Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

24 JUNI 2008. - Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 7 mei 2007 over de bevordering van de musea en van de cultureel-erfgoedpublicaties (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-11-2008 en tekstbijwerking tot 27-04-2018)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen.
Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Bevordering van de musea.
Aanvraag om erkenning.
Art. 2
Museumconcept.
Art. 3
Vervulling van de erkenningsvoorwaarden.
Art. 4
Erkenningsprocedure.
Art. 5
Indeling.
Art. 6
Specifieke erkenningsvoorwaarden.
Art. 7
Museumpersoneel.
Art. 8
Conventie.
Art. 9
Administratieve procedure voor erkende musea.
Art. 10
Benaming.
Art. 11
Subsidie voor specifieke projecten.
Art. 12
HOOFDSTUK 3. - Cultureel-erfgoedpublicaties.
Periodieken.
Art. 13
Niet-periodieke publicaties.
Art. 14
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen.
Overgangsbepaling.
Art. 15
Inwerkingtreding.
Art. 16
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2016205136  2018202009  2021202963 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen.
Definities.
Artikel 1.In de zin van dit besluit verstaat men onder :
  1° ministerie : [1 het departement Cultuur]1 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;
  2° decreet : het decreet van 7 mei 2007 over de bevordering van de musea en van de cultureel-erfgoedpublicaties;
  3° erkenningsperiode : de in artikel 9 van het decreet vermelde duur tijdens welke de erkenning als museum geldig is;
  4° jury belast met de indeling : de in artikel 8, § 3, lid 1, van het decreet vermelde vakjury;
  5° periodiek : een drukwerk dat ten minste één keer per jaar op regelmatige tijdstippen verschijnt;
  6° dag : een ononderbroken openingstijd van ten minste drie uren;
  7° lopende uitgaven : de algemene werkings- en personeelskosten aangegaan om de museumwerking te waarborgen, met uitzondering van de uitgaven voor specifieke projecten overeenkomstig artikel 15 van het decreet.
  [1 8° de Minister : de Minister van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap die bevoegd is voor Cultuur.]1
  ----------
  (1)<BDG 2016-07-07/14, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK 2. - Bevordering van de musea.
Aanvraag om erkenning.
Art.2. § 1. De aanvraag om bevordering van musea bevat :
  1° het museumconcept, overeenkomstig artikel 3 van voorliggend besluit;
  2° het bewijs dat er aan de algemene erkenningsvoorwaarden wordt voldaan, overeenkomstig artikel 4 van voorliggend besluit;
  3° het bewijs dat er aan de specifieke erkenningsvoorwaarden wordt voldaan, overeenkomstig artikel 7 van het besluit;
  4° het bewijs dat er aan de vereisten inzake personeel wordt voldaan, overeenkomstig artikel 8 van voorliggend besluit.
  Bovendien moeten bij de aanvraag volgende documenten worden gevoegd :
  1° een resultatenrekening en de balans van het laatste kalenderjaar;
  2° een financieel plan voor de duur van de erkenningsperiode;
  3° het eigendomsbewijs of het bewijs van een genotsrecht m.b.t. de infrastructuur voor de duur van de erkenningsperiode;
  4° het eigendomsbewijs of het bewijs van een genotsrecht m.b.t. de collecties voor de duur van de erkenningsperiode.
  § 2. Tot 31 maart van het kalenderjaar vóór de erkenningsperiode moeten de aanvraagdocumenten in schriftelijke vorm - bij aangetekende brief - en in elektronische vorm bij het ministerie worden ingediend.
  § 3. Het ministerie kan een model van museumconcept en van financieringsplan opleggen.

Museumconcept.
Art.3. Het museumconcept bedoeld in artikel 4, lid 2, van het decreet omvat :
  1° een analyse over de integratie van de instelling in haar onmiddellijke sociale en culturele omgeving;
  2° een beschrijving van de tentoonstelling;
  3° een beschrijving van de vervulde museale basisfuncties;
  4° een beschrijving van de leiding van de instelling en van het public relations-werk;
  5° een beschrijving van de beschikbare middelen inzake infrastructuur, financiën, personeel en logistiek;
  6° de richtsnoeren of de strategische en operationele doeleinden van de instelling voor de duur van de erkenningsperiode rekening houdend met de elementen opgenomen onder de punten 1° tot 5°;
  7° een beschrijving van de middelen en methoden ter verwezenlijking van de onder punt 6° vermelde doeleinden.

