Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

5 MEI 2008. - Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van aviaire influenza(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-05-2008 en tekstbijwerking tot 04-07-2018)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Onderwerp, werkingssfeer en definities.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Voorzorgsmaatregelen op het gebied van de bioveiligheid, bewaking, kennisgeving en epidemiologisch onderzoek.
Art. 3, 3/1, 3/2, 3/3, 3/4, 3/5, 4-6
HOOFDSTUK III. - Maatregelen bij vermoedelijke uitbraken van aviaire influenza.
Art. 7-10
HOOFDSTUK IV. - Maatregelen bij uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI).
Afdeling I. - Maatregelen voor de bedrijven.
Art. 11-16
Afdeling II. - Beschermings- en toezichtsgebieden en bufferzones.
Art. 17-18
Afdeling III. - Maatregelen in het beschermingsgebied.
Art. 19-30
Afdeling IV. - Maatregelen in het toezichtsgebied.
Art. 31-32
Afdeling V. - Maatregelen in de bufferzones.
Art. 33
Afdeling VI. - Afwijkingen en aanvullende bioveiligheidsmaatregelen.
Art. 34-35
Afdeling VII. - Maatregelen bij verdenking en bevestiging van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) in bepaalde andere inrichtingen dan bedrijven en in vervoermiddelen.
Art. 36-39
HOOFDSTUK V. - [1 Beschermende maatregelen voor pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels, alsook hun producten, bij het uitbreken van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1, bij wilde vogels]1
Art. 40, 40/1, 40/2, 40/3, 40/4, 40/5, 40/6, 40/7
HOOFDSTUK VI. - Maatregelen bij uitbraken van laagpathogene aviaire influenza (LPAI).
Afdeling VIII. - Maatregelen op bedrijven waar een uitbraak werd bevestigd.
Art. 41-42
Afdeling IX. - Maatregelen bij uitbraken van LPAI in afzonderlijke productie-eenheden en contactbedrijven.
Art. 43-44
Afdeling X. - Instelling van beperkingsgebieden.
Art. 45-48
HOOFDSTUK VII. - Maatregelen ter voorkoming van de overdracht van aviaire influenza virussen op andere diersoorten.
Art. 49
HOOFDSTUK VIII. - Reiniging, ontsmetting en herbevolking.
Art. 50-51
HOOFDSTUK IX. - Diagnostische procedures, diagnoseshandboek en referentielaboratoria.
Art. 52-53
HOOFDSTUK X. - Vaccinatie.
Afdeling XI. - Algemeen vaccinatieverbod.
Art. 54
Afdeling XII. - Noodvaccinatie.
Art. 55-56
Afdeling XIII. - Preventieve vaccinatie van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels.
Art. 57-58
Afdeling XIV. - Vaccinbank.
Art. 59
HOOFDSTUK XI. - Rampenplan.
Art. 60
HOOFDSTUK XII. - Schatting en vergoedingen.
Art. 61-63
HOOFDSTUK XIII. - Ambtshalve toe te passen maatregelen.
Art. 64-68
HOOFDSTUK XIV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 69-72
BIJLAGEN.
Art. N1-N11



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1995016192 



Uitvoeringsbesluit(en):

2012018309  2013018310  2013024183  2014022218  2015024041  2018031294 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Onderwerp, werkingssfeer en definities.
Artikel 1. Onderwerp en werkingssfeer.
  § 1. Dit besluit stelt :
  1° bepaalde preventieve maatregelen inzake het toezicht op en de vroegtijdige detectie van aviaire influenza die erop gericht zijn de bevoegde autoriteiten en de landbouwsector meer bewust te maken van en beter voor te bereiden op de risico's van die ziekte;
  2° de bestrijdingsmaatregelen die bij een uitbraak van aviaire influenza onder pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en bij de vroegtijdige signalering van een eventuele overdracht van aviaire influenzavirussen op zoogdieren genomen moeten worden;
  3° bepaalde preventie- en bestrijdingsmaatregelen die genomen worden bij pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels na vaststelling van gevallen bij wilde vogels veroorzaakt door bepaalde subtypes van het aviaire influenza virus;
  4° andere maatregelen om de overdracht van aviaire influenzavirussen op andere diersoorten te voorkomen.
  § 2. Het besluit voorziet tevens in preventieve maatregelen en in de vergoedingsregeling van dieren die op bevel worden geslacht of afgemaakt evenals van sommige van hun producten die op bevel worden vernietigd.

Art.2.Definities.
  Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1. Aviaire influenza : een besmetting met influenza als omschreven in bijlage I, punt 1;
  2. Hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) : een besmetting met influenza als omschreven in bijlage I, punt 2;
  3. Laagpathogene aviaire influenza (LPAI) : een besmetting met influenza als omschreven in bijlage I, punt 3;
  4. Pluimvee : alle in gevangenschap gefokte of gehouden vogels, voor de productie van vlees of consumptie-eieren, voor de productie van andere producten, voor het uitzetten in het wild of voor het kweken van deze soorten en categorieën vogels;
  5. Wilde vogel : in het wild levende vogel die niet wordt gehouden op een bedrijf als omschreven in punt 8;
  6. Andere in gevangenschap levende vogel : andere vogels dan pluimvee die om andere dan de in punt 4 vermelde redenen in gevangenschap worden gehouden, waaronder vogels die voor voorstellingen, wedstrijdvluchten, tentoonstellingen, wedstrijden, het kweken of het verkopen worden gehouden;
  7. Officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels : pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die de bevoegde autoriteiten van de Gewesten in het kader van het bij artikel 60 vastgelegde rampenplan officieel als zeldzaam ras hebben erkend;
  8. Bedrijf : agrarische of andere inrichtingen, inbegrepen broeierijen, circussen, dierentuinen, vogelwinkels, vogelmarkten en volières, waarin pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gekweekt of gehouden, erin begrepen de erbij horende terreinen. Deze definitie heeft evenwel geen betrekking op slachthuizen, vervoermiddelen, quarantainevoorzieningen en -stations, grensinspectieposten en laboratoria die van de bevoegde autoriteit de toestemming hebben gekregen om aviaire influenzavirussen te bewaren;
  9. Geografische entiteit van een bedrijf : iedere constructie of gebouwencomplex met inbegrip van de aangrenzende terreinen waar pluimvee of andere vogels in gevangenschap worden gehouden of kunnen gehouden worden;
  10. Commercieel pluimveebedrijf : bedrijf waar voor commerciële doeleinden pluimvee wordt gehouden;
  11. Niet-commercieel bedrijf : een bedrijf waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels door hun eigenaars worden gehouden :
  a) voor eigen consumptie of gebruik; of
  b) als gezelschapsdieren;
  12. Compartiment voor pluimvee of compartiment voor andere in gevangenschap levende vogels : een bedrijf of bedrijven waarvoor een gemeenschappelijk systeem voor bioveiligheidsmanagement geldt, en waar een subpopulatie pluimvee of een subpopulatie van andere in gevangenschap levende vogels met een ten aanzien van aviaire influenza duidelijk onderscheiden gezondheidsstatus gehouden wordt, die aan adequate maatregelen inzake toezicht, controle en bioveiligheid zijn onderworpen;
  13. Beslag : alle pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels gehouden in een geografische entiteit en die een duidelijk omschreven eenheid vormen op basis van epidemiologische banden vastgesteld door de officiële dierenarts. De lokalisatie van het beslag wordt bepaald op basis van het adres en de coördinaten van de geografische entiteit;
  14. Productie-eenheid : een eenheid van een bedrijf waarvan de officiële dierenarts de zekerheid heeft dat zij, wat de ligging en de dagelijkse verzorging van het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels die daar gehouden worden betreft, volledig gescheiden is van andere eenheden in hetzelfde bedrijf;
  15. Eendagskuikens : alle pluimvee dat nog geen 72 uur oud is en nog niet gevoerd is, muskuseenden (Cairina moschata) of kruisingen daarvan mogen evenwel gevoerd zijn;
  16. Diagnosehandboek : het diagnosehandboek goedgekeurd bij beschikking 2006/437/EG van de Commissie van 4 augustus 2006 ter goedkeuring van een diagnosehandboek voor aviaire influenza overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG van de Raad;
  17. Pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die van besmetting verdacht worden : pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die zodanige klinische symptomen, postmortemlaesies of reacties op laboratoriumtests vertonen dat de aanwezigheid van aviaire influenza niet kan worden uitgesloten;
  18. Eigenaar : een natuurlijke of rechtspersoon die pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in eigendom heeft of belast is met het houden ervan, al dan niet voor commerciële doeleinden;
  19. Verantwoordelijke : ieder natuurlijk persoon die permanent of tijdelijk één of meer dieren onder zijn onmiddellijk beheer en toezicht heeft, hetzij als eigenaar, hetzij als hoeder, toezichter, aangestelde, beheerder, zaakvoerder of tijdelijke of permanente werkkracht van het bedrijf;
  20. Geneesmiddelenagentschap : het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen opgericht bij de wet van 20 juli 2006 betreffende de oprichting en de werking van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten;
  21. Voedselagentschap : Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, opgericht door de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
  22. Officiële dierenarts : dierenarts van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
  23. [3 Bedrijfsdierenarts : de dierenarts zoals bedoeld in artikel 2, punt 21°, van het koninklijk besluit van 17 juni 2013 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee;]3
  24. Officiële bewaking : het door het Voedselagentschap monitoren van de gezondheidsstatus van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of zoogdieren op een bedrijf met betrekking tot aviaire influenza;
  25. Officieel toezicht : het geheel van maatregelen van het Voedselagentschap om te controleren of de voorschriften van dit besluit en de onderrichtingen van het Voedselagentschap om daaraan te voldoen, in acht worden genomen of reeds zijn genomen;
  26. Minister : naargelang het geval de minister tot wiens bevoegdheid de veiligheid van de voedselketen behoort of de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort;
  27. FOD : Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;
  28. Erkend laboratorium : laboratorium erkend door het Voedselagentschap voor de diagnostiek van aviaire influenza;
  29. [4 Sciensano : de openbare instelling bedoeld in artikel 3 van de wet van 25 februari 2018 tot oprichting van Sciensano]4;
  30. Vereniging : een vereniging of verbond van verenigingen tot bestrijding van dierenziekten, erkend in toepassing van hoofdstuk II van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987;
  31. ARSIA : "Association Régionale de Santé en d'Identification Animales - a.s.b.l. " is één van de verenigingen zoals bepaald in punt 30 van dit artikel;
  32. DGZ : "Dierengezondheidszorg Vlaanderen - v.z.w. " is één van de verenigingen zoals bepaald in punt 30 van dit artikel;
  33. Communautair referentielaboratorium : het diagnoselaboratorium aangewezen door de Commissie als referentielaboratorium voor de diagnose van aviaire influenza op het grondgebied van de Europese Unie;
  34. Fonds : het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten;
  35. Commissie : de Commissie van de Europese Unie;
  36. Lidstaat : staat die lid is van de Europese Unie;
  37. Bioveiligheid : een geheel aan structurele, operationele of administratieve maatregelen die het mogelijk maken het risico op insleep van aviaire influenza in de bedrijven van pluimvee of andere in gevangenschap gehouden vogels te verkleinen;
  38. Doden : iedere andere handeling dan slachten die de dood van zoogdieren, pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels tot gevolg heeft;
  39. Afmakingsbevel : officieel bevel om over te gaan tot het doden van zoogdieren, pluimvee of andere in gevangschap levende vogels, om ze te bestemmen voor verwijdering;
  40. Slachten : iedere handeling die de dood van zoogdieren of pluimvee door uitbloeden tot gevolg heeft met het oog op menselijke consumptie;
  41. Afslachtingsbevel : officieel bevel om over te gaan tot het afslachten van zoogdieren, pluimvee of andere in gevangschap levende vogels;
  40. Verwijderen : het verzamelen, vervoeren, opslaan, hanteren, verwerken en gebruiken of vernietigen van dierlijke bijproducten overeenkomstig verordening (EG) nr. 1774/2002 of door de Commissie vastgestelde uitvoeringsbepalingen;
  43. Nationale vaccinbank : door het Voedselagentschap aangewezen inrichting voor de opslag van de nationale voorraden vaccins tegen aviaire influenza;
  44. Contactbedrijf : een bedrijf waar als gevolg van de ligging, de verplaatsing van personen, pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, voertuigen, of anderszins, aviaire influenza kan zijn in- of uitgesleept;
  45. Vermoedelijke uitbraak : een bedrijf waar het Voedselagentschap de aanwezigheid van aviaire influenza vermoedt;
  46. Uitbraak : een bedrijf waar de aanwezigheid van aviaire influenza officieel is bevestigd;
  47. Primaire uitbraak : een haard die epidemiologisch los staat van een vroeger geconstateerde haard in hetzelfde gebied of het voor de eerste maal uitbreken van de ziekte in een ander gebied van het nationale grondgebied;
  48. Verborgen haard : bedrijf waar zich één of meer met aviaire influenza besmette dieren bevinden waarvan de verantwoordelijke de toestand verbergt door de ziekte niet zo snel mogelijk aan te geven of door de dieren niet zo snel mogelijk te laten onderzoeken wanneer zij symptomen van aviaire influenza vertonen;
  49. Geval : bevestiging van hoog pathogene aviaire influenza bij wilde vogels;
  50. Gebied : een deel van het nationale grondgebied dat onder controle staat van één Provinciale Controle-eenheid van het Voedselagentschap;
  51. [1 Risicogebied : gebied bestaande uit één of meerdere beschermingsgebieden, toezichtsgebieden, bufferzones, herbevolkingsgebieden, controlegebieden, monitoringsgebieden of gevoelige natuurgebieden, alsook elk ander als dusdanig door het FAVV of de Europese Commissie benoemde gebied;]1
  52. Bufferzone : gebied waar als gevolg van een verdenking of een haard bijzondere preventieve maatregelen en toezichtsmaatregelen van toepassing zijn. Voor het afbakenen van deze zone wordt rekening gehouden met de volgende criteria :
  a) het epidemiologisch onderzoek;
  b) de geografische situatie, in het bijzonder natuurlijke grenzen;
  c) de ligging van de haard of de verdenking, de nabijheid van pluimveebedrijven, alsook het geraamde aantal stuks pluimvee;
  d) het verplaatsen van en de handel in pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels;
  e) de uitrusting en het personeel die ter beschikking staan om binnen de beschermings- en toezichtsgebieden het verplaatsen van pluimvee of andere in gevangenschap gehouden vogels, van hun kadavers, mest en gebruikt en ongebruikt strooisel te controleren, vooral wanneer deze dieren, om te worden gedood en verwijderd, van het bedrijf van herkomst moeten worden afgevoerd;
  53. " DIVA "-strategie (differentiating infected from vaccinated animal) : een vaccinatiestrategie die het mogelijk maakt om gevaccineerde, besmette en gevaccineerde, niet-besmette dieren van elkaar te onderscheiden door toepassing van een diagnostische test om antilichamen tegen het veldvirus aan te tonen en door het gebruik van niet-gevaccineerde vogels als verklikkerdieren;
  54. Zoogdier : een tot de klasse mammalia behorend dier, met uitzondering van de mens;
  55. Pluimveevlees : vlees van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, met inbegrip van slachtafval;
  56. Voeder : pluimveevoeder;
  57. Mest : mest van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels;
  58. Kadaver : voor menselijke consumptie ongeschikt pluimvee en andere vogels die zijn gestorven of gedood, of delen daarvan;
  [2 59° Gevoelig natuurgebied : zone met een straal van 1 km, afgebakend rondom een gebied met een hoge concentratie aan wilde watervogels of trekvogels; de geselecteerde zones worden bepaald op basis van ornithologische tellingen.
   De details van de afbakening worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en zijn beschikbaar op de website www.favv.be, of kunnen op eenvoudige aanvraag bij het Voedselagentschap bekomen worden;
   60° Verzameling : het bijeenbrengen van vogels op een beurs, een markt, een tentoonstelling, een wedstrijd, alsook op elke publieke of particuliere plaats om ze tentoon te stellen, te verkopen, te vervoeren, over te dragen, te ruilen of af te staan;
   61° Periode met verhoogd risico : periode vastgelegd door de Minister op basis van een risico-evaluatie uitgevoerd door het Voedselagentschap en die rekening houdt met geografische, limnologische, administratieve, ecologische en epizoötische factoren gebonden aan de soorten van wilde vogels, de eigenschappen van de aviaire influenzavirussen en de voorzieningen op het vlak van monitoring;
   62° PCE : provinciale controle-eenheid van het Voedselagentschap;
   63° Toegelaten biocide : biocide erkend volgens het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden;
   64° Controlegebied : gebied met een straal van minimaal 3 km, afgebakend volgens de modaliteiten bepaald door de Minister, rond het gebied waar de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 bij wilde vogels bevestigd werd.
   De beschrijving van dat gebied wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, is raadpleegbaar op de website www.favv.be, of kan op eenvoudige aanvraag bij het Voedselagentschap bekomen worden;
   65° Monitoringsgebied : gebied met een straal van minimaal 10 km dat het controlegebied omvat en afgebakend volgens de modaliteiten bepaald door de Minister rond het gebied waar de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 bij wilde vogels bevestigd werd.
   De beschrijving van dat gebied wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, is raadpleegbaar op de website www.favv.be, of kan op eenvoudige aanvraag bij het Voedselagentschap bekomen worden;
   66° Broedeieren : broedeieren gelegd door pluimvee;
   67° Vrij vederwild : voor menselijke consumptie bejaagde, niet-gedomesticeerde vogels en in vrijheid levend vederwild;
   68° HPAI H5N1 : hoogpathogene aviaire influenza bij wilde vogels van het subtype H5 waarvan vermoed wordt of bevestigd is dat het neuraminidasetype N1 is;
   69° Sanitel : het geautomatiseerd systeem voor gegevensverwerking in verband met identificatie en registratie van dieren.]2
  ----------
  (1)<KB 2013-05-08/09, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>
  (2)<KB 2013-05-08/09, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>
  (3)<KB 2013-06-17/10, art. 46, 003; Inwerkingtreding : 25-07-2013>
  (4)<KB 2018-03-28/02, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2018>

