27 FEBRUARI 1992. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve houdende algemene bouwverordening voor de wijken rond de Ambiorixsquare en het Jubelpark.
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art. 1
Woordenlijst.
Art. 2
Toepassingszones.
Art. 3
HOOFDSTUK II. - Bepalingen met betrekking tot de bouwwerken.
Afdeling 1. - Verhouding van de bouwwerken t.o.v. de eigendomsgrenzen.
Art. 4
Naleving van het stadspatroon voor de nieuwe bouwwerken.
Art. 5
Achterste grens van het bouwwerk.
Art. 6
Doorlopende percelen.
Art. 7
Hoekpercelen.
Art. 8
Terreinen met bijzondere vorm en grootte.
Art. 9
Afdeling 2. - Maximum-bouwhoogte van de bouwwerken.
Maximumbouwhoogte.
Art. 10
Technische lokalen.
Art. 11
Verdiepingshoogten.
Art. 12
Hoogte onder plafond.
Art. 13
Daken.
Art. 14
Afdeling 3. - Hoofdbekleding van gevels, zichtbaar vanaf de openbare weg en hoofdbekleding van de daken.
Materialen voor hoofdbekleding van gevels, zichtbaar vanaf de openbare weg.
Art. 15
Schilder- en renovatiewerk aan de gevels.
Art. 16
Dakmaterialen.
Art. 17
Afdeling 4. - Lijstwerk en versiering van gevels; aan de gebouwen bevestigde toebehoren.
Behoud van de gevelelementen.
Art. 18
Uitspringende elementen op de straatgevel.
Art. 19
Materialen voor lijstwerk en versiering.
Art. 20
Schrijnwerk.
Art. 21
Commerciële gelijkvloers.
Art. 22
Uithangborden en reclamevoorzieningen.
Art. 23
Afdeling 5. - Verlichting van de vertrekken onder het dak.
Verlichting van de vertrekken onder het dak.
Art. 24
HOOFDSTUK III. - Bepalingen aangaande de achteruitbouwzones en binnenplaatsen.
Achteruitbouwzones.
Art. 25
Binnenplaatsen.
Art. 26
Parkeerplaatsen in de binnenterreinen van een huizenblok.
Art. 27
Toegang tot ondergrondse parkeergarages.
Art. 28
HOOFDSTUK IV. - Bescherming van de gebouwen met opmerkelijke architecturale kwaliteiten.
Principes inzake bescherming.
Art. 29
HOOFDSTUK V. - Verschillende bepalingen.
Afwijkingen.
Art. 30
Uitvoering.
Art. 31
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Artikel 1. In dit besluit wordt een materie geregeld die bedoeld is in artikel 107quater van de grondwet.
Woordenlijst.
Art.2. In de zin van dit besluit moet worden verstaan onder :
Balkon : Smal platform met leuning, uitgevend op één of meer vensteropeningen.
Bijgebouw : Gedeelte van het bouwwerk dat zich voorbij de achtergevel bevindt en geheel of gedeeltelijk daarmee in aanraking komt. Heeft in 't algemeen een lagere bouwhoogte dan het hoofdgebouw, alsmede een plat dak.
Bouwfront : Plaats van de gevels wanneer een achteruitbouwzone is voorgeschreven. Deze plaats is daar waar gevel en grond elkaar snijden.
Bouwwerk : Algemene benaming voor alle op of onder de grond opgerichte constructies.
Bovenschild : Bovengedeelte met lichte helling, van een gebroken dakschild.
Dakknik : Onderste.gedeelte, met steile helling van een gebroken dakschild, ook onderschild genoemd.
Dakvenster : Constructie op een dak (meestal dakkapel genoemd) voor de verlichting van de dakverdieping bestaande uit één of meer vensters, met andere woorden rechtopstaande openingen met hun omlijsting.
