Is de gekozen onderzoeksaanpak de beste om de beoogde toepassing te bereiken ? Hierbij dient rekening gehouden te worden met de complexiteit van de toepassing in verschillende domeinen.
  -Strategisch belang van de potentiële toepassingen voor mogelijke gebruikers.
  Aannemend dat de onderzoeksaanpak effectief gericht is naar een toepassing : is deze toepassing relevant ? Is er een aantoonbare impact voor industrie en maatschappij ? Is de impact van de toepassingen zoals beschreven in de aanvraag realistisch en geloofwaardig ? Is dit, rekening houdend met de complexiteit van de toepassing in verschillende domeinen, in de praktijk haalbaar ?
  Bij dit criterium wordt voor de beurzen met een economische finaliteit de meerwaarde voor de industrie in Vlaanderen opgenomen als een bonus, hoewel het geen vereiste is.
  - Aansluiting bij een ruimere strategische ambitie van het laboratorium.
  Is de toepassingsgerichte beursaanvraag een alleenstaand feit of sluit dit aan bij een ruimere ambitie van het laboratorium naar strategisch onderzoek ? Inpassing van een dergelijk doctoraatsproject in een bestaand strategisch onderzoekskader zal de geloofwaardigheid en haalbaarheid van de beoogde toepassing ten goede komen. Bij evaluatie mag deze invalshoek evenwel niet resulteren in een positieve discriminatie van kandidaten uit succesvolle laboratoria terwijl nieuwe initiatieven uit kleinere onderzoekgroepen gefnuikt zouden worden.
  - Bijdrage aan vorming van de student
  Biedt de beurs de mogelijkheid bij te dragen tot de vorming van de studenten m.b.t. toepassingsgericht onderzoek en is daar aandacht voor in de aanvraag ?
  Deze vier invalshoeken vormen de peilers waarop de score voor toepasbaarheid steunt. Voor projecten met een economische en maatschappelijke finaliteit gelden dezelfde deelcriteria, maar zal de invulling aangepast worden aan de specifieke finaliteit. De manier waarop de vier deelcriteria bijdragen tot één score zal verder uitgewerkt worden in een richtlijn door de Raad van Bestuur die door alle commissies van deskundigen op een eenvormige wijze zal geïmplementeerd worden. Dit is een onderdeel van het interne reglement waarvan sprake in het artikel 7. De toekenning van een bonus' voor de meerwaarde voor de industrie in Vlaanderen zal op een transparante en objectiveerbare manier opgenomen worden in bovenvernoemde richtlijn.
  Art. 8. De Raad van Bestuur stelt de commissies van deskundigen samen. De Raad van Bestuur regelt de werking van deze commissies in een intern reglement, waarbij aandacht zal geschonken worden aan het vermijden van mogelijke belangenconflicten. De Raad van Bestuur zal hierbij een duidelijk richtlijn uitvaardigen om te bepalen wanneer deskundigen uitgesloten worden op basis van affiliatie in geval deze te sterk overlapt met de affiliatie van de kandidaat. De Raad van Bestuur zal in het reglement ook voorzien in de ondertekening van een confidentialiteitsverklaring om vertrouwelijkheid te vrijwaren.
  Voor een optimale samenstelling van de commissies van deskundigen geldt dat ten minste een derde van het aantal leden betrokken dient te zijn bij onderzoek en ontwikkeling in de bedrijfswereld. Om een evenwicht te behouden werd dit artikel uitgebreid met de bepaling dat ten minste een derde van de leden dient verbonden te zijn aan een hoger onderwijsinstelling of een onderzoekscentrum.
  Art. 10. De doctoraatsbeurzen worden toegekend als twee aaneensluitende beurstermijnen. De evaluatie, toekenning en opvolging van de eerste beurstermijn verlopen grotendeels zoals gangbaar bij uitvoering van het besluit van 26 januari 1994. De toekenning van de tweede beurstermijn werd ingrijpend vereenvoudigd. De huidige procedure steunt op onderstaande elementen.
