30 MAART 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorwaarden voor toestemming en subsidiëring van lokale diensten buurtgerichte kinderopvang. (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 20-06-2007 en tekstbijwerking tot 27-11-2007)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden.
Afdeling 1. - Algemene voorwaarden.
Art. 3-8
Afdeling 2. - Specifieke voorwaarden.
Art. 9-18
Afdeling 3. - Voorwaarden met betrekking tot de begeleiders en leidinggevende.
Art. 19
Afdeling 4. - Voorwaarden met betrekking tot de infrastructuur.
Art. 20-21
HOOFDSTUK III. - Aanvraag en verlenen van toestemming.
Art. 22-24
HOOFDSTUK IV. - Aanvraag van de subsidiëring.
Art. 25-27
HOOFDSTUK V. - Subsidiebedragen.
Art. 28-29, 29bis, 30
HOOFDSTUK VI. - Beroepsprocedure.
Art. 31-33
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art. 34-37
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
1° Kind en Gezin : het intern verzelfstandigd agentschap, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
2° kinderdagverblijf : kinderdagverblijf, erkend door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, gewijzigd bij de besluiten van 10 juli 2001, 14 december 2001, 1 februari 2002, 13 december 2002, 28 maart 2003, 21 november 2003, 20 mei 2005, 27 mei 2005, 30 juni 2006 en 29 september 2006;
3° initiatief : initiatief voor buitenschoolse opvang, erkend door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang, gewijzigd bij de besluiten van 25 januari 2002 en 10 oktober 2003;
4° BND-project : project kinderopvang van een buurt- en nabijheidsdienst dat geselecteerd is door de raad van bestuur van Kind en Gezin op basis van het experimentele kader van 26 mei 2004, en dat op basis daarvan in aanmerking komt voor subsidie;
5° voorzieningen : erkende kinderdagverblijven, initiatieven voor buitenschoolse opvang en BND-projecten;
6° lokale dienst : een lokale dienst voor buurtgerichte kinderopvang die als tijdelijk project georganiseerd wordt door een erkend kinderdagverblijf, een initiatief voor buitenschoolse kinderopvang of een BND-project;
7° centrumgemeente : gemeente in het Vlaamse Gewest met meer dan 50 000 inwoners, alsook het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
8° [1 doelgroepwerknemer : voor de werknemer, in een lokale dienst in het Vlaamse Gewest, de werknemer die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, en voor de werknemer, in een lokale dienst in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, de werknemer die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen of het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 januari 1998 tot uitvoering van de ordonnantie van 27 november 1997 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 4 maart 1997 tussen de Federale Staat en de gewesten betreffende de doorstromingsprogramma's;]1
9° VDAB : het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap "Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding", opgericht bij decreet van 7 mei 2004;
10° SERV : de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen opgericht bij decreet van 27 juni 1985 op de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;
11° FCUD : het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten, ingesteld bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag van Werknemers, volgens artikel 107 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd door de wet van 22 februari 1998 en door de wet van 25 januari 1999.
12° minister : de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen.
----------
(1)<BVR 2007-10-26/36, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.2. Voorzieningen kunnen een toestemming en een bijbehorende subsidiëring krijgen voor de opvang van kinderen in een lokale dienst volgens de bepalingen van dit besluit.
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden.
Afdeling 1. - Algemene voorwaarden.
Art.3. Voorzieningen komen in aanmerking voor toestemming en subsidiëring voor een lokale dienst als ze voor dat aanbod geen subsidies genieten van het FCUD.
Art.4. § 1. De voorziening is gevestigd in een centrumgemeente.
§ 2. Als in elke centrumgemeente een lokale dienst of een BND-project bestaat voor niet-schoolgaande kinderen en een voor schoolgaande kinderen, kan een voorziening gesitueerd in een andere gemeente in aanmerking komen. Die voorziening toont hierbij de nabijheid aan van kwetsbare gezinnen die ondervertegenwoordigd zijn in de kinderopvang.
Art.5. Het kinderdagverblijf of het initiatief behoort tot een organiserend bestuur dat minstens 75 erkende opvangplaatsen realiseert of kan aantonen over voldoende competentie en ervaring te beschikken om kwaliteitsvolle kinderopvang voor de doelgroep te organiseren.
Art.6. De voorziening beschikt over de nodige kennis en competentie om doelgroepwerknemers te begeleiden.
Art.7. De capaciteit van de lokale dienst bedraagt minimaal 10 plaatsen.