Doorlopend perceel : Perceel waarvan twee zijden aan een openbare weg liggen, met uitzondering van de hoekterreinen. Een doorlopend perceel dat minder dan 30 meter diep is, gemeten in de as van het perceel, wordt gelijkgesteld met een hoekperceel.
Erker : Een uitbouw op een gevel over de hoogte van verscheidene verdiepingen en uitgevend op één of meer kleine vertrekken. De. erker is bijna altijd uitspringend.
Gebroken dak : Dakschild met twee verschillende hellingen, gescheiden door een opkant (de breuklijn of dakknik).
Gemiddelde afstand : De gemiddelde afstand tussen twee limieten wordt gemeten in de as van het perceel, en door het midden ervan.
Gemiddelde perceelsdiepte : De gemiddelde diepte van een perceel wordt gemeten in de as van het perceel, vertrekkend vanuit het midden van de gevel of van de straatzijde. Deze as kan afwijken van de loodlijn op de openbare weg.
Hoekperceel : Perceel grezend aan de kruising van minstens twee openbare wegen.
Hoofdgebouw : Gedeelte van het bouwwerk, begrepen tussen de voor- en de achtergevel en begrepen onder éénzelfde dak (plat dak of zadeldak).
Hoogte onder plafond : Hoogte tussen de afgewerkte vloer en het plafond in éénzelfde lokaal.
Kelderkeuken : Onder de grond gelegen ruimte waarvan het plafond gelegen is op minstens 1 m boven het niveau van het voetpad, gemeten in het midden van de voorgevel. Wordt verlicht door een venster dat uitzicht geeft op de openbare weg.
Kleine loggia : Kleine overdekte uitbouw over één enkele verdieping.
Lijstwerk : Ornamentele behandeling (verhoudingen, vorm, welvingen) van sommige elementen in reliëf of in uitsparing, van een gebouw, in 't bijzonder m.b.t. de sierlijsten.
Rooflijn : Grenslijn tussen de privéeigendommen en de materiële openbare weg.
Uithangbord : Mededeling geplaatst op een gebouw of bijgebouw en waarbij een persoon het publiek ter kennis brengt dat hij in zijn gebouw een bepaalde werkzaamheid verricht. Wordt niet beschouwd als een uithangbord, een mededeling ten voordele van derden, zoals de vermelding van produkthandelsnamen.
Verdiepingshoogte : Hoogte tussen de afgewerkte niveaus van de vloeren van twee opeenvolgende verdiepingen.
Toepassingszones.
Art.3. De verordening is van toepassing in de volgende zones
1° Voor Brussel Stad :
- de zone begrepen tussen Hamerstraat, Orteliusstraat, Maria-Louizasquare, Livingstonelaan, Stevinstraat, Kortenberglaan (de gebouwen van de Kortenberglaan niet inbegrepen), Newtonstraat, Patriottenstraat, Notelaarsstraat, Leuvensesteenweg, Kardinaalsstraat, Eburonenstraat, Gildenstraat, Spastraat, Verviersstraat en de gemeentegrens;
- de zone begrepen tussen Renaissancelaan, Kortenberglaan en Leonardo da Vincistraat, de gebouwen van de Kortenberglaan niet inbegrepen.
- de zone begrepen tussen Renaissancelaan, Ridderschapslaan, Notelaarsstraat en Hobbemastraat.
2° Voor de gemeente Etterbeek, de zone begrepen tussen Jourdanplein, Waversesteenweg, Louis Hapstraat, Sint-Pietersplein, Keltenlaan, Tongerenstraat, Linthoutstraat, d'Oultremontstraat, Degrouxstraat, de Landsheerestraat, Linthoutstraat, Olmstraat, Ridderschapslaan, IJzerlaan, Galliërslaan, Nerviërslaan, Oudergemselaan en Hoornstraat.
3° Voor de gemeente Schaarbeek, de zone begrepen tussen Linthoutstraat, de Jamblinne de Meux plein, Notelaarsstraat en Olmstraat.
