5 OKTOBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de nadere voorwaarden en regels volgens welke subsidies worden verleend voor permanente vorming en opleiding voor werkenden en bedrijven, luik " flankerend beleid "(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-11-2007 en tekstbijwerking tot 18-12-2020)
HOOFDSTUK I. - Begrippen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Organisatie.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Subsidies voor de ontwikkeling van een flankerend beleid.
Art. 4
Afdeling 1. - Ontvankelijkheidscriteria.
Art. 5-6
Onderafdeling 1. - Subsidies voor leeftijdsbewust personeelsbeleid.
Art. 7
Onderafdeling 2. - Subsidies voor lerende netwerken.
Art. 8
Onderafdeling 3. - Subsidies voor een sectoraal competentiebeleid.
Art. 9
Afdeling 2. - Beoordelingscriteria.
Art. 10
Afdeling 3. - Subsidiëringsbedragen.
Art. 11-16
HOOFDSTUK IV. - Slot-, opheffings- en overgangsbepalingen.
Art. 17-20
HOOFDSTUK I. - Begrippen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor werk;
2° de administratie : het privaatrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap ESF-Agentschap, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 8 november 2002 houdende de oprichting van de VZW ESF-Agentschap;
3° kansengroepen : personen die behoren tot een van de volgende groepen :
1° allochtoon :
a) personen met een sociaal-culturele herkomst van een ander land die legaal in België verblijven, die al dan niet Belg zijn geworden en die bovendien aan een van de volgende voorwaarden voldoen :
1) zij of hun ouders zijn in het kader van gastarbeid en volgmigratie naar ons land gekomen;
2) ze hebben de status van ontvankelijk verklaarde asielzoeker of van vluchteling verkregen;
3) ze hebben door regularisatie recht op verblijf in België verworven;
b) personen die geen burger van de Europese Economische Ruimte zijn of van wie minstens een van de ouders of twee van de grootouders geen burger van de Europese Unie zijn;
2° personen met een arbeidshandicap : mensen met een aantasting van hun mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke mogelijkheden, voor wie het uitzicht op het verwerven en behouden van een arbeidsplaats en op vooruitgang op die plaats, langdurig en in belangrijke mate beperkt is of bedreigd wordt;
3° ervaren werknemers : werknemers als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt, die ouder zijn dan 50 jaar en jonger dan 65 jaar;
4° kortgeschoolden : personen die aan een van de volgende voorwaarden voldoen :
a) ze zijn houder van ten hoogste een diploma van het lager secundair onderwijs;
b) ze zijn houder van een getuigschrift van een middenstandsopleiding;
c) ze zijn houder van een niet erkend buitenlands diploma;
5° middengeschoolden : personen die houder zijn van ten hoogste een diploma van het hoger secundair onderwijs.
4° sectorale opleidingsinstellingen : paritair beheerde sectorale opleidingsinstellingen en fondsen voor bestaanszekerheid;
5° ESF : Europees Sociaal Fonds;
6° een lerend netwerk bestaat uit een groep vertegenwoordigers van ondernemingen en organisaties, andere dan natuurlijke personen die elkaar op een gestructureerde wijze en op geregelde tijdstippen ontmoeten om praktijkgerichte informatie, kennis en ervaring uit te wisselen. Het lerend netwerk schept daartoe een eerlijke en vertrouwelijke omgeving. Een lerend netwerk heeft ten minste als output methodieken voor (onderdelen van) competentiemanagement en concrete modellen voor de invoering van die (onderdelen van) methodieken in pilootprojecten in bedrijven;
7° RESOC : het regionaal sociaal-economisch overlegcomité vermeld in artikel 1, 6° van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 2004 betreffende de erkenning en subsidiëring van regionale samenwerkingsverbanden;
8° SERR : de Sociaal-Economische Raad van de Regio, vermeld in artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités;
9° ERSV : het Erkend Regionaal Samenwerkingsverband, vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités;
10° SERV : de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, opgericht bij decreet van 7 mei 2004 inzake de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;
11° het Departement Werk en Sociale Economie : het Departement Werk en Sociale Economie van de Vlaamse overheid;
12° het Departement Onderwijs : het Departement Onderwijs van de Vlaamse overheid;