Art.8. § 1. Een lokale dienst met opvangplaatsen voor niet-schoolgaande kinderen voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikelen 3 en 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen.
§ 2. Een lokale dienst met opvangplaatsen voor niet-schoolgaande kinderen kan in dezelfde lokalen ook kinderen uit het kleuteronderwijs buitenschools opvangen.
§ 3. Een lokale dienst met opvangplaatsen voor schoolgaande kinderen voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 8, § 1, artikel 9, artikel 10 en artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang.
§ 4. Een lokale dienst, gekoppeld aan een bestaand BND-project, voldoet aan de voorwaarden voor een attest van toezicht zoals bepaald in het ministerieel besluit van 19 februari 2003 houdende vaststelling van de algemene voorwaarden voor toezicht van Kind en Gezin voor mini-crèches en zelfstandige kinderdagverblijven.
Afdeling 2. - Specifieke voorwaarden.
Art.9. De lokale dienst realiseert een toegankelijke kinderopvang die laagdrempelig is, respect heeft voor diversiteit, voor een lokale inbedding zorgt en waarin participatie van de doelgroep centraal staat, geconcretiseerd volgens de bepalingen van artikelen 10 tot en met 15 van dit besluit.
Art.10. De lokale dienst bouwt een buurtgerichte kinderopvang uit, met aandacht voor kwetsbare gezinnen die ondervertegenwoordigd zijn in de kinderopvang, en garandeert de toegankelijkheid voor die gezinnen.
Art.11. § 1. De lokale dienst participeert actief aan het Lokaal Overleg Kinderopvang van de gemeente waar hij gevestigd is.
§ 2. Alvorens toestemming te geven kan Kind en Gezin aan het Lokaal Overleg Kinderopvang waar de lokale dienst gevestigd zal zijn of gevestigd is, vragen een opportuniteitsadvies uit te brengen over toestemming en subsidiëring van de lokale dienst.
Art.12. De lokale dienst heeft een specifieke werking die het gebruik van kinderopvang door kwetsbare gezinnen bevordert.
Art.13. De lokale dienst ontwikkelt en gebruikt een methodiek om de participatie van kinderen, gezinnen, personeel en actoren in de buurt bij de werking systematisch en intensief te realiseren.
Art.14. § 1. De lokale dienst kan aantonen welke inspanningen hij levert om vanuit kansengroepen doelgroepwerknemers als begeleiders aan te werven en om hen gelijkwaardige kansen te bieden in de organisatie.
§ 2. De doelgroepwerknemer [1 in een lokale dienst in het Vlaamse Gewest]1 is geslaagd in de door de VDAB georganiseerde voorselectie waarbij nagegaan werd of de kandidaat wil werken met kinderen en hij/zij het groeipotentieel heeft om, na opleiding en begeleiding, te beantwoorden aan het beroepsprofiel begeleider in de kinderopvang of begeleider buitenschoolse opvang, zoals opgesteld door de SERV. Het groeipotentieel wordt getest door minstens na te gaan of de kandidaat over de sleutelvaardigheden uit het voornoemde beroepsprofiel beschikt.
§ 3. De lokale dienst werkt begeleidings- en opleidingstrajecten uit voor zijn personeelsleden uit de kansengroepen. Daardoor beschikt elk personeelslid binnen 4 jaar na indiensttreding over een door de minister goedgekeurd kwalificatieattest.
----------
(1)<BVR 2007-10-26/36, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.15. § 1. De lokale dienst hanteert een regeling inzake de financiële bijdrage van de gezinnen die overeenstemt met die van de voorziening waartoe de lokale dienst behoort.
§ 2. De lokale dienst informeert de gezinnen over de mogelijkheid van het toekennen van een sociaal tarief. Het sociaal tarief wordt toegepast als de financiële bijdrage van de gezinnen niet overeenstemt met de financiële draagkracht van het gezin.
§ 3. De lokale dienst hanteert procedures voor de regeling inzake financiële bijdrage van de gezinnen die aangepast zijn aan de doelgroep.
§ 4. De lokale dienst behoudt de geïnde financiële bijdragen van de gezinnen.
Art.16. De lokale dienst registreert de activiteiten en de bereikte groep volgens de richtlijnen van Kind en Gezin en verstrekt de door Kind en Gezin opgevraagde informatie daarover.