4° Voor de gemeente Sint-Joost-Ten-Node, de gebouwen begrepen tussen Verviersstraat, Tweekerkenstraat en de gemeentegrens met Brussel Stad.
De grenzen moeten gezien worden in de aslijn van de wegen.
HOOFDSTUK II. - Bepalingen met betrekking tot de bouwwerken.
Afdeling 1. - Verhouding van de bouwwerken t.o.v. de eigendomsgrenzen.
Art.4. Continuïteit van de rooilijnen De bouwwerken moeten worden opgericht op de rooilijn of in voorkomend geval op het voorgeschreven bouwfront. Ze mogen geen enkele onbebouwde ruimte laten tussen gemene muren, onverminderd artikel 8, lid 3.
Naleving van het stadspatroon voor de nieuwe bouwwerken.
Art.5. De nieuwe bouwwerken gevestigd op terreinen, gevormd door de samenvoeging van twee of meer percelen, of in het algemeen op terreinen met een breedte aan de straat van meer dan 13 meter moeten de oude perceelsgewijze toestand oproepen door de architecturale behandeling van de gevel. De gevels moeten dus gekenmerkt zijn door een verticaal ritme met een breedte van 5 tot 8 meter.
Achterste grens van het bouwwerk.
Art.6. § 1. Het terrein dat door het bouwwerk mag worden bedekt, met inbegrip van de bijgebouwen, wordt begrensd
1° aan de zijde van de openbare weg, door de rooilijn ervan of, in voorkomend geval, door het voorgeschreven bouwfront;
2° aan de tegenoverliggende kant van de openbare weg, door een evenwijdige lijn met de vorige grens, getrokken op een afstand van die grens, die gelijk is aan 3/4 van de gemiddelde diepte van het perceel, zonder dat deze afstand meer dan 15 meter mag bedragen.
Voor wat de verdiepingen betreft, kan deze maximumdiepte van 15 meter ingevolge de lokale omstandigheden gereduceerd worden. Deze bepalingen worden geïllustreerd door figuren 1 tot 7 in bijlage 1.
Op voorwaarde dat voor de bouwaanvraag de speciale regelen van openbaarmaking gelden die zijn vastgesteld in het koninklijk besluit van 5 november 1979, kan de in het eerste lid, 2°, vermelde afstand van 15 meter tot 20 meter vergroot worden voor de commerciële gelijkvloers aars de volgende wegen :
Jourdanplein
Oudergemselaan
Sint-Fietersplein
Keltenlaan
Tongerenstraat
Leuvensesteenweg
§ 2. In ieder geval mag de gemiddelde afstand tussen de achtergevel van het bouwwerk, inclusief bijgebouwen, en het einde van het perceel niet minder bedragen dan 3 meter. Deze bepalingen worden geïllustreerd door figuren 8 tot 10 in bijlage 1.
Doorlopende percelen.
Art.7. Voor de toepassing van artikel 6 op de gebouwen die op een doorlopend perceel zijn opgetrokken, dient van elke straatgevel te worden uitgegaan. De gemiddelde diepte is gelijk aan de helft van de totale diepte van het doorlopend perceel, gemeten in de as van het perceel. De grens van de te bebouwen oppervlakte wordt dan bepaald volgens artikel 6. Deze bepaling wordt geïllustreerd door figuur 11 in bijlage 1.
Bovendien mogen de achtergevels van de beide bouwwerken, inclusief bijgebouwen, elkaar nergens raken en moeten ze ten minstens 6 meter van elkaar staan, gemeten in de as van het perceel. Deze bepaling wordt geïllustreerd door figuur 12 bijlage 1.
Hoekpercelen.
Art.8. Elk bouwwerk op een hoekperceel moet een niet bebouwde oppervlakte overlaten, die overeenkomt met minstens 1/8 van de totale oppervlakte van het perceel.
