Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

19 OKTOBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de organisatie van tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-11-2007 en tekstbijwerking tot 30-12-2009)



Inhoudstafel:


Art. 1-18, 18bis, 19-20



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2007037115  2008200741 



Artikels:

Artikel 1. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, wordt ermee belast om op 7 september 2007 :
  1° een oproep te lanceren bij de schoolbesturen of inrichtende machten van het basisonderwijs en het voltijds en deeltijds secundair onderwijs om voorstellen van projecten rond verbetering van de studie- en beroepskeuze in te dienen;
  2° een oproep te lanceren bij de inrichtende machten van het voltijds en deeltijds secundair onderwijs om voorstellen van projecten rond versterking van het werkplekleren in te dienen. Onder werkplekleren wordt verstaan : het verwerven van zowel algemene als arbeids- en beroepsgerichte competenties, waarbij de problemen uit de beroepspraktijk het leerobject vormen en de reële arbeidssituatie de leeromgeving is.
  Die projecten bestrijken de periode van 1 november 2007 tot en met 31 augustus 2010.

Art.2. § 1. De projecten passen in het opzet en de prioriteiten van de competentieagenda voor een totaalaanpak inzake talentontwikkeling, die door de Vlaamse overheid en de sociale partners werd goedgekeurd op 14 mei 2007.
  § 2. Binnen de projecten rond verbetering van de studie- en beroepskeuze moeten de volgende actiepunten worden uitgewerkt :
  1° talenten ontdekken en ontwikkelen op verschillende leeftijden;
  2° de kennis verhogen over het onderwijsaanbod in het secundair en hoger onderwijs en over de mogelijkheden op de arbeidsmarkt, vanuit de optiek dat scholen en scholengemeenschappen in de eerste lijn verantwoordelijk zijn voor een goede oriëntering;
  3° een geïndividualiseerde schoolloopbaanportfolio over het volledige basis- en secundair onderwijs ontwikkelen.
  Binnen de projecten rond versterking van het werkplekleren moeten de volgende actiepunten worden uitgewerkt :
  1° kwaliteitsvol werkplekleren systematisch en structureel uitbouwen;
  2° stages voor leerlingen optimaliseren of uitbreiden;
  3° stages voor leraars optimaliseren of uitbreiden.

Art.3. Aan projecten rond verbetering van de studie- en beroepskeuze kunnen instellingen voor lager onderwijs of voor voltijds of deeltijds secundair onderwijs deelnemen.
  Aan projecten rond versterking van het werkplekleren kunnen enkel instellingen voor voltijds of deeltijds secundair onderwijs deelnemen.

Art.4.Een projectdossier wordt door de voorzitters of gemandateerden van de schoolbesturen of inrichtende machten die bij het project zijn betrokken [1 , hierna de projectverantwoordelijken genoemd]1 uiterlijk op 1 oktober 2007 ingediend bij het Departement Onderwijs en Vorming van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
  Een projectdossier is alleen ontvankelijk als het protocol van de onderhandeling ter zake in één of meer betrokken lokale comités is bijgevoegd. In elk protocol wordt ofwel het eenparige akkoord van de afvaardiging van het schoolbestuur of de inrichtende macht en van de vertegenwoordigers van het personeel, ofwel hun respectieve standpunten opgetekend.
  ----------
  (1)<BVR 2008-06-27/36, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008>

Art.5. Uit de ingediende projectdossiers worden door een commissie uiterlijk op 10 oktober 2007 de eenenveertig best gerangschikte geselecteerd.
  De Vlaamse Regering beslist uiterlijk op 31 oktober 2007 over de lijst van projecten die door de selectiecommissie wordt voorgedragen.

Art.6. Indien ingediende projectdossiers onontvankelijk zijn of om inhoudelijke reden niet worden weerhouden waardoor het onmogelijk wordt eenenveertig projecten te selecteren, dan wordt de Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, ermee belast een tweede oproep te lanceren op 7 november 2007 om projectdossiers in te dienen die de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 augustus 2010 bestrijken.
  In voorkomend geval worden de projectdossiers uiterlijk op 7 december 2007 ingestuurd, vindt de selectie uiterlijk op 24 december 2007 plaats en beslist de Vlaamse Regering uiterlijk op (1 februari 2008) over de lijst van best gerangschikte projectdossiers die door de selectiecommissie wordt voorgedragen. Het aantal voorgedragen projectdossiers bedraagt maximum eenenveertig verminderd met het aantal projectdossiers van de lijst die na de eerste oproep door de Vlaamse Regering is goedgekeurd. <BVR 2008-02-01/44, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 07-11-2007>

Art.7. De selectiecommissie is samengesteld uit :
  1° twee afgevaardigden van de Onderwijsinspectie;
  2° twee afgevaardigden van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;
  3° één afgevaardigde van respectievelijk het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van schoolbesturen en inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs en de representatieve verenigingen van schoolbesturen en inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij onderwijs;
  4° één afgevaardigde van elke representatieve vakorganisatie;
  5° één externe expert in studie- en beroepskeuze en één externe expert in de problematiek van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt;
  6° één afgevaardigde van de centra voor leerlingenbegeleiding.
  De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, wijst de commissieleden aan.

