29 MEI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen en de interfaceactiviteiten van de associaties in de Vlaamse Gemeenschap (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-07-2009 en tekstbijwerking tot 20-12-2023)
HOOFDSTUK I. - Definities en reikwijdte van het besluit
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Definitie, doelstellingen en beheer van de Industriële Onderzoeksfondsen
Art. 3-5
HOOFDSTUK III. - Definitie, doelstellingen en aanwending van de subsidie voor de interfaceactiviteiten
Art. 6-7
HOOFDSTUK IV. - Strategisch plan
Art. 8
HOOFDSTUK V. - Subsidiëring
Art. 8/1, 8/2
Afdeling 1. - Omvang van de subsidies en de verdeelsleutel
Art. 9-13, 13/1, 14
Afdeling 2. - Interne verdeling, betalingsregeling en gescheiden boekhouding
Art. 15-18
Afdeling 3. - Subsidiëringsvoorwaarden en controle op de naleving ervan
Art. 19
HOOFDSTUK VI. - Informatieplicht
Art. 20, 20/1
HOOFDSTUK VII. - Monitoring en evaluatie
Art. 21
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 22-29
2011202194 2014035301 2014035879 2015036240 2016035129 2016035154 2017010912 2018011269 2019011732 2019041812 2020010402
HOOFDSTUK I. - Definities en reikwijdte van het besluit
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
1° [1 ...]1
2° [1 ...]1
3° [1 ...]1
4° [1 interfacedienst: de binnen de associatie voor valorisatie bevoegde dienst, vermeld in artikel [2[3 II.12.2°]3, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;]1
5° [1 BOF-besluit: het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;]1
6° referentieperiode : de periode die loopt vanaf het begrotingsjaar n-6 tot en met het jaar n-2, waarbij n staat voor het jaar waarin de overeenkomstig hoofdstuk V becijferde verdeelsleutel wordt toegepast;
7° [1 ...]1
8° [2 Belgische vennootschap, zoals bedoeld onder art. 1, 12°, of buitenlandse vennootschap, zoals bedoeld onder art. 1, 14°]2;
9° [2 VLAIO Netwerk : het netwerk van intermediaire organisaties en kenniscentra die actief zijn op het vlak van innovatie-ondersteuning, gecoördineerd door het Agentschap voor Innoveren en Ondernemen]2;
10° [1 IOF: een Industrieel Onderzoeksfonds als vermeld in artikel 57, § 1, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid[2; ]2]1
[2 11° Agentschap voor Innoveren en Ondernemen, afgekort VLAIO : het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 aangaande het Agentschap Innoveren en Ondernemen;]2
[2 12° Belgische vennootschap : iedere vennootschap, vermeld in artikel 1 :5, § 2 en § 3, van het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen, alsook vermeld in één van de hierna volgende rechtsvormen : de vennootschap onder firma, de gewone commanditaire vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de coöperatieve met onbeperkte aansprakelijkheid, de naamloze vennootschap, de naamloze vennootschap van publiek recht, de commanditaire vennootschap op aandelen, het economisch samenwerkingsverband, de Europese vennootschap, de Europese Coöperatieve Vennootschap, de landbouwvennootschap;]2
[2 13° bevoegde departement : Departement Economie Wetenschap en Innovatie;]2
[2 14° buitenlandse vennootschap : iedere vennootschap in het buitenland waarvan de rechtsvorm nauw aansluit bij een van de in artikel 1, 12° vermelde rechtsvormen;]2
[2 15° digital object identifier, afgekort DOI : een identificatiecode van elektronische bestanden die deze ondubbelzinnig identificeerbaar maakt;]2
[2 16° FRIS : Flanders Research Information Space, de informatieruimte [3 van de Vlaamse overheid voor onderzoeksinformatie, vermeld in artikel 2/3 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps-en innovatiebeleid]3 kan doorstromen en kan worden uitgewisseld en ontsloten op een open en herbruikbare manier;]2