De gevel, bijgebouwen inclusief, tegenover de openbare weg, moet de in artikel 6, § 1, 2° opgelegde limieten naleven.
Indien deze niet bebouwde oppervlakte, langs de openbare weg ligt, moeten de vanaf deze weg zichtbare gevels, behandeld worden als straatgevels.
Terreinen met bijzondere vorm en grootte.
Art.9. Om redenen van plaatselijke aanleg kan de overheid die bevoegd is om te beslissen over de vergunningsaanvraag, bij een met redenen omklede beslissing andere bouwdiepten voorschrijven dan die welke in de artikelen 6, 7 en 8 zijn bepaald.
Afdeling 2. - Maximum-bouwhoogte van de bouwwerken.
Maximumbouwhoogte.
Art.10. Voor de nieuwe bouwwerken moet men zich houden aan de maximumbouwhoogten, bepaald door de profielen aangegeven in bijlage 2.
De eventueel toegelaten inspringende verdieping moet worden opgetrokken op minstens 2,5 meter van de voor- en achtergevels. Deze verdieping mag de toegelaten hoogte voor de andere verdiepingen niet overschrijden.
Voor de verbouwing van bestaande bouwwerken worden de bouwhoogten niet opgelegd maar als maximumhoogten aangegeven. Ingeval verdiepingen bijgebouwd worden, moet de bouwhoogte verenigbaar zijn met die van de naastliggende gebouwen.
Technische lokalen.
Art.11. § 1. De technische lokalen (machinekamer van liften, ventilatie- of verwarmingskokers, schoorsteentoppen, enz.) moeten aan de volgende eisen voldoen :
1° in het geval van een dak met twee dakschilden, moeten ze in het volume van het dak geïntegreerd zijn;
2° in het geval van een plat dak zonder inspringende verdieping, moeten ze in een technische verdieping geïntegreerd zijn gerekend in meerdering t.o.v. de voorgeschreven bouwhoogte;
3° in het geval van een plat dak met inspringende verdieping, moeten ze geïntegreerd worden in een technische verdieping, gerekend in meerdering t.o.v. de voorgeschreven bouwhoogte.
§ 2. De technische verdiepingen moeten alle bovenconstructies verbergen (schoorsteenpijpen, verluchtingsroosters enz.). Ze mogen boven de hoogte van een gewone verdieping niet uitsteken en moeten in dezelfde gevelmaterialen uitgevoerd worden.
De technische verdiepingen zonder inspringende verdieping moeten als volgt worden uitgevoerd :
- met insprong van minstens 4 meter t.o.v. het vlak van de voorgevel;
- met insprong van minstens 3 meter t.o.v. het vlak van de achtergevel; met insprong van minstens 4 meter t.o.v. het vlak van de zijgevel(s) voor de eindgebouwen of voor de gebouwen die niet tussen twee gemene muren gebouwd zijn.
De technische verdiepingen met inspringende verdieping moeten als volgt worden uitgevoerd :
- met insprong van minstens 3 meter t.o.v. het vlak van de voormuur van de inspringende verdieping;
- met insprong van minstens 2 meter t.o.v. het vlak van de achtermuur van de inspringende verdieping;
- met insprong van minstens 3 meter t.o.v. het vlak van de zijmuur of zijmuren voor de eindgebouwen of voor de gebouwen die niet tussen twee gemene muren gebouwd zijn.
Verdiepingshoogten.
Art.12. De hoogte van vloer tot vloer is beperkt tot 4,50 meter voor het gelijkvloers en tot 3,50 meter voor de verdiepingen.
Hoogte onder plafond.
Art.13. De hoogte onder plafond van de vertrekken die bij dag en nacht bewoonbaar zijn, waaronder begrepen kantoren en vergaderzalen, alsmede in 't algemeen al de voor liet publiek toegankelijke lokalen, is vastgesteld op minstens 2,80 meter voor het gelijkvloers en op 2,60 meter voor de verdiepingen. Met deze hoogte wordt de vrije hoogte tussen vloer en plafond bedoeld.