HOOFDSTUK II. - Voorzorgsmaatregelen op het gebied van de bioveiligheid, bewaking, kennisgeving en epidemiologisch onderzoek.
Art.3.[1 Algemene maatregelen van toepassing op het hele grondgebied.
   Op het hele grondgebied zijn de volgende maatregelen van toepassing :
   1. Verzamelingen van pluimvee en/of van andere in gevangenschap levende vogels zijn slechts toegestaan onder de volgende voorwaarden :
   a) de organisator van de verzameling registreert zich bij het Voedselagentschap ten minste 48 uur voor aanvang van de verzameling;
   b) de organisator van de verzameling houdt een lijst bij met de namen en adressen van de houders die met hun dieren deelnemen aan de verzameling. Die lijst moet gedurende ten minste 2 maanden ter beschikking van het Voedselagentschap gehouden worden.
   c) de verzameling staat onder officieel toezicht van een erkende dierenarts die aangesteld is door de organisator van de verzameling. De organisator deelt de naam van de aangestelde erkende dierenarts mee aan de betrokken PCE voor aanvang van de verzameling.
   2. Bovenop de in het voorgaande punt weergegeven maatregelen, is het verboden, op markten van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels te koop aan te bieden die niet opgesloten of beschermd zijn geweest om contact met wilde vogels onmogelijk te maken gedurende de 10 dagen voorafgaand aan de markt.
   3. Buiten de risicogebieden is de toegang tot alle plaatsen waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden, verboden voor elk voertuig, elke persoon en alle materiaal die in de 4 voorafgaande dagen :
   - ofwel in contact zijn geweest met pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, gehouden in een risicogebied gelegen op het nationale grondgebied of in het buitenland,
   - ofwel op een plaats zijn geweest in een risicogebied, gelegen op het nationale grondgebied of in het buitenland, waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden.
   Dat verbod is niet van toepassing op het personeel van het Voedselagentschap en van andere bevoegde autoriteiten, noch op de personen die in hun opdracht werken, op voorwaarde dat zij de door het Voedselagentschap vastgelegde hygiënevoorschriften naleven.
   4. Elk vervoermiddel en materiaal dat dient voor het vervoer van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels, broedeieren of consumptie-eieren, moet reinig- en ontsmetbaar zijn of voor eenmalig gebruik dienen. Het moet worden gereinigd en ontsmet met een toegelaten biocide na elk vervoer en elke ophaling.
   5. Elk vervoermiddel en materiaal dat dient voor het vervoer van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels, broedeieren en consumptie-eieren in een derde land of in een risicogebied gelegen buiten België moet reinig- en ontsmetbaar zijn of voor eenmalig gebruik dienen.
   De reiniging en ontsmetting moeten onmiddellijk plaatsvinden met een toegelaten biocide en uiterlijk binnen de drie werkdagen na terugkeer op het Belgische grondgebied of voordat er een plaats wordt aangedaan waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden, onder toezicht van een erkend dierenarts die is aangesteld door de betrokken PCE.
   De reiniging en ontsmetting worden uitgevoerd volgens de aanwijzingen van de PCE.
   De erkende dierenarts bevestigt de reiniging en de ontsmetting in het daartoe bestemde luik van het document in bijlage I en overhandigt dit aan de vervoerder.
   Na de reiniging en de ontsmetting stuurt de vervoerder het dubbel van dit document onmiddellijk naar de PCE. De vervoerder bewaart het origineel van het document gedurende ten minste vijf jaar.
   6. Iedere ziekte of abnormale sterfte bij het pluimvee moet onmiddellijk door de bedrijfsdierenarts of een erkende dierenarts worden onderzocht. Indien de bedrijfsdierenarts of de erkende dierenarts bij zijn onderzoek aviaire influenza niet kan uitsluiten, moet hij dat onmiddellijk melden aan de officiële dierenarts.
   7. In de volgende gevallen is het verboden om bij het pluimvee een therapeutische behandeling te starten indien vooraf geen monsters voor een laboratoriumonderzoek aan een vereniging werden toegezonden :
   - een daling van de normale voeder- en waterconsumptie van meer dan 20 %;
   - een sterfte van meer dan 3 % per week;
   - een daling van de leg met meer dan 5 % die langer dan twee dagen duurt;
   - klinische tekenen of letsels bij post-mortem onderzoek die wijzen op aviaire influenza.]1
  ----------
  (1)<KB 2013-05-08/09, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art. 3/1.
  <Opgeheven bij KB 2018-06-25/04, art. 41, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art. 3/2.[1 Algemene maatregelen van toepassing op pluimveebedrijven [2 commerciële]2.
   In alle [2 ]commerciële]2 pluimveebedrijven en alle broeierijen gelden de volgende maatregelen :
   1. Aan de ingangen en uitgangen van elke pluimveestal en het bedrijf moet een ontsmettingsvoetbad met een toegelaten biocide worden geplaatst.
   2. De toegang tot een pluimveestal of een broeierij is verboden aan alle personen die niet tot het bedrijf behoren. De verantwoordelijke treft met het oog daarop alle noodzakelijke schikkingen. Dat verbod geldt niet voor :
   - het personeel dat nodig is voor de bedrijfsvoering;
   - de bedrijfsdierenarts;
   - het personeel van het Voedselagentschap en de personen die in opdracht ervan werken;
   - het personeel van andere bevoegde overheden en de personen die in opdracht ervan werken.
   Deze personen moeten bedrijfseigen laarzen en kledij of overkledij aantrekken voordat zij de pluimveestal of de broeierij betreden en moeten alle nodige voorzorgen nemen om verspreiding van het aviaire influenzavirus te vermijden.
   3. Elke verantwoordelijke moet een register van bezoeken bijhouden met vermelding van de datum en het uur van het bezoek, naam en adres van de bezoeker, de nummerplaat van de wagen, de reden van het bezoek alsook het al of niet betreden hebben van de stallen. In het register worden in chronologische volgorde alle personen ingeschreven die de pluimveestal of de broeierij betreden.
   De bedrijfsdierenarts moet dit register bij elk bezoek dateren en ondertekenen.
   4. Het voederen en drenken van het pluimvee en van de andere in gevangenschap levende vogels moet binnen gebeuren of op een zodanige wijze dat contact met wilde vogels onmogelijk is.
   5. Het is verboden om het pluimvee te drenken met water dat afkomstig is van oppervlaktewatervoorraden of regenwater waartoe wilde vogels toegang hebben, tenzij dat water werd behandeld om eventueel aanwezige virussen te inactiveren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>
  (2)<KB 2018-06-25/04, art. 42, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art. 3/3.[1 Uitvoering van een risico-evaluatie op pluimveebedrijven [2 ]commerciële-2 als bijkomende algemene maatregel.
   § 1. De verantwoordelijke van een [2 commercieel]2 pluimveebedrijf moet elk jaar aan zijn bedrijfsdierenarts vragen om een risico-evaluatie uit te voeren aangaande de insleep van aviaire influenza. Het model van de risico-evaluatie en de wijze waarop de risico-evaluatie moet worden gebruikt, worden door het Voedselagentschap meegedeeld.
   § 2. Indien de risico-evaluatie niet wordt uitgevoerd, of niet uitgevoerd wordt in overeenstemming met paragraaf 1, is elk vervoer van consumptie-eieren, van broedeieren en van levend pluimvee van en naar dit bedrijf verboden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>
  (2)<KB 2018-06-25/04, art. 43, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art. 3/4. [1 Bijkomende maatregelen geldend in gevoelige natuurgebieden.
   In gevoelige natuurgebieden gelden de volgende bijkomende maatregelen :
   1. Het voederen en het drenken van pluimvee en van andere in gevangenschap levende vogels moet binnen gebeuren of op een zodanige wijze dat contact met wilde vogels onmogelijk is.
   2. Het is verboden om pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels te drenken met water dat afkomstig is van oppervlaktewatervoorraden of regenwater waartoe wilde vogels toegang hebben, tenzij dat water werd behandeld om eventueel aanwezige virussen te inactiveren.
   3. In gevangenschap gehouden eenden en ganzen moeten van het andere pluimvee gescheiden worden.
   4. Pluimvee van geregistreerde pluimveebedrijven moet worden opgehokt of op zodanige wijze worden afgeschermd dat contact met wilde vogels vermeden wordt.
   5. Het Voedselagentschap kan bijkomende klinische, pathologische, serologische of virologische onderzoeken voorschrijven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art. 3/5.[1 Maatregelen geldend in een periode van verhoogd risico.
   Tijdens een periode van verhoogd risico, en na een risico-evaluatie uitgevoerd door het Voedselagentschap, kan de Minister één of meer van volgende maatregelen opleggen op het hele grondgebied in een periode met verhoogd risico, bovenop de maatregelen waarvan sprake in de artikelen 3/2, 3/3, en 3/4 :
   1. Pluimvee van geregistreerde pluimveebedrijven moet worden opgehokt of op zodanige wijze worden afgeschermd dat contact met wilde vogels vermeden wordt.
   2. Het pluimvee en de andere in gevangenschap gehouden vogels moeten worden opgehokt of op zodanige wijze worden afgeschermd dat contact met wilde vogels vermeden wordt.
   3. Het voederen en het drenken van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels moet binnen gebeuren of op een zodanige wijze dat contact met wilde vogels onmogelijk is.
   4. Het is verboden om pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels te drenken met water dat afkomstig is van oppervlaktewatervoorraden of regenwater waartoe wilde vogels toegang hebben, tenzij dat water werd behandeld om eventueel aanwezige virussen te inactiveren.
   5. Verzamelingen van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, andere dan markten, zijn verboden, uitgezonderd tentoonstellingen en prijskampen van pluimvee gehouden door particulieren en van andere in gevangenschap levende vogels, waarbij de dieren niet van verantwoordelijke veranderen en op voorwaarde dat het aanwezige pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels gedurende de tien dagen voorafgaand aan de verzameling opgesloten werden of beschermd werden waarbij het contact met wilde vogels onmogelijk was.
   6. Alle slachtkippen, die afkomstig zijn van eenzelfde toom, moeten worden weggehaald binnen de twee werkdagen volgend op de eerste dag van laden met als bestemming het slachthuis.]1
  ----------
  (1)<KB 2015-01-20/07, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 02-02-2015>

Art.4. Bewakingsprogramma's.
  Het Voedselagentschap voert, overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie, bewakingsprogramma's uit om :
  1° de prevalentie van besmetting met het virus van aviaire influenza, subtypes H5 en H7, bij diverse soorten pluimvee te kunnen opsporen;
  2° door een regelmatig geactualiseerde risicobeoordeling een beter inzicht te verkrijgen in de bedreiging door van vogels afkomstige influenzavirussen, die door in het wild levende vogels worden overgedragen.

Art.5.Aangifte.
  § 1. De eigenaar of de verantwoordelijke van pluimvee of andere in gevangenschap gehouden vogels en al wie deze dieren verzorgt is ertoe verplicht de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van aviaire influenza, volgens de modaliteiten vastgesteld door de Minister, bij het Voedselagentschap of aan de officiële dierenarts te melden en alle met aviaire influenza besmette of vermoedelijk besmette dieren weg te houden van plaatsen waar andere ziektegevoelige dieren het risico lopen te worden besmet of te worden verontreinigd met het virus van de aviaire influenza.
  De verantwoordelijke doet het verdacht besmette pluimvee of andere in gevangenschap gehouden vogels onverwijld onderzoeken door de bedrijfsdierenarts.
  De bedrijfsdierenarts onderzoekt binnen de 12 uur alle pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels van het bedrijf. Hij maakt één of meerdere levende dieren, kadavers, organen of ander diagnostisch materiaal over aan DGZ of ARSIA. De bedrijfsdierenarts brengt op de snelste wijze bij het Voedselagentschap verslag uit over zijn bezoek en zijn vaststellingen.
  § 2. Onverminderd de bepalingen op de meldingsplicht, bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen, zijn de dierenartsen, de officiële dierenartsen, de privé laboratoria, de verantwoordelijken van de laboratoria van DGZ, ARSIA, [1 Sciensano]1 en al wie beroepshalve te maken krijgt met ziektegevoelige dieren of van dergelijke dieren verkregen producten, verplicht de aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid van aviaire influenza waarvan zij kennis hebben gekregen, onverwijld en via de snelste weg te melden bij het Voedselagentschap.
  § 3. De uitbraken van aviaire influenza, de gevallen van aviaire influenza bij wilde vogels en de bevestigde resultaten betreffende de aanwezigheid van aviaire influenza in slachthuizen, vervoermiddelen, grensinspectieposten en in erkende quarantainevoorzieningen of -stations voor de invoer van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, worden door het Voedselagentschap aan de Commissie en de lidstaten gemeld overeenkomstig de bepalingen van bijlage II.
  § 4. Het Voedselagentschap deelt aan de Commissie de resultaten mee van de bewaking van zoogdieren op aviaire influenza.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-28/02, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2018>

Art.6. Epidemiologisch onderzoek.
  § 1. Het Voedselagentschap start een epidemiologisch onderzoek aan de hand van vragenlijsten, vastgesteld in het kader van het in artikel 60 voorziene rampenplan.
  § 2. Het epidemiologisch onderzoek omvat tenminste het volgende :
  1° de duur van de periode waarin aviaire influenza op het bedrijf of in andere gebouwen kan zijn geweest;
  2° de mogelijke oorsprong van de aviaire influenza;
  3° de tracering van eventuele contactbedrijven;
  4° de verplaatsingen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, personen, zoogdieren, voertuigen, alle materiaal of andere middelen waardoor het virus van aviaire influenza verspreid kan zijn.
  § 3. Het Voedselagentschap betrekt het epidemiologisch onderzoek in haar overwegingen wanneer :
  1° er besloten wordt tot aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen overeenkomstig dit besluit en.
  2° er afwijkingen worden toegestaan overeenkomstig dit besluit.
  § 4. Indien uit het epidemiologisch onderzoek blijkt dat de aviaire influenza mogelijkerwijze ingesleept is uit of zich verspreid heeft naar andere lidstaten, stelt het Voedselagentschap de Commissie en de betrokken lidstaten onmiddellijk op de hoogte van alle bevindingen van het onderzoek.

HOOFDSTUK III. - Maatregelen bij vermoedelijke uitbraken van aviaire influenza.
Art.7. Maatregelen op bedrijven met vermoedelijke uitbraak.
  § 1. Van zodra het Voedselagentschap van de verdenking in kennis is gesteld, bezoekt de officiële dierenarts zonder uitstel het verdachte bedrijf en plaatst het onder officieel toezicht.
  De officiële dierenarts gaat, in nauwe samenwerking met de bedrijfsdierenarts, onmiddellijk over tot het uitvoeren van een onderzoek om het vermoeden van besmetting met aviaire influenza te bevestigen of uit te sluiten.
  De officiële dierenarts kan, in overeenstemming met het diagnosehandboek, alle monsters nemen of laten nemen, nodig voor het stellen van de diagnose van aviaire influenza, erin begrepen één of meer stuks levend of dood pluimvee of andere vogels.
  § 2. Op het verdachte bedrijf zijn volgende maatregelen van toepassing :
  1° het pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en alle gedomesticeerde zoogdieren worden geteld of, eventueel, wordt hun aantal per soort pluimvee of per andere in gevangenschap levende vogelsoort geraamd;
  2° per soort en categorie wordt een lijst opgesteld van het geschatte aantal stuks pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en alle gedomesticeerde zoogdieren op het bedrijf die reeds ziek, gestorven of waarschijnlijk besmet zijn; deze lijst wordt door de verantwoordelijke dagelijks bijgewerkt zodat rekening wordt gehouden met alle gedurende de vermoedelijke uitbraak uitgebroede, geboren en gestorven dieren en wordt desgevraagd overgelegd aan de bevoegde autoriteit;
  3° alle pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels worden binnen een gebouw op hun bedrijf gebracht en daar gehouden. Wanneer dit onuitvoerbaar is of indien hun welzijn in het gedrang komt, worden zij op andere plaatsen in het bedrijf ondergebracht zodat ze niet in contact komen met ander pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels op andere bedrijven. Alle redelijke maatregelen worden genomen om ze zo weinig mogelijk in contact te laten komen met wilde vogels. De officiële dierenarts kan daarenboven bevelen de honden en de katten van het bedrijf te doen opsluiten;
  4° er mogen geen pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels het bedrijf in of uit;
  5° kadavers van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, pluimveevlees, voeder, gereedschap, materiaal, afval, uitwerpselen, mest, drijfmest, gebruikt strooisel of andere objecten waardoor het virus van aviaire influenza kan worden overgedragen, mogen het bedrijf niet uit zonder voorafgaande toestemming van het Voedselagentschap; er worden adequate bioveiligheidsmaatregelen in acht genomen om het risico op verspreiding van aviaire influenza zo klein mogelijk te maken;
  6° eieren mogen niet van het bedrijf worden afgevoerd;
  7° de verplaatsing van personen, gedomesticeerde zoogdieren, voertuigen en materieel van of naar het bedrijf is onderworpen aan de voorwaarden en de toestemming van het Voedselagentschap;
  8° bij de in- en uitgangen van de gebouwen waar het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels zijn gehuisvest en van het bedrijf zelf, worden door het Voedselagentschap toegelaten ontsmettingsvoorzieningen gebruikt.
  § 3. De officiële dierenarts gaat over tot het uitvoeren van een epidemiologisch onderzoek overeenkomstig de bepalingen van artikel 6.
  § 4. De officiële dierenarts betekent de verdenking en de maatregelen van kracht in het verdachte bedrijf, alsmede de opheffing ervan, aan de verantwoordelijke en informeert de burgmeester van de gemeente waar het bedrijf gelegen is.
  § 5. Onverminderd paragraaf 1 kan het Voedselagentschap ook in andere gevallen de voorlegging van monsters vragen zonder bepaalde of alle in paragraaf 2 genoemde maatregelen te nemen.

Art.8. Afwijkingen van bepaalde maatregelen op bedrijven met vermoedelijke uitbraak.
  § 1. Het Voedselagentschap kan op basis van een risicobeoordeling en in het licht van de genomen voorzorgsmaatregelen en de bestemming van de te vervoeren vogels en producten afwijkingen van de in artikel 7, paragraaf 2, punten 3°, 4° en 5° bedoelde maatregelen toestaan.
  § 2. Het Voedselagentschap kan afwijkingen toestaan van de in artikel 7, paragraaf 2, punt 8°, vermelde maatregelen voor andere in gevangenschap levende vogels die in niet-commerciële inrichtingen worden gehouden.
  § 3. In afwijking van artikel 7, paragraaf 2, punt 6°, kan het Voedselagentschap evenwel toestaan dat eieren :
  1° rechtstreeks worden gezonden naar een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004 en worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij verordening (EG) nr. 852/2004. Een dergelijke toestemming van de officiële dierenarts moet voldoen aan de voorschriften van bijlage III bij dit besluit; of.
  2° worden verwijderd.

Art.9. Duur van de maatregelen op de bedrijven met vermoedelijke uitbraak.
  De maatregelen overeenkomstig artikel 7 die bij vermoedelijke uitbraken worden genomen, blijven van kracht zolang het Voedselagentschap de aanwezigheid van aviaire influenza niet officieel heeft weerlegd.

Art.10. Aanvullende maatregelen op grond van het epidemiologisch onderzoek.
  Aan de hand van de voorlopige resultaten van een epidemiologisch onderzoek kan het Voedselagentschap de volgende maatregelen nemen, met name indien het bedrijf in een gebied met een hoge pluimveedichtheid gelegen is :
  1° de verplaatsingen van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en eieren en de verplaatsing van in de pluimveesector gebruikte voertuigen kunnen in een welbepaald gebied of in heel het nationale gebied tijdelijk beperkt worden.
  Deze beperking kan ook van toepassing worden verklaard op de verplaatsing van gedomesticeerde zoogdieren, maar geldt dan niet langer dan 72 uur, tenzij dit gerechtvaardigd wordt;
  2° de maatregelen van artikelen 11 en 12 kunnen van toepassing worden op het bedrijf.
  Indien de omstandigheden dit toelaten, kan de toepassing van deze maatregelen evenwel tot van besmetting verdacht pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en de productie-eenheden daarvan beperkt blijven.
  Bij het afmaken van het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels worden in overeenstemming met het diagnosehandboek monsters genomen, zodat het risico van een vermoedelijke uitbraak kan worden bevestigd of uitgesloten;
  3° rond het bedrijf kan een bufferzone worden ingesteld en de maatregelen overeenkomstig artikel 7, paragraaf 2, worden gedeeltelijk of in zijn geheel, zo nodig, van toepassing op de bedrijven binnen dit gebied.

HOOFDSTUK IV. - Maatregelen bij uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI).
Afdeling I. - Maatregelen voor de bedrijven.
Art.11. Bedrijf tot haard verklaren van HPAI.
  § 1. Bij de bevestiging van een uitbraak van HPAI, verklaart de officiële dierenarts het bedrijf onverwijld tot haard en bepaalt er de grenzen van. Hij betekent de haard en de maatregelen die er van toepassing zijn aan de verantwoordelijke en informeert de burgemeester.
  § 2. In de haard zijn, ter aanvulling van de maatregelen van artikel 7, paragrafen 2 en 3, de maatregelen van artikel 12 van toepassing.

Art.12.Maatregelen in de haard (HPAI).
  § 1. De officiële dierenarts stelt een volledige inventaris op van alle pluimvee en alle andere in gevangenschap gehouden vogels van het bedrijf en van de desgevallend aanwezige eieren, indien dit nog niet gebeurd is in toepassing van de bepalingen van artikel 7, paragraaf 2, punten 1° en 2°. Hij vermeldt hierbij voor iedere categorie het aantal stuks pluimvee of andere vogels die reeds gestorven zijn, hoeveel dieren klinische symptomen vertonen en hoeveel geen symptomen vertonen.
  § 2. De officiële dierenarts beveelt onverwijld de afmaking van alle pluimvee en van alle andere op het bedrijf in gevangenschap gehouden vogels.
  Hij betekent het afmakingsbevel, waarvan het model zich bevindt in bijlage IV, A, aan de verantwoordelijke en informeert de burgemeester.
  Het pluimvee of de andere vogels waarop het afmakingsbevel betrekking heeft, worden gedood volgens de instructies van het Voedselagentschap en onder officieel toezicht, op zodanige wijze dat alle risico voor de verspreiding het aviaire influenza virus voorkomen wordt.
  Op basis van een risicobeoordeling inzake de verdere verspreiding van aviaire influenza kan het Voedselagentschap evenwel afwijkingen toestaan voor bepaalde soorten pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en deze niet laten doden.
  Het Voedselagentschap kan gepaste maatregelen nemen om de mogelijke overbrenging van aviaire influenza op wilde vogels op het bedrijf te beperken.
  § 3. Alle kadavers en eieren op het bedrijf worden bestemd voor verwijdering.
  § 4. Pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels die het bedrijf verlaten hebben, evenals pluimvee dat reeds uit eieren is verkregen die van het bedrijf zijn afgevoerd in de periode tussen de vermoedelijke datum waarop de HPAI het bedrijf is ingesleept en het tijdstip waarop de in artikel 7, paragraaf 2, bedoelde maatregelen van toepassing zijn geworden, worden onder officieel toezicht van het Voedselagentschap geplaatst en er worden onderzoeken conform het diagnosehandboek uitgevoerd.
  § 5. Vlees van geslacht pluimvee en eieren die van het bedrijf zijn afgevoerd tussen de vermoedelijke datum waarop de HPAI het bedrijf is ingesleept en het tijdstip waarop de in artikel 7, paragraaf 2, bedoelde maatregelen van toepassing zijn geworden, worden, voor zover mogelijk, door het Voedselagentschap opgespoord en onder officieel toezicht verwijderd.
  § 6. Alle stoffen en afval die mogelijk besmet zijn, zoals voeder, worden vernietigd of zodanig behandeld in overeenstemming met de instructies van de officiële dierenarts dat de vernietiging van het virus van de aviaire influenza gewaarborgd is.
  § 7. Mogelijk verontreinigde mest, drijfmest en strooisel worden onderworpen aan een of meer van de in artikel 50 bedoelde procedures voor reiniging en ontsmetting.
  § 8. Na de verwijdering van de kadavers worden de gebouwen waar de dieren waren gehuisvest, weiden en grond, het mogelijk besmette materieel en de voor het vervoer van het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, kadavers, vlees, voeder, mest, drijfmest, strooisel en ander mogelijk besmet materiaal of mogelijk besmette stoffen gebruikte voertuigen, onderworpen aan een of meer van de in artikel 50 bedoelde procedures voor reiniging en ontsmetting.
  § 9. Andere in gevangenschap levende vogels of gedomesticeerde zoogdieren mogen zonder officiële toestemming het bedrijf niet worden binnengebracht of het verlaten. Deze beperkende maatregel geldt niet voor gedomesticeerde zoogdieren die alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte.
  § 10. Bij een primaire uitbraak wordt het virusisolaat door [1 Sciensano]1 onderworpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumprocedure om het genetische subtype te bepalen. [2 Sciensano]2 zendt het virusisolaat zo spoedig mogelijk naar het communautaire referentielaboratorium.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-28/02, art. 96, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (2)<KB 2018-03-28/02, art. 97, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2018>

Art.13. Afwijkingen van bepaalde maatregelen op bedrijven.
  De Minister stelt de modaliteiten vast voor het toestaan van de in artikel 12, paragraaf 2, en de in artikel 14 en 15 genoemde afwijkingen, waaronder passende alternatieve maatregelen en bepalingen. De afwijkingen zijn gebaseerd op een door het Voedselagentschap uitgevoerde risiciobeoordeling.
  Het Voedselagentschap stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van iedere afwijking die in overeenstemming met artikel 14, paragraaf 1, en artikel 15 is toegestaan.