13° het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie : het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie van de Vlaamse overheid;
14° oudere werknemer : elke werknemer ouder dan vijftig jaar;
15° mentorschap : elke vorm van individuele of collectieve begeleiding op de werkplek van een onderneming, aangeboden door een oudere werknemer van diezelfde onderneming aan een jongere of nieuwe collega of in het kader van een opleiding;
16° onderneming : de natuurlijke personen die koopman zijn of een zelfstandig beroep uitoefenen, handelsvennootschappen met rechtspersoonlijkheid, verenigingen zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid, de Europese economische samenwerkingsverbanden en de economische samenwerkingsverbanden;
17° sociale partners : de werkgevers-, middenstands-, landbouw- en werknemersorganisaties vertegenwoordigd in de SERV;
18° VDAB : het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, opgericht bij artikel 3 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding;
19° [1 ...]1
20° [2 Agentschap Innoveren en Ondernemen: het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 aangaande het Agentschap Innoveren en Ondernemen;]2
21° niet-werkende werkzoekende : een werkzoekende die geen betaalde beroepsarbeid verricht;
22° beroepsvereniging : een professionele vereniging opgericht overeenkomstig de wet van 31 maart 1898 op de beroepsverenigingen of overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk.
23° de regels van het Europees Sociaal Fonds : de subsidiabiliteitsregels, vermeld in Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999, in Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1784/1999 en in Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie van 8 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en van Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en opgenomen in de criteria voor Vlaanderen, bepaald door het Vlaams Monitoringscomité, vermeld in artikel 3 van dit besluit. "
----------
(1)<BVR 2014-06-20/29, art. 77, 002; Inwerkingtreding : 30-10-2014>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK II. - Organisatie.
Art.2. De administratie stelt de diensten, uitrusting, installaties en personeelsleden ter beschikking, die noodzakelijk zijn om een efficiënte uitvoering van dit besluit te verzekeren.
Art.3.§ 1. Er wordt een ad hoc commissie opgericht, genaamd Vlaams monitoringscomité. Het Vlaams Monitoringscomité bestaat uit :
1° zes vertegenwoordigers van de Vlaamse sociale partners, voorgedragen door de SERV;
2° [1 twee vertegenwoordigers]1 van het Departement Werk en Sociale Economie;
3° een vertegenwoordiger van het Departement Onderwijs;
4° een vertegenwoordiger van het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie;
5° [1 ...]1
6° een vertegenwoordiger van de SERV;
7° [2 een vertegenwoordiger van het Agentschap Innoveren en Ondernemen;]2
8° twee vertegenwoordigers van de VDAB;
9° twee vertegenwoordigers van de administratie;
10° een vertegenwoordiger van de niet-gouvernementele organisaties die beschikken over expertise met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid;
11° een vertegenwoordiger van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten;
12° een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor onderwijs;
13° een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor werk;
14° een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor sociale economie;
15° een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor economie;
16° een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor buitenlands beleid;
17° een vertegenwoordiger van de minister-president van de Vlaamse regering.
Aan de vergaderingen kunnen een vertegenwoordiger van de Europese Commissie, van de certificiëringsautoriteit, van de auditautoriteit, en deskundigen deelnemen met raadgevende stem.
§ 2. Het Vlaams monitoringscomité heeft als opdracht de beslissingen en rangschikkingen die overeenkomstig artikel 10 van dit besluit worden verstrekt te bekrachtigen of, indien het evaluatiecollege vermeld in artikel 10 van dit besluit geen overeenstemming bereikt, zelf een rangschikking en besluit te formuleren over de ontvankelijk verklaarde aanvragen.
§ 3. Het Vlaams monitoringscomité beslist bij consensus.
§ 4. Het Vlaams monitoringscomité stelt een huishoudelijk reglement op dat wordt bekrachtigd door de minister.