Wanneer de diepte van de in bovenstaande paragraaf beschouwde lokalen 6 meter overschrijdt, moet de vrije hoogte van deze lokalen verhoogd worden met 15 centimeter per bijkomende meter diepte.
Voor bestaande kelderkeukens en vertrekken in dakverdieping, kunnen afwijkingen toegestaan worden voor het inrichten van bewoonbare vertrekken, daarbij rekening houdend met de verlichting, de verluchting, de oppervlakte en het specifiek gebruik van de lokalen.
Daken.
Art.14. § 1. De gebouwen moeten bedekt zijn met een zadeldak dat zich inpast in een dakprofiel, begrensd door :
1° een horizontaal basisvlak door de kroonlijst;
2° een helling tussen 35° en 50° t.o.v. de horizontale lijn;
3° een horizontale noklijn, gelijklopend met de straatgevel en op maximum 5,50 meter boven het horizontaal basisvlak.
Deze bepaling is geïllustreerd door figuur 13 in bijlage 1.
Hij een voorgeschreven bouwhoogte van een gelijkvloers en 5 verdiepingen, kan een plat dak toegestaan worden.
§ 2. De zogenaamde gebroken daken ("Mansarde-daken") worden toegestaan. De dakknik mag echter geen helling hebben van meer dan 70° t.o.v. de horizontale lijn en een hoogte van meer dan 2 meter; de basis van de dakknik mag niet in overkraging zijn (t.o.v. de voorgevel). Overigens moet de helling van het bovenschild minder dan 45° bedragen.
§ 3. In het geval van nieuwbouw of verbouwingen waarbij het volume van het dak betrokken wordt, kan de overheid die bevoegd is om te beslissen over de vergunningsaanvraag, bij een met redenen omklede beslissing, een andere dakvorm opleggen, teneinde een betere aansluiting met een aanpalend dak mogelijk te maken.
Afdeling 3. - Hoofdbekleding van gevels, zichtbaar vanaf de openbare weg en hoofdbekleding van de daken.
Materialen voor hoofdbekleding van gevels, zichtbaar vanaf de openbare weg.
Art.15. De materialen, gebruikt voor de hoofdbekleding van de gevels, zichtbaar vanaf de openbare weg, moeten door hun aard en hun kleur in harmonie zijn met de traditionele bouwwerken bestaande in de wijk. Deze harmonie wordt op waarde geschat door de overheid die bevoegd is om te beslissen over de vergunningsaanvraag, uitgaande van de plannen voor de bouwvergunning en op grond van de volgende criteria
1° de materialen die niet in overeenstemming zijn met het karakter van de wijk gebruikt als hoofdbekleding van de gevel, inclusief voor de commerciële gelijkvloers, zijn verboden;
2° de gekozen materialen moeten identiek zijn voor de hele gevel. Voor het gelijkvloers wordt evenwel blauwe hardsteen toegestaan. In sommige gevallen kan, om redenen van plaatselijke harmonie, de overheid die bevoegd is om te beslissen over de vergunningsaanvraag het gebruik van blauwe hardsteen voorschrijven voor het gelijkvloers;
3° de sokkel moet met blauwe hardsteen bedekt worden over een hoogte van minstens 60 centimeter;
Zijn bijvoorbeeld verboden :
1° de kunststofbekledingen, met uitzondering van de bepleisteringen en beschilderingen;
2° de verticale beplatingen;
3° de glazen gordijngevels;
4° de natuurstenen en bekledingen die niet in overeenstemming zijn met het karakter van de wijk;
5° het architectonisch beton;
6° de betonblokken.
Schilder- en renovatiewerk aan de gevels.