[3 16° /1 IOF-mandaat: Een IOF-mandaat wordt opgenomen door een valorisatieprofessional die nauw samenwerkt met de interfacediensten van de universiteiten en de hogescholen, en die de onderzoekers ondersteunt en begeleidt om het technologiereadinessniveau (TRL) en commercieelreadinessniveau (CRL) van hun onderzoeksresultaten te verhogen. Het hoofddoel van een IOF-mandaat is de impact van de onderzoeksresultaten in de maatschappij te vergroten. Dat wordt bereikt door valorisatiegerichte activiteiten te leiden, zoals het bepalen van de intellectuele-eigendomsstrategie, het aantrekken van financiering die gericht is op valorisatie, het opzetten van samenwerkingen met de industrie, het sluiten van licentieovereenkomsten en het creëren van spin-offs. Bij al die activiteiten houdt de houder van een IOF-mandaat rekening met ethische en duurzaamheidsprincipes en de geldende regelgeving van de universiteiten en de hogescholen;]3
[2 17° IOF-raad : Industrieel Onderzoeksfondsraad, zoals vermeld in artikel 58,1°, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;]2
[2 18° IOF-reglement : reglement voor het beheer van het Industrieel Onderzoeksfonds van de associatie, zoals vermeld in artikel 58, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;]2
[3 18° /1 onderneming: een onderneming als vermeld in artikel I.1 van het Wetboek van economisch recht, afgekort WER;]3
[2 19° onderzoeksdiscipline : een van de disciplinaire subdomeinen van de Vlaamse onderzoeksdisciplinestandaard zoals gedefinieerd door ECOOM en gebruikt in FRIS;]2
[2 20° open researcher and contributor ID, afgekort ORCID : een identificatiecode die wordt gebruikt om auteurs van wetenschappelijke werken uniek en ondubbelzinnig te identificeren;]2
[221° Technology Readiness Level, afgekort TRL : de schaal die gebruikt wordt om de maturiteit van een technologie in te schatten. ]2
----------
(1)<BVR 2014-05-23/19, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 21-09-2014>
(2)<BVR 2019-05-24/14, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 31-08-2019>
(3)<BVR 2023-12-01/05, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.2. Dit besluit is van toepassing op de associaties en op de universiteiten en hogescholen die partner zijn bij een associatie.
HOOFDSTUK II. - Definitie, doelstellingen en beheer van de Industriële Onderzoeksfondsen
Art.3.
<Opgeheven bij BVR 2014-05-23/19, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 21-09-2014>
Art.4.[2 [5 Het strategisch basisonderzoek en het toegepast wetenschappelijk onderzoek, gefinancierd door IOF-middelen, hebben een economisch of economisch-maatschappelijk doel met een marktconform financieel rendement. Het onderzoek kan behoren tot alle wetenschappelijke disciplines. Ten minste 25% van de IOF-middelen wordt besteed aan de loonkosten van de IOF-mandaten. Voor de IOF-mandaten werkt iedere associatie een loopbaanbeleid uit waarin minstens twee verschillende mandaattypes worden gedefinieerd. De invulling van het type mandaat is afhankelijk van de omvang, de doelstelling en het strategische belang ervan. Kandidaten zijn houder van een doctoraat op proefschrift of hebben minstens vijf jaar ervaring in de uitvoering of organisatie van toegepast wetenschappelijk onderzoek of strategisch basisonderzoek of hebben gelijkwaardige ervaring in de industrie.]5
[2 Maximaal 10% van de IOF-middelen kan besteed worden aan octrooikosten.]2
[3 Ten hoogste 10 % van de IOF-middelen kan worden aangewend ter dekking van de kosten, daaronder begrepen werkingsuitgaven en loonlasten, verbonden aan het beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en de werking van het IOF, de IOF-raad, en de werking van daartoe ingestelde diensten of departementen. Het associatiebestuur kan daartoe dit bedrag geheel of gedeeltelijk transfereren naar de werkingsuitkering van de partners binnen de associatie.]3
De overige IOF-middelen kunnen besteed worden aan :
1° de werkingsuitgaven, uitrustingskosten en loonlasten voor onderzoeksprojecten, met een minimale looptijd van één jaar [1 en een projectbedrag van ten minste [2 25.000 euro]2 per jaar]1;
2° projectkostenvergoedingen ter ondersteuning van IOF-mandaten.