Art.14. Afwijkingen voor bepaalde bedrijven.
  § 1. Bij een uitbraak van HPAI in een niet-commercieel bedrijf, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de bescherming van bedreigde soorten of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels gehouden worden, kan de Minister afwijkingen toestaan van de in artikel 12, paragraaf 2, vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijding hierdoor niet in gevaar komt.
  § 2. Bij het verlenen van een afwijking overeenkomstig paragraaf 1 ziet de officiële dierenarts erop toe dat het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels waarvoor de afwijking geldt :
  1° binnen een gebouw op hun bedrijf worden gebracht en daar gehouden. Wanneer dit onuitvoerbaar is, of indien hun welzijn in het gedrang komt, worden zij op andere plaatsen in het bedrijf ondergebracht zodat ze niet in contact komen met ander pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels op andere bedrijven. Alle redelijke maatregelen worden genomen om ze zo weinig mogelijk in contact te laten komen met wilde vogels;
  2° in overeenstemming met het diagnosehandboek verder bewaakt en getest worden en niet verplaatst worden totdat uit de laboratoriumtests blijkt dat zij niet langer een significant risico opleveren voor de verdere verspreiding van HPAI; en
  3° hun bedrijf van herkomst niet verlaten, behalve om te worden geslacht, of naar een ander bedrijf worden gebracht :
  a) dat zich op het nationaal grondgebied bevindt; in dit geval vindt het vervoer volgens de onderrichtingen van het Voedselagentschap plaats; of
  b) dat zich in een andere lidstaat bevindt; in dat geval is de toestemming van de lidstaat van bestemming vereist.
  § 3. In afwijking van de in artikel 12, paragraaf 5, vermelde maatregelen kan het Voedselagentschap de toelating verlenen om eieren rechtstreeks te verzenden naar een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004 en die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij verordening (EG) nr. 852/2004.
  Elke toestemming hiervoor moet voldoen aan de voorschriften van bijlage III.

Art.15. Maatregelen bij uitbraken van HPAI in afzonderlijke productie-eenheden.
  Bij een uitbraak van HPAI in een bedrijf dat uit afzonderlijke productie-eenheden bestaat, kan het Voedselagentschap voor de productie-eenheden met pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels ten aanzien waarvan geen vermoeden van HPAI bestaat, afwijkingen van de in artikel 12, paragraaf 2, vermelde maatregelen toestaan, mits de ziektebestrijding hierdoor niet in gevaar komt.
  Dergelijke afwijkingen voor afzonderlijke productie-eenheden worden alleen toegestaan indien de officiële dierenarts, daarbij lettend op de structuur, omvang, bedrijfsvoering, huisvesting, voedering, watervoorziening, het materieel, personeel en de bezoekers van de ruimten, heeft vastgesteld dat deze qua ligging en dagelijkse verzorging van aldaar gehouden pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels epidemiologisch volledig van andere productie-eenheden afgescheiden zijn.

Art.16. Maatregelen op contactbedrijven.
  § 1. Aan de hand van het epidemiologische onderzoek besluit het Voedselagentschap of een bedrijf als contactbedrijf wordt beschouwd.
  In de contactbedrijven worden de maatregelen van artikel 7, paragraaf 2, toegepast totdat de aanwezigheid van HPAI overeenkomstig het diagnosehandboek is uitgesloten.
  § 2. Aan de hand van het epidemiologisch onderzoek kan het Voedselagentschap de in de artikelen 11 en 12 genoemde maatregelen op contactbedrijven toepassen, met name wanneer het contactbedrijf in een gebied met hoge pluimveedichtheid is gelegen.
  De voornaamste criteria voor de toepassing in de contactbedrijven van de maatregelen overeenkomstig artikel 12 zijn in bijlage IV, B vastgelegd.
  § 3. De officiële dierenarts ziet erop toe dat er bij de afmaking van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels monsters worden genomen om overeenkomstig het diagnosehandboek de aanwezigheid van het HPAI-virus op contactbedrijven te kunnen bevestigen of uit te sluiten.
  § 4. Op de bedrijven waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels gedood en verwijderd zijn en aviaire influenza vervolgens wordt bevestigd, worden de gebouwen en het mogelijk besmette materieel en de voor het vervoer van het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, kadavers, vlees, voeder, mest, drijfmest, strooisel en ander mogelijk besmet materiaal of mogelijk besmette stoffen, gebruikte voertuigen onderworpen aan een of meer van de in artikel 50 bedoelde procedures voor reiniging en ontsmetting onder toezicht van de officiële dierenarts.

Afdeling II. - Beschermings- en toezichtsgebieden en bufferzones.
Art.17.Instelling van beschermings- en toezichtsgebieden en bufferzones bij uitbraken van HPAI.
  § 1. Onmiddellijk na een uitbraak van HPAI bakent het Voedselagentschap de volgende gebieden af :
  1° een beschermingsgebied met een straal van ten minste 3 kilometer rond het bedrijf;
  2° een toezichtsgebied met een straal van ten minste 10 kilometer rond het bedrijf, met inbegrip van het beschermingsgebied.
  § 2. Indien een uitbraak van HPAI is bevestigd bij andere in gevangenschap levende vogels in een niet-commercieel bedrijf, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark of een omheind terrein waar andere in gevangenschap levende vogels voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de bescherming van bedreigde soorten of officieel geregistreerde zeldzame rassen van andere in gevangenschap levende vogels, met uitzondering van pluimvee, gehouden worden, kan het Voedselagentschap, voorzover dat nodig is, op basis van een risicobeoordeling afwijken van de bepalingen van de afdelingen II tot en met IV wat betreft de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden en de daarop van toepassing zijnde maatregelen, mits de ziektebestrijding door deze afwijkingen niet in het gedrang komt.
  § 3. Bij de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden wordt tenminste met volgende criteria rekening gehouden :
  1° het epidemiologisch onderzoek;
  2° de geografische situatie, in het bijzonder natuurlijke grenzen;
  3° de ligging van het bedrijf en de afstand ten opzichte van andere bedrijven, en het geraamde aantal stuks pluimvee;
  4° de verplaatsingen van en de handel in pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels;
  5° de aanwezige voorzieningen en het personeel voor de controle op verplaatsingen van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, hun kadavers, mest, strooisel (nieuw of gebruikt) binnen de beschermings- en toezichtsgebieden, vooral wanneer het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels die gedood en verwijderd moeten worden van het bedrijf van herkomst moeten worden afgevoerd.
  § 4. De burgemeester betekent de afbakening van het beschermingsgebied en het toezichtsgebied aan de verantwoordelijken van de erin gelegen bedrijven. Tevens doet hij aan alle wegen op de grens van het beschermingsgebied of het toezichtsgebied witte waarschuwingsborden van voldoende groot formaat aanbrengen op palen, op tenminste twee meter hoogte, met vermelding in zwarte blokletters :
  voor het beschermingsgebied :
  " Aviaire influenza - Beschermingsgebied - het verplaatsen van en handel in pluimvee, vogels en eieren gereglementeerd ",
  voor het toezichtsgebied :
  " Aviaire influenza - Toezichtsgebied - het verplaatsen van en handel in pluimvee, vogels en eieren gereglementeerd ".
  § 5. Het Voedselagentschap kan met inachtneming van de in paragraaf 3 genoemde criteria bufferzones rond of naast de beschermings- en toezichtsgebieden instellen.
  § 6. Als een beschermingsgebied, toezichtgebied of bufferzone delen van het Belgisch grondgebied overschrijdt, dan worden deze gebieden in onderling overleg met bevoegde autoriteiten van het betrokken buurland afgebakend.
  [1 § 7. De beschrijving van deze gebieden wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en kan geraadpleegd worden op de website www.favv.be, of kan op eenvoudige aanvraag bij het Voedselagentschap bekomen worden.]1
  ----------
  (1)<KB 2013-05-08/09, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art.18. Algemene maatregelen in de beschermings- en toezichtsgebieden.
  § 1. Het Voedselagentschap ziet erop toe dat de tracering van alles dat het aviaire influenza-virus zou kunnen verspreiden, met inbegrip van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, vlees, eieren, kadavers, voeder, strooisel, mensen die in contact zijn geweest met het besmette pluimvee of andere besmette in gevangenschap levende vogels of voertuigen die gebruikt worden in de pluimvee-industrie gewaarborgd is.
  § 2. De verantwoordelijken moeten desgevraagd de officiële dierenarts alle relevante informatie verstrekken betreffende het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels en de eieren die het bedrijf worden binnengebracht of het verlaten.
  § 3. Het Voedselagentschap informeert, via alle geschikte middelen, alle betrokken personen die zich in het beschermingsgebied en het toezichtsgebied bevinden, van de beperkende maatregelen die van kracht zijn.
  § 4. De Minister kan ertoe beslissen om, als dat op grond van de epidemiologische gegevens of van andere informatie nodig blijkt, in risicobedrijven en -gebieden een preventief uitroeiingsprogramma uit te voeren, dat de preventieve slachting of doding van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels omvat. Het Voedselagentschap stelt hiervan onmiddellijk de Commissie in kennis.

Afdeling III. - Maatregelen in het beschermingsgebied.
Art.19. Inventarisatie, inspecties door de officiële dierenarts en bewaking.
  § 1. Het Voedselagentschap doet overgaan tot de administratieve inventarisering van het pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels op alle in het beschermingsgebied gelegen bedrijven. Alle bedrijven worden geïdentificeerd.
  § 2. Alle commerciële bedrijven worden zo spoedig mogelijk door een officiële dierenarts bezocht, die het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels klinisch onderzoekt en, zo nodig, overeenkomstig het diagnosehandboek monsters voor laboratoriumtests neemt. De officiële dierenarts houdt een register van deze inspectiebezoeken en de bevindingen ervan.
  De niet-commerciële bedrijven worden vóór de opheffing van het beschermingsgebied door een officiële dierenarts bezocht.
  § 3. Het Voedselagentschap neemt onmiddellijk bewakingsmaatregelen, overeenkomstig het diagnosehandboek, om vast te stellen of de aviaire influenza op andere binnen het beschermingsgebied gelegen bedrijven is overgeslagen.

Art.20.Maatregelen op bedrijven gelegen in het beschermingsgebied.
  In het beschermingsgebied gelden de volgende maatregelen :
  1° alle pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels worden binnen een gebouw op hun bedrijf gebracht en daar gehouden. Wanneer dit onuitvoerbaar is of indien hun welzijn in het gedrang komt, worden zij op andere plaatsen in het bedrijf ondergebracht zodat ze niet in contact komen met ander pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels op andere bedrijven. Alle redelijke maatregelen worden genomen om ze zo weinig mogelijk in contact te laten komen met wilde vogels;
  2° kadavers die niet bestemd zijn voor verwijdering mogen niet van het bedrijf worden afgevoerd;
  3° de voor het vervoer van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, vlees, voeder, mest, drijfmest, strooisel en andere mogelijk verontreinigde materialen of stoffen gebruikte voertuigen en gebruikt materieel worden onverwijld onderworpen aan een of meer van de in artikel 50 bedoelde procedures voor reiniging en ontsmetting;
  4° alle door het personeel en andere personen gebruikte voertuigen die het bedrijf binnenkomen of het verlaten en mogelijk verontreinigd zijn, worden onverwijld onderworpen aan een of meer van de in artikel 50 bedoelde procedures voor reiniging en ontsmetting;
  5° pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels of gedomesticeerde zoogdieren mogen zonder toelating van het Voedselagentschap niet worden binnengebracht in een bedrijf of mogen dit niet verlaten.
  Deze beperkende maatregel geldt niet voor zoogdieren die alleen toegang hebben tot de voor mensen bestemde leefruimte op voorwaarde dat ze niet in contact komen met het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels en geen toegang hebben tot de kooien of zones waar het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden;
  6° elk verhoogd ziekte- of sterftecijfer of een aanzienlijke productiedaling moet ogenblikkelijk aan het Voedselagentschap worden gemeld, dat vervolgens de benodigde onderzoeken uitvoert in overeenstemming met het diagnosehandboek;
  7° [1 eenieder die de bedrijven binnengaat of verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen in acht zoals voorgeschreven door het Voedselagentschap;]1
  8° ter bevordering van de bewaking en bestrijding van de ziekte houdt de verantwoordelijke een register bij van alle personen die het bedrijf, behalve de woonvertrekken, bezoeken; dit wordt desgevraagd aan de officiële dierenarts voorgelegd. Op bedrijven als dierentuinen en wildparken hoeft geen register te worden gehouden, mits de bezoekers geen toegang hebben tot de zones waar de vogels worden gehouden.
  ----------
  (1)<KB 2013-05-08/09, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art.21. Verbod op het afvoeren of verspreiden van gebruikt strooisel, mest of drijfmest van bedrijven.
  Het is verboden om gebruikt strooisel, mest of drijfmest van bedrijven uit het beschermingsgebied af te voeren of uit te spreiden, tenzij met de toestemming van het Voedselagentschap.

Art.22. Jaarbeurzen, markten of andere verzamelingen.
  Jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere verzamelingen waarbij pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels bijeengebracht worden in beschermingsgebieden zijn verboden.

Art.23. Verbod op verplaatsing en vervoer van vogels, eieren en pluimveevlees.
  § 1. Elke verplaatsing of vervoer van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, eendagskuikens, eieren en niet voor verwijdering bestemde kadavers over de openbare weg of per spoor in de beschermingsgebieden is verboden.
  § 2. Het vervoer van pluimveevlees van slachthuizen, uitsnijderijen en koelhuizen is verboden, tenzij :
  1° het vlees afkomstig is van pluimvee van buiten de beschermingsgebieden en bij de opslag en het vervoer gescheiden is gehouden van het vlees van pluimvee van binnen de beschermingsgebieden; of.
  2° het vlees ten minste 21 dagen vóór de vermoedelijke datum van de eerste besmetting van een bedrijf in het beschermingsgebied is geproduceerd en sedertdien niet is vervoerd en opgeslagen samen met vlees dat na die datum is geproduceerd.
  § 3. De in de paragrafen 1 en 2 bedoelde verboden gelden echter niet voor doorvoer door het beschermingsgebied over de autowegen of per spoor zonder dat er gelost of halt gehouden wordt.

Art.24. Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van pluimvee voor onmiddellijke slacht en voor de verplaatsing of de behandeling van pluimveevlees.
  § 1. In afwijking van artikel 23 kan het Voedselagentschap onder de volgende voorwaarden toestaan dat uit een bedrijf in het beschermingsgebied afkomstig pluimvee voor onmiddellijke slacht rechtstreeks vervoerd wordt naar een aangewezen slachthuis :
  1° het pluimvee wordt op het bedrijf van herkomst binnen 24 uur voor het tijdstip van vervoer met het oog op slachting klinisch onderzocht door de officiële dierenarts;
  2° waar passend werd het pluimvee op het bedrijf van herkomst, in overeenstemming met het diagnosehandboek, aan laboratoriumtests onderworpen, die een gunstige uitslag hebben opgeleverd;
  3° het vervoer vindt plaats door of onder toezicht van de officiële dierenarts in verzegelde voertuigen;
  4° het vervoer moet plaatshebben tussen 6 en 17 uur;
  5° het pluimvee uit het beschermingsgebied wordt gescheiden van andere dieren gehouden en gescheiden van of op een ander tijdstip dan ander pluimvee geslacht, bij voorkeur aan het einde van een werkdag. De reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden moeten voltooid zijn vóór er ander pluimvee mag worden geslacht;
  6° de officiële dierenarts draagt er zorg voor dat het pluimvee in het aangewezen slachthuis bij aankomst en na de slacht uitvoerig gekeurd wordt;
  7° het vlees wordt niet in het intracommunautaire of internationale handelsverkeer gebracht en is voorzien van het in bijlage II bij Richtlijn 2002/99/EG bedoelde keurmerk voor vers vlees, tenzij anders beslist door de Commissie;
  8° het vlees wordt verkregen, versneden, vervoerd en opgeslagen, gescheiden van het voor het intracommunautaire en internationale handelsverkeer bestemde en er wordt op toegezien dat het niet wordt verwerkt in vleesproducten die bestemd zijn voor het intracommunautaire of internationale handelsverkeer, tenzij het een behandeling heeft ondergaan die is vermeld in bijlage II van het koninklijk besluit van 13 mei 2005 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, tenzij anders beslist door de Commissie.
  § 2. In afwijking van artikel 23 kan het Voedselagentschap toestaan dat pluimvee van buiten het beschermingsgebied voor onmiddellijke slacht naar een aangewezen slachthuis binnen het beschermingsgebied wordt vervoerd, en dat vervolgens het van dat pluimvee afkomstige vlees wordt vervoerd, mits :
  1° het pluimvee gescheiden wordt gehouden van ander pluimvee van binnen het beschermingsgebied, en gescheiden van of op een ander tijdstip dan ander pluimvee wordt geslacht;
  2° het pluimveevlees gescheiden van het vlees van ander pluimvee van binnen het beschermingsgebied wordt versneden, vervoerd en opgeslagen;
  3° de bijproducten worden verwijderd.

Art.25. Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van eendagskuikens.
  § 1. In afwijking van artikel 23 kan het Voedselagentschap onder de volgende voorwaarden toestaan dat eendagskuikens afkomstig uit bedrijven binnen het beschermingsgebied rechtstreeks vervoerd worden naar een bedrijf of een stal op een bedrijf op het nationale grondgebied en bij voorkeur buiten de beschermings- en toezichtsgebieden gelegen :
  1° het vervoer vindt plaats door of onder toezicht van de officiële dierenarts in verzegelde voertuigen;
  2° tijdens het vervoer en op het bedrijf van bestemming worden bioveiligheidsmaatregelen overeenkomstig de instructies van het Voedselagentschap nageleefd;
  3° het bedrijf van bestemming wordt na de aankomst van de eendagskuikens onder officiële bewaking geplaatst;
  4° als het pluimvee buiten het beschermings- of toezichtsgebied wordt overgebracht, blijft het ten minste 21 dagen op de inrichting van bestemming.
  § 2. In afwijking van artikel 23 kan het Voedselagentschap toestaan dat eendagskuikens afkomstig uit broedeieren van buiten de beschermings- en toezichtsgebieden gelegen bedrijven rechtstreeks naar een ander, bij voorkeur buiten de beschermings- en toezichtsgebieden gelegen bedrijf in dezelfde lidstaat vervoerd worden, mits de broeierij van verzending op grond van haar logistiek en hygiënische arbeidsomstandigheden kan waarborgen dat deze eieren niet in aanraking zijn gekomen met andere broedeieren of met eendagskuikens afkomstig van pluimveebeslagen in deze gebieden, die derhalve een andere gezondheidsstatus hebben.