Vervulling van de erkenningsvoorwaarden.
Art.4. § 1. Er wordt aan de in artikel 4, lid 3, 1°, van het decreet bepaalde voorwaarden voldaan, als de aanvrager bewijst dat :
  1° hij de museale basisfuncties overeenkomend met de erkenningscategorie vervult;
  2° hij over een collectie-inventaris beschikt die hij, desgevallend, uitbreidt;
  3° hij over een beschrijving van de staat van de collectie alsmede van de toe te passen conserveringsmethoden beschikt;
  4° de inventaris aan de dienovereenkomstige regels van de Internationale Raad van Musea beantwoordt;
  5° de collectie tentoongesteld wordt;
  6° hij public relations-werk en bemiddelingswerk verricht;
  7° hij met andere actoren uit het cultureel-erfgoedveld samenwerkt en aan zijn sociale omgeving medewerkt.
  § 2. Er wordt aan de in artikel 4, lid 3, 2°, van het decreet bepaalde voorwaarden voldaan, als de aanvrager het bewijs levert dat hij over een museumwaardige collectie cultureel erfgoed beschikt, met voldoende inachtneming van volgende aspecten :
  1° het profiel van de collectie;
  2° de coherentie van de collectie;
  3° het verband tussen de collectie en de onmiddellijke of verdere omgeving ervan;
  4° het unieke karakter van de collectie;
  5° de materiële waarde van de collectie.
  Bij de aanvraag worden de collectie-inventaris of het specifieke verwijs naar raadpleegbare bestanden gevoegd.
  § 3. Er wordt aan de in artikel 4, lid 3, 3°, van het decreet bepaalde voorwaarden voldaan, als de aanvrager bij zijn aanvraag de statuten en het bewijs voegt dat hij de rechtspersoonlijkheid heeft. De gemeenten zijn van deze regeling uitgesloten.
  § 4. Er wordt aan de in artikel 4, lid 3, 4°, van het decreet bepaalde voorwaarden voldaan, als de aanvrager het bewijs levert dat :
  1° hij de instelling voldoende middelen en mogelijkheden verschaft om het museumconcept te verwezenlijken;
  2° de museale opdracht in de statuten wordt opgenomen, indien hij een rechtspersoon van privaat recht is;
  3° hij over een organisatorische structuur beschikt die voor de vervulling van de museale basisfuncties zorgt;
  4° de instelling bovendien een gewone autonome boekhouding heeft die men te allen tijde inzien kan en een financiële controle mogelijk maakt.
  § 5. Er wordt aan de in artikel 4, lid 3, 5°, van het decreet bepaalde voorwaarden voldaan, als de aanvrager het bewijs levert dat :
  1° de instelling ten minste 100 dagen per jaar, waarvan ten minste één dag in het weekeinde en één werkdag per week, voor het publiek toegankelijk is;
  2° de instelling over een voldoende infrastructuur beschikt om de museale basisfuncties overeenkomend met de erkenningscategorie te vervullen;
  3° hij over een voldoende en duurzame financiële basis beschikt;
  4° hij, wat het technisch personeel betreft, over ten minste een halve voltijds equivalent in hoofdberoep beschikt;
  5° hij over voldoende personeel in hoofdberoep of over vrijwillige helpers beschikt om de museale basisfuncties overeenkomend de erkenningscategorie te vervullen.

Erkenningsprocedure.
Art.5. § 1. Het ministerie gaat na of er aan de juridische en formele voorwaarden wordt voldaan en of de met het museumconcept ingediende aanvraag volledig is en stelt voor 31 mei een verslag op dat, desgevallend, verbeteringsvoorstellen bevat. Ontbrekende documenten worden gevraagd. Slechts instellingen die alle vereiste documenten indienen, worden tot de indeling toegelaten. Daarna zendt het ministerie, ten laatste op 30 juni, de volledige aanvragen om erkenning toe aan de vakjury belast met de indeling en aan het gemeentecollege van de gemeente waar de aanvrager gevestigd is.
  [Uiterlijk op] 31 juli brengt de jury belast met de indeling een met redenen omkleed advies uit waarin hij de indeling van de instelling in één der drie erkenningscategoriëen of de niet-indeling voorstelt; dit advies bevat desgevallend verbeteringsvoorstellen. De indeling geschiedt overeenkomstig artikel 6. (ERRATUM, zie B.St. 19-10-2016, p. 70601)
  [Uiterlijk op] 31 juli brengt het gemeentecollege van de gemeente waar de aanvrager gevestigd is, het in artikel 6 van het decreet bedoeld advies uit. Daarvoor wordt met name onderzocht : (ERRATUM, zie B.St. 19-10-2016, p. 70601)
  1° of de aanvraag het principieel akkoord van het gemeentecollege heeft gekregen;
  2° in welke mate een steun van de gemeente kan worden verwacht voor de betrokken erkenningsperiode.
  Het advies bedoeld in de leden 1 en 2 moet aan het ministerie worden toegezonden.
  § 2. [Uiterlijk op] 15 augustus deelt het Ministerie aan de aanvragers het in § 1 bedoeld verslag alsmede het advies van de jury belast met de indeling mede. [Uiterlijk op] 15 september kunnen de aanvragers daarover schriftelijk stelling nemen. (ERRATUM, zie B.St. 19-10-2016, p. 70601)
  § 3. [Uiterlijk op] 31 oktober beslist de Regering over de erkenning van een museum in een bepaalde categorie op basis van het verslag van het ministerie, van de adviezen van de gemeente resp. van de jury belast met de indeling en, desgevallend, van de door de aanvrager ingenomen stelling. De erkenningsperiode gaat in op 1 januari van het volgende kalenderjaar. De beslissing kan voorwaardelijk zijn. (ERRATUM, zie B.St. 19-10-2016, p. 70601)
  § 4. De in dit artikel vermelde datums hebben betrekking tot het kalenderjaar vóór de erkenningsperiode.

