18 DECEMBER 2008. - Koninklijk besluit betreffende het financieel beheer van de administratieve dienst met boekhoudkundige autonomie FEDOREST, belast met de organisatie van cateringactiviteiten ten behoeve van meerdere overheidsdiensten.
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Opmaak van de begroting.
Art. 4-6
HOOFDSTUK 3. - De comptabiliteit en het afleggen van de rekeningen.
Art. 7-12
HOOFDSTUK 4. - Beheer.
Art. 13-15
HOOFDSTUK 5. - Controle.
Art. 16-19
HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding.
Art. 20-21
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. De middelen van de administratieve dienst met boekhoudkundige autonomie 'Fedorest' belast met de organisatie van cateringactiviteiten ten behoeve van meerdere overheidsdiensten, hierna de " Dienst " genoemd, bestaan uit :
1. een op de algemene uitgavenbegroting uitgetrokken jaarlijks krediet;
2. functionele en exploitatieontvangsten;
3. ontvangsten voor orde.
Art.2. De Dienst werkt conform de wettelijke bepalingen van toepassing op de rijkscomptabiliteit. Dit besluit regelt de specifieke uitvoeringsmodaliteiten.
Art.3. De Dienst, aangestuurd door de leidend ambtenaar, voert haar activiteiten uit onder het beheer van een beheerscomité, opgericht volgens het koninklijk besluit van 18 december 2008.
HOOFDSTUK 2. - Opmaak van de begroting.
Art.4. § 1. De leidend ambtenaar van de Dienst maakt jaarlijks een begroting op van alle ontvangsten en uitgaven volgens de richtlijnen en binnen het tijdschema verstrekt door de Minister van Begroting. Hierbij worden de verrichtingen opgesplitst volgens de economische classificatie (ESR). Dit begrotingsontwerp is gebaseerd op meetbare operationele doelstellingen voor de diverse restaurants die in de Dienst zijn ondergebracht.
§ 2. Daarnaast wordt een meerjarenbegroting opgemaakt.
§ 3. Zo nodig wordt bij de begrotingscontrole over het lopend begrotingsjaar een aangepaste begroting opgesteld.
Art.5. § 1 De ontvangstenramingen worden uitgedrukt in vastgestelde rechten en omvatten :
1. de dotatie afkomstig uit de algemene uitgavenbegroting;
2. de functionele en exploitatie- ontvangsten;
3. de ontvangsten voor orde.
§ 2. De uitgavenramingen worden uitgedrukt in termen van verbintenissen en in termen van vastgestelde rechten. Zij omvatten :
1. de bestaansmiddelen;
2. de investeringsuitgaven;
3. de functionele en exploitatie-uitgaven;
4. de uitgaven voor orde.
§ 3. De dotatie afkomstig uit de algemene uitgavenbegroting is gericht op de financiering van de bestaansmiddelen en de investeringsuitgaven. Daarnaast voorziet zij in een reserve voor onvoorziene en hoogdringende uitgaven. Deze reserve wordt vanaf het eerste begrotingsjaar van de Dienst aangelegd ten belope van 10 % van het geraamd bedrag van de bestaansmiddelen. Indien het geraamd bedrag van de bestaansmiddelen bij de begrotingscontrole wordt herzien, zal het bedrag van de reserve, overeenkomstig de nieuwe basis, worden herberekend.
§ 4. De functionele en exploitatieontvangsten, zoals bedoeld onder art. 5, § 1, 2, kunnen uitsluitend worden aangewend voor de functionele en exploitatie-uitgaven, vermeld onder art. 5, § 2, 3.
§ 5. De middelen die beschikbaar zijn op het einde van het begrotingsjaar kunnen vanaf het begin van het volgend jaar aangewend worden voor de betaling van de uitgaven die er betrekking op hebben of op elk voorgaand jaar.