Art.26. Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van legrijp pluimvee.
  In afwijking van artikel 23 kan het Voedselagentschap onder de volgende voorwaarden toestaan dat legrijp pluimvee rechtstreeks vervoerd wordt naar een bij voorkeur binnen het beschermings- en toezichtsgebied gelegen bedrijf of een stal op dat bedrijf, waar geen ander pluimvee wordt gehouden :
  1° het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels op het bedrijf van herkomst, en met name de te vervoeren dieren, worden door de officiële dierenarts klinisch onderzocht;
  2° waar passend is het pluimvee op het bedrijf van herkomst in overeenstemming met het diagnosehandboek aan laboratoriumtests onderworpen, die een gunstige uitslag hebben opgeleverd;
  3° het legrijpe pluimvee wordt vervoerd door of onder toezicht van de officiële dierenarts in verzegelde voertuigen;
  4° het bedrijf of de stal van bestemming wordt na de aankomst van het legrijpe pluimvee onder officiële bewaking geplaatst;
  5° als het pluimvee buiten het beschermings- of toezichtsgebied wordt overgebracht, blijft het ten minste 21 dagen op de inrichting van bestemming.

Art.27. Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van broed- en consumptie-eieren.
  § 1. In afwijking van artikel 23 kan het Voedselagentschap onder de volgende voorwaarden toestaan dat broedeieren rechtstreeks vervoerd worden, ofwel van een bedrijf naar een binnen het beschermingsgebied gelegen en door het Voedselagentschap aangewezen broeierij of van een binnen het beschermingsgebied gelegen bedrijf naar een broeierij :
  1° de beslagen van oorsprong waaruit de broedeieren zijn verkregen, zijn in overeenstemming met het diagnosehandboek onderzocht en er is geen vermoeden van aviaire influenza op deze bedrijven;
  2° de broedeieren en de verpakking ervan zijn vóór verzending ontsmet en de herkomst ervan kan worden getraceerd;
  3° het vervoer van de broedeieren vindt plaats in door of onder toezicht van de officiële dierenarts verzegelde voertuigen;
  4° in de door het Voedselagentschap aangewezen broeierij worden overeenkomstig de instructies van het Voedselagentschap bioveiligheidsmaatregelen genomen.
  § 2. In afwijking van artikel 23 kan het Voedselagentschap toestaan dat eieren rechtstreeks worden vervoerd :
  1° naar een door het Voedselagentschap aangewezen pakstation mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle bioveiligheidsmaatregelen overeenkomstig de instructies van het Voedselagentschap worden nageleefd, of.
  2° naar een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004, en die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij verordening (EG) nr. 852/2004.

Art.28. Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van kadavers.
  In afwijking van artikel 20, 2°, kan het Voedselagentschap toestaan dat kadavers die bestemd zijn voor onderzoek rechtstreeks naar een aangeduid laboratorium worden vervoerd.

Art.29. Reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen.
  De voertuigen en het materieel die gebruikt zijn voor vervoer overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 28, worden na het vervoer, onverwijld onder officieel toezicht en volgens een of meer van de in artikel 50 vastgelegde procedures gereinigd en ontsmet worden.

Art.30. Duur van de maatregelen.
  § 1. De maatregelen van kracht in het beschermingsgebied blijven gehandhaafd ten minste 21 dagen na de datum waarop de voorlopige reiniging en ontsmetting van het besmette bedrijf volgens een of meer van de in artikel 50 vastgelegde procedures voltooid zijn, en totdat de in het beschermingsgebied gelegen bedrijven in overeenstemming met het diagnosehandboek zijn onderzocht.
  § 2. Wanneer de maatregelen van toepassing in het beschermingsgebied overeenkomstig paragraaf 1 worden opgeheven, treden de maatregelen van artikel 31 in het voormalige beschermingsgebied in werking, totdat deze overeenkomstig artikel 32 worden opgeheven.

Afdeling IV. - Maatregelen in het toezichtsgebied.
Art.31. Maatregelen in het toezichtsgebied.
  § 1. In het toezichtsgebied gelden de volgende maatregelen :
  1° alle commerciële pluimveebedrijven worden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19, paragraaf 1, binnen de drie werkdagen geïnventariseerd;
  2° binnen de toezichtsgebieden is de verplaatsing van pluimvee, eendagskuikens en eieren verboden, tenzij daartoe toestemming is verleend door de officiële dierenarts, die erop toeziet dat er bioveiligheidsmaatregelen overeenkomstig de instructies van het Voedselagentschap worden nageleefd. Dit verbod geldt echter niet voor doorvoer door het toezichtsgebied over de autowegen of per spoor zonder dat er gelost of halt gehouden wordt;
  3° de verplaatsing van pluimvee, eendagskuikens en eieren naar buiten het toezichtsgebied gelegen bedrijven, slachthuizen, pakstations of inrichtingen voor de bereiding van eiproducten is verboden;
  4° eenieder die bedrijven in het toezichtsgebied binnengaat of verlaat leeft de bioveiligheidsmaatregelen na zoals voorgeschreven door de Minister;
  5° voor het vervoer van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, kadavers, voeder, mest, drijfmest, strooisel en andere mogelijk besmette materialen of stoffen gebruikte voertuigen en materieel worden na gebruik onverwijld volgens een of meer van de in artikel 50 bedoelde procedures gereinigd en ontsmet;
  6° pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels of gedomesticeerde zoogdieren mogen zonder toestemming van de officiële dierenarts niet worden binnengebracht in een bedrijf waar pluimvee wordt gehouden, of mogen dit niet verlaten.
  Deze beperkende maatregel geldt niet voor zoogdieren die alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte waar zij niet in contact komen met het pluimvee van het bedrijf of met andere in gevangenschap levende vogels en zij geen toegang hebben tot de kooien of zones waar het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden;
  7° een verhoogd ziekte- of sterftecijfer, een daling van de normale voeder- of drinkwateropname, evenals een aanzienlijke productiedaling in bedrijven worden ogenblikkelijk aan het Voedselagentschap gemeld;
  8° de verwijdering of verspreiding van gebruikt strooisel, mest of drijfmest is verboden, tenzij daartoe door het Voedselagentschap toestemming is verleend;
  9° jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen of andere verzamelingen waarbij pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels bijeengebracht worden, zijn verboden.
  § 2. In afwijking van het in paragraaf 1, 3°, vastgesteld verbod kan het Voedselagentschap het rechtstreekse vervoer toestaan :
  1° van slachtpluimvee naar een aangewezen slachthuis met het oog op onmiddellijke slachting, onder voorbehoud van artikel 24, paragraaf 1, punten 1° en 2°;
  2° van pluimvee van buiten de beschermings- en toezichtsgebieden naar een aangewezen slachthuis binnen het toezichtsgebied voor onmiddellijke slacht, en voor het daaropvolgende vervoer van het van dat pluimvee afkomstige vlees;
  3° van legrijp pluimvee naar een bedrijf gelegen op het nationaal grondgebied, waar geen ander pluimvee aanwezig is. Het bedrijf wordt na de aankomst van het legrijp pluimvee onder officieel toezicht geplaatst, en het legrijp pluimvee blijft ten minste 21 dagen op de inrichting van bestemming;
  4° van eendagskuikens :
  a) naar een bedrijf of een stal op een bedrijf gelegen op het nationaal grondgebied, mits bioveiligheidsmaatregelen overeenkomstig de instructies van het Voedselagentschap worden genomen, het bedrijf na het vervoer onder officieel toezicht wordt geplaatst, en de eendagskuikens ten minste 21 dagen op de inrichting van bestemming blijven, of
  b) afkomstig uit broedeieren van buiten de beschermings- en toezichtsgebieden gelegen pluimveebedrijven naar een ander bedrijf, mits de broeierij van verzending op grond van haar logistiek en bioveiligheidsomstandigheden kan waarborgen dat deze eieren niet in aanraking zijn gekomen met andere broedeieren of met eendagskuikens, afkomstig van pluimveebeslagen in deze gebieden, die derhalve een andere gezondheidsstatus hebben;
  5° van broedeieren naar een aangewezen broeierij binnen of buiten het toezichtsgebied; de eieren en de verpakking ervan worden vóór de verzending ontsmet en de herkomst ervan kan worden getraceerd;
  6° van consumptie-eieren naar een door het Voedselagentschap aangewezen pakstation, mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd;
  7° van eieren naar een binnen of buiten het toezichtsgebied gelegen inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004, die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij verordening (EG) nr. 852/2004.

Art.32. Duur van de maatregelen.
  De maatregelen van kracht in het toezichtsgebied blijven gehandhaafd tot ten minste 30 dagen na de datum waarop de voorlopige reiniging en ontsmetting van het besmette bedrijf overeenkomstig artikel 50 voltooid zijn.

Afdeling V. - Maatregelen in de bufferzones.
Art.33. § 1. De Minister kan beslissen dat sommige of alle in de afdelingen III en IV vermelde maatregelen van toepassing zijn binnen de in artikel 17, paragraaf 5, bedoelde bufferzones.
  § 2. De Minister kan, als dat op grond van de epidemiologische gegevens of van andere informatie nodig blijkt, in risicobedrijven en risicogebieden die in bufferzones gelegen zijn, volgens de criteria van bijlage IV, B, beslissen om een preventief uitroeiingsprogramma uit te voeren, dat de preventieve slachting of doding van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels omvat.
  De herbevolking van deze bedrijven vindt plaats in overeenstemming met de instructies van het Voedselagentschap.
  § 3. De Minister kan verdere bewakings-, bioveiligheids- en bestrijdingsmaatregelen nemen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.
  § 4. Het Voedselagentschap stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van de toepassing van de maatregelen bedoeld in paragrafen 1, 2 en 3.

Afdeling VI. - Afwijkingen en aanvullende bioveiligheidsmaatregelen.
Art.34. Afwijkingen.
  § 1. Het Voedselagentschap stelt, op basis van een risicobeoordeling, nadere regelingen vast voor het toestaan van de in artikel 17 en de artikelen 24 tot en met 28 bedoelde afwijkingen, waaronder passende alternatieve maatregelen en bepalingen.
  § 2. Het Voedselagentschap kan bij bevestiging van HPAI in een broeierij aan de hand van een risicobeoordeling afwijkingen toestaan van de in de afdelingen III en IV bedoelde maatregelen.
  § 3. Bij een uitbraak van HPAI in een niet-commercieel bedrijf, een circus, een dierentuin, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de bescherming van bedreigde soorten of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels gehouden worden, kan het Voedselagentschap afwijkingen toestaan van de in artikel 19, paragrafen 2 en 3, in artikel 23 en in artikel 31, paragraaf 1, punten 2°, 3° en 6°, vermelde maatregelen.
  § 4. In afwijking van de afdelingen III en IV kan de Minister bij uitbraken van HPAI aan de hand van een risicobeoordeling specifieke maatregelen nemen inzake de verplaatsing van wedstrijdduiven naar, uit en binnen de beschermings- en toezichtsgebieden.
  § 5. De in de paragrafen 1 tot en met 4 vermelde afwijkingen worden slechts toegestaan mits de ziektebestrijding hierdoor niet in gevaar komt.
  § 6. Het Voedselagentschap stelt onmiddellijk de Commissie in kennis van de afwijkingen en de eventuele ingevoerde maatregelen.
  § 7. De Minister kan de voorwaarden bepalen waaronder de afwijkingen bedoeld in §§ 1 tot 4 worden toegelaten.
  § 8. Pluimvee, met inbegrip van eendagskuikens, andere in gevangenschap levende vogels, broedeieren, gebruikt strooisel, mest of drijfmest afkomstig van een inrichting waarvoor uit hoofde van dit artikel een afwijking geldt, mogen niet buiten het nationaal grondgebied in de handel worden gebracht, tenzij volgens een procedure vastgesteld door de Commissie.

Art.35. Aanvullende bioveiligheidsmaatregelen.
  § 1. Onverminderd de in de afdelingen III, IV en V bedoelde maatregelen kan de Minister ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza de uitvoering van aanvullende bioveiligheidsmaatregelen voorschrijven in bedrijven in de beschermings- en toezichtsgebieden en de bufferzones, en in de compartimenten voor pluimvee of voor andere in gevangenschap levende vogels.
  Deze maatregelen kunnen vervoersbeperkingen voor voertuigen of personen betreffen, die voeder leveren, eieren ophalen, pluimvee naar slachthuizen transporteren, te verwijderen kadavers verzamelen, evenals overige verplaatsingen van personeel, dierenartsen of personen die bedrijfsmaterieel afleveren.
  § 2. Het Voedselagentschap stelt onmiddellijk de Commissie in kennis van de goedkeuring van elke aanvullende maatregel.

Afdeling VII. - Maatregelen bij verdenking en bevestiging van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) in bepaalde andere inrichtingen dan bedrijven en in vervoermiddelen.
Art.36. Bij een vermoeden of bevestiging van de aanwezigheid van HPAI in slachthuizen of vervoermiddelen stelt het Voedselagentschap onmiddellijk een onderzoek in het bedrijf van herkomst van het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in om in overeenstemming met het diagnosehandboek de aanwezigheid aldaar van HPAI te bevestigen of uit te sluiten.

Art.37. Maatregelen in slachthuizen.
  § 1. De officiële dierenarts draagt er zorg voor dat bij verdenking of bevestiging van HPAI op basis van een risicobeoordeling alle in het slachthuis aanwezige pluimvee zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht wordt gedood of geslacht.
  Bij het slachten van dat pluimvee worden het pluimveevlees en de bijproducten van dat pluimvee en het pluimveevlees en de bijproducten van ander pluimvee die tijdens het slacht- en productieproces mogelijk besmet zijn, onder officieel toezicht apart gehouden totdat het onderzoek in overeenstemming met het diagnosehandboek is afgerond.
  § 2. Indien de aanwezigheid van HPAI wordt bevestigd, worden het pluimveevlees en de bijproducten van dat pluimvee en het pluimveevlees en de bijproducten van ander pluimvee die tijdens het slacht- en productieproces mogelijk besmet zijn, zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht verwijderd.

Art.38. Maatregelen in grensinspectieposten en vervoermiddelen.
  § 1. Het Voedselagentschap ziet erop toe dat bij een vermoeden of bevestiging van HPAI in grensinspectieposten of in vervoermiddelen alle pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die in de grensinspectiepost of in het vervoermiddel aanwezig zijn, op basis van een risicobeoordeling worden gedood of geslacht, dan wel van ander pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels geïsoleerd en onder officieel toezicht gehouden totdat het onderzoek in overeenstemming met het diagnosehandboek is afgerond. De in artikel 7 bedoelde maatregelen worden in voorkomend geval toegepast.
  Het Voedselagentschap kan toestaan dat het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels worden vervoerd naar een andere plaats waar ze zullen worden gedood, geslacht of geïsoleerd.
  Het Voedselagentschap kan besluiten het in de grensinspectiepost aanwezige pluimvee en de aanwezige andere in gevangenschap levende vogels die niet in contact zijn geweest met pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die van besmetting verdacht worden, niet te doden of te slachten.
  § 2. Bij het slachten van het in paragraaf 1 bedoelde pluimvee worden het pluimveevlees en de bijproducten van dat pluimvee en het pluimveevlees en de bijproducten van ander pluimvee die tijdens het slacht- en productieproces mogelijk besmet zijn, onder officieel toezicht gescheiden gehouden totdat het onderzoek in overeenstemming met het diagnosehandboek is afgerond.
  § 3. Indien de aanwezigheid van HPAI wordt bevestigd, worden het pluimveevlees en de bijproducten van dat pluimvee en het pluimveevlees en de bijproducten van ander pluimvee die tijdens het slacht- en productieproces mogelijk besmet zijn, zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht verwijderd.

Art.39. Aanvullende maatregelen in slachthuizen, grensinspectieposten en vervoermiddelen.
  Het Voedselagentschap ziet erop toe dat bij verdenking of bevestiging van HPAI in een slachthuis, grensinspectiepost of vervoermiddel de volgende aanvullende maatregelen worden getroffen :
  1° pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels worden pas minimaal 24 uur na de voltooiing van de onder punt 2° van dit artikel genoemde reiniging en ontsmetting volgens een of meer van de procedures van artikel 50 in het slachthuis of de grensinspectieposten binnengebracht of op het vervoermiddel geladen; bij grensinspectieposten kan dit verbod ook worden toegepast op andere dieren;
  2° de reiniging en ontsmetting van de gebouwen, het materieel en de voertuigen vinden volgens een of meer van de procedures van artikel 50 plaats onder toezicht van de officiële dierenarts;
  3° er wordt een epidemiologisch onderzoek uitgevoerd;
  4° op het bedrijf van herkomst van het besmette pluimvee of de besmette kadavers en op contactbedrijven worden de in artikel 7, paragraaf 2, vermelde maatregelen uitgevoerd;
  5° op het bedrijf van herkomst worden de in de artikelen 11 en 12 vastgestelde maatregelen uitgevoerd, tenzij uit het epidemiologisch onderzoek en de verdere onderzoeken overeenkomstig artikel 36 blijkt dat dit niet nodig is;
  6° het virusisolaat van de aviaire influenza wordt onderworpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumprocedure om het subtype van het virus te bepalen.

