27 APRIL 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van een politiek verlof op verzoek van het personeelslid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-06-2007 en tekstbijwerking tot 18-10-2023)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-8
HOOFDSTUK II. - Slotbepalingen.
Art. 9-11
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder het decreet : het decreet van 28 april 1993 betreffende het Onderwijs IV.
Art.2. Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden vermeld in artikel 29 van het decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, die een politiek mandaat zoals bedoeld in artikel 31 van het decreet, uitoefenen of zullen uitoefenen.
Art.3. § 1. Het in artikel 2 bedoelde personeelslid heeft recht op een voltijds of deeltijds politiek verlof.
§ 2. Voor tijdelijk aangestelde personeelsleden geldt dit recht enkel voor zover het verlof binnen hun aanstellingsperiode valt.
Art.4. Het politiek verlof vangt aan op de datum van de eedaflegging, 1 september, 1 oktober, 1 januari, 1 april of op een met de inrichtende macht of schoolbestuur overeengekomen datum.
Het personeelslid dat gebruik maakt van het recht op politiek verlof, stelt uiterlijk 15 dagen vóór de aanvang ervan, de inrichtende macht of het schoolbestuur in kennis van de datum waarop het politiek verlof zal aanvangen en van het volume aan wekelijkse prestaties waarvoor, conform artikel 5 van dit besluit, verlof gevraagd wordt.
Art.5.§ 1. Een personeelslid dat deeltijds politiek verlof neemt, moet wekelijks prestaties blijven verrichten die ten minste een volledige prestatie-eenheid bedragen, en voor wat de centra voor leerlingenbegeleiding betreft, wekelijks prestaties blijven verrichten die ten minste 10 % van een volledige opdracht bedragen.
§ 2. Voor de toepassing van § 1 worden eveneens als wekelijkse prestaties beschouwd :
1° [1 de prestaties verstrekt door personeelsleden met verlof wegens bijzondere opdracht of verlof wegens opdracht, als vermeld in artikel 51quater, § 2 en § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991 van 27 maart 1991, artikel 77quater, § 2 en § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en hoofdstuk 12, afdeling 2, van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie]1;
2° de prestaties verstrekt door de personeelsleden met verlof wegens vakbondsopdracht, zoals bedoeld in artikel 17 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en artikel 77 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
3° de prestaties verstrekt in het kader van de begeleiding en ondersteuning van de scholen en de centra voor leerlingenbegeleiding bij de implementatie van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen I, zoals bedoeld in artikel VI.21 van dit decreet;
4° de prestaties verstrekt ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen, zoals bedoeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;
5° de prestaties verstrekt door de personeelsleden met verlof, zoals bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 november 1980 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten;
6° de prestaties verstrekt door personeelsleden in een ministerieel kabinet van een lid van een gemeenschaps- of gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering, zoals bedoeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een gemeenschaps- of gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;
7° de prestaties verstrekt door personeelsleden als medewerker, door een regeringslid ter beschikking gesteld van zijn voorganger, zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een regering of van een college van een gemeenschap of een gewest;
8° de prestaties verstrekt door een personeelslid ter ondersteuning van het college van commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen, zoals bedoeld in artikel 245, § 2, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;
9° de prestaties verstrekt door de personeelsleden met verlof zoals bedoeld in artikel 166, § 1, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
10° de prestaties verstrekt door de personeelsleden met verlof zoals bedoeld in artikel 53 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van de onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
11° de prestaties verstrekt door de personeelsleden met verlof zoals bedoeld in artikel 156 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;
12° de prestaties verstrekt door personeelsleden belast met een opdracht aan een hogeschool, zoals bedoeld in artikel 2, 39° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.
§ 3. Het personeelslid dat een politiek verlof opneemt, mag tijdens dit verlof geen vervangende winstgevende activiteit uitoefenen in een gesubsidieerde of gefinancierde school of instelling, in een gesubsidieerd of gefinancierd centrum, in een hogeschool of als personeelslid van de onderwijsinspectie, personeelslid van de pedagogische begeleidingsdiensten of personeelslid van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.
§ 4. In afwijking van de bepaling van § 1, moet een personeelslid in een selectie- of bevorderingsambt dat deeltijds politiek verlof neemt, wekelijkse prestaties blijven verrichten voor minimaal de helft van het volume van een voltijdse opdracht, tenzij met de inrichtende macht of het schoolbestuur anders wordt overeengekomen.
§ 5. Het personeelslid kan het volume van zijn politiek verlof alleen op 1 september wijzigen. In dat geval stelt het uiterlijk op 30 juni de inrichtende macht of het schoolbestuur in kennis van deze wijziging.
----------
(1)<BVR 2017-11-17/12, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.6. § 1. Het politiek verlof eindigt steeds overeenkomstig de bepaling van artikel 34, eerste lid, van het decreet. Tijdelijke personeelsleden van wie het politiek verlof een einde neemt, komen opnieuw als tijdelijk personeelslid in dienst en nemen de betrekking in waarvoor zij verlof hadden genomen.
§ 2. Een personeelslid dat gebruik gemaakt heeft van zijn recht op politiek verlof, heeft ook het recht dit te beëindigen vooraleer zijn mandaat beëindigd is. Wanneer het van dit recht gebruik maakt, stelt het uiterlijk op 30 juni de inrichtende macht of het schoolbestuur hiervan in kennis. Het verlof wordt dan beëindigd op 31 augustus daaropvolgend.
§ 3. Het politiek verlof van tijdelijke personeelsleden eindigt van rechtswege als de tijdelijke aanstelling eindigt.
Art.7.§ 1. Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid met inbegrip van arbeidsongevallen, van ongevallen op weg naar het werk en naar huis, van beroepsziekten, de terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid, het verlof wegens een bedreiging door een beroepsziekte en het verlof wegens moederschapsbescherming maken geen einde aan het politiek verlof.
Het wachtgeld of de wachtgeldtoelage bij terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid wordt vastgesteld op basis van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddetoelage.
§ 2. Het politiek verlof wordt opgeschort vanaf het ogenblik dat het personeelslid het recht doet gelden op een andere vorm van dienstonderbreking die door de inrichtende macht of het schoolbestuur niet kan worden geweigerd.
[1 Op voorwaarde dat de inrichtende macht of het schoolbestuur ermee instemt, kan het politiek verlof voltijds of deeltijds worden opgeschort als het personeelslid tijdelijk een opdracht in het onderwijs wil opnemen in het kader van het lerarentekort. De opdracht in het onderwijs mag niet uitgeoefend worden bij een inrichtende macht of schoolbestuur waar het personeelslid zelf in het kader van het politiek verlof de bevoegdheid van bestuurder opneemt. De opschorting is niet mogelijk op of na 30 juni van het schooljaar.]1
----------
(1)<BVR 2023-08-31/24, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.8. Het personeelslid dat gebruik maakt van het recht op deeltijds politiek verlof, ontvangt het salaris of de salaristoelage waarop het recht heeft, rekening houdend met de verminderde prestaties.
HOOFDSTUK II. - Slotbepalingen.
Art.9. De politieke verloven die op verzoek van de personeelsleden toegekend werden tijdens de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 augustus 2006, worden geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van dit besluit.
Art.10. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006, met uitzondering van artikel 4, tweede lid, dat in werking treedt op 1 februari 2007.
Art. 11. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.