Art.17. De voorziening meldt elke wijziging met betrekking tot infrastructuur, openingsuren of openingsperiodes van de lokale dienst aan Kind en Gezin.
Art.18. § 1. De lokale dienst die gelegen is in het Vlaamse Gewest voldoet aan artikel 3 en 4 van het decreet houdende de lokale diensteneconomie.
§ 2. Voor de toestemming en subsidiëring van een lokale dienst die gelegen is in het Vlaams Gewest is er een gunstig advies vereist van de Vlaamse minister bevoegd voor de Sociale Economie.
Afdeling 3. - Voorwaarden met betrekking tot de begeleiders en leidinggevende.
Art.19. Voor de begeleiding gelden de volgende specifieke bepalingen.
1° Er is steeds één begeleider aanwezig per begonnen schijf van 7 aanwezige kinderen tot de leeftijd van 18 maanden, per begonnen schijf van 10 aanwezige kinderen ouder dan 18 maanden tot ze naar school gaan en per begonnen schijf van 14 aanwezige schoolgaande kinderen om de opvang te verzekeren.
2° De begeleider moet minstens 18 jaar oud zijn.
3° De begeleider in een lokale dienst moet een attest, een eindstudiebewijs of diploma hebben van een door de minister erkende opleiding.
4° De begeleider is belast met het opvangen van de kinderen, het uitwerken van de activiteiten en het volgen van de dagelijkse contacten met de gezinnen.
5° Een efficiënte coördinatie van de opvangactiviteiten wordt verzekerd door het realiseren van minimaal een halftijdse leidinggevende functie.
6° De leidinggevende beschikt minstens over een eindstudiebewijs van een met vrucht gevolgde opleiding van een door de minister goedgekeurde aangegeven richting van het hoger niet-universitair onderwijs van één cyclus of van het hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie.
7° De leidinggevende is belast met het volgen van de begeleiders, het organiseren van het teamoverleg en de ouder- en kindparticipatie, het onderhouden van contacten met externen en het plannen en bewaken van de dagelijkse werking.
8° De voorziening heeft een functiebeschrijving voor alle personeelsleden. De leidinggevende en administratieve verantwoordelijkheden, evenals de verantwoordelijkheid voor het kwaliteitsbeleid, worden daarbij omschreven en toegekend.
9° De voorziening voorziet in vorming en bijscholing van het personeel.
10° De begeleiders, de leidinggevenden en de doelgroepwerknemers beschikken over een getuigschrift van goed zedelijk gedrag en een attest van medische geschiktheid.
11° De begeleiders en doelgroepwerknemers hebben binnen twee jaar na indiensttreding een attest van een basisopleiding levensreddend handelen bij kinderen uitgereikt door een expertise- en opleidingscentrum dat daarvoor erkend is door Kind en Gezin.
Afdeling 4. - Voorwaarden met betrekking tot de infrastructuur.
Art.20. De lokalen van een lokale dienst bevinden zich in dezelfde buurt of gemeente als de lokalen van het kinderdagverblijf of initiatief. De lokalen van een lokale dienst vormen samen met de lokalen van het BND-project één gebouwencomplex.
Art.21. De lokalen van de lokale dienst met minder dan 23 plaatsen voor niet-schoolgaande kinderen voldoen inzake brandveiligheid aan de voorwaarden, bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende de brandveiligheid in de mini-crèches.
HOOFDSTUK III. - Aanvraag en verlenen van toestemming.
Art.22. § 1. De voorziening vraagt de toestemming voor het organiseren van een lokale dienst aan bij Kind en Gezin.
§ 2. Die aanvraag bevat minstens de volgende elementen :
1° een vestigingsplan waarop de lokalen van respectievelijk het kinderdagverblijf, het initiatief of BND-project en de lokale dienst ten opzichte van elkaar worden gesitueerd;
2° een omschrijving van de opportuniteit van het opzetten van een lokale dienst en de manier waarop men de doelgroep zal proberen te bereiken;
3° een beschrijving van hoe het organiserend bestuur zijn lokale dienst zal realiseren conform de voorwaarden, opgenomen in artikelen 3 tot 21 van dit besluit;
4° een plan op schaal 1/50 van de lokalen voor de lokale dienst met aanduiding van de functie van de lokalen;
5° de geplande startdatum, openingsuren en -periodes, en de beoogde capaciteit.
Art.23. § 1. Kind en Gezin beslist uiterlijk negentig dagen na ontvangst van de aanvraag over het verlenen van de toestemming aan de voorziening.