HOOFDSTUK V. - [1 Beschermende maatregelen voor pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels, alsook hun producten, bij het uitbreken van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1, bij wilde vogels]1   ----------   (1)
Art.40.[1 § 1. Het Voedselagentschap bakent rond het gebied waar de aanwezigheid van HPAI H5N1 bij wilde vogels bevestigd is :
   1° een controlegebied af met een straal van minimaal 3 km;
   2° een monitoringsgebied met een straal van minimaal 10 km, dat het controlegebied omvat.
   § 2. Het instellen van het controlegebied en het monitoringsgebied is gebaseerd op een risico-evaluatie die rekening houdt met geografische, limnologische, administratieve, ecologische en epizoötische factoren betreffende de soorten wilde vogels, de eigenschappen van de aviaire influenzavirussen en de voorzieningen op het vlak van monitoring.
   § 3. De beschrijving van deze gebieden wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en kan geraadpleegd worden op de website www.favv.be, of kan op eenvoudige aanvraag bij het Voedselagentschap bekomen worden.]1
  ----------
  (1)<KB 2013-05-08/09, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art. 40/1. [1 Indien in een beschermingsgebied of een toezichtsgebied, afgebakend naar aanleiding van een uitbraak met hoogpathogene aviaire influenza, wordt vermoed of bevestigd dat wilde vogels met HPAI H5N1 besmet zijn, dan zal het Voedselagentschap :
   1° een controlegebied en een monitoringsgebied instellen;
   2° een risico-evaluatie uitvoeren om na te gaan of de straal van het controlegebied en het monitoringsgebied moet worden vergroot of verkleind zodat deze beide zones samenvallen met het beschermingsgebied en/of het toezichtsgebied.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art. 40/2.[1 In een controlegebied zijn de volgende maatregelen van kracht :
   1. Het Voedselagentschap identificeert alle commerciële en niet-commerciële bedrijven en gaat over tot het tellen en inventariseren van alle pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels.
   2. Elke verantwoordelijke van pluimvee of andere in gevangschap gehouden vogels moet voetbaden met een toegelaten biocide plaatsen bij de ingangen en de uitgangen van elke gebouw en van het bedrijf. De voertuigen, die het bedrijf binnenkomen of verlaten, dienen ontsmet te worden.
   3. Elke persoon die een pluimveestal of een broeierij betreedt, inbegrepen de terreinen waarop het pluimvee of andere in gevangschap gehouden vogels gehouden wordt, moet bedrijfseigen laarzen en kledij of overkledij aantrekken voordat hij binnengaat en moet alle nodige voorzorgen nemen om verspreiding van het aviaire influenzavirus te vermijden.
   4. Pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels moeten worden opgehokt of op een zodanige wijze worden afgeschermd dat contact met wilde vogels vermeden wordt.
   5. Het voederen en het drenken van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels moet binnen gebeuren of op een zodanige wijze dat contact met wilde vogels onmogelijk is.
   6. Het is verboden om pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels te drenken met water dat afkomstig is van oppervlaktewatervoorraden of met regenwater waartoe wilde vogels toegang hebben, tenzij dat water werd behandeld om eventueel aanwezige virussen te inactiveren.
   7. In gevangenschap gehouden eenden en ganzen moeten van het andere pluimvee gescheiden worden.
   8. Elke verantwoordelijke van een [2 commercieel]2pluimveebedrijf moet geregeld zijn bedrijfsdierenarts of, in voorkomend geval, een erkend dierenarts, ontbieden om zijn dieren klinisch te laten onderzoeken. Het eerste onderzoek moet gebeuren binnen de drie dagen na de afbakening van het controlegebied. De volgende onderzoeken vinden plaats met een interval van ten hoogste één week. Deze bezoeken moeten gedocumenteerd worden;
   Het Voedselagentschap kan aan andere pluimveebedrijven of aan eigenaars van in gevangenschap levende vogels opleggen een erkend dierenarts te ontbieden om voormelde onderzoeken uit te voeren, waarbij voorrang gegeven wordt aan bedrijven die geacht worden het meeste risico te lopen;
   Bij deze bezoeken :
   a) worden het pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels klinisch onderzocht en worden er, zo nodig, monsters voor een laboratoriumonderzoek genomen overeenkomstig het diagnosehandboek. Het onderzoek is gericht op pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels, in het bijzonder eenden en ganzen, die nog niet opgehokt waren vóór het afbakenen van het controlegebied;
   b) wordt het toepassen van de onder 2° tot 7° genoemde bioveiligheidsmaatregelen geëvalueerd.
   9. Het verplaatsen over de openbare weg van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, met uitzondering van de doorvoer doorheen het controlegebied over de weg of per spoor waarbij niet gelost of halt gehouden wordt, is verboden.
   10. Verzamelingen van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels zijn verboden.
   11. Het vervoer van broedeieren is verboden, met uitzondering van de doorvoer doorheen het controlegebied.
   12. Het vervoer van vers vlees, gehakt vlees, separatorvlees, vleesbereidingen, dierlijke bijproducten afkomstig van vogels, vleesproducten van pluimvee en vrij vederwild, is verboden, met uitzondering van de doorvoer doorheen het controlegebied.
   13. Het vervoer en het uitrijden van onverwerkte mest van bedrijven die pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in het controlegebied houden, is verboden.
   14. Het vervoer van gebruikte bedding en van strooisel van pluimvee is verboden.
   15. Het in het wild vrijlaten van in gevangenschap levend vederwild is verboden.
   16. Het Agentschap maakt het bestaan van het gereglementeerde gebied en de ermee verbonden maatregelen bekend aan de bevolking via een persbericht en op de website www.favv.be.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>
  (2)<KB 2018-06-25/04, art. 44, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art. 40/3. [1 In een monitoringsgebied zijn de maatregelen opgesomd in de punten 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°, 7°, 10°, 15 en 16° van artikel 40/2 van toepassing. Daarenboven is het verplaatsen van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels vanuit het monitoringsgebied verboden gedurende de eerste vijftien dagen volgend op de datum waarop dat gebied is ingesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art. 40/4. [1 § 1. De afwijkingen bepaald in bijlage XI kunnen worden toegepast indien de resultaten van een risico-evaluatie, uitgevoerd door het Voedselagentschap, gunstig zijn, en indien alle nodige bioveiligheidsmaatregelen worden genomen om de verspreiding van aviaire influenza te voorkomen.
   § 2. Indien het verzenden, het verplaatsen of het vervoeren van de in paragraaf 1 bedoelde producten krachtens bijlage XI wordt toegestaan, dan moeten deze producten worden verkregen, gehanteerd, behandeld, opgeslagen en vervoerd zonder afbreuk te doen aan de diergezondheidsstatus van andere producten die voldoen aan alle veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer, het in de handel brengen of de uitvoer naar derde landen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art. 40/5. [1 De afgebakende zones blijven gelden gedurende ten minste 21 dagen voor wat betreft het controlegebied en 30 dagen voor wat betreft het monitoringsgebied, te tellen vanaf de datum van de monsterneming die aanleiding heeft gegeven tot de meest recente bevestiging van hoogpathogene aviaire influenza. Het Voedselagentschap heft de zones aan de hand van een risicobeoordeling op.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art. 40/6. [1 Onverminderd de beschikkingen van de Europese Commissie, kan het Voedselagentschap op basis van een risico-evaluatie sommige of alle maatregelen waarvan sprake in de artikelen 40/2 en 40/3 opheffen, zelfs indien er nieuwe besmettingen bij wilde vogels worden ontdekt, op voorwaarde dat er minimaal 21 dagen zijn verlopen sinds het controlegebied en het monitoringsgebied voor het eerst werden ingesteld en mits er in die gebieden geen uitbraak van HPAI H5N1 is geweest, noch een verdenking van aviaire influenza bij pluimvee of andere in gevangenschap gehouden vogels.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art. 40/7. [1 De maatregelen van de artikelen 40, 40/1, 40/2, 40/3, 40/4, 40/5 en 40/6 zijn niet van toepassing op :
   a) gezelschapsvogels als bedoeld in artikel 3, punt a), van verordening (EG) nr. 998/2003;
   b) vogels bestemd voor dierentuinen, circussen, pretparken en experimentele laboratoria, alsook verklikkervogels die door de bevoegde autoriteiten geplaatst zijn in het kader van monitoring en onderzoek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

HOOFDSTUK VI. - Maatregelen bij uitbraken van laagpathogene aviaire influenza (LPAI).
Afdeling VIII. - Maatregelen op bedrijven waar een uitbraak werd bevestigd.
Art.41. Maatregelen in een LPAI haard.
  § 1. Zodra een uitbraak van LPAI is bevestigd, verklaart de officiële dierenarts het bedrijf tot haard en bepaalt er de grenzen van. Hij betekent de verklaring aan de verantwoordelijke en informeert de burgemeester.
  § 2. Bij een uitbraak van LPAI waarborgt het Voedselagentschap dat de in artikel 7, paragraaf 2, punten 1°, 2°, 3°, 5°, 7° en 8°, in artikel 7, paragraaf 3, en paragrafen 3 tot en met 6 in dit artikel, bedoelde maatregelen worden toegepast aan de hand van een risicobeoordeling en met inachtneming van ten minste de in bijlage V vastgelegde criteria.
  § 3. Alle pluimvee op het bedrijf en alle andere in gevangenschap levende vogels van de soorten waarbij LPAI is bevestigd, worden geslacht of gedood onder officieel toezicht en volgens de instructies van het Voedselagentschap.
  Afhankelijk van de beoordeling van het risico van verdere verspreiding van aviaire influenza, kunnen ook andere in gevangenschap levende vogels op het bedrijf en op bedrijven die op grond van het epidemiologisch onderzoek als contactbedrijf kunnen worden beschouwd, geslacht of gedood worden.
  Vóór de ontvolking mogen pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels alleen met toestemming van het Voedselagentschap het bedrijf binnenkomen of het verlaten.
  § 4. Voor de toepassing van paragraaf 3 wordt de ontvolking uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 januari 1998 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, waarbij het Voedselagentschap besluit of het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels zo spoedig mogelijk worden gedood, of in een aangewezen slachthuis worden geslacht onder de voorwaarden bepaald in paragraaf 5.
  Wanneer de ontvolking wordt uitgevoerd door middel van slachting in een aangewezen slachthuis, wordt het pluimvee aan verder toezicht en verdere tests onderworpen.
  Het pluimvee wordt pas van het bedrijf naar het aangewezen slachthuis overgebracht wanneer het Voedselagentschap, met name rekening houdend met de onderzoeken en de laboratoriumtests die ertoe strekken te bepalen in welke mate het pluimvee virus uitscheidt en die uitgevoerd zijn overeenkomstig het diagnosehandboek en aan de hand van een risicobeoordeling, ervan overtuigd is dat het risico voor de verdere verspreiding van LPAI minimaal is.
  § 5. Slachting in een aangewezen slachthuis overeenkomstig paragraaf 4 kan alleen plaats vinden indien :
  1° het pluimvee rechtstreeks van het bedrijf naar het aangewezen slachthuis wordt overgebracht;
  2° elke zending voor vertrek wordt verzegeld door of onder toezicht van de officiële dierenarts;
  3° elke zending tijdens het vervoer naar het aangewezen slachthuis verzegeld blijft;
  4° dit gebeurt in overeenstemming met de instructies van het Voedselagentschap;
  5° de voor het vervoer van levend pluimvee gebruikte voertuigen en uitrusting en ander mogelijk besmet materiaal of besmette stoffen na besmetting onverwijld worden gereinigd en gedesinfecteerd, door middel van één of meer van de in artikel 50 bedoelde procedures, en
  6° de bijproducten van dit pluimvee in het slachthuis worden verwijderd.
  § 6. De kadavers en de broedeieren op het bedrijf worden bestemd voor verwijdering.
  § 7. Het Voedselagentschap draagt er zorg voor dat de volgende maatregelen worden genomen :
  1° de broedeieren die in de periode tussen de vermoedelijke insleep van LPAI op het bedrijf en de instelling van de maatregelen van het bedrijf zijn afgevoerd, worden zo veel mogelijk opgespoord en onder officieel toezicht uitgebroed;
  2° het pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels die het bedrijf verlaten hebben, evenals het pluimvee dat reeds is verkregen uit eieren, die in de periode tussen de vermoedelijke insleep van LPAI op het bedrijf en de instelling van de maatregelen van het bedrijf zijn afgevoerd, worden zoveel mogelijk onder officiële bewaking geplaatst, en er worden onderzoeken conform het diagnosehandboek uitgevoerd;
  3° de vóór de ontvolking overeenkomstig paragraaf 3 op het bedrijf aanwezige eieren worden, mits het risico van verspreiding van LPAI zo klein mogelijk wordt gehouden :
  a) vervoerd naar een door het Voedselagentschap aangewezen pakstation, mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd;
  b) vervoerd naar een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004 en worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij verordening (EG) nr. 852/2004; of
  c) bestemd voor verwijdering;
  4° mogelijk verontreinigde materialen of stoffen worden in overeenstemming met de instructies van de officiële dierenarts behandeld of zij worden verwijderd;
  5° mogelijk verontreinigde mest, drijfmest en strooisel worden echter onderworpen aan een of meer van de in artikel 50 bedoelde procedures voor reiniging en ontsmetting;
  6° na de ontvolking worden de gebouwen waar het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels zijn gehuisvest, het mogelijk besmette materieel en de voor het vervoer van kadavers, voeder, mest, drijfmest, strooisel of ander mogelijk besmet materiaal of besmette stof, gebruikte voertuigen onverwijld onderworpen aan een van de in artikel 50 bedoelde procedures voor reiniging en ontsmetting;
  7° gedomesticeerde zoogdieren mogen het bedrijf niet zonder toestemming van de officiële dierenarts binnenkomen of verlaten.
  Deze beperkende maatregel geldt niet voor zoogdieren die alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte, waar zij niet in contact komen met het pluimvee van het bedrijf of met andere in gevangenschap levende vogels en geen toegang hebben tot de kooien of zones waar het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden.
  8° bij een primaire uitbraak van LPAI wordt het virusisolaat onderworpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumtests om het genetische subtype te bepalen; het virusisolaat wordt zo spoedig mogelijk aan het communautaire referentielaboratorium toegezonden.
  § 8. Het Voedselagentschap stelt de Commissie ervan in kennis wanneer de in de paragrafen 3, 5 en 6 bedoelde maatregelen worden toegepast.

Art.42. Afwijkingen voor bepaalde bedrijven.
  § 1. Bij een uitbraak van LPAI in een niet-commercieel bedrijf, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels voor wetenschappelijke doeleinden of tot behoud van bedreigde rassen of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels gehouden worden, kan de Minister afwijkingen toestaan van de in artikel 41, paragraaf 3, vermelde maatregelen en op het verwijderen van broedeieren als bedoeld in artikel 41, paragraaf 6, mits de ziektebestrijding hierdoor niet in het gedrang komt.
  § 2. De officiële dierenarts draagt er bij het toestaan van een in paragraaf 1 bedoelde afwijking zorg voor dat het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels waarvoor de afwijking geldt :
  1° binnen een gebouw op hun bedrijf worden gebracht en daar gehouden. Wanneer dit onuitvoerbaar is of indien hun welzijn in het gedrang komt, worden zij op andere plaatsen in het bedrijf ondergebracht zodat ze niet in contact komen met ander pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels op andere bedrijven. Alle redelijke maatregelen worden genomen om ze zo weinig mogelijk in contact te laten komen met wilde vogels;
  2° in overeenstemming met het diagnosehandboek verder bewaakt en getest worden en niet verplaatst worden totdat uit de laboratoriumtests blijkt dat zij niet langer een significant risico opleveren voor de verdere verspreiding van LPAI; en
  3° hun bedrijf van herkomst niet verlaten, behalve om te worden geslacht of als zij naar een ander bedrijf worden gebracht :
  a) dat zich in het nationaal grondgebied bevindt; in dit geval vindt het vervoer volgens de instructies van het Voedselagentschap plaats, of
  b) dat zich in een andere lidstaat bevindt, in dit geval is de toestemming van de lidstaat van bestemming vereist.
  § 3. Het Voedselagentschap kan bij uitbraken van LPAI in broeierijen op basis van een risicobeoordeling afwijkingen toestaan van de in artikel 41 vastgestelde maatregelen.
  § 4. Het Voedselagentschap stelt uitvoeringsbepalingen op voor de toepassing van de in de paragrafen 1 en 3 bedoelde uitzonderingen.
  § 5. Met inachtneming van de krachtens paragraaf 1 toegestane afwijkingen kan het Voedselagentschap aanvullende maatregelen nemen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.
  § 6. Het Voedselagentschap stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van iedere afwijking die in overeenstemming met de paragrafen 1 en 3 werden toegestaan.

Afdeling IX. - Maatregelen bij uitbraken van LPAI in afzonderlijke productie-eenheden en contactbedrijven.
Art.43. Maatregelen op afzonderlijke productie-eenheden.
  § 1. Bij een uitbraak van LPAI in een bedrijf dat uit twee of meer afzonderlijke productie-eenheden bestaat, kan het Voedselagentschap voor productie-eenheden met gezond pluimvee afwijkingen toestaan van de in artikel 41, paragraaf 3, vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijding niet in gevaar komt.
  § 2. Het Voedselagentschap stelt uitvoeringsbepalingen op voor de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde uitzonderingen en voorziet in passende alternatieve maatregelen om verspreiding van de ziekte te voorkomen.
  § 3. Het Voedselagentschap stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van iedere afwijking en van de in paragraaf 2 bedoelde maatregelen.

Art.44. Maatregelen op contactbedrijven.
  § 1. Aan de hand van het epidemiologisch onderzoek besluit het Voedselagentschap of een bedrijf als contactbedrijf wordt beschouwd.
  De in artikel 7, paragraaf 2, bedoelde maatregelen op contactbedrijven worden onder officiële controle toegepast totdat de aanwezigheid van LPAI overeenkomstig het diagnosehandboek is uitgesloten.
  § 2. Aan de hand van het epidemiologisch onderzoek kan het Voedselagentschap de in artikel 41 genoemde maatregelen op contactbedrijven toepassen, met name wanneer het contactbedrijf in een gebied met hoge pluimveedichtheid is gelegen.
  De voornaamste criteria voor de toepassing van de maatregelen overeenkomstig artikel 41 zijn in bijlage IV, B vastgelegd.
  § 3. Bij het doden van het pluimvee worden onder officiële controle monsters genomen om overeenkomstig het diagnosehandboek de aanwezigheid van het LPAI-virus op contactbedrijven te kunnen bevestigen of uit te sluiten.
  § 4. Op bedrijven waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels geslacht of gedood en verwijderd zijn en aviaire influenza vervolgens wordt bevestigd, worden de gebouwen en de weiden waar de dieren ondergebracht waren, de erven en het mogelijk besmette materieel en de voor het vervoer van het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, kadavers, vlees, voeder, mest, drijfmest, strooisel en ander mogelijk besmet materiaal of mogelijk besmette stoffen gebruikte voertuigen onder officiële controle aan een of meer van de in artikel 50 bedoelde procedures voor reiniging en ontsmetting onderworpen.

Afdeling X. - Instelling van beperkingsgebieden.
Art.45. Instelling van beperkingsgebieden bij uitbraken van LPAI.
  Onmiddellijk na een uitbraak van LPAI bakent het Voedselagentschap een beperkingsgebied met een straal van ten minste één kilometer rond het bedrijf af.

Art.46. Maatregelen in het beperkingsgebied.
  § 1. In het beperkingsgebied worden de volgende maatregelen genomen :
  1° alle commerciële bedrijven worden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd;
  2° in commerciële pluimveebedrijven binnen een straal van ten minste één kilometer rond het bedrijf worden in overeenstemming met het diagnosehandboek laboratoriumtests uitgevoerd;
  3° pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, eendagskuikens en eieren mogen slechts met toestemming van het Voedselagentschap en met inachtneming van andere door het Voedselagentschap benodigd geachte maatregelen binnen of naar het beperkingsgebied worden verplaatst; dit verbod geldt echter niet voor doorvoer door het beperkingsgebied over de autowegen of per spoor zonder dat er gelost of halt gehouden wordt;
  4° de verplaatsing van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, eendagskuikens en eieren vanuit het beperkingsgebied is verboden;
  5° kadavers worden bestemd voor verwijdering;
  6° ieder die bedrijven in het beperkingsgebied binnengaat of verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza in acht;
  7° voor het vervoer van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, voeder, mest, drijfmest, strooisel en andere mogelijk besmette materialen of stoffen gebruikte voertuigen en gebruikt materieel worden na gebruik onverwijld volgens een of meer van de procedures van artikel 50 gereinigd en ontsmet;
  8° pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels of gedomesticeerde zoogdieren mogen niet zonder toestemming van de officiële dierenarts op een bedrijf worden binnengebracht of van een bedrijf worden afgevoerd. Deze beperkende maatregel geldt niet voor zoogdieren die alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte waar zij niet in contact komen met het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels, en geen toegang hebben tot de kooien of zones waar het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden;
  9° de verwijdering of verspreiding van gebruikt strooisel of mest is verboden, tenzij daartoe door het Voedselagentschap toestemming is verleend. De verplaatsing van mest of drijfmest van een in het beperkingsgebied gelegen bedrijf kan evenwel met inachtneming van bioveiligheidsmaatregelen worden toegestaan, mits de mest met het oog op behandeling of voorlopige opslag met aansluitende behandeling ter vernietiging van eventuele aviaire influenzavirussen overeenkomstig verordening (EG) nr. 1774/2002 of overeenkomstig specifieke voorschriften die de Commissie vaststelt, naar een daartoe aangewezen bedrijf vervoerd wordt;
  10° jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen of andere verzamelingen waarbij pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels bijeengebracht worden, zijn verboden tenzij de Minister toestemming heeft verleend;
  11° pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die bestemd zijn om in het wild te worden uitgezet, mogen niet worden vrijgelaten.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1, punt 4°, kan het Voedselagentschap het rechtstreeks vervoer toestaan :
  1° van slachtpluimvee naar een slachthuis in het nationaal grondgebied;
  2° van levend pluimvee naar een bedrijf of een stal in het nationaal grondgebied, waar geen ander pluimvee aanwezig is. Het levende pluimvee blijft daar ten minste 21 dagen en het bedrijf wordt na de aankomst van dat pluimvee onder officieel toezicht geplaatst;
  3° van eendagskuikens :
  a) naar een bedrijf op het nationaal grondgebied. De eendagskuikens blijven 21 dagen in het bedrijf dat na de aankomst van dat pluimvee onder officieel toezicht wordt geplaatst; of
  b) indien ze afkomstig zijn uit broedeieren komende van buiten het beperkingsgebied gelegen bedrijven naar om het even welk bedrijf als bestemming, mits de broeierij op grond van haar logistieke en hygiënische werkwijze kan waarborgen dat deze eieren niet in aanraking zijn gekomen met andere broedeieren of met eendagskuikens, afkomstig van pluimveebeslagen in deze beperkingsgebieden, en die hierdoor een andere gezondheidsstatus hebben;
  4° van broedeieren naar een aangewezen broeierij; de eieren en hun verpakking worden voor verzending ontsmet en de herkomst ervan kan worden getraceerd;
  5° van consumptie-eieren naar een aangewezen pakstation, mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt;
  6° van eieren naar een binnen of buiten het beperkingsgebied gelegen inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III van verordening (EG) nr. 853/2004 en waar ze worden verwerkt en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II van verordening (EG) nr. 852/2004;
  § 3. De Minister kan aan de hand van een risicobeoordeling verdere maatregelen nemen. Het Voedselagentschap stelt de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

Art.47. Duur van de maatregelen.
  De maatregelen van kracht in de beperkingsgebieden worden gehandhaafd :
  1° totdat het Voedselagentschap, aan de hand van de onderzoeken en laboratoriumtests die overeenkomstig het diagnosehandboek en een risicobeoordeling in het beperkingsgebied zijn uitgevoerd, van oordeel is dat het risico van verspreiding van LPAI te verwaarlozen is, maar minimaal 21 dagen na de datum waarop de voorlopige reiniging en ontsmetting van het besmette bedrijf volgens een of meer van de procedures van artikel 50 voltooid zijn;
  2° totdat het Voedselagentschap, aan de hand van de onderzoeken en laboratoriumtests die overeenkomstig het diagnosehandboek en een risicobeoordeling in het beperkingsgebied zijn uitgevoerd, van oordeel zijn dat het risico van verspreiding van LPAI te verwaarlozen is, maar minimaal 42 dagen na de datum van de bevestiging van de uitbraak; of
  3° gedurende elke andere periode en na de melding aan de Commissie.