[4 In afwijking van het eerste lid kan een associatie in het jaar 2020 een gemotiveerde aanvraag doen bij de bevoegde administratie om af te wijken van het op basis van het eerste lid geldende minimum percentage, indien de associatie ten gevolge van de civiele noodsituatie ingevolge van het coronavirus COVID-19 daaraan niet kan voldoen.]4
----------
(1)<BVR 2011-04-01/10, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 22-05-2011>
(2)<BVR 2014-05-23/19, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 21-09-2014>
(3)<BVR 2019-05-24/14, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-08-2019>
(4)<BVR 2020-06-05/04, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 05-06-2020>
(5)<BVR 2023-12-01/05, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.5.§ 1. Het dagelijkse beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en de werking van het IOF wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de interfacediensten.
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [1 Een Industrieel Onderzoeksfondsraad]1 bestaat ten minste uit twaalf leden en is onderverdeeld in drie geledingen :
1° geleding 1 : personeelsleden van de universiteit die partner is bij de associatie in kwestie;
2° geleding 2 : personeelsleden van de hogescholen die partner zijn bij de associatie in kwestie;
3° geleding 3 : vertegenwoordigers van het bedrijfsleven.
[1 Ten minste de helft van de leden van een Industrieel Onderzoeksfondsraad behoort tot geleding 1. Ten minste twee leden van een Industrieel Onderzoeksfondsraad behoren tot geleding 2. [3 ...]3.]1
Ten minste een vierde en ten hoogste de helft van geleding 1 als vermeld in het eerste lid, 1°, is tegelijkertijd lid van de onderzoeksraad bij de universiteit.
Een persoon kan niet namens twee geledingen zitting hebben in de IOF-raad. Personen die een betrekking vervullen bij verschillende partners van de associatie in kwestie, worden gerekend bij de geleding waarbij zij de grootste opdracht uitoefenen. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven die tegelijkertijd een betrekking vervullen bij een universiteit of een hogeschool, worden gerekend bij geleding 1 of geleding 2 als vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zodra hun opdracht 50% of meer bedraagt van een voltijdse betrekking.
[2 Ten hoogste twee derde van de stemgerechtigde leden van de IOF-raad is van hetzelfde geslacht. Als niet wordt voldaan aan die voorwaarde, kan de IOF-raad geen rechtsgeldig advies uitbrengen. Die regel geldt ook voor alle selectie- en adviescommissies die betrokken zijn bij de toekenning van de middelen, vermeld in artikel 9.]2.
[2 In het IOF-reglement van de associatie wordt het aantal leden van de IOF-raad vastgelegd en aangetoond hoe daarmee aan dit artikel wordt voldaan.]2
----------
(1)<BVR 2014-05-23/19, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 21-09-2014>
(2)<BVR 2019-05-24/14, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 31-08-2019>
(3)<BVR 2023-12-01/05, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK III. - Definitie, doelstellingen en aanwending van de subsidie voor de interfaceactiviteiten
Art.6.
<Opgeheven bij BVR 2014-05-23/19, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 21-09-2014>
Art.7.De subsidie, vermeld in artikelen 13 en 14, wordt aangewend voor de financiering van personeels-, werkings- en overheadkosten voor de volgende mogelijke interfaceactiviteiten :
1° bevordering van de wisselwerking tussen de associatie en het [3 het bedrijfs- en maatschappelijk leven]3, in het bijzonder :
a) stimulering en organisatie van contacten;
b) promotie van het aanbod aan kennis van de associatie;
c) partnersearch;
d) begeleiding bij technologische [3 en economisch-maatschappelijke advisering met een marktconform financieel rendement]3;
e) ondersteuning bij het opstellen van contracten (juridische en financiële assistentie);
2° bevordering van de economische [3 en economisch-maatschappelijke valorisatie met een marktconform financieel rendement]3 van het wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd binnen de associatie, in het bijzonder :
a) sensibiliserings- en opleidingsactiviteiten voor de valorisatie van het onderzoek;
b) actieve opsporing van valoriseerbare resultaten die ondersteuning nodig hebben bij het valorisatieproces;
c) begeleiding bij het opstellen van een valorisatieplan (inschakeling van externe consultants);
d) marktonderzoek;
e) opsporing van [3 ondernemingen]3 voor mogelijke exploitatie;
f) bescherming van intellectuele eigendom (octrooiaanvraag en -beheer, licentie-overeenkomsten, auteursrechten);
g) [1 ...]1 het dagelijkse beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en werking van het IOF;
h) bevordering van de oprichting van spin-offbedrijven.