§ 6. Bij de begrotingscontrole over het lopend begrotingsjaar dient de dotatie, rekening houdend met het overgedragen saldo van het voorafgaande begrotingsjaar, aan de reële toestand te worden aangepast.
§ 7. De uitgaven inzake de bestaansmiddelen en investeringen worden beperkt tot het bedrag van de goedgekeurde limitatieve kredieten.
§ 8. De functionele en exploitatieontvangsten en -uitgaven worden rechtstreeks beïnvloed door het activiteitenniveau van de dienst. De gerelateerde uitgavenkredieten zijn bijgevolg niet-limitatief.
§ 9. Het bedrag van de betalingen mag de som van de reële ontvangsten zoals bepaald in art. 5, § 1, en het overgedragen kassaldo niet overschrijden.
§ 10. Elke federale overheidsdienst waarvan het personeel gebruik kan maken van de cateringfaciliteiten van de Dienst, dient volgens een in het beheerscomité goedgekeurde verdeelsleutel in het deel van de dotatie, gericht op de financiering van de bestaansmiddelen en investeringsuitgaven, bij te dragen.
Art.6. § 1. Het door het beheerscomité goedgekeurde begrotingsontwerp van de Dienst, met inbegrip van het personeels- en investeringsplan en van de bijhorende dotatieregeling, wordt overeenkomstig de limietdata, vermeld in de jaarlijkse begrotingsinstructies, voor akkoord aan de Minister van Financiën toegestuurd.
§ 2. Het begrotingsontwerp van de Dienst wordt aan de Minister van Begroting gestuurd, samen met het ontwerp van algemene uitgavenbegroting van de Federale Overheidsdienst Financiën.
HOOFDSTUK 3. - De comptabiliteit en het afleggen van de rekeningen.
Art.7. Na ieder kwartaal wordt door de leidend ambtenaar van de Dienst aan het beheerscomité een tussentijds verslag over de uitvoering van de begroting verstrekt.
Art.8. § 1. Na ieder begrotingsjaar wordt door de leidend ambtenaar van de Dienst een algemene rekening opgesteld die bestaat uit de jaarrekening en de rekening van uitvoering van de begroting. Hierbij wordt rekening gehouden met de gegevens van de inventaris, die jaarlijks per 31 december wordt opgemaakt.
§ 2 De algemene rekening van de Dienst wordt vóór 15 februari volgend op het begrotingsjaar waarop de rekening betrekking heeft aan het beheerscomité ter goedkeuring voorgelegd en vervolgens voor goedkeuring toegestuurd aan de Minister van Financiën. Het document worden uiterlijk op 1 maart van dat jaar ter beschikking gesteld van de Minister, bevoegd voor de opmaak van de algemene rekening van de Staat, die het uiterlijk op 31 maart aan het Rekenhof toezendt.
Art.9. De rekenplichtige maakt op kwartaalbasis een verzamelstaat van de ontvangsten en uitgaven op. Deze verzamelstaat wordt aan het beheerscomité voorgelegd.
Art.10. § 1. De beheersrekening die de rekenplichtige jaarlijks opmaakt, omvat het beginsaldo, het geheel van de ontvangsten en uitgaven die in de loop van het begrotingsjaar werden verricht en het eindsaldo.
§ 2. De beheersrekening wordt ter beschikking gesteld van het beheerscomité, die hierbij de toezichthoudende rol op zich neemt.
§ 3. Vóór 1 maart na afloop van het begrotingsjaar wordt deze rekening via de Minister, verantwoordelijk voor de opmaak van de algemene rekening van de staat, aan het Rekenhof toegestuurd.
§ 4. Bij zijn uitdiensttreding maakt de rekenplichtige een eindrekening van zijn beheer op.
Art.11. De verrichtingen worden gelijktijdig geboekt in de algemene en begrotingsboekhouding.