§ 2. Een toestemming legt de capaciteit vast van de lokale dienst en de vroegste startdatum van de subsidiëring.
Art.24. De toestemming en de bijbehorende subsidiëring kunnen te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken door Kind en Gezin als :
1° de lokale dienst niet is opgestart binnen een jaar na de startdatum die in de toestemming is bepaald;
2° vastgesteld wordt dat niet langer aan de voorwaarden van artikelen 3 tot 21 wordt voldaan;
3° vastgesteld wordt dat de psychische en fysische integriteit en veiligheid van de opgevangen kinderen niet langer gegarandeerd kan worden.
HOOFDSTUK IV. - Aanvraag van de subsidiëring.
Art.25. § 1. Binnen de drie maanden na de startdatum dient de voorziening een aanvraag tot subsidiëring in bij Kind en Gezin.
§ 2. Die aanvraag bevat minstens de volgende elementen :
1° de namen, geboortedata en kwalificaties van het aangestelde personeel;
2° een afschrift van de verzekeringspolissen met betrekking tot de gebouwen, de burgerlijke aansprakelijkheid van personeel en kinderen en de lichamelijke ongevallen van de kinderen;
3° een attest of verslag van de brandweer na controle van de brandveiligheid van het gebouw en de inrichting;
4° de naam van de persoon die door het organiserend bestuur is aangewezen om het dagelijks beleid te coördineren;
5° een model van schriftelijke overeenkomst met de ouders over de opvangvoorwaarden;
Art.26. Binnen een periode van 30 dagen na ontvangst van de aanvraag tot subsidiëring wordt een onderzoek ter plaatse verricht, door de personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004. Binnen de 30 dagen na het inspectiebezoek wordt het inspectieverslag overgemaakt aan Kind en Gezin.
Art.27. Uiterlijk 60 dagen na ontvangst van het inspectieverslag beslist Kind en Gezin over de toekenning van de subsidiëring.
HOOFDSTUK V. - Subsidiebedragen.
Art.28. § 1. Het forfaitaire subsidiebedrag voor de voorschoolse opvang bedraagt op jaarbasis 8.164,96 euro per plaats.
§ 2. Het forfaitaire subsidiebedrag voor de buitenschoolse opvang bedraagt op jaarbasis 6.046,08 euro per plaats.
§ 3. Het forfaitaire subsidiebedrag, vermeld in § 1, is het basisbedrag dat geldt voor minimaal 200 openingsdagen en voor minimaal 9 openingsuren per dag, en wordt verhoudingsgewijs verlaagd als niet aan deze minima voldaan is.
§ 4. Het forfaitaire subsidiebedrag, vermeld in § 2, is het basisbedrag dat geldt voor minimaal 200 openingsdagen en voor minimaal 9 openingsuren op vakantiedagen, voor minimaal 5 uur op woensdagmiddagen en voor 2 openingsuren op schooldagen. Het wordt verhoudingsgewijs verlaagd als niet aan die minima voldaan is.
§ 5. [1 Een aanvullende subsidie in het kader van de werkdrukvermindering wordt toegekend, naar rato van de arbeidsprestaties, voor elk door Kind en Gezin gesubsidieerd personeelslid (1VTE) in de erkende kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, voor elke coördinator en elke kindbegeleider in de initiatieven voor buitenschoolse opvang, voor elke door Kind en Gezin gesubsidieerde begeleider in de buitenschoolse opvang in aparte lokalen in kinderdagverblijven, voor de door Kind en Gezin gesubsidieerde personeelsleden binnen het experimentele kader van projecten voor kinderopvang in buurt- en nabijheidsdiensten en in lokale diensten van buurtgerichte opvang, voor de personeelsleden met een gewezen DAC-statuut en voor elk door Kind en Gezin gesubsidieerd personeelslid in een gemandateerde voorziening.
Die aanvullende subsidie wordt voor ieder werkingsjaar apart berekend op basis van specifieke bedragen zoals vastgesteld in de begroting, voor alle opvangvoorzieningen.