Art.48. Afwijkingen.
  § 1. Indien LPAI in een broeierij wordt bevestigd, kan het Voedselagentschap na een risicobeoordeling afwijken van de maatregelen voorzien in de artikelen 45 en 46.
  § 2. Bij een uitbraak van LPAI in een niet-commercieel bedrijf, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee of andere vogels voor wetenschappelijke doeleinden of tot behoud van bedreigde rassen of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels gehouden worden, kan de Minister afwijkingen toestaan van de in deze afdeling vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijding hierdoor niet in het gedrang komt.
  § 3. Rekening houdend met elke toegestane afwijking volgens paragrafen 1 en 2, kan het Voedselagentschap maatregelen nemen om de verspreiding van aviaire influenza te vermijden.
  § 4. Het Voedselagentschap stelt onmiddellijk de Commissie in kennis van de afwijkingen en de eventuele ingevoerde maatregelen.

HOOFDSTUK VII. - Maatregelen ter voorkoming van de overdracht van aviaire influenza virussen op andere diersoorten.
Art.49. Laboratoriumtests en andere maatregelen inzake varkens en andere diersoorten.
  § 1. Na bevestiging van aviaire influenza op een bedrijf worden de op het bedrijf aanwezige varkens, in overeenstemming met het diagnosehandboek, aan passende laboratoriumtests onderworpen, die bevestigen of uitsluiten dat deze varkens met het aviaire influenzavirus besmet zijn.
  In afwachting van de uitslag van deze tests mogen er geen varkens het bedrijf verlaten.
  § 2. Als in paragraaf 1 bedoelde laboratoriumtests de aanwezigheid van aviaire influenzavirussen in varkens bevestigen, kan het Voedselagentschap toestaan dat deze varkens naar andere varkensbedrijven of naar aangewezen slachthuizen worden vervoerd, mits vervolgtests hebben aangetoond dat het risico van verspreiding van aviaire influenza te verwaarlozen is.
  § 3. Als de in paragraaf 1 bedoelde laboratoriumtests bevestigen dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de gezondheid, worden de varkens zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht van het Voedselagentschap op zodanige wijze gedood dat de verspreiding van het aviaire influenzavirus, met name tijdens het vervoer, vermeden wordt.
  § 4. Bij bevestiging van aviaire influenza op een bedrijf kan het Voedselagentschap op basis van een risicobeoordeling de in de paragrafen 1, 2 en 3 vastgelegde maatregelen op alle andere op het bedrijf aanwezige zoogdieren toepassen, en kan zij deze maatregelen uitbreiden tot contactbedrijven.
  § 5. Het Voedselagentschap stelt de Commissie in kennis van de uitslag van de, conform de paragrafen 1 tot en met 4, verrichte tests en maatregelen.
  § 6. Bij de bevestiging van het aviaire influenzavirus bij varkens of andere zoogdieren op een bedrijf kan het Voedselagentschap, op basis van een risicobeoordeling, bewakingsmaatregelen overeenkomstig het diagnosehandboek nemen om elke verspreiding van het aviaire influenzavirus vast te stellen.
  § 7. De Minister kan aanvullende maatregelen nemen om de overdracht van aviaire influenzavirussen op andere diersoorten te beletten.
  § 8. Het Voedselagentschap stelt de Commissie in kennis van de wijze van uitvoering van dit artikel en van de, eventueel uitgevoerde, aanvullende maatregelen.

HOOFDSTUK VIII. - Reiniging, ontsmetting en herbevolking.
Art.50.Reiniging, ontsmetting en procedures voor het elimineren van het aviaire influenzavirus.
  § 1. De reiniging, ontsmetting en behandeling van met aviaire influenza besmette of mogelijks besmette bedrijven, slachthuizen, voertuigen, aanhangwagens of elk ander vervoermiddel, grensinspectieposten en alle zich daarin bevindende materialen en stoffen, worden uitgevoerd overeenkomstig de instructies en onder het toezicht van de officiële dierenarts.
  § 2. De reiniging, ontsmetting en behandeling van de bedrijven worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage VI.
  § 3. [1 De reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van toegelaten ontsmettingsmiddelen die gebruikt worden conform de gebruiksaanwijzing van het ontsmettingsmiddel.]1
  § 4. Alle uitrusting en zich daarin bevindende materialen of stoffen die met aviaire influenzavirussen besmet zijn of kunnen zijn en die niet doeltreffend kunnen worden gereinigd, ontsmet of behandeld, worden vernietigd.
  § 5. De door pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels gebruikte gronden of weiden op bedrijven waar aviaire influenza bevestigd is, mogen niet door pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gebruikt totdat het Voedselagentschap de zekerheid heeft dat het aanwezige influenzavirus is vernietigd of geïnactiveerd.
  ----------
  (1)<KB 2013-05-08/09, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art.51. Herbevolking van bedrijven.
  § 1. Het Voedselagentschap draagt er zorg voor dat na de uitvoering van de in de artikelen 11, 12 en 41 vastgelegde maatregelen de paragrafen 2 tot en met 6 van dit artikel worden nagekomen.
  § 2. Commerciële pluimveebedrijven mogen niet herbevolkt worden gedurende een termijn van 21 dagen na de datum waarop de definitieve reiniging en ontsmetting overeenkomstig artikel 50 voltooid zijn.
  § 3. Gedurende een termijn van 21 dagen na de datum van herbevolking van de commerciële pluimveebedrijven worden de volgende maatregelen genomen :
  1° het pluimvee wordt ten minste één keer door de officiële dierenarts klinisch onderzocht. Het klinisch onderzoek of, indien er meerdere worden uitgevoerd, het laatste klinisch onderzoek wordt zo kort mogelijk voor het einde van de bovenbedoelde periode van 21 dagen uitgevoerd;
  2° er worden laboratoriumtests overeenkomstig het diagnosehandboek uitgevoerd;
  3° tijdens de herbevolkingsfase gestorven pluimvee wordt in overeenstemming met het diagnosehandboek onderzocht;
  4° ieder die het commerciële pluimveebedrijf binnengaat of het verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza in acht;
  5° pluimvee mag tijdens de herbevolkingsfase alleen met toestemming van het Voedselagentschap het commerciële pluimveebedrijf verlaten;
  6° de eigenaar houdt een register van de productiegegevens, inclusief ziekte- of sterftecijfers bij, dat regelmatig moet worden bijgewerkt;
  7° noemenswaardige wijzigingen van de productiegegevens als bedoeld onder punt 6° en andere onregelmatigheden worden onmiddellijk aan de officiële dierenarts gemeld.
  § 4. Het Voedselagentschap kan op basis van een risicobeoordeling bepalen dat de in paragraaf 3 bedoelde maatregelen op andere dan commerciële pluimveebedrijven of op andere op een commercieel pluimveebedrijf gehouden diersoorten van toepassing zijn.
  § 5. De herbevolking met pluimvee van contactbedrijven vindt plaats in overeenstemming met de instructies van het Voedselagentschap aan de hand van een risicobeoordeling.

HOOFDSTUK IX. - Diagnostische procedures, diagnoseshandboek en referentielaboratoria.
Art.52. Diagnostische procedures en diagnosehandboek.
  § 1. Het Voedselagentschap draagt er zorg voor dat de diagnostische procedures, bemonstering en laboratoriumtests ter opsporing van aviaire influenza in pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of het aviaire influenzavirus in zoogdieren overeenkomstig het diagnosehandboek worden uitgevoerd.
  § 2. Het Voedselagentschap ziet erop toe dat aviaire influenzavirussen, het genoom en de antigenen ervan en vaccins ten behoeve van onderzoek en diagnose of voor de vervaardiging van vaccins slechts in daarvoor erkende ruimten, inrichtingen of laboratoria, waar toereikende bioveiligheidseisen gewaarborgd zijn, worden gehanteerd of gebruikt.

Art.53.Referentielaboratorium.
  § 1. De laboratoria voor uitvoering van laboratoriumtests op aviaire influenza worden aangeduid in toepassing van het koninklijk besluit van 15 april 2005 betreffende de aanduiding van de officiële laboratoria, tot bepaling van de procedure en de erkenningsvoorwaarden van laboratoria die analyses uitvoeren in het kader van de controleopdracht van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot uitvoering van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking.
  § 2. [2 Sciensano]2 :
  1° wordt aangewezen als nationaal referentielaboratorium en is verantwoordelijk voor coördinatie van de biologische normen en de diagnosemethodes;
  2° oefent ten minste de in bijlage VII vermelde bevoegdheden en taken uit;
  3° is verantwoordelijk voor de coördinatie van de normen en diagnosemethoden op het nationaal grondgebied overeenkomstig bijlage VII en voor het onderhouden van de contacten met het communautaire referentielaboratorium;
  4° kan als nationaal referentielaboratorium voor een of meer andere lidstaten fungeren. De lidstaten die geen nationaal referentielaboratorium hebben op het eigen grondgebied, mogen gebruik maken van zijn diensten.
  De betrokken samenwerking wordt, met toestemming van de Minister, formeel vastgelegd in een wederzijdse overeenkomst tussen [1 Sciensano]1 en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, die bij de Commissie moet worden gemeld.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-28/02, art. 96, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (2)<KB 2018-03-28/02, art. 97, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2018>

HOOFDSTUK X. - Vaccinatie.
Afdeling XI. - Algemeen vaccinatieverbod.
Art.54. Aanmaak, verkoop en gebruik van vaccins tegen aviaire influenza.
  § 1. De vaccinatie tegen aviaire influenza is op het nationaal grondgebied verboden, met uitzondering van vaccinaties overeenkomstig de voorwaarden die in dit besluit bepaald zijn.
  § 2. Onverminderd de bevoegdheden van het Geneesmiddelenagentschap, staat het gebruik van vaccins en de uitvoering van de vaccinatie tegen aviaire influenza onder officieel toezicht van het Voedselagentschap.
  Het gebruik van vaccins tegen aviaire influenza staat onder officieel toezicht van het Voedselagentschap.
  § 3. Overeenkomstig de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen en verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau, mogen enkel de op grond van die wet of die verordening toegelaten vaccins worden gebruikt.

Afdeling XII. - Noodvaccinatie.
Art.55. Noodvaccinatie van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels.
  De Minister kan als kortetermijnmaatregel beslissen tot het uitvoeren van een noodvaccinatie van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels om een uitbraak te beheersen wanneer een risicobeoordeling uitwijst dat er een significant en onmiddellijk risico is voor de verspreiding van aviaire influenza naar of in het nationaal grondgebied, en indien er van één of meer van de volgende situaties sprake is :
  1° er doet zich op het nationaal grondgebied een uitbraak voor;
  2° er doet zich in een buurland een uitbraak voor.

Art.56. Voorwaarden voor noodvaccinatie.
  § 1. In geval van toevlucht tot noodvaccinatie, legt het Voedselagentschap de Commissie een noodvaccinatieprogramma ter goedkeuring voor.
  § 2. Het programma wordt in overeenstemming met een DIVA-strategie opgesteld en bevat ten minste de volgende informatie :
  1° een beschrijving van de zoosanitaire toestand die geleid heeft tot het verzoek om noodvaccinatie toe te passen;
  2° het geografische gebied waarin de noodvaccinatie moet worden uitgevoerd en het aantal bedrijven in het desbetreffende gebied en, indien verschillend, het aantal te vaccineren bedrijven;
  3° de soorten en categorieën pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of - in voorkomende gevallen - de compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die voor vaccinatie in aanmerking komen;
  4° het geschatte aantal te vaccineren stuks pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels;
  5° de samenvatting van de kenmerken van het vaccin;
  6° de geplande duur van de noodvaccinatiecampagne;
  7° de specifieke bepalingen inzake de verplaatsingen van gevaccineerd pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, welke de maatregelen overeenkomstig hoofdstuk IV, afdelingen III, IV en V, en hoofdstuk V, afdeling X, onverlet laten;
  8° de criteria op grond waarvan wordt besloten tot het toepassen van noodvaccinatie op contactbedrijven;
  9° het noteren en de registratie van het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels die gevaccineerd zijn;
  10° de te verrichten klinische en laboratoriumtests op de bedrijven waar noodvaccinaties moeten worden uitgevoerd en op andere, in het noodvaccinatiegebied gelegen bedrijven om de epidemiologisch situatie, de effectiviteit van de noodvaccinatiecampagne en het toezicht op verplaatsingen van aan vaccinatie onderworpen pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels te controleren.
  § 3. De Minister kan uitvoeringsbepalingen voor het noodvaccinatieprogramma bedoeld in § 2 vaststellen. Het Voedselagentschap brengt de Commissie hiervan op de hoogte.
  § 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de Minister reeds vóór de goedkeuring van het noodvaccinatieprogramma noodvaccinatie uitvoeren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan :
  1° de Commissie wordt voor het begin van de noodvaccinatie in kennis gesteld van het noodvaccinatieprogramma en het besluit om noodvaccinatie toe te passen;
  2° de verplaatsing van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en de producten ervan zijn, behoudens in de in bijlage VIII genoemde gevallen, verboden;
  3° het besluit om noodvaccinatie toe te passen brengt de ziektebestrijding niet in gevaar.

Afdeling XIII. - Preventieve vaccinatie van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels.
Art.57. Preventieve vaccinatie als langetermijnmaatregel.
  De Minister kan in overeenstemming met deze afdeling als langetermijnmaatregel preventieve vaccinatie van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels doen uitvoeren, indien op basis van een risicobeoordeling blijkt dat bepaalde delen van het nationaal grondgebied, bepaalde soorten pluimveebedrijven, bepaalde categorieën pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels aan het risico van aviaire influenza blootstaan.

Art.58. Voorwaarden voor preventieve vaccinatie.
  § 1. Het Voedselagentschap legt de Commissie een programma voor preventieve vaccinatie ter goedkeuring voor.
  § 2. Het programma wordt in overeenstemming met een " DIVA "-strategie opgesteld en omvat ten minste de volgende informatie :
  1° een duidelijke uiteenzetting van de redenen voor de preventieve vaccinatie, met inbegrip van de ontwikkeling van de ziekte;
  2° het gebied, het soort pluimveebedrijf, de categorieën pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of de compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels waar de preventieve vaccinatie moet worden uitgevoerd en het aantal bedrijven in het desbetreffende gebied en, indien verschillend, het aantal en het soort te vaccineren bedrijven;
  3° de soorten en categorieën pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of, in voorkomend geval, de compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die voor vaccinatie in aanmerking komen;
  4° het geschatte aantal te vaccineren stuks pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels;
  5° een samenvatting van de kenmerken van het vaccin;
  6° de geplande duur van de campagne ten behoeve van preventieve vaccinatie;
  7° de specifieke bepalingen betreffende de verplaatsingen van aan vaccinatie onderworpen pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, welke de maatregelen overeenkomstig hoofdstuk IV, afdelingen III, IV en V en hoofdstuk V, afdeling X, onverlet laten;
  8° het noteren en de registratie van het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels die gevaccineerd zijn;
  9° de overeenkomstig het diagnosehandboek te verrichten laboratoriumtests op de bedrijven waar preventieve vaccinaties moeten worden uitgevoerd, parallel met bewaking en tests op een passend aantal andere, in het vaccinatiegebied gelegen bedrijven of de compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels om de epidemiologisch situatie, de doeltreffendheid van de preventieve vaccinatiecampagne en het toezicht op verplaatsingen van gevaccineerde pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels te controleren.
  § 3. De Minister kan uitvoeringsbepalingen voor het programma voor preventieve vaccinatie bedoeld in § 2 vaststellen. Het Voedselagentschap stelt de Commissie hiervan in kennis.

Afdeling XIV. - Vaccinbank.
Art.59. Nationale vaccinbank.
  § 1. Het Voedselagentschap kan in het kader van het rampenplan een nationale vaccinbank instellen of in stand houden voor de opslag van reserves van vaccins tegen aviaire influenza voor gebruik bij noodvaccinatie of preventieve vaccinaties, rekening houdend met de bepalingen van het koninklijk besluit van 14 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik.
  § 2. Het Voedselagentschap stelt de Commissie en de FOD in kennis van de hoeveelheden en soorten opgeslagen vaccins.

HOOFDSTUK XI. - Rampenplan.
Art.60. Opstellen van een rampenplan.
  § 1. Het Voedselagentschap stelt in overeenstemming met bijlage IX een rampenplan op met de nationale maatregelen die moeten worden genomen in geval van een uitbraak. Het Voedselagentschap legt het rampenplan aan de Commissie ter goedkeuring voor.
  § 2. Het rampenplan maakt de toegang mogelijk tot alle voorzieningen, materieel, personeel en alle andere materialen, die nodig zijn voor een snelle en efficiënte uitroeiing van een uitbraak van aviaire influenza.
  § 3. In het plan worden bepalingen vastgesteld voor nauwe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, verantwoordelijk voor de dierengezondheid, de volksgezondheid, milieukwesties en de gezondheid en veiligheid van werknemers, in het bijzonder met het oog op een goede voorlichting van de landbouwers, de werknemers in de pluimveesector en de burgers over de risico's.
  § 4. Het Voedselagentschap past ten minste om de vijf jaar het rampenplan aan en legt het aan de Commissie ter goedkeuring voor.
  § 5. Onverminderd de in de paragrafen 1 tot en met 3 bedoelde maatregelen kan de Minister verdere maatregelen nemen voor een snelle en doeltreffende uitroeiing van aviaire influenza, waaronder bepalingen betreffende ziektebestrijdingscentra, groepen van deskundigen en real-time-alarmoefeningen. Het Voedselagentschap deelt deze aanvullende maatregelen mee aan de Commissie.

HOOFDSTUK XII. - Schatting en vergoedingen.
Art.61.[1 Berekening van de vergoeding.
   § 1. Binnen de perken van het daartoe bestemde begrotingsartikel en ten laste van het Fonds wordt, aan de eigenaar van op bevel afgemaakt pluimvee of van op bevel afgemaakte andere in gevangenschap levende vogels, een vergoeding toegekend voor zover de eigenaar de bepalingen van dit besluit heeft nageleefd.
   § 2. De vergoeding bedoeld in paragraaf 1 wordt berekend als volgt :
   V = R.Vw
   V = Vergoeding
   R = Refactiecoëfficiënt
   Vw = Vervangingswaarde.
   De vergoeding wordt berekend op basis van de inventaris opgesteld op het ogenblik van de eerste tussenkomst overeenkomstig artikel 7, paragraaf 2, punten 1° en 2°.
   Voor pluimvee, vogels of andere in gevangenschap levende vogels die reeds gestorven zijn wordt geen vergoeding toegekend.
   § 3. De vervangingswaarde van het af te maken pluimvee of van af te maken andere in gevangenschap levende vogels, van de te vernietigen eieren kan vastgesteld worden aan de hand van door de Minister goedgekeurde vergoedingstabellen na advies van de Raad van het Fonds.
   § 4. Indien er voor een soort of categorie pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels de in paragraaf 3 vernoemde vergoedingstabellen niet bestaan, kan de vervangingswaarde vastgesteld worden door een deskundige.
   De deskundigen worden door de Minister benoemd op voordracht van de Raad van het Fonds en kunnen door hem worden ontslagen.
   Indien noodzakelijk wordt de deskundige opgeroepen door de officiële dierenarts. De deskundige begeeft zich ter plaatse met de officiële dierenarts die hem de te schatten dieren of producten aanduidt.
   Hij legt zijn deskundig verslag binnen de 24 uren van de eerste opvordering bij de officiële dierenarts neer.
   § 5. In dringende gevallen bepaalt de officiële dierenarts zelf de vervangingswaarde van de af te maken dieren.
   § 6. De vervangingswaarden, zoals bedoeld in paragrafen 4 en 5 kunnen tot een maximum beperkt worden. De refactiecoëfficiënt en de maxima worden vastgelegd door de Minister.
   § 7. De broedeieren en consumptie-eieren die in toepassing van dit besluit werden vernietigd, worden vergoed volgens dezelfde modaliteiten als het pluimvee.
   Het waardeverlies van niet ingelegde broedeieren die in toepassing van dit besluit worden gekanaliseerd voor verwerking tot eiproducten naar de eiverwerkende industrie, wordt mutatis mutandis vergoed volgens dezelfde modaliteiten als broedeieren.
   Het voeder dat in toepassing van dit besluit werd vernietigd wordt vergoed op basis van de aankoopprijs.
   § 8. Aan de eigenaars van varkens die in toepassing van dit besluit werden afgemaakt, wordt een vergoeding toegekend volgens dezelfde modaliteiten als deze bepaald in hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 10 oktober 2005 betreffende de bestrijding van mond- en klauwzeer.]1
  ----------
  (1)<KB 2013-05-08/09, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art.62. Vermindering van de vergoeding.
  § 1. Indien de verantwoordelijke van het pluimvee of andere in gevangenschap gehouden vogels weigert aan het afmakings- of afslachtingsbevel gevolg te geven of indien één of meer overtredingen worden vastgesteld op de bepalingen van artikel 7, paragraaf 2, punten 2° tot 6°, artikel 11, paragraaf 2, de artikelen 20 tot en met 23, artikel 31, artikelen 41 en 46, alsmede in geval van een verborgen haard, wordt de vergoeding bedoeld in artikel 61, paragraaf 1, niet toegekend.
  § 2. In geval één of meer overtredingen worden vastgesteld op de andere bepalingen dan deze bedoeld in paragraaf 1, wordt de vergoeding bedoeld in artikel 61, paragraaf 1 met de helft verminderd.