Art.12. § 1. De aanrekening van uitgaven op de begroting kan slechts mits een gedateerd en goedgekeurd verantwoordingsstuk. De uitgaven worden op transactiebasis aangerekend ten laste van het begrotingsjaar waarin de verrichting plaatsvindt. De vastgestelde rechten die evenwel niet vóór 1 februari van het volgende jaar door de Dienst zijn geboekt, behoren tot het volgende begrotingsjaar.
§ 2 De ontvangsten worden eveneens geboekt op het moment van de vaststelling van het recht. Voor contante rechten is dit het moment waarop de bedragen op de financiële rekening van de rekenplichtige worden gestort. Voor de dotatiemiddelen is het moment van goedkeuring van de algemene uitgavenbegroting determinerend.
HOOFDSTUK 4. - Beheer.
Art.13. § 1. De leidend ambtenaar van de Dienst is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting. Hij verschaft op kwartaalbasis aan het beheerscomité :
1. een tussentijds verslag over de uitvoering van de begroting dat op de beschouwde periode betrekking heeft;
2. de tussentijdse operationele gegevens in verhouding tot de vooropgestelde operationele doelstellingen;
3. een lijst van de verbintenissen die in het afgelopen kwartaal werden aangegaan.
Naast de algemene rekening van de Dienst verschaft de leidend ambtenaar het beheerscomité jaarlijks een activiteitenverslag, waarin de verwezenlijkingen in verhouding tot het vooropgestelde beleid worden belicht.
§ 2. Als leidend ambtenaar draagt hij de verantwoordelijkheid voor de uitbouw, opvolging en bijsturing van het intern controlesysteem van de Dienst. Hij rapporteert hierover aan het beheerscomité.
Art.14. De rekenplichtige van de Dienst is belast is met :
1. de inning van de vastgestelde rechten;
2. de uitvoering van betalingen;
3. het beheren en bewaren van gelden en waarden;
4. het opstellen en bewaren van de in art. 9 en 10 bedoelde staten en rekeningen.
Art.15. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde ambtenaar regelt de delegaties binnen de Dienst.
HOOFDSTUK 5. - Controle.
Art.16. § 1. De Dienst is onderworpen aan de controlebevoegdheid van de Minister van Financiën, uitgeoefend via het beheerscomité.
§ 2. De Dienst kan tevens het voorwerp uitmaken van onderzoeken, uitgevoerd door de bevoegde interne auditdienst van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Art.17. De administratieve en begrotingscontrole wordt uitgeoefend door de Inspecteur van Financiën geaccrediteerd bij de Minister van Financiën. De Inspecteur van Financiën woont met raadgevende stem de vergaderingen van het beheerscomité bij.
§ 2. De Inspecteur van Financiën kan binnen een termijn van vier werkdagen beroep instellen tegen elke beslissing die hij met de wet, met de statuten of met het algemeen belang strijdig acht. Het beroep is opschortend. Deze termijn gaat in op de dag van de vergadering waarop de beslissing werd genomen of op de dag waarop hij er kennis heeft van gekregen.
§ 3. Wanneer de Minister van Financiën, bij wie het beroep werd ingesteld binnen een termijn van twintig werkdagen, de nietigverklaring niet heeft uitgesproken, dan wordt de beslissing definitief.
§ 4. De nietigverklaring van de beslissing wordt door de Minister van Financiën aan het beheerscomité betekend.
Art.18. De uitgaven worden vereffend zonder voorafgaand visum van het Rekenhof. Dit Hof heeft echter de mogelijkheid om zich te allen tijde alle verantwoordingsstukken, staten, inlichtingen of toelichtingen te doen verstrekken betreffende de ontvangsten, de uitgaven, de activa en de passiva.
Art.19. De uitgaven van de dienst zijn vrijgesteld van het visum van de controleur van de vastleggingen.
HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding.
Art.20. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009.
Art. 21. De Eerste Minister en de Minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 december 2008.
ALBERT
Van Koningswege :
De Eerste Minister,
Y. LETERME
De Minister van Financiën,
D. REYNDERS
De Staatssecretaris voor Begroting,
M. WATHELET.