§ 5. Het Vlaams monitoringscomité kan één of meerdere van zijn taken delegeren aan werkgroepen samengesteld uit zijn leden, genoemd thematische, horizontale, evaluatie- of geschillencommissies.
----------
(1)<BVR 2014-06-20/29, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 30-10-2014>
(2)<BVR 2020-11-20/11, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK III. - Subsidies voor de ontwikkeling van een flankerend beleid.
Art.4. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, bestemd voor de toekenning van subsidies voor de ontwikkeling van een flankerend beleid, kunnen subsidies worden toegekend aan projecten die voldoen aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.
Afdeling 1. - Ontvankelijkheidscriteria.
Art.5. De administratie onderzoekt de ingediende aanvragen op hun overeenstemming met de ontvankelijkheidscriteria, vermeld in artikel 6 tot 9 van dit besluit.
Art.6. De aanvragers dienen een gestandaardiseerd aanvraagformulier in bij de administratie. De nadere modaliteiten voor de inhoud en de indiening van dit aanvraagformulier worden vastgesteld door de administratie.
Dit aanvraagformulier bevat onder meer volgende gegevens :
1° de behoeften waarop het project inspeelt;
2° in voorkomend geval, de partners;
3° het inhoudelijk programma;
4° het tijdspad van het project en, in voorkomend geval, de verschillende fasen;
5° het beoogde resultaat;
6° de methodiek;
7° het budget.
Onderafdeling 1. - Subsidies voor leeftijdsbewust personeelsbeleid.
Art.7. § 1. Ondernemingen, andere dan natuurlijke personen, kunnen een aanvraag indienen voor de subsidiëring van acties waarbij het mentorschap binnen de onderneming wordt ontwikkeld. De sociale partners en de sectorale opleidingsinstellingen kunnen eveneens een aanvraag indienen voor de subsidiëring van acties waarbij het mentorschap binnen andere ondernemingen wordt ontwikkeld, op voorwaarde dat in deze projecten minstens vijf ondernemingen worden betrokken.
§ 2. De projecten zijn gericht op de herkenning, beoordeling, erkenning, inzet en verdere ontwikkeling van competenties van oudere werknemers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
§ 3. De aanvrager beschikt over het kwaliteitslabel, vermeld in artikel 6, § 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 2001 betreffende de voorwaarden en de procedure tot toewijzing, wijziging en intrekking van projectgebonden subsidies uit het Europees Sociaal Fonds met betrekking tot doelstelling 3, zwaartepunten 1 en 2, of behaalt dit kwaliteitslabel onder de door de administratie vastgestelde voorwaarden.
§ 4. De aanvrager verbindt zich ertoe de resultaten van het goedgekeurde project ter beschikking te stellen van het publiek, onder de door het Vlaams monitoringscomité vastgestelde voorwaarden.
Onderafdeling 2. - Subsidies voor lerende netwerken.
Art.8. § 1. Elke partner van een lerend netwerk kan een aanvraag indienen voor de subsidiëring van projecten inzake competentiemanagement die binnen het netwerk worden opgezet en waarbij de ervaringen die gedurende deze acties werden opgedaan worden uitgewisseld, op voorwaarde dat deze partner optreedt als coördinator van deze acties binnen het lerend netwerk.
§ 2. De projecten zijn gericht op werknemers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, op niet-werkende werkzoekenden, op zelfstandigen of op leerlingen.
§ 3. Iedere partner van het lerend netwerk beschikt over het kwaliteitslabel, vermeld in artikel 6, § 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2001 betreffende de voorwaarden en de procedure tot toewijzing, wijziging en intrekking van projectgebonden subsidies uit het Europees Sociaal Fonds met betrekking tot doelstelling 3, zwaartepunten 1 en 2, of behaalt dit kwaliteitslabel onder de door de administratie vastgestelde voorwaarden.
§ 4. De aanvrager verbindt zich ertoe de resultaten van het goedgekeurde project ter beschikking te stellen van het publiek, onder de door het Vlaams monitoringscomité vastgestelde voorwaarden.
Onderafdeling 3. - Subsidies voor een sectoraal competentiebeleid.