Art.16. Voor al het schilder- en renovatiewerk aan de gevels dat het uitzicht of de aard van die gevels kan veranderen, moet een bouwvergunning afgeleverd worden. Zij moeten voldoen aan de volgende eisen :
1° aan te brengen op de hele gevel;
2° voor de verf : mag alleen aangebracht worden op bepleisteringen, uitgevoerd in heldere tinten, en in harmonie met die van de aanpalende gevels.
Dakmaterialen.
Art.17. De voor de dakbedekking der gebouwen te gebruiken materialen moeten pannen of leien zijn, uitgekozen in harmonie met de aanpalende daken. Voor enig ander materiaal met een soortgelijk uitzicht en kleuren die in overeenstemming zijn met de traditionele kleuren van de wijk, kan toestemming worden verleend
De dakgedeelten met een helling van minder dan 35° of meer dan 50° (bijvoorbeeld boven een dakvenster) mogen worden bedekt met zink of koper.
Bijzondere zorg moet worden besteed aan de dakbedekking van bijgebouwen en platte daken. Zichtbare bitumineuze bekledingen zijn verboden.
Afdeling 4. - Lijstwerk en versiering van gevels; aan de gebouwen bevestigde toebehoren.
Behoud van de gevelelementen.
Art.18. De lijstwerken, balkons, erkers, kroonlijsten, dakvensters, bas-reliëfs, ijzersmeedwerk en andere bouwkundige delen moeten integraal worden behouden indien hun toestand het toelaat. Zoniet dienen ze gedeeltelijk of geheel te worden vervangen door elementen, identiek aan de originele modellen.
Indien elementen reeds opnieuw vervaardigd zouden zijn in materialen die verschillen van de originele, mogen deze alleen onderhoudswerk ondergaan. Ze mogen slechts vervangen worden door elementen die het originele model het best weergeven.
Uitspringende elementen op de straatgevel.
Art.19. De overkraging van de uitspringende elementen op een straatgevel mag niet meer dan 70 centimeter bedragen in straten van minder dan 12 meter breed, en niet meer dan 90 centimeter in de andere straten. Dit is de afstand gemeten tussen het muurvlak van de gevel en de uiterste uitsprang.
De erkers mogen niet meer dan 30 % van de totale oppervlakte van de voorgevel beslaan.
De kroonlijsten moeten minstens 20 centimeter uitspringen.
Materialen voor lijstwerk en versiering.
Art.20. De materialen die worden gebruikt voor de constructie, de restauratie of de renovatie van de elementen van lijstwerk of versiering moeten worden gekozen in harmonie met die van de belendende gebouwen en met die van de hoofdbekleding van de gevel.
Schrijnwerk.
Art.21. Schrijnwerk van aluminium in natuurkleur wordt niet toegestaan.
De ramen van bestaande vensters mogen slechts vervangen worden door ramen met dezelfde vormgeving als de originele en bij voorkeur in hout.
Commerciële gelijkvloers.
Art.22. De inrichting van het commerciële gelijkvloers mag het bewonen van de verdiepingen in geen geval beletten. Derhalve dient er van op de straat een afzonderlijke en gemakkelijke toegang tot de verdiepingen voorzien worden.
Bij wijzigingen in de afmetingen van de muuropeningen en het uitvoeren van een aparte toegang tot de handelszaak moet het ritme van de gevel worden nageleefd en dit zowel verticaal (traveeën) als horizontaal (gevelbanden en sokkels).
De toebehoren voor versiering van het gelijkvloers met handelszaken mogen door hun aard en hun kleur niet verschillen van de algemene compositie van de gevel.
Uithangborden en reclamevoorzieningen.
Art.23. De uithangborden en reclamevoorzieningen moeten zich harmonisch in de gevel inpassen.
De enige toegelaten reclamevoorzieningen zijn deze die uitsluitend betrekking hebben op de bedrijvigheid die in het gebouw uitgeoefend wordt.
De uithangborden en reclamevoorzieningen die op de gevel aangebracht zijn mogen de vloer van de eerste verdieping niet overschrijden.