Indeling.
Art.6. § 1. De Regering installeert de jury belast met de indeling.
  § 2. De indeling omvat :
  1° een bezoek ter plaatste door de vakjury;
  2° een evaluatie van het uitgewerkt museumconcept en van de ingediende documenten.
  Met inachtneming van de in artikel 8, § 2, van het decreet vermelde principes wordt bij de indeling van een museum in een categorie rekening gehouden met het al dan niet vervullen van de algemene of specifieke erkenningvoorwaarden vermeld in de artikelen 3, 4 en 7 van dit besluit.

Specifieke erkenningsvoorwaarden.
Art.7. § 1. Musea van de categorie 1 moeten aan de volgende voorwaarden qua/inzake toegankelijkheid, personeel en museumwerk voldoen :
  1° jaarlijks 200 dagen open zijn, waarvan ten minste drie werkdagen en beide weekeinddagen per week;
  2° wat het technisch en het gekwalificeerd personeel betreft, telkens over ten minste één voltijds equivalent beschikken;
  3° de volgende museale basisfuncties vervullen : verzamelen, bewaren, onderzoeken en bemiddelen.
  § 2. Musea van de categorie 2 moeten aan volgende voorwaarden inzake toegankelijkheid, personeel en museumwerk voldoen :
  1° jaarlijks 150 dagen open zijn, waarvan ten minste drie werkdagen en één dag in het weekeinde per week;
  2° wat het technisch personeel betreft, over ten minste één voltijds equivalent beschikken;
  3° de volgende museale basisfuncties vervullen : verzamelen, bewaren en bemiddelen.
  § 3. Musea van de categorie 3 moeten aan volgende voorwaarden inzake toegankelijkheid, personeel en museumwerk voldoen :
  1° jaarlijks 100 dagen open zijn, waarvan ten minste één werkdag en één dag in het weekeinde per week;
  2° wat het technisch personeel betreft, over ten minste één voltijds equivalent beschikken;
  3° de volgende museale basisfuncties vervullen : verzamelen en bemiddelen.
  Een voltijds equivalent stemt met ten minste 36 uren werk per week overeen.

Museumpersoneel.
Art.8. Het museum moet bewijzen dat het aangeworven of vrijwillig personeel de leiding ervan in voldoende mate waarneemt. Het personeelsbestand is voldoende om de doeleinden van het museum naargelang de categorie ervan op alle niveaus voortdurend te bereiken.
  Het profiel vereist voor het technisch museumpersoneel houdt volgende opdrachten in :
  1° algemeen onderhoud;
  2° rondleidingen;
  3° onthaal;
  4° dagkassa.
  Het profiel vereist voor het hooggekwalificeerd personeel vermeldt :
  1° een diplomavereiste : bachelor of daarmee gelijkgesteld diploma;
  2° de volgende opdrachten :
  a. museummanagement;
  b. financiering;
  c. personeelsbeheer;
  d. ontwikkeling van richtsnoeren;
  e. public relations-werk;
  f. marketing.
  Het museumpersoneel schoolt zicht voortdurend bij.