Art.63.Schattingskosten.
  De kosten voor de schatting, die ten laste zijn van het Fonds, worden vastgesteld als volgt :
  1° [1 Vacaties :
   De vacaties van de deskundigen worden bepaald volgens de artikelen 1, 2 en 3 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 betreffende de vacaties van de deskundigen die schatting van dieren uitvoeren voor het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten.]1
  2° Verplaatsingskosten :
  De werkelijke uitgaven bij het gebruik van het openbaar vervoer worden vergoed op basis van de voorlegging van de rechtvaardigingsstukken. Wanneer een persoonlijk voertuig wordt gebruikt, worden de vergoedingen toegekend voorzien door het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
  3° Verblijfskosten :
  Worden toegekend de vergoedingen voorbehouden aan het Rijkspersoneel van niveau A bij het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfskosten toegekend aan de leden van het personeel van de federale overheidsdiensten.
  ----------
  (1)<KB 2014-04-19/41, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 07-06-2014>

HOOFDSTUK XIII. - Ambtshalve toe te passen maatregelen.
Art.64. Ambtshalve toepassing van maatregelen.
  Indien een eigenaar of een verantwoordelijke van ziektegevoelige dieren één of meerdere maatregelen voorzien door onderhavig besluit of bevolen door de officiële dierenarts niet toepast, laat het Voedselagentschap deze maatregelen ambtshalve uitvoeren op kosten van de betrokken eigenaar of verantwoordelijke.

Art.65. Verborgen haarden.
  § 1. De officiële dierenarts spoort de verborgen haarden op.
  De eigenaar of houder van het van besmetting verdachte pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels moet, bij de eerste mondelinge of schriftelijke aanmaning, zijn dieren verzamelen in het bedrijf of op de weide en zijn hulp of deze van zijn personeel verlenen voor het onderzoek door de officiële dierenarts van al de dieren die hij houdt.
  § 2. Alle in een verborgen haard aangetroffen ziektegevoelige dieren moeten worden afgemaakt op bevel van de officiële dierenarts overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 11, 12 en 64, zonder vergoeding, onverminderd de gerechtelijke vervolgingen ten laste van de overtreder.

Art.66. Andere ambtshalve toe te passen maatregelen.
  Al het pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels waarvan de aanwezigheid op de openbare weg, in een openbare plaats of op een andermans eigendom een overtreding van dit besluit uitmaakt, wordt op bevel van de officiële dierenarts onmiddellijk afgemaakt onder de voorwaarden bepaald in artikel 64.

Art.67. Sanitaire kosten.
  De sanitaire kosten voor de afzondering, het doden, de destructie en de sanitaire inspecties uitgevoerd in het kader van dit hoofdstuk, zijn ten laste van de eigenaar of houder van de betrokken dieren.

Art.68. Sancties.
  Inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en vervolgd overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, en gestraft overeenkomstig de hoofdstukken V en VI van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.

HOOFDSTUK XIV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.69. De Minister kan de bijlagen van dit besluit wijzigen.

Art.70. De bepalingen van het koninklijk besluit van 28 november 1994 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie betreffende de aviaire influenza en de ziekte van Newcastle, die betrekking hebben op aviaire influenza, worden opgeheven. De ministeriële besluiten met betrekking tot aviaire influenza genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 28 november 1994 blijven van kracht tot ze worden opgeheven of vervangen.

Art.71. Het opschrift van het koninklijk besluit van 28 november 1994 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie betreffende de aviaire influenza en de ziekte van Newcastle, wordt vervangen als volgt :
  " Koninklijk besluit van 28 november 1994 betreffende de bestrijding van de ziekte van Newcastle ".

Art.72. Onze minister bevoegd voor de volksgezondheid en Onze minister bevoegd voor de veiligheid van de voedselketen zijn, ieder wat haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. - Definitie van aviaire influenza.
  1. Onder "aviare influenza" wordt verstaan een besmetting van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels met een influenza A-virus :
  a) van het subtype H5 of H7; of
  b) met een intraveneuze pathogeniteitsindex (IVPI) groter dan 1,2 bij zes weken oude kuikens;
  2. " hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) " : een besmetting van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels met :
  a) aviaire influenzavirussen van het subtype H5 en H7 met een genoomsequentie die codeert voor meerdere basische aminozuren bij de splitsingsplaats van het hemagglutininemolecuul en die overeenkomt met de sequentie die ook bij andere HPAI-virussen is vastgesteld, waaruit afgeleid kan worden dat het hemagglutininemolecuul kan worden gesplitst door een algemene protease van de gastheer; of
  b) aviaire influenzavirussen met een intraveneuze pathogeniteitsindex groter dan 1,2 bij zes weken oude kuikens;
  3. " laagpathogene aviaire influenza (LPAI) " : een besmetting van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels met aviaire influenzavirussen van het subtype H5 en H7 die niet valt onder de definitie in punt 2.
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid,
  Mevr. S. LARUELLE

Art. N2. Bijlage II. - Melding van de ziekte en verdere door de lidstaten te verstrekken epidemiologische informatie.
  1. Binnen 24 uur na de bevestiging van een primaire uitbraak of de ontdekking van een geval van aviaire influenza in een slachthuis of een vervoermiddel meldt het Voedselagentschap overeenkomstig de in artikel 5 van Richtlijn 82/894/EEG bedoelde procedure de onderstaande gegevens (ADNS - Systeem voor de melding van dierenziekten) :
  a) de datum van melding;
  b) het tijdstip van melding;
  c) de naam van de lidstaat in kwestie : België;
  d) de naam van de ziekte;
  e) het volgnummer van de uitbraak of het positieve resultaat voor aviaire influenza in een slachthuis of vervoermiddel;
  f) de datum van het eerste vermoeden van de ziekte;
  g) de datum van bevestiging;
  h) de voor de bevestiging gebruikte methoden;
  i) of de ziekte is bevestigd in een bedrijf, een slachthuis of een vervoermiddel;
  j) de geografische ligging van de uitbraak of het positieve resultaat voor aviaire influenza in een slachthuis of vervoermiddel;
  k) de toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen.
  2. In geval van een positief resultaat voor aviaire influenza in een slachthuis of een vervoermiddel meldt het Voedselagentschap, afgezien van de in punt 1 genoemde gegevens, ook de onderstaande gegevens per soort en per categorie :
  a) het geraamde aantal gevoelige stuks pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in het slachthuis of het vervoermiddel;
  b) het geraamde aantal stuks gestorven pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in het slachthuis of het vervoermiddel;
  c) voor elke categorie pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, de morbiditeit en het geraamde aantal stuks pluimvee waarbij aviaire influenza is bevestigd;
  d) het geraamde aantal stuks pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels dat in het slachthuis of het vervoermiddel is gedood of geslacht;
  e) het geraamde aantal verwijderde stuks pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels;
  f) in geval van een slachthuis, de afstand tot het dichtstbij gelegen bedrijf van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels;
  g) de ligging van het bedrijf of de bedrijven van herkomst van het besmette pluimvee of de kadavers.
  3. Bij secundaire uitbraken wordt de in de punten 1 en 2 bedoelde informatie meegedeeld binnen de in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 82/894/EEG vastgestelde termijnen.
  4. Na mededeling van de gegevens die overeenkomstig de punten 1, 2 en 3 worden gemeld met betrekking tot een uitbraak of een geval van aviaire influenza in een slachthuis of in een vervoermiddel, zendt het Voedselagentschap zo snel mogelijk een schriftelijk rapport aan de Commissie en de andere lidstaten waarin ten minste het volgende wordt vermeld :
  a) de datum waarop het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels op het bedrijf, in het slachthuis of in het vervoermiddel zijn gedood of geslacht en de kadavers ervan zijn verwijderd;
  b) alle inlichtingen over de mogelijke oorsprong van de ziekte, dan wel over de werkelijke oorsprong indien daarover zekerheid bestaat;
  c) informatie over het controlesysteem om te waarborgen dat de maatregelen ten behoeve van de controle van de verplaatsingen van de dieren op doeltreffende wijze worden uitgevoerd;
  d) in geval van ontdekking van aviaire influenza in een slachthuis of een vervoermiddel, het genetische type van het verantwoordelijke virus;
  e) wanneer pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels zijn gedood of geslacht op contactbedrijven of op bedrijven met pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die van besmetting met het virus van aviaire influenza worden verdacht, informatie over :
  i) de datum waarop de dieren zijn gedood of geslacht en het geraamde aantal stuks pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, naar categorie, dat op elk bedrijf is gedood of geslacht;
  ii) het epidemiologisch verband tussen de uitbraak en elk contactbedrijf, of andere redenen op grond waarvan de besmetting met aviaire influenza op elk verdacht bedrijf werd vermoed;
  iii) indien pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels op contactbedrijven niet zijn gedood of geslacht, moet er informatie worden verstrekt omtrent de redenen voor het besluit om niet te doden of te slachten.
  5. Wanneer tijdens de invoer of het binnenbrengen in de Gemeenschap bij levend pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels of pluimveeproducten de aanwezigheid van aviaire influenza bevestigd wordt in grensinspectieposten of quarantainevoorzieningen of -stations, deelt het Voedselagentschap dit met vermelding van alle genomen maatregelen zo spoedig mogelijk aan de Commissie mee.
  6. Als in het kader van het toezicht een ernstige bedreiging voor de gezondheid wordt gesignaleerd, worden de Commissie en de overige lidstaten hiervan binnen 24 uur op de hoogte gesteld.
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid,
  Mevr. S. LARUELLE

Art. N3. Bijlage III. - Toestemming om eieren te vervoeren van een bedrijf overeenkomstig artikel 8, paragraaf 3, en artikel 14, paragraaf 3.
  Het Voedselagentschap kan toestemming verlenen voor het vervoer van eieren van een bedrijf dat valt onder de voorschriften van artikel 8, paragraaf 3, en van artikel 14, paragraaf 3, van dit besluit, naar een erkende inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig verordening (EG) nr. 853/2004 (hierna de aangewezen inrichting' genoemd), mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan :
  1. Om het bedrijf van herkomst te mogen verlaten moeten de eieren rechtstreeks van het verdachte bedrijf naar de aangewezen inrichting worden vervoerd; iedere zending moet voor vertrek door de officiële dierenarts die voor het verdachte bedrijf verantwoordelijk is onder zijn toezicht worden verzegeld, en gedurende het vervoer naar de aangewezen inrichting verzegeld blijven;
  2. De voor het bedrijf van herkomst van de eieren verantwoordelijke officiële dierenarts stelt de bevoegde autoriteit van de aangewezen inrichting in kennis van de voorgenomen zending;
  3. De voor de aangewezen inrichting verantwoordelijke officiële dierenarts ziet erop toe dat :
  a) de in punt 1 bedoelde eieren vanaf het tijdstip van aankomst van de andere eieren geïsoleerd worden gehouden, totdat zij behandeld worden;
  b) de schalen van deze eieren worden verwijderd;
  c) het voor de eieren gebruikte verpakkingsmateriaal wordt vernietigd of zodanig gereinigd en ontsmet dat alle aviaire influenzavirussen vernietigd zijn;
  d) de in punt 1 bedoelde eieren worden vervoerd in gereinigde en ontsmette voertuigen. Er worden bioveiligheidsmaatregelen genomen voor personeel, materieel en voertuigen die bij het vervoer van eieren betrokken zijn.
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid,
  Mevr. S. LARUELLE

Art. N4. Bijlage IV.
  DEEL A. - Aviaire influenza. - AFMAKINGSBEVEL.
  DEEL B. - Belangrijkste criteria en risicofactoren inzake beslissingen om maatregelen toe te passen op contactbedrijven of op risicobedrijven en in risicogebieden.
  (Documenten niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 09-05-2008, 24641-24642).
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid,
  Mevr. S. LARUELLE

Art. N5. Bijlage V. - Criteria inzake beslissingen om bij laagpathogene aviaire influenza (LPAI) maatregelen te nemen voor bedrijven.
  Het Voedselagentschap neemt ten minste de volgende criteria in overweging bij beslissingen betreffende de verplaatsing van pluimvee of eieren en de ruiming van bedrijven overeenkomstig artikel 41, paragraaf 2 :
  a) de diersoort;
  b) het aantal bedrijven rond de inrichting voor verzending;
  c) de ligging van de aangewezen slachthuizen, broeierijen en pakstations;
  d) de bioveiligheidsmaatregelen toegepast in bedrijven, compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, tijdens het vervoer en bij het slachten;
  e) de transportroute;
  f) de aanwijzingen voor verspreiding;
  g) het eventuele gevaar voor de volksgezondheid;
  h) de verdere behandeling van de desbetreffende producten;
  i) de sociaal-economische en overige consequenties.
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid,
  Mevr. S. LARUELLE

Art. N6.Bijlage VI. - Beginselen en procedures voor reiniging, ontsmetting en behandeling van bedrijven.
  1. Voor de bij artikel 50 bepaalde reiniging, ontsmetting en behandeling worden de volgende algemene beginselen en procedures toegepast :
  a) de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden en, indien nodig, de maatregelen voor de verdelging van knaagdieren en insecten, worden onder officieel toezicht verricht volgens de instructies van de officiële dierenarts;
  b) [1 de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van toegelaten ontsmettingsmiddelen en gebruikt conform de gebruikershandleiding van de producent van het ontsmettingsmiddel;]1
  c) ontsmettingsmiddelen worden gebruikt volgens de aanbevelingen van de producent, indien voorhanden, of volgens de eventuele instructies van de officiële dierenarts en/of het Voedselagentschap;
  d) bij het kiezen van de ontsmettingsmiddelen en de te volgen procedures moet rekening worden gehouden met de aard van de gebouwen, de voertuigen en de voorwerpen die moeten worden behandeld;
  e) ontvettings- en ontsmettingsmiddelen worden onder zodanige omstandigheden gebruikt dat de werking ervan niet nadelig beïnvloed wordt; met name moeten de door de producent aangegeven technische criteria, zoals druk, minimumtemperatuur en vereiste contactduur, in acht worden genomen;
  f) ongeacht het gebruikte ontsmettingsmiddel zijn de volgende algemene voorschriften van toepassing :
  i) strooisel en fecaliën moeten grondig met het ontsmettingsmiddel worden doordrenkt;
  ii) de grond, vloeren, laadplatforms en muren moeten zorgvuldig worden geschuurd en geschrobd nadat, indien mogelijk, alle apparatuur of installaties die de doeltreffende reiniging en ontsmetting in de weg staan, zijn verwijderd of gedemonteerd;
  iii) vervolgens moet weer een ontsmettingsmiddel worden gebruikt gedurende een bepaalde minimumperiode die is aangegeven in de gebruiksaanwijzing van de producent;
  g) wanneer een bij het wassen gebruikte vloeistof onder druk wordt toegepast, moet worden vermeden dat reeds gereinigde delen opnieuw worden besmet;
  h) apparatuur, installaties, voorwerpen of afdelingen die kunnen zijn besmet, moeten worden gereinigd, ontsmet of vernietigd;
  i) na voltooiing van de ontsmettingswerkzaamheden moet nieuwe besmetting worden voorkomen;
  j) de in het kader van dit besluit vereiste reiniging en ontsmetting moeten worden genoteerd in het register van het bedrijf of het voertuig, en wanneer er een officiële goedkeuring vereist is, moet de toezichthoudende officiële dierenarts of een onder diens toezicht werkend persoon een en ander certificeren;
  k) reiniging en ontsmetting van voor vervoer en door personeel gebruikte voertuigen.
  2. Besmette bedrijven worden in overeenstemming met de volgende beginselen en procedures gereinigd en ontsmet :
  a) voorlopige reiniging en ontsmetting :
  i) tijdens het doden van het pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels moeten de nodige maatregelen worden getroffen om verspreiding van het virus van aviaire influenza te vermijden of zoveel mogelijk te beperken; deze maatregelen moeten onder meer voorzien in tijdelijke ontsmettingsapparatuur, beschermende kleding, douches, ontsmetting van gebruikte apparatuur, instrumenten en voorzieningen en het uitschakelen van de ventilatie;
  ii) kadavers van gedood pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels moeten voor ze worden bestemd vóór verwijdering met een ontsmettingsmiddel worden besproeid;
  iii) zodra de karkassen van het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels zijn afgevoerd om te worden verwijderd, worden alle delen van het bedrijfsterrein waar zij waren gehuisvest en alle delen van andere gebouwen, van erven, enz. die tijdens het doden, het slachten of de postmortemkeuring zijn besmet, besproeid met ontsmettingsmiddelen die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 50;
  iv) weefselresten die zijn gevallen of bloed dat is gemorst tijdens het doden of tijdens de postmortemkeuring moeten zorgvuldig worden verzameld en samen met de karkassen van het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels worden verwijderd;
  v) het gebruikte ontsmettingsmiddel moet ten minste 24 uur op het behandelde oppervlak aanwezig blijven;
  b) definitieve reiniging en ontsmetting :
  i) mest en gebruikt strooisel moeten worden verwijderd en behandeld overeenkomstig punt 3;
  ii) vet en vuil moeten van alle oppervlakken worden verwijderd door middel van een ontvettingsmiddel en vervolgens moeten de oppervlakken worden gereinigd met water;
  iii) na het wassen met koud water moet alles weer met een ontsmettingsmiddel worden besproeid;
  iv) na zeven dagen moeten de gebouwen met een ontvettingsmiddel worden behandeld, met water worden gespoeld, met een ontsmettingsmiddel worden besproeid en opnieuw met water worden gespoeld.
  3. Besmet strooisel, besmette mest en drijfmest worden ontsmet in overeenstemming met verordening (EG) nr. 1774/2002.
  4. In afwijking van de punten 1 en 2 kan het Voedselagentschap echter, rekening houdend met het soort bedrijf en de klimatologische omstandigheden, specifieke procedures voor het reinigen en ontsmetten vaststellen. Het Voedselagentschap stelt de Commissie in kennis van de toegestane afwijking en van de gegevens betreffende de specifieke procedures.
  5. Indien het Voedselagentschap, onverminderd artikel 50, lid 5, van oordeel is dat een (deel van een) inrichting om enige reden niet gereinigd en ontsmet kan worden, kan het personen, voertuigen, pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels, gedomesticeerde zoogdieren of elk ander voorwerp de toegang tot (een deel van) die inrichtingen verbieden, en dat verbod blijft ten minste 12 maanden van kracht.
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid,
  Mevr. S. LARUELLE
  ----------
  (1)<KB 2013-05-08/09, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>

Art. N7. Bijlage VII. - Bevoegdheden en taken van het nationaal referentielaboratorium.
  1. Het nationaal referentielaboratorium ziet erop toe dat de laboratoriumtests met het oog op de opsporing van aviaire influenza en de identificatie van het genetische type van virusisolaten worden uitgevoerd volgens het diagnosehandboek. Daartoe kan het speciale overeenkomsten met het communautaire referentielaboratorium of met andere nationale laboratoria sluiten.
  2. Het nationaal referentielaboratorium doet met het oog op een volledige karakterisering het communautaire referentielaboratorium onmiddellijk isolaten van vogels afkomstige influenzavirussen toekomen :
  a) van alle primaire uitbraken, van aviaire influenza;
  b) in het geval van secundaire uitbraken van een representatief aantal uitbraken;
  c) als bij pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels of zoogdieren andere influenzavirussen dan bedoeld in bijlage I, punt 1, worden gesignaleerd, die een ernstige bedreiging voor de gezondheid kunnen vormen.
  3. Het nationaal referentielaboratorium zorgt voor de coördinatie van de normen en de diagnosemethoden die worden toegepast in het kader van de diagnose van aviaire influenza. Daartoe :
  a) kan het de diagnosereagentia leveren aan elk laboratorium;
  b) controleert het de kwaliteit van alle diagnosereagentia die worden gebruikt;
  c) organiseert het geregeld vergelijkende tests;
  d) bewaart het van uitbraken afkomstige isolaten van het virus van aviaire influenza en van andere van vogels afkomstige influenzavirussen, die opgespoord zijn;
  e) werkt het samen met de nationale laboratoria voor humane influenza.
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid,
  Mevr. S. LARUELLE