Voor uithangborden en reclamevoorzieningen die loodrecht op de gevel aangebracht zijn, wordt deze grens verlegd tot aan de dorpel van de vensteropeningen van de eerste verdieping.
Voor uithangborden en reclamevoorzieningen moet het verticale ritme van de gevel in acht genomen worden. Zo mag vooral geen horizontale band over de hele breedte van de gevel worden aangebracht.
De totale oppervlakte van uithangborden en reclamevoorzieningen samen, moet minder dan 2,5 m2 bedragen.
Voorzieningen met knipperende lichteffecten zijn verboden.
Er kunnen afwijkingen van dit artikel toegestaan worden voor de handelsstraten aangegeven in artikel 6.
Deze afwijkingen worden onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking die zijn vastgesteld in het koninklijk besluit van 5 november 1979.
Afdeling 5. - Verlichting van de vertrekken onder het dak.
Verlichting van de vertrekken onder het dak.
Art.24. De verlichting van de vertrekken onder het dak mag slechts gebeuren
1° hetzij via één of meer beglaasde dakopeningen met dezelfde helling als die van de dakschilden en waarvan de totale oppervlakte per dakschild niet meer mag bedragen dan 1/5 van de oppervlakte van het beschouwde dakschild;
2° hetzij door één of meer dakvensters, waarvan de totale breedte per dakschild niet meer mag bedragen dan een derde van de totale breedte van het dak; voor elk dakvenster moet bovendien het ritme van de gevelvensters worden gerespecteerd;
3° hetzij via een terras dat zich binnen het dakschild van de achtergevel bevindt en waarvan de grootte niet meer dan een derde van de oppervlakte van het dakschild bedraagt. In dit laatste geval moet het terras begrensd zijn door een leuning uit smeedijzer of hout en de opvang van het regenwater moet verbonden zijn met de afvoerpijpen van de kroonlijsten.
HOOFDSTUK III. - Bepalingen aangaande de achteruitbouwzones en binnenplaatsen.
Achteruitbouwzones.
Art.25. De achteruitbouwzones moeten als tuintjes worden aangelegd en van groen zijn voorzien. Ze moeten regelmatig onderhouden worden. Ze mogen niet worden veranderd in parkeerplaats of bedekt worden met ondoordringbare materialen, behalve voor de toegang tot voordeuren en garages.
Geen enkel uithangbord noch reclamevoorziening mag in de achteruitbouwzones geplaatst worden.
Bovendien moeten ze langs de rooilijn en de grens van de percelen omheind zijn door een geschilderd metalen hekwerk dat rust op een sokkel uit blauwe hardsteen of uit opgevoegd metselwerk. De totale hoogte, sokkel inbegrepen, mag niet meer dan 2 meter bedragen.
Er kan toestemming worden verleend om de in het 3° lid bedoelde maximale hoogte te overschrijden om wille van de harmonie net de aanpalende omheiningen.
Binnenplaatsen.
Art.26. De ruimte begrepen tussen de achterste bouwgrens, bepaald door de artikelen 6, 7 en 8, en de achterzijde van het perceel, mag met niet meer dan 30 % bedekt worden met ondoordringbare grondbedekkingsmaterialen (cementeringen, betegelingen of andere). Deze voorzieningen mogen de leefbaarheid niet in gevaar brengen van hoogstammige bomen, die opmerkelijk of markant zijn voor de beschermde wijk. Deze beperking wordt geïllustreerd door figuur 14 in bijlage 1.
De volledige bedekking van de in het eerste lid bedoelde ruimte met de erin vermelde materialen, kan worden toegestaan om gezondheidsredenen, indien de geringe grootte van het perceel en de ligging ten opzichte van de zon het vereisen.
Parkeerplaatsen in de binnenterreinen van een huizenblok.