Art.9. § 1. Voor die sectoren die met de Vlaamse Regering een sectorconvenant hebben afgesloten kunnen sectorale organen met rechtspersoonlijkheid, zoals sectorale opleidingsinstellingen en beroepsverenigingen een aanvraag indienen voor de subsidiëring van projecten waarbij op basis van een analyse een competentiebeleid met betrekking tot het ontwikkelen, benutten en erkennen van competenties van werkenden, werkzoekenden en leerlingen wordt ontwikkeld, of waarbij op basis van een analyse en vanuit een competentiebeleid een actieplan uitgetekend en opgezet wordt. Voor sectorale organen die niet paritair zijn samengesteld geldt de voorwaarde dat zij voor het indienen van deze aanvraag de instemming voorleggen van het paritair comité van de desbetreffende sector.
§ 2. De projecten zijn gericht op werknemers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, op niet-werkende werkzoekenden, op zelfstandigen of op leerlingen.
§ 3. De aanvrager beschikt over het kwaliteitslabel, vermeld in artikel 6, § 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2001 betreffende de voorwaarden en de procedure tot toewijzing, wijziging en intrekking van projectgebonden subsidies uit het Europees Sociaal Fonds met betrekking tot doelstelling 3, zwaartepunten 1 en 2, of behaalt dit kwaliteitslabel onder de door de administratie vastgestelde voorwaarden.
§ 4. De aanvrager verbindt zich ertoe de resultaten van het goedgekeurde project ter beschikking te stellen van het publiek, onder de door het Vlaams monitoringscomité vastgestelde voorwaarden.
Afdeling 2. - Beoordelingscriteria.
Art.10. § 1. Het Vlaams monitoringscomité duidt een evaluatiecollege aan dat bestaat uit minstens twee onafhankelijke beoordelaars en een vertegenwoordiger van de administratie. Dit evaluatiecollege beoordeelt de ontvankelijk verklaarde aanvragen op hun inhoudelijke en financiële kwaliteiten op basis van de volgende criteria :
1° de relevantie van het project ten aanzien van het beleid en de belanghebbenden, waaronder de aandacht voor de tewerkstelling van kansengroepen.
2° de haalbaarheid van het project ten aanzien van de doelen, het werkprogramma en de duurzaamheid.
3° het beheer van het project ten aanzien van management, opvolging en evaluatie, waarbij onder meer rekening kan worden gehouden met de aanwezigheid van een cliënt opvolgingssysteem.
Het evaluatiecollege rangschikt de ontvankelijk verklaarde aanvragen op basis van bovenvermelde criteria, stelt een gemotiveerd advies op en legt deze rangschikking en dat advies ter bekrachtiging voor aan het Vlaams monitoringscomité. Indien het evaluatiecollege geen overeenstemming bereikt over de rangschikking en het gemotiveerd advies van de ontvankelijk verklaarde aanvragen, beslist het Vlaams monitoringscomité, overeenkomstig artikel 3, § 2 van dit besluit.
§ 2. De termijn tussen het indienen van de aanvraag bij de administratie en de beslissing van het Vlaams monitoringscomité overeenkomstig artikel 3, § 2, bedraagt maximum drie maanden.
Afdeling 3. - Subsidiëringsbedragen.
Art.11. De subsidie, vermeld in artikel 7 van dit besluit, bedraagt maximum 100.000 euro per aanvrager, inclusief de eventuele subsidiëring verkregen vanuit het ESF, zelfs in die gevallen waarbij deze in de loop van dezelfde indieningsronde meerdere aanvragen in het kader van deze afdeling indient.
Art.12. De subsidie, vermeld in artikel 8 en 9 van dit besluit, bedraagt maximum 500.000 euro per aanvrager, inclusief de eventuele subsidiëring verkregen vanuit het ESF, zelfs in die gevallen waarbij deze in de loop van dezelfde indieningsronde meerdere aanvragen in het kader van deze afdeling indient.
Art.13. Enkel de eerste vierentwintig maanden, volgend op de dag van het opstarten van een project, zijn subsidiabel.