Art.8. De selectiecommissie hanteert voor de projectdossiers ten minste de volgende criteria :
  1° de inhoudelijke relevantie en opportuniteit van de projectvoorstellen binnen het geheel van de bepalingen van artikel 2 en de overeenstemming met die bepalingen;
  2° de haalbaarheid van de concrete projectdoelstellingen, rekening houdend met schaalgrootte, tijdsduur, lokaal draagvlak, financierbaarheid en legitimiteit;
  3° de verwachtingen inzake veralgemeende implementatie van de projectresultaten, zowel onderwijskundig en pedagogisch-didactisch als budgettair;
  4° de projectparticipatie, met een voorkeur voor meer onderwijsinstellingen (kwantiteit), en de intensiteit van de onderlinge samenwerking (kwaliteit), en de betrokkenheid van andere partners waaronder centra voor leerlingenbegeleiding;
  5° de redelijke spreiding van de projecten over de thema's " verbetering van de studie- en beroepskeuze " en " versterking van het werkplekleren ";
  6° de evalueerbaarheid, zowel intern als extern.

Art.9. Aan een geselecteerd project waaraan maximaal drie onderwijsinstellingen deelnemen, wordt voor de periode vanaf de aanvangsdatum van het project en tot en met 30 juni 2010 een halftijdse betrekking toegekend.
  Aan een geselecteerd project waaraan meer dan drie onderwijsinstellingen deelnemen, wordt voor de periode vanaf de aanvangsdatum van het project en tot en met 30 juni 2010 driekwart van een voltijdse betrekking toegekend.
  De betrekking strekt ertoe om de uitvoering van het project in alle deelnemende onderwijsinstellingen te begeleiden en te ondersteunen.

Art.10. De betrekking, vermeld in artikel 9, kan worden toegekend aan een of meer personeelsleden. Die personeelsleden worden toegewezen aan een of meer van de deelnemende onderwijsinstellingen.
  Als de betrekking wordt gecreëerd binnen de categorie van het onderwijzend personeel, dan gebeurt dat op basis van met respectievelijk uren-leraar, lesuren of lestijden gelijkgestelde uren-leraar, lesuren of lestijden, meer bepaald in de vorm van bijzondere pedagogische taken.

Art.11. Als de betrekking, vermeld in artikel 9, wordt toegewezen aan een instelling voor gewoon basisonderwijs, dan komen de volgende ambten in aanmerking : kleuteronderwijzer, onderwijzer, leermeester godsdienst, leermeester niet-confessionele zedenleer, leermeester lichamelijke opvoeding, zorgcoördinator, ICT-coördinator, administratief medewerker.
  Als de betrekking, vermeld in artikel 9, wordt toegewezen aan een instelling voor buitengewoon basisonderwijs, dan komen de volgende ambten in aanmerking : kleuteronderwijzer ASV (algemene sociale vorming), onderwijzer ASV, leermeester godsdienst, leermeester niet-confessionele zedenleer, leermeester ASV-specialiteit lichamelijke opvoeding, zorgcoördinator, ICT-coördinator, administratief medewerker.
  Als de betrekking, vermeld in artikel 9, wordt toegewezen aan een instelling voor gewoon secundair onderwijs, dan komen de volgende ambten in aanmerking : leraar, godsdienstleraar, begeleider, administratief medewerker, opvoeder.
  Als de betrekking, vermeld in artikel 9, wordt toegewezen aan een instelling voor buitengewoon secundair onderwijs, dan komen de volgende ambten in aanmerking : leraar, godsdienstleraar, begeleider, leraar ASV, leraar ASV-specialiteit lichamelijke opvoeding, leraar ASV-compensatietechnieken braille, leraar ASV niet-confessionele zedenleer, leraar BGV (beroepsgerichte vorming), administratief medewerker, opvoeder.

Art.12. De bij een project betrokken schoolbesturen of inrichtende machten beslissen samen, enerzijds, over de toekenning respectievelijk de toewijzing, vermeld in artikel 10, en, anderzijds, over de keuze van het ambt, vermeld in artikel 11.

Art.13. De stuurgroep die is opgericht op basis van artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het basis- en secundair onderwijs, wordt uitgebreid naar de projecten die het voorwerp van dit besluit uitmaken. De stuurgroep wordt bevestigd voor de duur van laatst vermelde projecten. Hij wordt belast met de opvolging van die projecten en van de wijze van begeleiding en ondersteuning ervan.