Art. N8. Bijlage VIII. - Voorschriften inzake verplaatsingen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en pluimveeproducten in het geval van noodvaccinatie.
  1. Het Voedselagentschap draagt er zorg voor dat verplaatsingen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die overeenkomstig artikel 56, § 4, gevaccineerd zijn, en van hun producten in overeenstemming met het bepaalde in de punten 3 tot en met 8, overeenkomstig het diagnosehandboek gecontroleerd worden.
  2. Voertuigen of vervoermiddelen en uitrusting die voor het in deze bijlage bedoelde vervoer van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, eieren of pluimveevlees zijn gebruikt, worden na gebruik onverwijld volgens een of meer van de in artikel 50 bedoelde procedures gereinigd, ontsmet of behandeld.
  3. Voor verplaatsingen van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en van eieren binnen het vaccinatiegebied geldt het volgende :
  a) de broedeieren :
  i) zijn afkomstig van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd vermeerderingskoppel, dat overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten is onderzocht;
  ii) zijn vóór verzending volgens een door het Voedselagentschap toegestane methode ontsmet;
  iii) worden rechtstreeks naar de broeierij van bestemming vervoerd;
  iv) zijn traceerbaar in de broeierij;
  b) de eieren zijn afkomstig van een beslag gevaccineerde of niet-gevaccineerde legkippen, dat overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten is onderzocht, en worden vervoerd naar :
  i) een door de bevoegde autoriteit aangewezen pakstation, mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door het Voedselagentschap vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd, of
  ii) een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004 en worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij verordening (EG) nr. 852/2004;
  c) eendagskuikens :
  i) zijn afkomstig van broedeieren die voldoen aan de voorwaarden onder a);
  ii) worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee wordt gehouden;
  d) levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels :
  i) worden, voorzover dit in het vaccinatieprogramma is voorzien, tegen aviaire influenza gevaccineerd;
  ii) zijn overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten onderzocht;
  iii) worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee wordt gehouden;
  e) slachtpluimvee :
  i) is vóór het laden overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten onderzocht;
  ii) wordt rechtstreeks naar een aangewezen slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht.
  4. Voor verplaatsingen van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en van eieren van bedrijven buiten het vaccinatiegebied naar inrichtingen binnen het vaccinatiegebied geldt het volgende :
  a) broedeieren :
  i) worden rechtstreeks naar de broeierij van bestemming vervoerd;
  ii) zijn traceerbaar in de broeierij;
  b) eieren worden vervoerd naar :
  i) een door de bevoegde autoriteit aangewezen pakstation, mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door het Voedselagentschap vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd, of
  ii) een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004 en worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij verordening (EG) nr. 852/2004;
  c) eendagskuikens worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee wordt gehouden;
  d) levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels :
  i) worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee wordt gehouden;
  ii) worden, voor zover dit in het vaccinatieprogramma is voorzien, op het bedrijf van bestemming gevaccineerd;
  e) slachtpluimvee wordt rechtstreeks naar een aangewezen slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht.
  5. Voor verplaatsingen van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en eieren van bedrijven binnen het vaccinatiegebied naar daarbuiten gelegen inrichtingen geldt het volgende :
  a) broedeieren :
  i) zijn afkomstig van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd vermeerderingskoppel, dat overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten is onderzocht;
  ii) zijn vóór verzending volgens een door het Voedselagentschap toegestane methode ontsmet;
  iii) worden rechtstreeks naar de broeierij van bestemming vervoerd;
  iv) zijn traceerbaar in de broeierij;
  b) eieren zijn afkomstig van een beslag gevaccineerde of niet-gevaccineerde legkippen, dat overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten is onderzocht, en worden vervoerd naar :
  i) een door de bevoegde autoriteit aangewezen pakstation, mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door het Voedselagentschap vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd, of
  ii) een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004 en worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij verordening (EG) nr. 852/2004;
  c) eendagskuikens :
  i) zijn niet gevaccineerd;
  ii) zijn afkomstig van broedeieren die voldoen aan de voorwaarden van punt 2, a), punt 3, a) of punt 4, a);
  iii) worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee wordt gehouden;
  d) levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels :
  i) zijn niet gevaccineerd;
  ii) zijn overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten onderzocht;
  iii) worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee wordt gehouden;
  e) slachtpluimvee :
  i) is vóór het laden overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten onderzocht;
  ii) wordt rechtstreeks naar een aangewezen slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht.
  6. Voor vlees verkregen van binnen het vaccinatiegebied gehouden pluimvee geldt het volgende :
  a) in het geval van vlees van gevaccineerd pluimvee is het pluimvee :
  i) gevaccineerd met een vaccin dat voldoet aan een DIVA-strategie;
  ii) in overeenstemming met het diagnosehandboek met negatieve uitslag getest;
  iii) klinisch geïnspecteerd door een officiële dierenarts in de laatste 48 uur voor het laden; waar nodig zijn verklikkerdieren op het bedrijf door de officiële dierenarts onderzocht;
  iv) rechtstreeks naar een aangewezen slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht;
  b) in het geval van vlees van niet-gevaccineerd pluimvee dat voor de slacht wordt vervoerd, wordt het pluimvee overeenkomstig het diagnosehandboek gecontroleerd.
  7. Het Voedselagentschap kan de karkassen en de eieren bestemmen voor verwijdering.
  8. Er gelden geen verdere beperkingen op verplaatsingen van overeenkomstig deze bijlage verpakte eieren en vlees van geslacht pluimvee.
  9. De verplaatsing van pluimvee (inclusief eendagskuikens) of andere in gevangenschap levende vogels vanaf het grondgebied van een lidstaat is verboden vanaf de aanvang van de noodvaccinatiecampagne tot de goedkeuring van het noodvaccinatieprogramma door de Commissie en onverminderd andere communautaire maatregelen, tenzij met toestemming van de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat.
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid,
  Mevr. S. LARUELLE

Art. N9. Bijlage IX. - Criteria voor het rampenplan.
  Het rampenplan voldoet ten minste aan de volgende criteria :
  1. Er wordt een nationaal crisiscentrum opgericht voor de coördinatie van alle bestrijdingmaatregelen.
  2. Er wordt een lijst opgesteld van de lokale ziektebestrijdingscentra die over de nodige voorzieningen beschikken om de ziektebestrijdingsmaatregelen op lokaal niveau te coördineren.
  3. Gedetailleerde informatie dient beschikbaar te zijn over het personeel dat betrokken is bij de bestrijdingsmaatregelen, hun specifieke vakkennis, hun bevoegdheden en hun instructies, waarbij rekening gehouden wordt met de noodzaak tot persoonlijke bescherming en het potentiële risico van aviaire influenza voor de menselijke gezondheid.
  4. Elk lokaal ziektebestrijdingscentrum moet snel contact kunnen opnemen met personen en organisaties die direct of indirect bij een uitbraak zijn betrokken.
  5. De nodige apparatuur en voorzieningen moeten beschikbaar zijn om de ziektebestrijdingsmaatregelen effectief te kunnen uitvoeren.
  6. Er moeten gedetailleerde instructies worden verstrekt over de maatregelen die moeten worden genomen wanneer een infectie of besmetting wordt vermoed en bevestigd, met inbegrip van methodes voor de verwijdering van kadavers.
  7. Er moet gezorgd worden voor vormingsprogramma's om de praktische vaardigheden en de kennis van de administratieve procedures op peil te houden en te verbeteren.
  8. Diagnostische laboratoria moeten over voorzieningen beschikken voor postmortemonderzoek, en over de nodige capaciteit voor serologisch, histologisch en ander onderzoek; deze laboratoria moeten de nodige expertise voor snelle diagnose op peil houden. De nodige regelingen moeten worden getroffen voor het snelle vervoer van monsters. Het rampenplan moet tevens aanwijzingen bevatten omtrent de testcapaciteit van het laboratorium en de beschikbare middelen om aan een uitbraak het hoofd te bieden.
  9. Er wordt een vaccinatieplan met een aantal scenario's opgesteld, met gegevens over de populaties pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die kunnen worden gevaccineerd, de geschatte hoeveelheid benodigd en beschikbaar vaccin.
  10. In de plannen wordt geregeld dat gegevens betreffende de registratie van commerciële pluimveebedrijven ter beschikking worden gesteld.
  11. De gegevens over de officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels die als dusdanig worden erkend, moeten beschikbaar zijn.
  12. Gebieden met een hoge pluimveedichtheid moeten in kaart gebracht worden.
  13. De voor de uitvoering van het rampenplan benodigde wettelijke bevoegdheden moeten vastgelegd zijn.
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid,
  Mevr. S. LARUELLE.

Art. N10. [1 Bijlage X. - Document dat de ontsmetting bevestigt van materieel en vervoermiddelen die gediend hebben voor het vervoer van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, broedeieren of consumptie-eieren in een derde land of in een risicogebied gelegen buiten België

   1. Luik bestemd voor de vervoerder :
   Ondergetekende : . . . . . (naam en voornaam van de vervoerder),
   straat, nr. : . . . . .
   postcode - gemeente : . . . . .
   Sanitel nr. van de vervoerder : . . . . .
   eigenaar van het vervoermiddel : . . . . .
   voertuig : . . . . . (nummerplaat) (1)
   aanhangwagen : . . . . . (nummerplaat) (1)
   bestemd voor het vervoer van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, broedeieren of consumptie-eieren, verklaart kennis te hebben genomen van de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza, in het bijzonder dat het hierboven vermelde vervoermiddel ten laatste binnen de drie werkdagen volgend op de terugkeer uit een derde land of een in een lidstaat van de Europese Unie gelegen risicogebied waar uitbraken of gevallen van aviaire influenza werden bevestigd en voordat het wordt gebruikt voor een ander vervoer van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, broedeieren of consumptie-eieren, onder officieel toezicht van een door de PCE aangeduide erkende dierenarts, moet worden gereinigd en ontsmet op de daartoe bestemde plaats in zijn bedrijfszetel.
   Referentiegegevens van het voornoemde transport :
   Nr. van het gezondheidscertificaat : . . . . .
   Afgegeven : . . . . . (land, plaats, datum en uur)
   Aantal en categorie pluimvee : . . . . .
   Datum van terugkeer van het vervoermiddel : . . . . .
   Gedaan te . . . . ., op . . . . . (datum en uur)
   Naam en handtekening van de vervoerder,
   (1) Het onnodige schrappen
   2. Luik bestemd voor de aangeduide erkende dierenarts
   Ondergetekende, Dr. . . . . . (naam van de aangeduide erkende dierenarts),
   belast met het officieel toezicht op de reiniging en ontsmetting van voertuigen die pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, broedeieren of consumptie-eieren hebben vervoerd naar of vanuit ....................................... verklaart dat het vervoermiddel :
   voertuig : . . . . . (nummerplaat) (1)
   aanhangwagen . . . . . (nummerplaat) (1),
   afkomstig uit . . . . . (land)
   terug op : . . . . . (datum)
   werd gereinigd en ontsmet volgens de onderrichtingen van de PCE,
   op : . . . . . (datum en uur)
   te : . . . . . (naam en adres van de plaats van ontsmetting)
   met het biocide . . . . . (naam).
   Gedaan te . . . . ., op . . . . . (datum en uur)
   Naamstempel en handtekening van de aangeduide erkende dierenarts :
   (1) Het onnodige schrappen
   Het dubbel van het volledig ingevulde en ondertekende document voor ontsmetting moet door de vervoerder onverwijld worden ingediend bij de PCE.
   Het origineel van het document voor ontsmetting moet gedurende ten minste vijf jaar worden bewaard door de vervoerder.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>


Art. N11.[1 Bijlage XI.

   1. Afwijkingen voor levende vogels en eendagskuikens
   1.1. In afwijking van de artikelen 40/2 en 40/3 is het vervoer toegestaan van :
   a) pluimvee naar bedrijven onder officiële bewaking die gelegen zijn in een controlegebied of een monitoringsgebied;
   b) legrijpe hennen en mestkalkoenen naar bedrijven onder officiële bewaking die gelegen zijn op het grondgebied en waar dat pluimvee gedurende ten minste eenentwintig dagen na aankomst moet blijven.
   1.2. In afwijking van de artikelen 40/2 en 40/3 is het vervoer toegestaan van :
   a) pluimvee dat bestemd is om onmiddellijk te worden geslacht in een slachthuis dat in het controlegebied of het monitoringsgebied gelegen is of, als dat niet mogelijk is, in een ander door het FAVV aangeduid slachthuis.
   b) pluimvee uit het monitoringsgebied naar bedrijven onder officiële bewaking.
   c) eendagskuikens, afkomstig van eieren die verzameld zijn in het controlegebied, naar een op het grondgebied, maar bij voorkeur buiten het controlegebied, gelegen bedrijf, onder de volgende voorwaarden :
   i. tijdens het vervoer en in het bedrijf van bestemming worden adequate bioveiligheidsmaatregelen toegepast;
   ii. het bedrijf van bestemming wordt na de aankomst van de eendagskuikens onder officiële bewaking geplaatst;
   iii. indien dat bedrijf buiten het controlegebied of het monitoringsgebied gelegen is, blijft het pluimvee gedurende ten minste eenentwintig dagen na aankomst op dat bedrijf.
   d) eendagskuikens, afkomstig van eieren die verzameld zijn in het monitoringsgebied, naar een bedrijf onder officiële bewaking en gelegen op het grondgebied.
   e) eendagskuikens, afkomstig van eieren die verzameld zijn buiten het controlegebied of het monitoringsgebied, naar om het even welk bedrijf, mits de broeierij van verzending kan aantonen dat door middel van haar werkvoorschriften op het vlak van logistiek en bioveiligheid alle contact werd vermeden tussen deze eieren en andere broedeieren of eendagskuikens afkomstig uit die gebieden en die bijgevolg een andere gezondheidsstatus hebben.
   2. Afwijkingen voor broedeieren
   2.1. In afwijking van de artikelen 40/2 en 40/3 is het toegestaan dat broedeieren die verzameld zijn in het controlegebied worden vervoerd :
   a) naar een door het FAVV aangeduide broeierij.
   b) naar om het even welke broeierij, mits :
   i. bij het pluimvee op het bedrijf met negatief resultaat een serologisch onderzoek naar HPAI H5N1 is uitgevoerd waarmee de ziekte bij een prevalentie van 5 % met een betrouwbaarheid van ten minste 95 % kan worden aangetoond, en
   ii. aan de voorwaarden van paragraaf 1, punt 2°, 3° en 4° van artikel 27 van het koninklijk besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza wordt voldaan.
   c) naar een inrichting voor de vervaardiging van eiproducten zoals vastgesteld in bijlage III, sectie X, hoofdstuk II, bij verordening (EG) nr. 853/2004, om te worden gehanteerd en behandeld overeenkomstig hoofdstuk XI van bijlage II bij verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad.
   d) om te worden verwijderd.
   2.2. In afwijking van de artikelen 40/2 en 40/3 kan het Voedselagentschap toestaan dat broedeieren of SPF-eieren, die verzameld zijn in het controlegebied, voor wetenschappelijke, diagnostische of farmaceutische doeleinden worden vervoerd naar een aangewezen laboratorium, instituut of vaccinproducent.
   2.3. Op de diergezondheidscertificaten die de in punt 2.1, onder b), en in punt 2.2 bedoelde zendingen broedeieren naar andere lidstaten vergezellen, wordt het volgende vermeld :
   " Deze zending voldoet aan de veterinairrechtelijke voorschriften van Beschikking 2006/563/EG van de Commissie ".
   3. Afwijkingen voor vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten
   3.1. In afwijking van de artikelen 40/2 en 40/3, is het vervoer van het volgende vlees afkomstig uit het controlegebied toegestaan voor het in de handel brengen of de uitvoer naar derde landen :
   a) vers vlees van pluimvee, met inbegrip van vlees van gekweekt vederwild, dat :
   i. is geproduceerd overeenkomstig bijlage II en de secties II en III van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004, en
   ii. is gecontroleerd overeenkomstig de secties I, II en III en hoofdstuk V, deel A, punt 1, en hoofdstuk VII van sectie IV van bijlage I bij verordening (EG) nr. 854/2004.
   b) gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten met vlees als bedoeld onder a), en geproduceerd overeenkomstig de secties V en VI van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004.
   c) vleesproducten die de behandeling hebben ondergaan, als aangegeven voor aviaire influenza in tabel 1, a), b) of c) van bijlage III bij richtlijn 2002/99/EG.
   d) vers vlees, gehakt vlees en separatorvlees van pluimvee, gekweekt vederwild en vrij vederwild dat vóór de instelling van het controlegebied in dat gebied aan de natuur onttrokken is, en vleesbereidingen en vleesproducten die dergelijk vlees bevatten, geproduceerd in inrichtingen in het controlegebied.
   3.2. In afwijking van de artikelen 40/2 en 40/3 is het vervoer uit het controlegebied naar de binnenlandse markt toegestaan van vers vlees, gehakt vlees en separatorvlees van pluimvee of gekweekt vederwild afkomstig uit het controlegebied, en van vleesbereidingen en vleesproducten die dergelijk vlees bevatten, mits dat vlees aan de volgende voorwaarden voldoet :
   a) het is voorzien van een identificatiemerk in overeenstemming met paragraaf 1, punt 7°, van artikel 24 van het koninklijk besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza, en
   b) het is, gescheiden van ander vlees van pluimvee of gekweekt vederwild verkregen, uitgesneden, opgeslagen en vervoerd en het is niet gebruikt in vleesbereidingen of vleesproducten die zijn bestemd voor verzending naar andere lidstaten of voor uitvoer naar derde landen.
   4. Afwijkingen voor dierlijke bijproducten
   4.1. In afwijking van de artikelen 40/2 en 40/3 is het volgende toegestaan :
   a) de verzending uit het controlegebied van dierlijke bijproducten van vogels die :
   i. voldoen aan de voorwaarden van de volgende bijlagen of delen daarvan bij verordening (EG) nr. 142/2011 :
   - bijlage IV,
   - bijlage X, hoofdstuk II, sectie 1, onder B, sectie 2, onder B, sectie 3, onder B, sectie 5, onder B en C, sectie 6, onder B, sectie 7, onder B, sectie 8, onder B, sectie 9, onder B,
   - bijlage XI, hoofdstuk I, sectie II, bijlage XIII, hoofdstuk II, hoofdstuk VI, onder C, punt 1, onder a);
   ii. onder toepassing van bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het aviaire influenzavirus worden vervoerd naar aangewezen installaties die overeenkomstig de artikels 23, 24, 27 en 41 van verordening (EG) nr. 1069/2009 zijn erkend, om daar te worden verwijderd of zodanig verder te worden verwerkt of te worden gebruikt dat ten minste de inactivering van dat virus gewaarborgd is,
   iii. onder toepassing van bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het aviaire influenzavirus worden vervoerd naar overeenkomstig artikel 18 van verordening (EG) nr. 1069/2009 gemachtigde en geregistreerde gebruikers of verzamelcentra om aan dieren te worden vervoederd na een behandeling overeenkomstig bijlage VI, hoofdstuk II, sectie 1, punt 4, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 142/2011 om ten minste de inactivering van dat virus te waarborgen.
   b) de verzending uit het controlegebied van onbewerkte veren of delen van veren overeenkomstig bijlage XIII, hoofdstuk VII, onder A, punt 1, bij verordening (EG) nr. 142/2011, afkomstig van pluimvee of gekweekt vederwild.
   c) de verzending uit het controlegebied van veren en delen van veren, verkregen van pluimvee of vrij vederwild, die zijn behandeld met stoom of op een andere wijze zodat alle ziekteverwekkers worden geëlimineerd.
   4.2. De in punt 4.1, onder b) en c), van dit artikel bedoelde producten moeten vergezeld gaan van een handelsdocument overeenkomstig bijlage VIII, hoofdstuk III, bij verordening (EG) nr. 142/2011, waarin voor producten als bedoeld in punt 4.1, onder c), in punt I.31, wordt verklaard dat de producten zijn behandeld met stoom of op een andere wijze zodat alle ziekteverwekkers worden geëlimineerd.
   Een dergelijk handelsdocument is echter niet vereist voor bewerkte sierveren, bewerkte veren die door reizigers voor eigen gebruik worden vervoerd en zendingen van bewerkte veren die voor niet-industriële doeleinden aan privépersonen worden gestuurd.
   4.3. In afwijking van de artikelen 40/2 en 40/3 kan het Voedselagentschap het vervoer en het uitrijden toestaan van onverwerkte mest van pluimveebedrijven in het controlegebied op voorwaarde dat deze mest afkomstig is uit stallen of hokken :
   a) waaruit het pluimvee is weggebracht overeenkomstig punt 1.1, a) en b) of 1.2, punt a) van deze bijlage, of
   b) waarin pluimvee en gekweekt vederwild zijn gehouden voor de productie van vers vlees overeenkomstig punt 3 van deze bijlage.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-05-08/09, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 14-06-2013>