[1 Maximaal 10% van de subsidie mag besteed worden aan overheadkosten, zijnde centrale beheerskosten en algemene exploitatiekosten die betrekking hebben op:
1° de huur en het onderhoud van gebouwen, lokalen en vergaderzalen met inbegrip van de normale kantooruitrusting, de kosten voor verwarming, verlichting, elektriciteit;
2° het centrale beheer van goederen en diensten die voor de interfaceactiviteiten ter beschikking worden gesteld;
3° kosten die niet specifiek verbonden zijn aan de uitvoering van de vermelde interfaceactiviteiten, zoals telefonie, fax, kopieën, correspondentie, kantoorbenodigdheden.]1
Interfaceactiviteiten beperken zich tot interne activiteiten. Alle inkomsten uit die activiteiten worden opnieuw in de primaire activiteiten (opleiding, onafhankelijk onderzoek en ontwikkeling en verspreiding van onderzoeksresultaten) [2 en in de versterking van IOF- en interfaceactiviteiten]2 van de instellingen voor hoger onderwijs geïnvesteerd.
----------
(1)<BVR 2014-05-23/19, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 21-09-2014>
(2)<BVR 2019-05-24/14, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 31-08-2019>
(3)<BVR 2023-12-01/05, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK IV. - Strategisch plan
Art.8.[1 § 1. Om de vijf jaar stellen de associaties een strategisch plan op voor het IOF en de interfaceactiviteiten.
[2 Het strategische plan, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende elementen:
1° de strategische visie van de associatie op de opbouw van toepassingsgerichte kennis, de samenwerking met het bedrijfsleven en de valorisatie van wetenschappelijk onderzoek;
2° de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met het IOF wil bereiken, inclusief de rol van de hogescholen;
3° de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met de interfacedienst wil bereiken;
4° de wijze waarop het IOF past in het ruimere kader van strategisch basisonderzoek en toegepast wetenschappelijk onderzoek van de associatie, met economisch of economisch-maatschappelijk doel en een marktconform financieel rendement;
5° de wijze waarop de associatie tot een optimale interfacewerking wil komen binnen de associatie en op associatieniveau, inclusief de ondersteuning van de hogescholen;
6° de wijze waarop de associatie tot een optimale samenwerking wil komen tussen de associaties onderling en in het kader van het VLAIO Netwerk. In die samenwerkingen komen minstens het netwerken, de kennisverspreiding en het beantwoorden van kennisvragen van ondernemingen en andere VLAIO Netwerkactoren en het onderling doorverwijzingen voor;
7° de wijze waarop de werking van de interfacedienst aansluit bij de werking van het IOF.]2
§ 2. Elke associatie heeft in zijn strategisch plan aandacht voor :
1° samenwerking tussen de Vlaamse instellingen, internationale en regionale samenwerking;
2° responsible research and innovation, afgekort RRI;
3° interdisciplinariteit;
4° diversiteit van het personeel.
§ 3. Het strategisch plan bevat voor de looptijd, uitgesplitst per jaar :
1° een financiële begroting;
2° een personeelsplan;
3° de gekwantificeerde doelstellingen.
§ 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor [2 de innovatie]2, kan nadere regels voor dat strategische plan vastleggen, in het bijzonder voor samenwerkingsinitiatieven tussen de associaties onderling en in het kader van het VLAIO Netwerk.
§ 5.[2 De associaties sturen, voor 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar dat de strategische plannen aflopen, hun nieuwe strategische plannen digitaal naar de Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, en naar het bevoegde departement. Het departement bezorgt die strategische plannen aan VLAIO.]2]1
----------
(1)<BVR 2019-05-24/14, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 31-08-2019>
(2)<BVR 2023-12-01/05, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK V. - Subsidiëring
Art. 8/1. [1De Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, legt jaarlijks binnen de perken van de uitgavenbegroting een subsidie vast voor de Industriële Onderzoeksfondsen van de associaties.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-12-01/05, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 8/2. [1 De bedragen van de subsidie, vermeld in artikel 8/1, worden jaarlijks geïndexeerd binnen de perken van de begrotingskredieten die zijn vastgelegd in de uitgavenbegroting, volgens de formule, vermeld in artikel III.5, § 9, eerste lid, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-12-01/05, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 1. - Omvang van de subsidies en de verdeelsleutel
Art.9.De totale subsidie voor de IOF wordt onder de associaties verdeeld a rato van het procentuele aandeel van de associatie in de som van de parameters, vermeld in artikel 10, en gewogen overeenkomstig artikel 11.