Conventie.
Art.9. § 1. Overeenkomstig artikel 14, § 2, lid 2, van het decreet sluit de Regering met de erkende musea een conventie af m.b.t. :
  1° het bedrag van de forfaitaire basissubsidie naargelang de categorie;
  2° het bedrag van het aanvullend forfait;
  3° de voor de erkenningsperiode overeengekomen doeleinden.
  Desgevallend kan de conventie voorwaardelijk zijn.
  § 2. De doeleinden worden overeengekomen op basis van de richtsnoeren ontwikkeld door de aanvrager in het museumconcept en houden in voorkomend geval rekening met de in het advies van de jury belast met de indeling daaromtrent gedane opmerkingen.
  Gelden ook als criteria om het aanvullend forfait vast te leggen :
  1° de aanwerving van gekwalificeerd personeel, met name van personeel dat zijn functies als hoofdberoep uitoefent;
  2° het profiel en de positionering van de aanvrager binnen het museumlandschap van de Duitstalige Gemeenschap;
  3° de haalbaarheid van de perspectieven op middellange termijn uitgewerkt in de richtsnoeren;
  4° de kwaliteit van het conceptueel werk in verhouding tot de concrete omzetting ervan;
  5° de nationale en internationale uitstraling;
  6° het doelpubliek;
  7° de evenwichtige financiële startsituatie van de aanvrager.
  § 3. Tijdens de zesjarige erkenningsperiode kan het aanvullend forfait aangepast worden op grond van variaties in de in § 2 vermelde criteria.
  § 4. In de conventie bepaalt de Regering de verhouding tussen de subsidies van de Duitstalige Gemeenschap en de jaarlijkse lopende uitgaven van een erkend museum rekening houdend met de specifieke financiële situatie van de aanvrager, met name wat zijn ontvangsten betreft.

Administratieve procedure voor erkende musea.
Art.10.§ 1. Tijdens de erkenningsperiode voert het ministerie jaarlijks een financiële controle en om de twee jaar een inhoudelijke controle uit.
  § 2. De financiële bescheiden die overeenkomstig artikel 4, § 2, 7°, van het decreet jaarlijks moeten worden voorgelegd, zijn :
  1° een resultatenrekening en de balans van het voorjaar;
  2° de begroting van het lopende jaar;
  3° de stand van de rekeningen op 1 januari en 31 december van het voorjaar;
  4° de processen-verbaal van de algemene vergaderingen;
  5° de eventuele statutenwijzigingen;
  6° de individuele loonrekeningen van de personeelsleden m.b.t. het voorjaar.
  Het overeenkomstig artikel 4, § 2, 7°, van het decreet om de twee jaar voor te leggen activiteitenverslag beschrijft de omzetting van het museumconcept en de mate waarin aan de met de Regering afgesloten conventie werd voldaan tijdens de afgelopen erkenningsperiode.
  De bescheiden moeten [uiterlijk op] 31 maart per aangetekende brief bij het ministerie worden ingediend. (ERRATUM, zie B.St. 19-10-2016, p. 70601)
  § 3. [1 De werkingstoelage wordt per maandelijkse twaalfden uitbetaald ter hoogte van 100 % van de jaarlijkse subsidie bepaald in de conventie.]1
  § 4. Vertoont de resultatenrekening een overschot, dan moet de instelling reserves opbouwen die uitsluitend voor uitgaven kunnen worden gebruikt die het mogelijk maken de overeengekomen doeleinden en de opdrachten te vervullen, overeenkomstig de erkenning van de instelling.
  ----------
  (1)<BDG 2010-06-18/14, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2010>

Benaming.
Art.11. Het logo voor de erkende musea wordt als bijlage bij dit besluit gevoegd. Het moet goed zichtbaar bij de ingang worden aangeplakt.

Subsidie voor specifieke projecten.
Art.12. Subsidiëringsaanvragen m.b.t. specifieke projecten zoals bedoeld in artikel 15 van het decreet moeten [uiterlijk op] 31 maart van het jaar van de aanvraag bij het ministerie worden ingediend. Bij de aanvraag moeten een staat van de ontvangsten en uitgaven en een projectbeschrijving worden gevoegd. (ERRATUM, zie B.St. 19-10-2016, p. 70601)