  Voor het bekomen van een tweede beurstermijn, moet de bursaal een beursaanvraag (inclusief een voortgangsrapport) en een advies van de promotor indienen bij het [1 FWO]1. Bij de beslissing over de toekenning van een tweede beurstermijn baseert het [1 FWO]1 zich op het advies van de promotor maar heeft het [1 FWO]1 het recht om de promotor en/of bursaal op eender welk ogenblik op te roepen om toelichtingen te verschaffen over het verloop van de werkzaamheden.
  De bursaal heeft het recht, ongeacht het advies van de promotor, om het [1 FWO]1 te verzoeken voor een commissie van externe deskundigen te verschijnen voor de verdediging van de beursaanvraag. Het oordeel van deze commissie heeft steeds voorrang op het advies van de promotor bij de al dan niet toekenning van de beursverlenging. De raad van bestuur van het [1 FWO]1 legt in een reglement de modaliteiten hiervoor vast.
  De mogelijkheid om op eender welk ogenblik de promotor en/of bursaal op te roepen, is belangrijk om, in afwezigheid van een tussentijdse evaluatie door het [1 FWO]1, misbruik te voorkomen. Voor de mogelijke repercussie bij het vaststellen van misbruik of niet correcte invulling van de afspraken bij steunverlening is geen nieuwe regelgeving vereist, daar dit neerkomt op een normale opvolging van de uitvoering van de contractuele afspraken.
  Een bijzondere vorm van opvolging betreft de invulling van de strategische doelstellingen waarvoor steun toegekend was.
  Bij evaluatie is de keuze voor onderzoeksonderwerpen met een potentieel voor economische of maatschappelijke toepasbaarheid op termijn een belangrijk selectiecriterium. Het is evident dat ook bij de uitvoering deze keuze dient gerespecteerd te blijven. Vanzelfsprekend zijn verschuivingen in werkplan en innovatiedoel mogelijk, maar het grotendeels achterwege blijven van de strategische context zou in strijd zijn met het principe van toekenning. Daarom zal het [1 FWO]1 het tussentijds verslag nazien op de invulling van het toegepaste karakter en bij twijfel over correcte uitvoering de kandidaat of promotor ter verantwoording roepen. Hierbij wordt de performantie van de kandidaat niet in vraag gesteld, maar ligt de nadruk op de correcte uitvoering van de projectdoelstellingen.
  Art. 11. Het artikel 11 regelt de modaliteiten voor het vaststellen van het beursbedrag. Tegelijkertijd met de beurs wordt een projectonkostenvergoeding toegekend. De modaliteiten voor deze projectonkostenvergoeding worden geregeld in het artikel 12.
  Art. 21. Het besluit treedt in werking op datum van publicatie, met uitzondering van de bepalingen van artikel 2, § 3, tweede lid 2° en artikel 3, 2°. Deze treden in werking op de datum die door de Vlaamse regering zal worden vastgesteld. Deze artikels betreffen de openstelling naar een maatschappelijke finaliteit en de openstelling naar kandidaten die geen onderdaan zijn van een E.E.R.-lidstaat of Zwitserland.
  In het huidige besluit wordt de mogelijkheid voorzien om beurzen te steunen met een potentiële economische of maatschappelijke toepasbaarheid. Bij inwerkingtreding van het besluit zal de toekenning beperkt blijven tot beurzen met een economische toepasbaarheid. De implementatie van beurzen met een zuivere maatschappelijke toepasbaarheid blijft vervolgens afhankelijk van een latere beslissing van de Vlaamse Regering.
  In artikel 3, 2° wordt de openstelling voorzien voor kandidaten die geen onderdaan zijn van een E.E.R. lidstaat of Zwitserland. Bij inwerkingtreding van het besluit blijft de toekenning van beurzen beperkt tot onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Later zal dit verruimd worden naar kandidaten die in het bezit zijn van een diploma uitgereikt door een lidstaat van de E.E.R. of Zwitserland ongeacht hun nationaliteit, op de datum die door de Vlaamse regering zal worden vastgesteld
  ----------
  (1)<BVR 2015-12-18/42, art. 69, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>