[1 [2 [3 In afwijking van het eerste lid wordt voor de volgende associaties in een gegarandeerd minimumpercentage van de totale subsidie voor IOF voorzien:
1А Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen vzw: 10,25%;
2А Associatie Universiteit-Hogescholen Limburg vzw: 4,00%:
3А Universitaire Associatie Brussel vzw: 9,75%]3]2.
[2 ...]2
[2 ...]2
[2 ...]2
----------
(1)<BVR 2014-05-23/19, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 21-09-2014>
(2)<BVR 2019-05-24/14, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 31-08-2019>
(3)<BVR 2023-12-01/05, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.10.§ 1. Parameter 1 betreft het procentuele aandeel van de associatie in het totale aantal doctoraatsdiploma's. Dat aandeel wordt berekend overeenkomstig de regels[4 en het glijdende tijdvenster als referentieperiode]4 die van toepassing zijn op [3 de doctoraatsparameter C1, vermeld in artikel 40/2, van het BOF-besluit, maar dan berekend op het niveau van de associaties in plaats van de universiteiten.]3.
§ 2. Parameter 2 betreft het gemiddelde procentuele aandeel van de associatie in het totale aantal publicaties enerzijds en in het totale aantal citaties anderzijds. Dat aandeel wordt berekend overeenkomstig de regels [4 en het glijdende tijdvenster als referentieperiode die van toepassing zijn op de criteria voor publicaties en citaties, vermeld in artikel 35 tot en met 40/4]4, van het BOF-besluit, maar dan berekend op het niveau van de associaties in plaats van de universiteiten.]3.
§ 3. Parameter 3 betreft het gemiddelde procentuele aandeel van de associatie, in de referentieperiode, in de industriële contractinkomsten.
[1 In het eerste lid wordt verstaan onder industriële contractinkomsten van de associatie: de inkomsten die de universiteit en de hogescholen, partner bij de associatie, en de universitaire ziekenhuizen, vermeld in artikel 4 van de[3 gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, voor het onderzoek of onderzoekgedeelte dat wordt uitgevoerd door een onderzoeksgroep van de associatie,]3 verwerven:
1° van [3 vennootschappen]3 op basis van contracten voor onderzoek en dienstverlening. Leerstoelen worden beschouwd als industriële contractinkomsten op voorwaarde dat er een contract is. Giften, schenkingen en inkomsten uit permanente vorming zijn uitgesloten;
2° uit klinische studies. Alleen de inkomsten uit klinische studies in de eerste en tweede klinische fase worden in rekening gebracht[3 ...]3;
3° uit licenties. Voor de toepassing van deze inkomsten wordt de volgende trapfunctie [3 jaarlijks]3 ingebouwd:
a) licentie-inkomsten tot een bedrag van 7,5 miljoen euro hebben een gewicht van 1;
b) licentie-inkomsten van een bedrag tussen 7,5 en 15 miljoen euro hebben een gewicht van 0,75;
c) licentie-inkomsten van een bedrag tussen 15 en 25 miljoen euro hebben een gewicht van 0,5;
d) licentie-inkomsten van een bedrag vanaf 25 miljoen euro hebben een gewicht van 0,25.]1
[1 De middelen die rechtstreeks afkomstig zijn van de industrie en die verworven zijn door de strategische onderzoekscentra voor het onderzoek of onderzoeksgedeelte dat wordt uitgevoerd in de met dat strategische onderzoekscentrum geassocieerde onderzoeksgroepen van de universiteit of van de hogescholen, partner bij de associatie, worden ook beschouwd als industriële contractinkomsten van de associatie als die inkomsten gebaseerd zijn op een contract met een [3 vennootschap]3 en als een zichtbare overhead uitbetaald wordt aan de partner bij de associatie.