Op schriftelijk verzoek van de aanvrager kan het Vlaams monitoringscomité beslissen om de subsidiabele periode te verlengen met maximaal zes maanden. Het gemotiveerd verzoek dient, op straffe van onontvankelijkheid, bij de administratie te worden ingediend uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de termijn van vierentwintig maanden.
Art.14. De betoelaagbare basis omvat alle kosten die toegelaten zijn door de Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de opleidingssteun (gepubliceerd in PB L 10 van 13 januari 2001, blz. 20) en door de regels van het Europees Sociaal Fonds.
Voor projecten ingediend door aanvragers waarop de Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de opleidingssteun (gepubliceerd in PB L 10 van 13 januari 2001, blz. 20) van toepassing is bevat de privaatrechtelijke inbreng minimaal het percentage, berekend ten opzichte van de totale projectkosten, dat van toepassing is overeenkomstig artikel 4, derde lid van die Verordening.
De loonkosten van de aanvragers worden tot een bedrag van maximaal vijftig procent van de totale kostprijs opgenomen in de betoelaagbare basis, doch zij komen niet in aanmerking voor subsidiëring.
Voor zover een sectoraal orgaan met rechtspersoonlijkheid, zoals een sectorale opleidingsinstelling, een aanvraag indient, financiert deze aanvrager minimaal twintig procent van de projectkosten.
Op het resterende bedrag van de betoelaagbare basis kunnen Vlaamse en ESF-subsidies worden toegestaan, voor zover deze beantwoorden aan de regelgeving inzake het ESF.
Indien twee of meer projecten of aanvragers een gelijke rangschikking verkrijgen en het budget ontoereikend is om al deze gelijk gerangschikte projecten te subsidiëren, wordt het resterende budget pondspondsgewijs verdeeld onder deze projecten of aanvragers.
Art.15. De aanvrager dient minstens jaarlijks en uiterlijk drie maanden na het verstrijken van de subsidiabele uitvoeringstermijn van het project bij de administratie een rapport in dat onder meer een inhoudelijke en budgettaire beschrijving van de uitvoering van het project, de projectresultaten en de op het project betrekking hebbende uitgaven omvat, waardoor hij uitbetaling kan krijgen van de subsidie binnen de in het subsidiebesluit opgenomen maximaal bepaalde grenzen.
Art.16. § 1. De administratie kan overgaan tot een reductie van de toegekende projectsubsidie als tijdens de uitvoering van het project niet aan de in artikel 10 vermelde criteria wordt voldaan.
§ 2. De administratie kan de aan de aanvrager toegekende projectsubsidie opschorten of terugvorderen indien :
1° de aanvrager het kwaliteitslabel, vermeld in de artikelen 7, § 3, 8, § 3 en 9, § 3 niet behaalt;
2° de aanvrager de projectsubsidies aanwendt voor andere doeleinden dan waarvoor ze werden toegekend;
3° de aanvrager de overige criteria, verbonden aan de goedkeuring van het project, niet naleeft;
4° de aanvrager de controle, vermeld in artikel 17, verhindert.
HOOFDSTUK IV. - Slot-, opheffings- en overgangsbepalingen.
Art.17. De administratie en de afdeling Inspectie Werk en Sociale Economie van het Departement Werk en Sociale Economie zijn gerechtigd om controle uit te oefenen op de naleving van dit besluit en op de aanwending van de toegekende gelden overeenkomstig artikel 56 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
Art.18. Het besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2001 tot vaststelling van de nadere voorwaarden en regels volgens welke subsidies worden verleend voor permanente vorming en opleiding voor werkenden en bedrijven, luik " hefboomkrediet - flankerend beleid ", wordt opgeheven. Het besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2001 tot vaststelling van de nadere voorwaarden en regels volgens welke subsidies worden verleend voor permanente vorming en opleiding voor werkenden en bedrijven, luik " hefboomkrediet - flankerend beleid " blijft echter gelden voor die projecten die op basis van dat besluit werden goedgekeurd en nog niet zijn afgelopen op de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit.
Art.19. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 20. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.