Voor een vzw geldt het volgende : op 1 januari van het subsidiejaar in kwestie wordt nagegaan hoeveel personeelsleden in voorzieningen, georganiseerd door een vzw, in aanmerking komen. Voor de personeelsleden met een gescostatuut in initiatieven voor buitenschoolse opvang wordt de ondersteuning beperkt tot het gedeelte dat niet in de gescopremie opgenomen is. Het vastgestelde bedrag wordt omgerekend per voltijds personeelslid, waarbij de volgende voorwaarden gelden :
1° een personeelslid dat 45 jaar is of ouder maar jonger dan 50 jaar telt voor één eenheid;
2° een personeelslid dat 50 jaar is of ouder maar jonger dan 55 jaar telt voor twee eenheden;
3° een personeelslid dat 55 jaar is of ouder telt voor drie eenheden.
Voor een openbaar bestuur geldt het volgende : op 1 januari van het subsidiejaar in kwestie wordt voor elk gesubsidieerd personeelslid (1 VTE) in kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, georganiseerd door een openbaar bestuur, een forfaitair subsidiebedrag werkdrukvermindering uitgetrokken. Voor gesubsidieerde plaatsen op 1 januari van het subsidiejaar in kwestie binnen een initiatief voor buitenschoolse opvang of een buitenschoolse opvang, verbonden aan een kinderdagverblijf, georganiseerd door een openbaar bestuur, geldt de volgende omzettingsregel : 1 plaats betekent 0,040 fractie van het vastgestelde subsidiebedrag werkdrukvermindering per VTE voor een initiatief voor buitenschoolse opvang en 1 plaats betekent 0,125 fractie van de vastgestelde werkdrukvermindering per VTE voor een plaats binnen een buitenschoolse opvang, verbonden aan een kinderdagverblijf. Voor een plaats in een buurt- en nabijheidsdienst en een lokale dienst van buurtgerichte opvang geldt de volgende omzettingsregel : 1 plaats in een lokale dienst voor voorschoolse opvang komt overeen met 0,175 VTE, 1 plaats buitenschools komt overeen met 0,125 VTE. Voor de gemandateerde voorziening, georganiseerd door een openbaar bestuur, wordt per VTE daartoe door Kind en Gezin gesubsidieerd personeelslid een forfaitair bedrag toegekend.]1
----------
(1)<BVR 2007-07-19/46, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
Art.29. De lokale dienst kan boven de forfaitaire subsidiebedragen, vermeld in dit besluit, een aanvullend subsidiebedrag krijgen voor een deel van de loonkosten van doelgroepwerknemers die een begeleidersfunctie opnemen, met een maximum van 1.500 euro per plaats als de lokale dienst twee voltijdse equivalenten doelgroepwerknemers tewerkstelt per 10 opvangplaatsen. Dat bedrag wordt verhoudingsgewijs verlaagd als er minder doelgroepwerknemers worden tewerkgesteld.
Art. 29bis. [1 De lokale dienst in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan boven op de forfaitaire subsidiebedragen en het aanvullende subsidiebedrag een omkaderingspremie krijgen van maximaal 12.000 euro op jaarbasis. Daarvoor moet de lokale dienst minimaal één doelgroepwerknemer in een begeleidende functie in dienst nemen.
De omkaderingspremie wordt aantoonbaar ingezet om de begeleidings- en opleidingstrajecten voor de doelgroepwerknemers te ontwikkelen en te organiseren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2007-10-26/36, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art.30. De subsidie wordt uitbetaald op basis van een evenredige verdeling over de kwartalen, telkens in de eerste maand van een kwartaal.
HOOFDSTUK VI. - Beroepsprocedure.
Art.31. De voorziening kan beroep aantekenen bij Kind en Gezin tegen :
1° de gehele of gedeeltelijke weigering van toestemming;
2° de weigering van subsidiëring;
3° de intrekking van toestemming.
Art.32. Het ingediende beroep schorst de beslissing niet.
Art.33. Kind en Gezin beschikt over een termijn van 45 kalenderdagen vanaf het indienen van het beroep om een beslissing te nemen.
Kind en Gezin brengt de voorziening op de hoogte van de genomen beslissing, uiterlijk 30 dagen na de beslissing.
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art.34. De toestemming en de subsidiëring vermeld in artikel 28 en artikel 29 is mogelijk binnen de perken van de voor de lokale diensten beschikbare middelen op de begroting.
Art.35. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2007.
Art.36. De toestemming voor BND-projecten en lokale diensten houdt op van kracht te zijn op 31 december 2007. Een verlenging kan toegestaan worden conform een besluit van de Vlaamse Regering na een evaluatie van de BND-projecten.
Art. 37. De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 30 maart 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Y. LETERME
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin,
I. VERVOTTE
De Vlaamse Minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen,
K. VAN BREMPT.