De contractinkomsten moeten transparant opgenomen zijn in de boekhouding en er moet over worden gerapporteerd, alsook over de onderliggende overeenkomsten. Dotatiegelden komen niet in aanmerking voor die aanvullende inkomstencomponent.]1
Voor alle bedragen vermeld in het tweede lid, [1 ...]1, die voortvloeien uit een contract in een vreemde munt, gelden de bedragen die in de boekhouding zijn ingeschreven.
§ 4.[3 Parameter 4 betreft het procentuele aandeel van de associatie in het geheel van de verworven contractinkomsten uit het lopende Europese Kaderprogramma en aangevuld met verworven contractinkomsten uit het laatst afgesloten Europese Kaderprogramma.
[4 Parameter 4 wordt voor de associaties berekend volgens dezelfde regels en het glijdende tijdvenster als referentieperiode die van toepassing zijn op de berekening van de hefboomparameter C4 voor de universiteiten, vermeld in artikel 40/5 en artikel 44/1, § 5, van het BOF-besluit, maar dan op het niveau van de associaties in plaats van de universiteiten]4]3.
§ 5. Parameter 5 betreft het procentuele aandeel van de associatie, in de referentieperiode, in het totale aantal :
1° toegekende United States Patent and Trademark Office-octrooien;
2° [1 gepubliceerde aangevraagde]1 en toegekende European Patent Office-octrooien;
3° [1 gepubliceerde aangevraagde]1 octrooien conform het Patent Cooperation Treaty.
Toegekende octrooien hebben in de telling een gewicht van 1. Gepubliceerde aangevraagde octrooien hebben in de telling een gewicht van 0,5. Als in de referentieperiode zowel een aanvraag als een toekenning valt, prevaleert de toekenning en krijgt het octrooi in de telling een gewicht van 1.
[1 In het eerste lid wordt verstaan onder gepubliceerde aangevraagde of toegekende octrooien van de associatie: de octrooien die aangevraagd zijn door of toegekend zijn aan de universiteit of aan de hogescholen, partner bij de associatie, of door of aan een universitair ziekenhuis als vermeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 [2 , alsook de octrooien, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid, artikel 59, tweede lid]2.]1
§ 6. Parameter 6 betreft het procentuele aandeel van de associatie in de oprichting, in de referentieperiode, van spin-offbedrijven.
[1 [4 2° hetzij via een exclusieve licentieovereenkomst aan de nieuw opgerichte vennootschap waarin voorzien wordt in een exclusief gebruiksrecht van technologie en kennis tegen marktprijs. Dat moet blijken uit ondertekende en gedateerde contractuele documenten.]4-2.]1
Er dient, voor de toepassing van het eerste lid, sprake te zijn van een gestaafde inbreng in het spin-offbedrijf :
1° hetzij via het verwerven van een aandeelhouderspositie op basis van een omschreven technologietransfer in de nieuw opgerichte vennootschap (via het bestaan van een contractuele transferovereenkomst en het inschrijven van een aandeelhouderspositie in de statuten);
2° hetzij via een exclusieve licentie-overeenkomst [1 waarin voorzien wordt in een billijke vergoeding]1 voor de overgedragen technologie en kennis. Dit moet blijken uit ondertekende en gedateerde contractuele documenten.
Al de documenten waaruit de betrokkenheid [1 ...]1 bij de oprichting van een spin-off moet blijken, dienen binnen een tijdsperiode van 12 maanden te zijn afgesloten en ondertekend.
§ 7.[3 ...]3
----------
(1)<BVR 2014-05-23/19, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 21-09-2014>
(2)<BVR 2016-01-15/13, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 05-06-2009>
(3)<BVR 2019-05-24/14, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 31-08-2019>
(4)<BVR 2023-12-01/05, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.11.[1 De parameters, vermeld in artikel 10, worden vanaf 2019 gewogen op de volgende wijze :
gewicht | |
parameter 1 | 5 % |
parameter 2 | 5 % |
parameter 3 | 30 % |
parameter 4 | 20 % |
parameter 5 | 20 % |
parameter 6 | 20 % |