Art.14. Voor de periode van 1 november 2007 tot en met 31 augustus 2010 kunnen de pedagogische begeleidingsdiensten van het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs, met toepassing van artikel 77quater, § 3, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gemeenschapsonderwijs, en artikel 51quater, § 3, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gesubsidieerd Onderwijs, via een verlof wegens opdracht tijdelijk personeelsleden uit het onderwijs aanstellen. Het aantal van die personeelsleden stemt overeen met drie voltijdse betrekkingen. Zij worden belast met de ondersteuning en de begeleiding van de projecten.
  Van die drie betrekkingen gaat er telkens één naar het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs.
  Voor de uitoefening van hun opdracht wordt jaarlijks per betrekking een forfaitaire vergoeding toegekend van 3.000 euro.

Art.15. Voor de periode van 1 november 2007 tot en met 31 augustus 2010 kan één personeelslid uit het onderwijs, met toepassing van artikel 77quater, § 3, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gemeenschapsonderwijs of artikel 51quater, § 3, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gesubsidieerd Onderwijs, naargelang van het geval, via een verlof wegens opdracht tijdelijk aangesteld worden bij het Departement Onderwijs en Vorming van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Dat personeelslid wordt belast met de ondersteuning en de begeleiding van de projecten.

Art.16. Steeds vanuit de optiek om gekwalificeerde uitstroom te bevorderen, moet evaluatie van de projecten resulteren in beleidsbeslissingen over eventuele decretale, reglementaire of andere maatregelen of acties op het vlak van :
  1° optimalisering van studie- en beroepskeuze;
  2° opwaardering van het technisch en beroepssecundair onderwijs in het algemeen en aansluiting tussen onderwijs en arbeid in het bijzonder.

Art.17. Het expertenpanel, belast met de evaluatie van de projecten, is als volgt samengesteld :
  1° drie afgevaardigden van de Onderwijsinspectie;
  2° drie afgevaardigden van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;
  3° één afgevaardigde van respectievelijk het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van schoolbesturen en inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs en de representatieve verenigingen van schoolbesturen en inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij onderwijs;
  4° één afgevaardigde van elke representatieve vakorganisatie;
  5° één externe expert in studie- en beroepskeuze en één externe expert in de problematiek van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt;
  6° één afgevaardigde van de centra voor leerlingenbegeleiding.
  De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, wijst de panelleden aan.

Art.18. De schoolbesturen of inrichtende machten en de onderwijsinstellingen verlenen hun volledige medewerking aan de evaluatie van het project waaraan ze deelnemen.

Art.18bis.[1 § 1. Onder de volgende voorwaarden kunnen de tijdelijke projecten door de Vlaamse Regering eenmalig worden verlengd gedurende de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013. In voorkomend geval moet de datum waarop dit besluit ophoudt van kracht te zijn, vermeld in artikel 19, als 31 augustus 2013 worden gelezen.
   De stuurgroep, vermeld in artikel 13, formuleert een voorstel tot verlenging van een tijdelijk project op basis van een aanvraag van de projectverantwoordelijken.
   Bij het formuleren van dat voorstel hanteert de stuurgroep in elk geval de volgende gezamenlijke criteria :
   1° de mate waarin het tijdelijke project tijdens de eerste drie projectjaren de vooropgestelde doelstellingen heeft nagestreefd en verwezenlijkt;
   2° de mate van relevante beleidsinformatie die het tijdelijke project reeds heeft opgeleverd en de verwachtingen over relevante beleidsinformatie die het tijdelijke project bij projectverlenging kan genereren;
   3° de noodzaak om de gestage talentontwikkeling van leerlingen over een meer gespreide periode te monitoren en er meer gegevensmateriaal over te verzamelen.
   § 2. [2 In geval van verlenging kunnen de projectverantwoordelijken steeds beslissen om bij het einde van het schooljaar 2010-2011 of 2011-2012 het tijdelijke project vroegtijdig te beëindigen.]2
   § 3. In geval van niet-verlenging zullen de onderwijsinstellingen die aan een tijdelijk project hebben deelgenomen, in voorkomend geval de curricula van leerlingen verder organiseren op basis van aan dat project verleende afwijkingen van de vigerende wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen, in die zin dat aan die leerlingen rechtszekerheid wordt geboden dat desbetreffende curricula binnen een normaal tijdsbestek tot een eindstudiebewijs kunnen leiden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2008-06-27/36, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DVR 2009-12-18/05, art. 79, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art.19. Dit besluit treedt in werking op 7 september 2007 en houdt op van kracht te zijn op 31 augustus 2010.

Art. 20. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Brussel, 19 oktober 2007.
  De minister-president van de Vlaamse Regering,
  K. PEETERS
  De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming,
  F. VANDENBROUCKE.