HOOFDSTUK 3. - Cultureel-erfgoedpublicaties.
Periodieken.
Art.13.[1 § 1. Periodieke cultureel-erfgoedpublicaties kunnen, binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen, overeenkomstig artikel 16 van het decreet en overeenkomstig dit artikel gesubsidieerd worden.
   Alleen publicaties waarin verwezen wordt naar het feit dat ze met steun van de Duitstalige Gemeenschap tot stand zijn gekomen, kunnen gesubsidieerd worden.
   § 2. Subsidiëringsaanvragen voor periodieken moeten uiterlijk op 31 maart van het publicatiejaar ingediend worden via het formulier dat de Minister daartoe heeft vastgelegd. Nadat is nagegaan dat de ondersteuningsvoorwaarden vervuld zijn, kan de Regering de subsidie voor periodieken toekennen.
   De subsidie bedraagt ten hoogste 50 pct. van de nuttige uitgaven die rechtstreeks verband houden met de uitgave van de periodieken, met een maximumbedrag van 10.000 euro per jaar. In het formulier vermeld in het eerste lid bepaalt de Minister welke categorieën van nuttige uitgaven in aanmerking komen.
   De subsidie wordt uitbetaald in het jaar dat volgt op het jaar waarin de periodieken gepubliceerd zijn, na verificatie van het activiteitenverslag vermeld in paragraaf 3 en van de daarbij horende bewijsstukken.
   Het bedrag van de subsidies kan vermenigvuldigd worden met een coëfficiënt om het aan de beschikbare begrotingsmiddelen aan te passen.
   § 3. In het jaar dat volgt op het jaar waarin het periodiek gepubliceerd is, wordt uiterlijk op 31 maart een activiteitenverslag bij het ministerie ingediend via het formulier dat de Minister daartoe heeft vastgelegd.
   Alle bewijsstukken worden bij het activiteitenverslag gevoegd, gesorteerd naar uitgavenposten en met de daarbij horende optellingen. De als bewijsstuk ingediende facturen zijn voor kwijting getekend of gaan vergezeld van het rekeninguittreksel. Financiële bescheiden die gecertificeerd zijn door erkende boekhouders of erkende financiële controleurs kunnen ook als bewijsstuk gelden.]1
  ----------
  (1)<BDG 2016-07-07/14, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Niet-periodieke publicaties.
Art.14.[1 § 1. Niet-periodieke cultureel-erfgoedpublicaties kunnen, binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen, overeenkomstig artikel 16 van het decreet en overeenkomstig dit artikel ondersteund worden door :
   1° een subsidie toe te kennen;
   2° exemplaren van het boek aan te kopen na voltooiing van de publicatie.
   Er kan geen subsidie worden toegekend voor niet-periodieke publicaties die al verschenen zijn. Alleen publicaties waarin verwezen wordt naar het feit dat ze met steun van de Duitstalige Gemeenschap tot stand zijn gekomen, kunnen overeenkomstig het eerste lid, 1°, gesubsidieerd worden.
   § 2. Subsidiëringsaanvragen voor niet-periodieke publicaties worden uiterlijk op 31 maart ingediend via het formulier dat de Minister daartoe heeft vastgelegd.
   Bij de aanvraag worden de volgende documenten gevoegd :
   1° het bewijs van het verband tussen de inhoud van de publicatie en het cultureel erfgoed van de Duitstalige Gemeenschap en het bewijs van de regionale of eventueel grensoverschrijdende uitstraling ervan;
   2° een samenvatting;
   3° een biografie van de auteur;
   4° een beschrijving van de geplande verspreiding;
   5° een beschrijving van de geplande publiciteit;
   6° een gedetailleerd overzicht van ontvangsten en uitgaven.
   De subsidie wordt berekend op basis van de nuttige uitgaven die rechtstreeks verband houden met het verschijnen van de niet-periodieke publicatie. In het formulier vermeld in het eerste lid bepaalt de Minister welke categorieën van nuttige uitgaven in aanmerking komen.
   Voor de uitbetaling van de subsidie worden bij het ministerie - binnen drie maanden na het verschijnen van de niet-periodieke publicatie - de volgende stukken ingediend :
   1° een overzicht van de nuttige uitgaven;
   2° een exemplaar van de niet-periodieke publicatie.
   Het bedrag van de subsidies kan vermenigvuldigd worden met een coëfficiënt om het aan de beschikbare begrotingsmiddelen aan te passen.
   § 3. De als bewijsstuk ingediende facturen zijn voor kwijting getekend of gaan vergezeld van het rekeninguittreksel. Financiële bescheiden die gecertificeerd zijn door erkende boekhouders of erkende financiële controleurs kunnen ook als bewijsstuk gelden.]1
  ----------
  (1)<BDG 2016-07-07/14, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen.
Overgangsbepaling.
Art.15. De eerste activiteitsperiode die voor een subsidiëring overeenkomstig artikel 13 in aanmerking komt, is het kalenderjaar 2008.

Inwerkingtreding.
Art.16. Dit besluit heeft uitwerking op 1 januari 2008.

BIJLAGE.
Art. N.[1 Logo voor erkende musea]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 27-04-2018, p. 36734)
  ----------
  (1)<BDG 2018-03-29/38, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 07-05-2018>