Art.27. In de binnenterreinen van een huizenblok worden alleen ondergrondse parkeerplaatsen toegestaan mits deze overdekt zijn met een 60. centimeter dikke laag teelaarde die als tuin wordt aangelegd en regelmatig onderhouden wordt. Bovendien mag deze voorziening de leefbaarheid niet in gevaar brengen van de hoogstammige bomen die opmerkelijk of markant zijn voor het huizenblok.
Behalve in het geval van kleinen percelen, geldt de vereiste dat bij dit type van aanleg een zone volle grond voorbehouden wordt, zodat het planten van middelhoge en hoogstammige bomen mogelijk is.
Toegang tot ondergrondse parkeergarages.
Art.28. De hellingen van de afritten der ondergrondse parkeergarages mogen niet meer bedragen dan 4 percent over een afstand van 5 meter, te rekenen vanaf de rooilijn, ongeacht of er al dan niet een achteruitbouwzone bestaat.
Daar waar voor de in- en uitrit afzonderlijke rijbanen met eenrichtingsverkeer bestaan, geldt deze bepaling alleen voor de uitrit.
HOOFDSTUK IV. - Bescherming van de gebouwen met opmerkelijke architecturale kwaliteiten.
Principes inzake bescherming.
Art.29. De te beschermen gebouwen zijn vermeld op een lijst in bijlage 3. Ze worden opgedeeld in drie klassen :
Klasse 1 vermeldt de gebouwen met uitzonderlijke architecturale kwaliteiten. ze worden door de volgende bepalingen beschermd :
1° bij alle aanvragen tot vergunning met betrekking tot deze gebouwen, moeten de gevels en de daken volledig en nauwgezet worden gerespecteerd;
2° de bedoelde aanvragen dienen verplicht te worden voorgelegd aan de overlegcommissie en aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en handschappen;
3° deze gebouwen mogen in geen geval aan het gezicht onttrokken worden of als drager dienen voor enig uithangbord of voorziening van reclame.
Klasse 2 vermeldt de gebouwen met hoge architecturale kwaliteiten. Ze mogen verbouwingen ondergaan van geringe omvang, zoals verhoging van het gevelprofiel of aanpassingswerken aan het gelijkvloers, maar de algemene karakteristieken van het gebouw moeten gevrijwaard blijven. De vergunningsaanvragen voor deze gebouwen rijn voor te leggen aan de Overlegcommissie.
Klasse 3 vermeldt de gebouwen die interessante architecturale kwaliteiten vertonen. De overheid die bevoegd is om te beslissen over de vergunningsaanvraag moet, bij het afleveren van vergunningen voor deze gebouwen, bijzonder waken over de vrijwaring van de gevels en de daken.
HOOFDSTUK V. - Verschillende bepalingen.
Afwijkingen.
Art.30. Uitzonderlijk kan de overheid die bevoegd is om te beslissen over de vergunningsaanvraag afwijkingen toekennen op deze verordening, op voorwaarde dat deze met redenen omkleed worden die steunen op de zorg voor een goede plaatselijke ordening en een harmonische architekturale en stedebouwkundige integratie.
Deze afwijkingen worden onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking die zijn vastgesteld in het koninklijk besluit van 5 november 1979.
Uitvoering.
Art.31. De Minister-Voorzitter, minister van de Ruimtelijke Ordening, Ondergeschikte Besturen en Tewerkstelling, die bevoegd is voor ruimtelijke ordening, wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 27 februari 1992.
Door de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve :
De Minister-Voorzitter, Minister van Ruimtelijke Ordening, Ondergeschikte Besturen en Tewerkstelling,
Ch. PICQUE
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - Illustraties.
(Illustraties niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 29-04-2008, p. 22998-23000).
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Executieve van 27 februari 1992.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
Art. N2. Bijlage 2. - Voorgeschreven maximum hoogteprofielen.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 29-04-2008, p. 23001-23156).
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Executieve van 27 februari 1992.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE.