Details





Titel:

27 APRIL 2007. - Koninklijk besluit houdende erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest, met uitzondering van bijlagen 2 en 4, bij BWG2022-11-24/20, art. 104, 016; Inwerkingtreding : 01-03-2023)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-07-2007 en tekstbijwerking tot 01-03-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1, 1bis
Art. 1bis Vlaams Gewest
Art. 1bis Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 1bis WAALS GEWEST
HOOFDSTUK II. - Procedure voor de erkenning van inrichtingen.
Art. 2
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 2 WAALS GEWEST
HOOFDSTUK III. - Voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen.
Art. 3
Art. 3 WAALS GEWEST
Art. 3bis WAALS GEWEST
Afdeling 1. - Algemene voorwaarden.
Onderafdeling 1. - Uitrusting.
Art. 4
Art. 4 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 4 Vlaams Gewest
Art. 4 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT.
Onderafdeling 2. - [1 Verzorging van de dieren en beheer van de inrichting]1
Art. 5
Art. 5 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 5 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT
Art. 6
Art. 6 Vlaams Gewest
Art. 6 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Afdeling 2. - Bijzondere voorwaarden voor het houden van honden en katten.
Onderafdeling 1. - Uitrusting.
Art. 7
Art. 7 Vlaams Gewest
Art. 7 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT.
Art. 7 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Onderafdeling 2. - Verzorging van honden en katten.
Art. 8
Art. 8 WAALS GEWEST
Art. 9
Art. 9 Vlaams Gewest
Art. 10-12
Afdeling 2/1 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT. [1 Bijzondere voorwaarden voor het houden van paarden ]1
Onderafdeling 1 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT. [1 Uitrusting ]1
Art. 12/1 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT
Art. 12/2 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT
Art. 12/3 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT
Art. 12/4 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT
Onderafdeling 2 .Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT. [1 Verzorging van paarden ]1
Art. 12/5 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 3. - Bijzondere voorwaarden voor het houden van andere dieren.
Onderafdeling 1. - Kleine zoogdieren.
Art. 13
Art. 13 Vlaams Gewest
Onderafdeling 2. - Vogels.
Art. 14
Onderafdeling 3. - Reptielen en Amfibieën.
Art. 15
Art. 15 Vlaams Gewest
Onderafdeling 4. - Aquariumvissen.
Art. 16
Art. 16 Vlaams Gewest
Onderafdeling 5. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 17
Afdeling 4. - Bijzondere uitbatingvoorwaarden.
Onderafdeling 1. - [1 Professionele en hobby- honden- en kattenkwekerijen]1
Onderafdeling 1. Vlaams Gewest. - [1 [2 Beroeps]2 en hobby- honden- en kattenkwekerijen]1Art. 18Art. 18 Vlaams GewestArt. 19Art. 19 Vlaams GewestArt. 19/1.Art. 19/1 Vlaams GewestOnderafdeling 1/1. - [1 Handelskwekerijen]1Art. 19/2., 19/3.Art. 19/3 Vlaams GewestArt. 19/4.Art. 19/4 Vlaams GewestArt. 19/4 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 19/5Art. 19/5 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 19/5 WAALS GEWESTArt. 19/6Onderafdeling 2. - Dierenasielen.Art. 20Art. 20 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 21Art. 21 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 21 Vlaams GewestArt. 22Onderafdeling 3. - Dierenpensions.Art. 23-24Art. 24 Vlaams GewestOnderafdeling 4. - Handelszaken voor dieren.Art. 25Art. 25 Vlaams GewestArt. 26HOOFDSTUK III/1 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT [1 Bijkomende voorwaarden voor het houden van dieren in inrichtingen ]1Afdeling I. Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT [1 Bijkomende voorwaarden voor het houden van honden in inrichtingen-1Art. 26/1 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT.Art. 26/2 Vlaams Gewest Afdeling II Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT [1 Bijkomende voorwaarden voor het houden van paarden in inrichtingen ]1Art. 26/3 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHTArt. 26/4 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHTArt. 26/5 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHTArt. 26/6 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHTAfdeling 3 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT [1 Bijkomende voorwaarden voor het houden van dieren in dierenasielen ]1Art. 26/7 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHTArt. 26/8 Vlaams GewestArt. 26/9 Vlaams GewestArt. 26/10 Vlaams GewestArt. 26/11 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHTArt. 26/12 Vlaams GewestHOOFDSTUK IV. - Voorwaarden voor het verhandelen van dieren.Art. 26bis WAALS GEWESTAfdeling 1. - Algemene voorwaarden voor het verhandelen van dieren.Art. 27Art. 27 Vlaams GewestArt. 27/1 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 27/1 WAALS GEWESTArt. 27/2 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 28Art. 28 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 28 Vlaams GewestArt. 28/1.Art. 28/1 WAALS GEWESTArt. 28/2Afdeling 2. - Bijzondere voorwaarden voor verhandeling van dieren door de inrichtingen.Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden.Art. 29Art. 29 Vlaams GewestArt. 29 Brussels Hoofdstedelijk GewestOnderafdeling 2. - Bijzondere voorwaarden voor het verhandelen van honden en katten.Art. 30Art. 30 Vlaams GewestArt. 30 WAALS GEWESTArt. 31Art. 31 Vlaams GewestArt. 31 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 32Art. 32 Vlaams GewestArt. 33Art. 33 WAALS GEWESTArt. 33/1 Vlaams GewestArt. 33/2 Vlaams GewestOnderafdeling 3. - Bijzondere voorwaarden voor het verhandelen van andere dieren.Art. 34, 34/1.Art. 34/1 Vlaams GewestArt. 34/1 WAALS GEWESTHOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen.Art. 35-36Art. 36 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 36/1.HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.Art. 37-39BIJLAGEN.Art. N1Art. N1 WAALS GEWESTArt. N1bis WAALS GEWESTArt. N2-N4Art. N4 Vlaams GewestArt. N5-3N8Art. 3N8 Vlaams GewestArt. N9Art. N9 Vlaams GewestArt. N10-N11Art. N11 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. N11 Vlaams GewestArt. N12 Vlaams GewestArt. N13 Vlaams Gewest



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1997016049 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1. <Opgeheven bij KB 2009-03-18/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 1bis. (vroeger art. 1) <KB 2007-09-14/40, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2007> Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° [1 Inrichting : naargelang het geval hobbykwekerij, professionele kwekerij of handelskwekerij van honden of katten, dierenasiel, dierenpension of handelszaak voor niet voedselproducerende dieren, met uitzondering van de inrichtingen die, wat levende dieren betreft, uitsluitend ongewervelden of vissen verkopen die als visaas dienen en/of levende vissen gehouden in bassins en bestemd om in vijvers te leven;]1
  Inrichtingen waar dieren gehouden zijn met het oog op hun verhandeling op markten, foren en kermissen worden eveneens als dierenhandelszaak beschouwd.
  [1 Derde lid opgeheven]1
  [1 1°/1 Hobbykweker : hij die op hetzelfde postadres ten minste twee vrouwelijke fokdieren houdt en die per jaar niet meer dan tien nesten honden of katten afkomstig uit zijn eigen kwekerij verhandelt;
   1°/2 Professionele kweker : hij die op hetzelfde postadres meer dan vijf vrouwelijke fokdieren houdt en per jaar meer dan tien nesten honden of katten afkomstig uit zijn eigen kwekerij verhandelt;
   1°/3 Kweker-handelaar : hij die nesten verhandelt afkomstig uit andere kwekerijen dan de zijne;
   1°/4 Occasionele kweker : hij die minder dan drie nesten per jaar kweekt;]1
  2° Dierenasiel : al dan niet openbare instelling die beschikt over de gepaste uitrusting om onderdak en nodige zorgen te verschaffen aan verloren, achtergelaten, verwaarloosde, in beslag genomen of verbeurdverklaarde dieren, met uitzondering van de inrichtingen die door de bevoegde overheid erkend zijn voor opvang van uitsluitend dieren die tot de inheemse fauna behoren;
  3° Beheerder : de eigenaar of de zaakvoerder van de inrichting;
  4° Verantwoordelijke : de persoon die in de inrichting aanwezig is en er een direct toezicht uitoefent op de dieren;
  5° Verantwoordelijke van een dier : de persoon, eigenaar of houder van een dier die er gewoonlijk een onmiddellijk beheer of toezicht op uitoefent;
  6° De Minister : de Minister of Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de dierenbescherming behoort;
  7° De Dienst : de Federale Overheidsdienst belast met de dierenbescherming; [1 Naargelang het geval gaat het om de dienst dierenwelzijn of de inspectiedienst dierenwelzijn.]1
  8° De wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren;
  9° Identificatiegegevens : het ras, het geslacht, de geboortedatum, de haarkleur en de vachtsoort en, in voorkomend geval, het identificatieteken;
  10° Contractdierenarts : de dierenarts erkend overeenkomstig artikel 4, vierde lid van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde die met de beheerder van een inrichting een contract heeft afgesloten overeenkomstig artikel 6 of als hij niet beschikbaar is, zijn in overleg aangestelde vervanger;
  11° Paspoort : officieel document waarin alle gegevens betreffende de identiteit van een [1 dier]1 en zijn verantwoordelijke worden opgenomen en waarin tevens de gegevens betreffende het gezondheidsstatuut van het dier vermeld worden.
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 1bis_VLAAMS_GEWEST.   (vroeger art. 1) <KB 2007-09-14/40, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2007> Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :  1° [1 Inrichting : naargelang het geval hobbykwekerij, [2beroepskwekerij ]2 of handelskwekerij van honden of katten, dierenasiel, dierenpension of handelszaak voor niet voedselproducerende dieren, met uitzondering van de inrichtingen die, wat levende dieren betreft, uitsluitend ongewervelden of vissen verkopen die als visaas dienen en/of levende vissen gehouden in bassins en bestemd om in vijvers te leven;]1  Inrichtingen waar dieren gehouden zijn met het oog op hun verhandeling op markten, foren en kermissen worden eveneens als dierenhandelszaak beschouwd.  [1 ...]1   1°/1 [2 hobbykweker : hij die per kalenderjaar ten hoogste vijf nesten honden of katten van ten hoogste drie verschillende rassen of kruisingen toegelaten conform artikel 19, § 3, kweekt;]2;   1°/2 [2 beroepskweker : hij die per kalenderjaar meer dan vijf nesten honden of katten kweekt of met meer dan drie verschillende rassen of kruisingen toegelaten conform artikel 19, § 3, kweekt]2;   1°/3 Kweker-handelaar : hij die nesten verhandelt afkomstig uit andere kwekerijen dan de zijne;   1°/4 [2 occasionele kweker : hij die minder dan drie nesten honden of katten per kalenderjaar kweekt]2;]1  2° Dierenasiel : al dan niet openbare instelling die beschikt over de gepaste uitrusting om onderdak en nodige zorgen te verschaffen aan verloren, achtergelaten, verwaarloosde, in beslag genomen of verbeurdverklaarde dieren, met uitzondering van de inrichtingen die door de bevoegde overheid erkend zijn voor opvang van uitsluitend dieren die tot de inheemse fauna behoren;  3° Beheerder : de eigenaar of de zaakvoerder van de inrichting;  4° Verantwoordelijke : de persoon die in de inrichting aanwezig is en er een direct toezicht uitoefent op de dieren;  5° Verantwoordelijke van een dier : de persoon, eigenaar of houder van een dier die er gewoonlijk een onmiddellijk beheer of toezicht op uitoefent;  6° De Minister : [2 de Minister of Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de dierenbescherming behoort]2;  7° [2 dienst : de subentiteit van het Departement Omgeving die bevoegd is voor het dierenwelzijn]2;  8° De wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren;  9° Identificatiegegevens : het ras, het geslacht, de geboortedatum, de haarkleur en de vachtsoort en, in voorkomend geval, het identificatieteken;  10° Contractdierenarts : de dierenarts erkend overeenkomstig artikel 4, vierde lid van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde die met de beheerder van een inrichting een contract heeft afgesloten overeenkomstig artikel 6 of als hij niet beschikbaar is, zijn in overleg aangestelde vervanger;  11° Paspoort : officieel document waarin alle gegevens betreffende de identiteit van een [1 dier]1 en zijn verantwoordelijke worden opgenomen en waarin tevens de gegevens betreffende het gezondheidsstatuut van het dier vermeld worden;  [2 12° paard : een gedomesticeerde eenhoevige die behoort tot het geslacht Equus, en kruisingen daarvan;]2  [2 13° Departement Omgeving : het departement, vermeld in artikel 29, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.]2  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

Art. 1bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   (vroeger art. 1) <KB 2007-09-14/40, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2007> Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :  1° [1 Inrichting : naargelang het geval hobbykwekerij, professionele kwekerij of handelskwekerij van honden of katten, dierenasiel, dierenpension of handelszaak voor niet voedselproducerende dieren, met uitzondering van de inrichtingen die, wat levende dieren betreft, uitsluitend ongewervelden of vissen verkopen die als visaas dienen en/of levende vissen gehouden in bassins en bestemd om in vijvers te leven;]1  Inrichtingen waar dieren gehouden zijn met het oog op hun verhandeling op markten, foren en kermissen worden eveneens als dierenhandelszaak beschouwd.  [1 Derde lid opgeheven]1  [1 1°/1 Hobbykweker : hij die op hetzelfde postadres ten minste twee vrouwelijke fokdieren houdt en die per jaar niet meer dan tien nesten honden of katten afkomstig uit zijn eigen kwekerij verhandelt;   1°/2 Professionele kweker : hij die op hetzelfde postadres meer dan vijf vrouwelijke fokdieren houdt en per jaar meer dan tien nesten honden of katten afkomstig uit zijn eigen kwekerij verhandelt;   1°/3 Kweker-handelaar : hij die nesten verhandelt afkomstig uit andere kwekerijen dan de zijne;   1°/4 Occasionele kweker : hij die minder dan drie nesten per jaar kweekt;]1  2° Dierenasiel : al dan niet openbare instelling die beschikt over de gepaste uitrusting om onderdak en nodige zorgen te verschaffen aan verloren, achtergelaten, verwaarloosde, in beslag genomen of verbeurdverklaarde dieren, met uitzondering van de inrichtingen die door de bevoegde overheid erkend zijn voor opvang van uitsluitend dieren die tot de inheemse fauna behoren;  3° Beheerder : de eigenaar of de zaakvoerder van de inrichting;  4° Verantwoordelijke : de persoon die in de inrichting aanwezig is en er een direct toezicht uitoefent op de dieren;  5° Verantwoordelijke van een dier : de persoon, eigenaar of houder van een dier die er gewoonlijk een onmiddellijk beheer of toezicht op uitoefent;  6° [2 Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid het Dierenwelzijn behoort]2;  7° [2 Instituut : het Brussels Instituut voor Milieubeheer;]2  8° De wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren;  9° Identificatiegegevens : het ras, het geslacht, de geboortedatum, de haarkleur en de vachtsoort en, in voorkomend geval, het identificatieteken;  10° Contractdierenarts : de dierenarts erkend overeenkomstig artikel 4, vierde lid van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde die met de beheerder van een inrichting een contract heeft afgesloten overeenkomstig artikel 6 of als hij niet beschikbaar is, zijn in overleg aangestelde vervanger;  11° Paspoort : officieel document waarin alle gegevens betreffende de identiteit van een [1 dier]1 en zijn verantwoordelijke worden opgenomen en waarin tevens de gegevens betreffende het gezondheidsstatuut van het dier vermeld worden;  [3 12° Kat: alle katachtigen die voorkomen op Bijlage I bij het koninklijk besluit van 16 juli 2009 houdende vaststelling van de lijst van niet voor productiedoeleinden gehouden zoogdieren die gehouden mogen worden.]3  [4 13 Weeskat: kat die de leeftijd van 8 weken bereikt heeft en die opgevangen werd door het asiel zonder zijn moeder, waarvan de moeder overleden is of die van zijn moeder moet worden gescheiden om gezondheids- en/of gedragsredenen.]4  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BESL 2017-12-07/17, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 22-12-2017>
  (3)<BESL 2020-06-25/04, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 11-07-2020>
  (4)<BESL 2023-02-16/03, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2023>

Art. 1bis_WAALS_GEWEST.   (vroeger art. 1) <KB 2007-09-14/40, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2007> Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :  1° [1 Inrichting : naargelang het geval [2 occasionele kwekerij]2 hobbykwekerij, professionele kwekerij of handelskwekerij van honden of katten, dierenasiel, dierenpension of handelszaak voor niet voedselproducerende dieren, met uitzondering van de inrichtingen die, wat levende dieren betreft, uitsluitend ongewervelden of vissen verkopen die als visaas dienen en/of levende vissen gehouden in bassins en bestemd om in vijvers te leven;]1  Inrichtingen waar dieren gehouden zijn met het oog op hun verhandeling op markten, foren en kermissen worden eveneens als dierenhandelszaak beschouwd.  [1 Derde lid opgeheven]1  [1 1°/1 Hobbykweker : hij die op hetzelfde postadres ten minste twee vrouwelijke fokdieren houdt en die per jaar niet meer dan tien nesten honden of katten afkomstig uit zijn eigen kwekerij verhandelt;   1°/2 Professionele kweker : hij die op hetzelfde postadres meer dan vijf vrouwelijke fokdieren houdt en per jaar meer dan tien nesten honden of katten afkomstig uit zijn eigen kwekerij verhandelt;   1°/3 Kweker-handelaar : hij die nesten verhandelt afkomstig uit andere kwekerijen dan de zijne;   1°/4 [2 Occasionele kweker : hij die maximum twee nesten honden of katten per jaar afkomstig uit zijn eigen kwekerij verhandelt;]2]1  2° Dierenasiel : al dan niet openbare instelling die beschikt over de gepaste uitrusting om onderdak en nodige zorgen te verschaffen aan verloren, achtergelaten, verwaarloosde, in beslag genomen of verbeurdverklaarde dieren, met uitzondering van de inrichtingen die door de bevoegde overheid erkend zijn voor opvang van uitsluitend dieren die tot de inheemse fauna behoren;  3° Beheerder : de eigenaar of de zaakvoerder van de inrichting;  4° Verantwoordelijke : de persoon die in de inrichting aanwezig is en er een direct toezicht uitoefent op de dieren;  5° Verantwoordelijke van een dier : de persoon, eigenaar of houder van een dier die er gewoonlijk een onmiddellijk beheer of toezicht op uitoefent;  6° De Minister : de Minister of Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de dierenbescherming behoort;  7° [3 Dienst: de Directie Kwaliteit en Dierenwelzijn van het Departement Ontwikkeling van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst of al naar gelang de Eenheid Dierenwelzijn van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;]3  8° [3 Wetboek: het Waalse Dierenwelzijnwetboek;]3  9° Identificatiegegevens : het ras, het geslacht, de geboortedatum, de haarkleur en de vachtsoort en, in voorkomend geval, het identificatieteken;  10° Contractdierenarts : de dierenarts erkend overeenkomstig artikel 4, vierde lid van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde die met de beheerder van een inrichting een contract heeft afgesloten overeenkomstig artikel 6 of als hij niet beschikbaar is, zijn in overleg aangestelde vervanger;  11° Paspoort : officieel document waarin alle gegevens betreffende de identiteit van een [1 dier]1 en zijn verantwoordelijke worden opgenomen en waarin tevens de gegevens betreffende het gezondheidsstatuut van het dier vermeld worden.  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BWG 2017-05-11/10, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>
  (3)<BWG 2019-02-07/06, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

HOOFDSTUK II. - Procedure voor de erkenning van inrichtingen.
Art.2. § 1. Voor de uitbating van een inrichting is de erkenning, bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet, vereist.
  De aanvraag tot erkenning wordt, door middel van het formulier waarvan het model is opgenomen in bijlage I, volledig ingevuld en ondertekend door de beheerder, ingediend [1 bij de Dienst]1.
  De aanvrager betaalt de kosten voortvloeiend uit de erkenning zoals hierna bepaald [1 ...]1 door overschrijving op een rekening die door de Minister wordt aangewezen. Het bedrag hangt af van de soort en de grootte van de inrichting :
  1° hondenkwekerij met :
  - tot 10 vrouwelijke fokdieren : 75 euro;
  - meer dan 10 vrouwelijke fokdieren : 250 euro;
  2° kattenkwekerij met :
  - tot 10 vrouwelijke fokdieren : 75 euro;
  - meer dan 10 vrouwelijke fokdieren : 250 euro;
  3° dierenpension : 75 euro;
  4° dierenhandelszaak voor dieren : 75 euro.
  De betaling van deze kosten is niet vereist voor de erkenningsaanvraag voor een dierenasiel.
  Indien zich op hetzelfde adres meerdere erkenningsplichtige inrichtingen bevinden, moeten afzonderlijke aanvragen worden ingediend.
  § 2. [1 Volgende documenten worden bij het aanvraagformulier voor een erkenning gevoegd]1 :
  1° een kopie van het contract bedoeld in artikel 6;
  2° een bewijs van betaling van de kosten zoals bepaald in § 1.
  [1 3° een schematisch plan van de inrichting met vermelding van de functie en de afmetingen van de verschillende lokalen.]1
  § 3. [1 Voor elke verhoging van de maximumcapaciteit voor honden of katten, voor elke wijziging van de soorten gehouden dieren en voor elke uitbreiding van de inrichting wordt een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend.]1
  § 4. Elke wijziging van beheerder van de inrichting wordt binnen de twee maanden bij aangetekend schrijven gemeld aan de Dienst. Wanneer de inrichting langer dan twee maanden zonder beheerder blijft, wordt een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend.
  Elke stopzetting van activiteit wordt binnen een maand aan de dienst gemeld.
  § 5. [1 Binnen een termijn van twee weken na de ontvangst stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging waarin :
   - de aanvrager op de hoogte wordt gebracht van het bepaalde in § 6, eerste en tweede lid, van dit artikel;
   - indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen;
   - de aanvrager wordt verzocht om al het nodige te doen ten aanzien van de andere administraties voor de vergunningen die niet te maken hebben met het dierenwelzijn;
   Wanneer het administratief dossier volledig is, kan de Dienst een voorlopige erkenning afleveren.]1
  [1 § 5/1. Wanneer het administratief dossier volledig is, verricht de inspectiedienst dierenwelzijn een controlebezoek waarna een advies verleend wordt aan de Minister over het al dan niet toekennen van een definitieve erkenning.]1
  § 6. [1 De Minister verleent de erkenning op advies van de Dienst binnen de vier maanden nadat deze de volledige aanvraag ontving indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan. Aan de erkenning kunnen beperkingen met betrekking tot de soorten, rassen en het aantal dieren verbonden worden.
   De beslissing van de Minister wordt geacht positief te zijn wanneer ze niet binnen de bovenvermelde termijn is genomen. In alle gevallen maakt de beslissing over de toekenning of de weigering van een erkenning van rechtswege een einde aan de eventueel afgeleverde voorlopige erkenning.
   De erkenning is geldig voor een periode van maximaal tien jaar en uitsluitend voor de in de erkenning vermelde activiteit, diersoorten en maximale capaciteit op een bepaald adres. Wanneer de inrichting nog steeds voldoet aan de voorwaarden van de wet en haar uitvoeringsbesluiten, wordt een nieuwe erkenning afgeleverd voor de uiterste geldigheidsdatum van de vorige erkenning zonder dat hiervoor de indiening van een nieuwe erkenningsaanvraag of betaling van een retributie vereist is.
   Indien de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte gebracht.]1
  § 7. Bij erkenning van een inrichting levert de Minister een " erkenningscertificaat " af.
  [1 § 7/1. Binnen de maand na het afleveren van de erkenning brengt de Dienst het betrokken gemeentebestuur hiervan op de hoogte.]1
  § 8. De Minister kan op ieder ogenblik de erkenning intrekken van een inrichting die niet langer voldoet aan de in de wet en haar uitvoeringsbesluiten gestelde voorwaarden. De betrokkene wordt bij aangetekend schrijven op de hoogte gesteld van het opstarten van deze procedure. Hij beschikt over een termijn van 15 dagen vanaf de ontvangst van het aangetekend schrijven om zijn bemerkingen aan de Dienst over te maken. De beslissing om de erkenning in te trekken wordt pas genomen na het verstrijken van deze termijn.
  § 9. [1 Onverminderd artikel 34, § 2, van de wet, verlenen de verantwoordelijke en de beheerder hun medewerking aan de uitvoering van de controle op het naleven van de voorwaarden gesteld door de wet en haar uitvoeringsbesluiten zelfs als deze controle onaangekondigd plaatsvindt. Dit geldt ook voor de lokalen die tot woning dienen indien deze in de erkenningsaanvraag werden vermeld.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 2_VLAAMS_GEWEST.   § 1. [2 Voor de uitbating van een inrichting is de erkenning, vermeld in artikel 5, § 1, van de wet, vereist]2.  De aanvraag tot erkenning wordt, door middel van het formulier waarvan het model is opgenomen in bijlage I, volledig ingevuld en ondertekend door de beheerder, ingediend [1 bij de Dienst]1.  De aanvrager betaalt de kosten voortvloeiend uit de erkenning zoals hierna bepaald [1 ...]1 door overschrijving op een rekening die door de Minister wordt aangewezen. Het bedrag hangt af van de soort en de grootte van de inrichting :  1° hondenkwekerij met :  - tot 10 vrouwelijke fokdieren : 75 euro;  - meer dan 10 vrouwelijke fokdieren : 250 euro;  2° kattenkwekerij met :  - tot 10 vrouwelijke fokdieren : 75 euro;  - meer dan 10 vrouwelijke fokdieren : 250 euro;  3° dierenpension : 75 euro;  4° dierenhandelszaak voor dieren : 75 euro.  De betaling van deze kosten is niet vereist voor de erkenningsaanvraag voor een dierenasiel.  Indien zich op hetzelfde adres meerdere erkenningsplichtige inrichtingen bevinden, moeten afzonderlijke aanvragen worden ingediend.  § 2. [1 Volgende documenten worden bij het aanvraagformulier voor een erkenning gevoegd]1 :  1° een kopie van het contract bedoeld in artikel 6;  2° een bewijs van betaling van de kosten zoals bepaald in § 1.  [1 3° een schematisch plan van de inrichting met vermelding van de functie en de afmetingen van de verschillende lokalen.]1  § 3. [1 [3 In geval van uitbreiding van de inrichting of wijziging van de gehouden diersoorten wordt een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend]3.]1  § 4. Elke wijziging van beheerder van de inrichting wordt binnen de twee maanden bij aangetekend schrijven gemeld aan de Dienst. Wanneer de inrichting langer dan twee maanden zonder beheerder blijft, wordt een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend.  Elke stopzetting van activiteit wordt binnen een maand aan de dienst gemeld.  § 5. [1 Binnen een termijn van twee weken na de ontvangst stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging waarin :   - de aanvrager op de hoogte wordt gebracht van het bepaalde in § 6, eerste en tweede lid, van dit artikel;   - indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen;   - de aanvrager wordt verzocht om al het nodige te doen ten aanzien van de andere administraties voor de vergunningen die niet te maken hebben met het dierenwelzijn;  [4 ...]4.]1  [1 § 5/1. Wanneer het administratief dossier volledig is, verricht de [5 dienst]5 een controlebezoek waarna een advies verleend wordt aan de Minister over het al dan niet toekennen van een [6 ...]6 erkenning.]1  § 6. [1 De Minister verleent de erkenning op advies van de Dienst binnen de vier maanden nadat deze de volledige aanvraag ontving indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan. Aan de erkenning kunnen beperkingen met betrekking tot de soorten, rassen en het aantal dieren verbonden worden.   De beslissing van de Minister wordt geacht positief te zijn wanneer ze niet binnen de bovenvermelde termijn is genomen. [7 ...]7.  [8 ...]8   Indien de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte gebracht.]1  § 7. Bij erkenning van een inrichting levert de Minister een " erkenningscertificaat " af.  [1 § 7/1. Binnen de maand na het afleveren van de erkenning brengt de Dienst het betrokken gemeentebestuur hiervan op de hoogte.]1  § 8. De Minister kan op ieder ogenblik de erkenning intrekken van een inrichting die niet langer voldoet aan de in de wet en haar uitvoeringsbesluiten gestelde voorwaarden. De betrokkene wordt bij aangetekend schrijven op de hoogte gesteld van het opstarten van deze procedure. Hij beschikt over een termijn van 15 dagen vanaf de ontvangst van het aangetekend schrijven om zijn bemerkingen aan de Dienst over te maken. De beslissing om de erkenning in te trekken wordt pas genomen na het verstrijken van deze termijn.  § 9. [1 Onverminderd artikel 34, § 2, van de wet, verlenen de verantwoordelijke en de beheerder hun medewerking aan de uitvoering van de controle op het naleven van de voorwaarden gesteld door de wet en haar uitvoeringsbesluiten zelfs als deze controle onaangekondigd plaatsvindt. Dit geldt ook voor de lokalen die tot woning dienen indien deze in de erkenningsaanvraag werden vermeld.]1  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 2,1°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (3)<BVR 2019-02-15/13, art. 2,2°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (4)<BVR 2019-02-15/13, art. 2,3°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (5)<BVR 2019-02-15/13, art. 2,4°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (6)<BVR 2019-02-15/13, art. 2,5°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (7)<BVR 2019-02-15/13, art. 2,6°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (8)<BVR 2019-02-15/13, art. 2,7°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

Art. 2_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. Voor de uitbating van een inrichting is de erkenning, bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet, vereist.  De aanvraag tot erkenning wordt, door middel van het formulier waarvan het model is opgenomen in bijlage I, volledig ingevuld en ondertekend door de beheerder, ingediend [2 bij het Instituut]2.  De aanvrager betaalt de kosten voortvloeiend uit de erkenning zoals hierna bepaald [1 ...]1 door overschrijving op een rekening die door de Minister wordt aangewezen. Het bedrag hangt af van de soort en de grootte van de inrichting :  1° hondenkwekerij met :  - tot 10 vrouwelijke fokdieren : 75 euro;  - meer dan 10 vrouwelijke fokdieren : 250 euro;  2° kattenkwekerij met :  - tot 10 vrouwelijke fokdieren : 75 euro;  - meer dan 10 vrouwelijke fokdieren : 250 euro;  3° dierenpension : 75 euro;  4° dierenhandelszaak voor dieren : 75 euro.  De betaling van deze kosten is niet vereist voor de erkenningsaanvraag voor een dierenasiel.  Indien zich op hetzelfde adres meerdere erkenningsplichtige inrichtingen bevinden, moeten afzonderlijke aanvragen worden ingediend.  § 2. [1 Volgende documenten worden bij het aanvraagformulier voor een erkenning gevoegd]1 :  1° een kopie van het contract bedoeld in artikel 6;  2° een bewijs van betaling van de kosten zoals bepaald in § 1.  [1 3° een schematisch plan van de inrichting met vermelding van de functie en de afmetingen van de verschillende lokalen.]1  § 3. [1 Voor elke verhoging van de maximumcapaciteit voor honden of katten, voor elke wijziging van de soorten gehouden dieren en voor elke uitbreiding van de inrichting wordt een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend.]1  § 4. Elke wijziging van beheerder van de inrichting wordt binnen de twee maanden bij aangetekend schrijven gemeld [2 aan het instituut]2. Wanneer de inrichting langer dan twee maanden zonder beheerder blijft, wordt een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend.  Elke stopzetting van activiteit wordt binnen een maand [2 aan het instituut]2 gemeld.  § 5. [1 Binnen een termijn van twee weken na de ontvangst stuurt [2 het Instituut]2 een ontvangstbevestiging waarin :   - de aanvrager op de hoogte wordt gebracht van het bepaalde in § 6, eerste en tweede lid, van dit artikel;   - indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen;   - de aanvrager wordt verzocht om al het nodige te doen ten aanzien van de andere administraties voor de vergunningen die niet te maken hebben met het dierenwelzijn;   Wanneer het administratief dossier volledig is, kan [2 het Instituut]2 een voorlopige erkenning afleveren.]1  [1 § 5/1. Wanneer het administratief dossier volledig is, verricht [2 het Instituut]2 een controlebezoek waarna een advies verleend wordt aan de Minister over het al dan niet toekennen van een definitieve erkenning.]1  § 6. [1 De Minister verleent de erkenning [2 op advies van het Instituut]2 binnen de vier maanden nadat deze de volledige aanvraag ontving indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan. Aan de erkenning kunnen beperkingen met betrekking tot de soorten, rassen en het aantal dieren verbonden worden.   De beslissing van de Minister wordt geacht positief te zijn wanneer ze niet binnen de bovenvermelde termijn is genomen. In alle gevallen maakt de beslissing over de toekenning of de weigering van een erkenning van rechtswege een einde aan de eventueel afgeleverde voorlopige erkenning.   De erkenning is geldig voor een periode van maximaal tien jaar en uitsluitend voor de in de erkenning vermelde activiteit, diersoorten en maximale capaciteit op een bepaald adres. Wanneer de inrichting nog steeds voldoet aan de voorwaarden van de wet en haar uitvoeringsbesluiten, wordt een nieuwe erkenning afgeleverd voor de uiterste geldigheidsdatum van de vorige erkenning zonder dat hiervoor de indiening van een nieuwe erkenningsaanvraag of betaling van een retributie vereist is.   Indien de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte gebracht.]1  § 7. Bij erkenning van een inrichting levert de Minister een " erkenningscertificaat " af.  [1 § 7/1. Binnen de maand na het afleveren van de erkenning brengt [2 het Instituut]2 het betrokken gemeentebestuur hiervan op de hoogte.]1  § 8. De Minister kan op ieder ogenblik de erkenning intrekken van een inrichting die niet langer voldoet aan de in de wet en haar uitvoeringsbesluiten gestelde voorwaarden. De betrokkene wordt bij aangetekend schrijven op de hoogte gesteld van het opstarten van deze procedure. Hij beschikt over een termijn van 15 dagen vanaf de ontvangst van het aangetekend schrijven om zijn bemerkingen [2 aan het instituut]2 over te maken. De beslissing om de erkenning in te trekken wordt pas genomen na het verstrijken van deze termijn.  § 9. [1 Onverminderd artikel 34, § 2, van de wet, verlenen de verantwoordelijke en de beheerder hun medewerking aan de uitvoering van de controle op het naleven van de voorwaarden gesteld door de wet en haar uitvoeringsbesluiten zelfs als deze controle onaangekondigd plaatsvindt. Dit geldt ook voor de lokalen die tot woning dienen indien deze in de erkenningsaanvraag werden vermeld.]1  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BESL 2017-12-07/17, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 22-12-2017>


Art. 2_WAALS_GEWEST.   § 1. Voor de uitbating van een inrichting is de erkenning, bedoeld [3 in artikel D.28, § 1, van het Wetboek]3, vereist.  De aanvraag tot erkenning wordt, door middel van het formulier waarvan het model is opgenomen in bijlage I, volledig ingevuld en ondertekend door de beheerder, ingediend [1 bij de Dienst]1.  De aanvrager betaalt de kosten voortvloeiend uit de erkenning zoals hierna bepaald [1 ...]1 door overschrijving op een rekening die door de Minister wordt aangewezen. Het bedrag hangt af van de soort en de grootte van de inrichting :  1° hondenkwekerij met :  - tot 10 vrouwelijke fokdieren : 75 euro;  - meer dan 10 vrouwelijke fokdieren : 250 euro;  2° kattenkwekerij met :  - tot 10 vrouwelijke fokdieren : 75 euro;  - meer dan 10 vrouwelijke fokdieren : 250 euro;  [2 2bis occasionele kwekerij: 20 euro;]2  3° dierenpension : 75 euro;  4° dierenhandelszaak voor dieren : 75 euro.  De betaling van deze kosten is niet vereist voor de erkenningsaanvraag voor een dierenasiel.  Indien zich op hetzelfde adres meerdere erkenningsplichtige inrichtingen bevinden, moeten afzonderlijke aanvragen worden ingediend.  § 2. [1 Volgende documenten worden bij het aanvraagformulier voor een erkenning gevoegd]1 :  1° een kopie van het contract bedoeld in artikel 6;  2° een bewijs van betaling van de kosten zoals bepaald in § 1.  [1 3° een schematisch plan van de inrichting met vermelding van de functie en de afmetingen van de verschillende lokalen.]1  [2 § 2bis. Voor de occasionele kwekerij worden de volgende documenten bij het aanvraagformulier voor een erkenning gevoegd:   a) een door de behandelende dierenarts behoorlijk ingevuld en getekend attest waaruit blijkt dat de aanwezige dieren het voorwerp uitmaken van zorgvuldige verzorging op het gebied van de gezondheid, het welzijn en de gewenning. Het attestmodel wordt in bijlage Ibis vermeld;   b) een bewijs van betaling van de kosten zoals bepaald in § 1, 2bis.]2  § 3. [1 Voor elke verhoging van de maximumcapaciteit voor honden of katten, voor elke wijziging van de soorten gehouden dieren en voor elke uitbreiding van de inrichting wordt een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend.]1  § 4. Elke wijziging van beheerder van de inrichting wordt binnen de twee maanden bij aangetekend schrijven gemeld aan de Dienst. Wanneer de inrichting langer dan twee maanden zonder beheerder blijft, wordt een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend.  Elke stopzetting van activiteit wordt binnen een maand aan de dienst gemeld.  § 5. [1 Binnen een termijn van twee weken na de ontvangst stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging waarin :   - de aanvrager op de hoogte wordt gebracht van het bepaalde in § 6, eerste en tweede lid, van dit artikel;   - indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen;   - de aanvrager wordt verzocht om al het nodige te doen ten aanzien van de andere administraties voor de vergunningen die niet te maken hebben met het dierenwelzijn;   Wanneer het administratief dossier volledig is, kan de Dienst een voorlopige erkenning afleveren.]1  [1 § 5/1. Wanneer het administratief dossier volledig is, verricht [3 de Dienst]3 een controlebezoek waarna een advies verleend wordt aan [4 de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]4 over het al dan niet toekennen van een definitieve erkenning.]1  [2 § 5/2. In afwijking van de §§ 5 en 5/1 bericht de Dienst ontvangst van de erkenningsaanvraag betreffende een occasionele kwekerij binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na ontvangst ervan en verzoekt hij de aanvrager om zijn dossier in te vullen wanneer het niet volledig is.]2  § 6. [1 De [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]4 verleent de erkenning op advies van de Dienst binnen de vier maanden nadat deze de volledige aanvraag ontving indien aan de voorwaarden gesteld in [3 het Wetboek]3 en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan. Aan de erkenning kunnen beperkingen met betrekking tot de soorten, rassen en het aantal dieren verbonden worden.   De beslissing van de [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]4 wordt geacht positief te zijn wanneer ze niet binnen de bovenvermelde termijn is genomen. In alle gevallen maakt de beslissing over de toekenning of de weigering van een erkenning van rechtswege een einde aan de eventueel afgeleverde voorlopige erkenning.   De erkenning is geldig voor een periode van maximaal tien jaar en uitsluitend voor de in de erkenning vermelde activiteit, diersoorten en maximale capaciteit op een bepaald adres. Wanneer de inrichting nog steeds voldoet aan de voorwaarden van [3 het Wetboek]3 en haar uitvoeringsbesluiten, wordt een nieuwe erkenning afgeleverd voor de uiterste geldigheidsdatum van de vorige erkenning zonder dat hiervoor de indiening van een nieuwe erkenningsaanvraag of betaling van een retributie vereist is.   Indien de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte gebracht.]1  § 7. Bij erkenning van een inrichting levert de Minister een " erkenningscertificaat " af.  [1 § 7/1. Binnen de maand na het afleveren van de erkenning brengt de Dienst het betrokken gemeentebestuur hiervan op de hoogte.]1  [2 § 7/2. In afwijking van de §§ 6, 7 en 7/1 kent de Dienst [3 voor wat betreft de occasionele fokkerijen]3 een erkenningsnummer toe binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van een volledige erkenningsaanvraag. Het erkenningsnummer is geldig te rekenen van de dag volgend op de dag van de toekenning ervan voor een duur van zes jaar.]2  § 8. De Minister kan op ieder ogenblik de erkenning intrekken van een inrichting die niet langer voldoet aan de in [3 het Wetboek]3 en haar uitvoeringsbesluiten gestelde voorwaarden. De betrokkene wordt bij aangetekend schrijven op de hoogte gesteld van het opstarten van deze procedure. Hij beschikt over een termijn van 15 dagen vanaf de ontvangst van het aangetekend schrijven om zijn bemerkingen aan de Dienst over te maken. De beslissing om de erkenning in te trekken wordt pas genomen na het verstrijken van deze termijn.  § 9. [1 Onverminderd [3 in artikel D.140 van Boek 1 van het Milieuwetboek]3, verlenen de verantwoordelijke en de beheerder hun medewerking aan de uitvoering van de controle op het naleven van de [3 voorwaarden gesteld door het Wetboek]3 en haar uitvoeringsbesluiten zelfs als deze controle onaangekondigd plaatsvindt. Dit geldt ook voor de lokalen die tot woning dienen indien deze in de erkenningsaanvraag werden vermeld.]1  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BWG 2017-05-11/10, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>
  (3)<BWG 2019-02-07/06, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (4)<BWG 2021-07-08/10, art. 17, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

HOOFDSTUK III. - Voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen.
Art.3. Dit hoofdstuk bepaalt de voorwaarden voor de aflevering en het behoud van een erkenning als bedoeld in artikel 5 van de wet.

Art. 3_WAALS_GEWEST.    Dit hoofdstuk bepaalt de voorwaarden voor de aflevering en het behoud van een erkenning als bedoeld [1 in artikel D.28 van het Wetboek, uitgezonderd de erkenning voor een pension voor andere dieren dan honden en katten]1.
  ----------
  (1)<BWG 2019-02-07/06, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 3bis_WAALS_GEWEST.    [1 De volgende bepalingen zijn niet van toepassing op de occasionele kwekerijen:   - Art. 5, § 1;   - art. 6 ;   - art. 7, § 2, derde lid ;   - art. 7, § 8 ;   - art. 8, tweede lid;   - art. 10 ;   - art. 19/1 ;   - art. 19, § 3.]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-05-11/10, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>


Afdeling 1. - Algemene voorwaarden.
Onderafdeling 1. - Uitrusting.
Art.4. § 1. De dieren worden op passende wijze gehuisvest. Ze hebben voldoende bewegingsruimte. Bij het ontwerpen en inrichten van de huisvesting wordt rekening gehouden met het soortspecifieke gedrag. Een monotone omgeving wordt vermeden.
  De constructie van de dierenverblijven is stevig en maakt ontsnappen onmogelijk. Indien de dierenverblijven zich buiten bevinden, zijn ze bestand tegen slechte weersomstandigheden. De gebruikte materialen worden zo gekozen en onderhouden dat de dieren er zich niet aan kunnen verwonden of zich er niet door vergiftigen.
  § 2. Indien de dieren voortdurend binnen gehuisvest worden, worden temperatuur en luchtvochtigheid aangepast aan de behoeften van de aanwezige dieren.
  § 3. Het voeder wordt op hygiënische wijze opgeslagen. Voor de opslag van vers vlees, vis of andere bederfbare voedingsmiddelen is een koelinstallatie nodig.
  § 4. Kadavers, afval, strooisel en uitwerpselen worden niet opgeslagen op plaatsen waar levende dieren of voedermiddelen worden ondergebracht. Bovendien worden ze opgeslagen en verwijderd op de wijze bepaald door de bevoegde overheid.
  § 5. [1 De lokalen waarin de dieren worden gehuisvest moeten beschikken over een brandalarmsysteem.
   Wanneer de inrichting niet gelegen is op dezelfde plaats als het woonhuis van de verantwoordelijke of dat van zijn personeel of wanneer er geen permanent toezicht is, wordt een brandalarmsysteem geïnstalleerd dat de omgeving verwittigt. Tevens wordt een telefoonnummer van de persoon die in geval van nood buiten de openingsuren gecontacteerd kan worden op leesbare wijze aangebracht aan de ingang van de inrichting.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>

Art. 4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De dieren worden op passende wijze gehuisvest. Ze hebben voldoende bewegingsruimte. Bij het ontwerpen en inrichten van de huisvesting wordt rekening gehouden met het soortspecifieke gedrag. Een monotone omgeving wordt vermeden.  De constructie van de dierenverblijven is stevig en maakt ontsnappen onmogelijk. Indien de dierenverblijven zich buiten bevinden, zijn ze bestand tegen slechte weersomstandigheden. De gebruikte materialen worden zo gekozen en onderhouden dat de dieren er zich niet aan kunnen verwonden of zich er niet door vergiftigen.  [2 Het gebruik van roostervloeren is niet toegestaan.]2  § 2. Indien de dieren voortdurend binnen gehuisvest worden, worden temperatuur en luchtvochtigheid aangepast aan de behoeften van de aanwezige dieren.  § 3. Het voeder wordt op hygiënische wijze opgeslagen. Voor de opslag van vers vlees, vis of andere bederfbare voedingsmiddelen is een koelinstallatie nodig.  § 4. Kadavers, afval, strooisel en uitwerpselen worden niet opgeslagen op plaatsen waar levende dieren of voedermiddelen worden ondergebracht. Bovendien worden ze opgeslagen en verwijderd op de wijze bepaald door de bevoegde overheid.  § 5. [1 De lokalen waarin de dieren worden gehuisvest moeten beschikken over een brandalarmsysteem.   Wanneer de inrichting niet gelegen is op dezelfde plaats als het woonhuis van de verantwoordelijke of dat van zijn personeel of wanneer er geen permanent toezicht is, wordt een brandalarmsysteem geïnstalleerd dat de omgeving verwittigt. Tevens wordt een telefoonnummer van de persoon die in geval van nood buiten de openingsuren gecontacteerd kan worden op leesbare wijze aangebracht aan de ingang van de inrichting.]1  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<BESL 2018-09-20/06, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Art. 4_VLAAMS_GEWEST.   § 1. De dieren worden op passende wijze gehuisvest. Ze hebben voldoende bewegingsruimte. Bij het ontwerpen en inrichten van de huisvesting wordt rekening gehouden met het soortspecifieke gedrag. [2 De inrichting van het verblijf is erop gericht om alle dieren voldoende afwisseling en stimulatie te geven]2.  De constructie van de dierenverblijven is stevig en maakt ontsnappen onmogelijk. Indien de dierenverblijven zich buiten bevinden, zijn ze bestand tegen slechte weersomstandigheden. De gebruikte materialen worden zo gekozen en onderhouden dat de dieren er zich niet aan kunnen verwonden of zich er niet door vergiftigen.  § 2. Indien de dieren voortdurend binnen gehuisvest worden, worden temperatuur en luchtvochtigheid aangepast aan de behoeften van de aanwezige dieren.  § 3. Het voeder wordt op hygiënische wijze opgeslagen. Voor de opslag van vers vlees, vis of andere bederfbare voedingsmiddelen is een koelinstallatie nodig.  § 4. Kadavers, afval, strooisel en uitwerpselen worden niet opgeslagen op plaatsen waar levende dieren of voedermiddelen worden ondergebracht. Bovendien worden ze opgeslagen en verwijderd op de wijze bepaald door de bevoegde overheid.  § 5. [1 De lokalen waarin de dieren worden gehuisvest moeten beschikken over een brandalarmsysteem.   Wanneer de inrichting niet gelegen is op dezelfde plaats als het woonhuis van de verantwoordelijke of dat van zijn personeel of wanneer er geen permanent toezicht is, wordt een brandalarmsysteem geïnstalleerd dat de omgeving verwittigt. Tevens wordt een telefoonnummer van de persoon die in geval van nood buiten de openingsuren gecontacteerd kan worden op leesbare wijze aangebracht aan de ingang van de inrichting.]1  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 3,1°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>


Art. 4_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT..
  [1 § 1. De dieren worden op passende wijze gehuisvest. Ze hebben voldoende bewegingsruimte. Bij het ontwerpen en inrichten van de huisvesting wordt rekening gehouden met het soortspecifieke gedrag. [2 "De inrichting van het verblijf is erop gericht om alle dieren voldoende afwisseling en stimulatie te geven]2.
  De constructie van de dierenverblijven is stevig en maakt ontsnappen onmogelijk. Indien de dierenverblijven zich buiten bevinden, zijn ze bestand tegen slechte weersomstandigheden. De gebruikte materialen worden zo gekozen en onderhouden dat de dieren er zich niet aan kunnen verwonden of zich er niet door vergiftigen.
  § 2. Indien de dieren voortdurend binnen gehuisvest worden, worden temperatuur en luchtvochtigheid aangepast aan de behoeften van de aanwezige dieren.
  § 3. Het voeder wordt op hygiënische wijze opgeslagen. Voor de opslag van vers vlees, vis of andere bederfbare voedingsmiddelen is een koelinstallatie nodig.
  § 4. Kadavers, afval, strooisel en uitwerpselen worden niet opgeslagen op plaatsen waar levende dieren of voedermiddelen worden ondergebracht. Bovendien worden ze opgeslagen en verwijderd op de wijze bepaald door de bevoegde overheid.
  § 5. [1 [3 § 5. De lokalen waarin de dieren gehuisvest worden, zijn uitgerust met een brandalarmsysteem dat in geval van brand een alarmcentrale verwittigt. Het telefoonnummer van de persoon die in geval van nood buiten de openingsuren gecontacteerd kan worden, is op leesbare wijze aangebracht aan de ingang van de inrichting.
   In afwijking van het eerste lid kan het brandalarmsysteem vervangen worden door optische rookmelders in een occasionele kwekerij van katten en in een hobbykwekerij die op dezelfde plaats ligt als het woonhuis van de verantwoordelijke of dat van zijn personeel, of waar permanent toezicht aanwezig is. In dat geval is het aanbrengen van het telefoonnummer niet verplicht]2.]3
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 3,1°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (3)<BVR 2019-02-15/13, art. 3,2°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Onderafdeling 2. - [1 Verzorging van de dieren en beheer van de inrichting]1   ----------   (1)
Art.5. § 1. Voor de verzorging van de dieren [1 en het beheer van de inrichting]1 is voldoende en bekwaam personeel ter beschikking. De Minister kan voorwaarden stellen wat aantal en opleiding van dit personeel betreft. Voor de hondenkwekerijen en kattenkwekerijen wordt de minimaal vereiste personeelsbezetting voor verzorging van de dieren vastgesteld in [1 artikel 19/1]1.
  § 2. [1 De dieren beschikken permanent over drinkbaar water.]1 Er wordt hen voldoende voeder verstrekt dat aangepast is aan hun leeftijd, gewicht en activiteitsniveau, evenals aan hun specifieke behoeften.
  Niet opgenomen en bevuild voeder wordt regelmatig verwijderd en drinkwater wordt geregeld ververst.
  § 3. De dieren worden niet voortdurend in de duisternis of in het licht gehouden. Het natuurlijke dag- en nachtritme wordt gerespecteerd zelfs op de sluitingsdagen van de inrichting. Daartoe wordt er voor passend dag- of kunstlicht gezorgd.
  § 4. De dieren worden tenminste tweemaal per dag gecontroleerd. Indien de dieren niet gezond lijken te zijn of gedragsstoornissen vertonen, neemt de verantwoordelijke onmiddellijk de nodige stappen om de oorzaak vast te stellen en dit te verhelpen. Indien nodig doet hij een beroep op de contractdierenarts.
  § 5. De verantwoordelijke treft de nodige voorzorgen en schikkingen om een goede gezondheid van de dieren te waarborgen. Deze omvatten in het bijzonder :
  1° het op passende wijze isoleren van zieke dieren;
  2° een adequaat toezicht op de nieuw binnengekomen dieren die, indien nodig, afgezonderd gehouden worden;
  3° de regelmatige reiniging en ontsmetting van de dierenverblijven en lokalen en van de materialen waarmee de dieren in contact komen;
  4° maatregelen tegen het binnendringen van dieren die ongewenst zijn en ziekten overbrengen;
  5° de bestrijding van inwendige en uitwendige parasieten;
  6° het van elkaar gescheiden houden van soorten of dieren die elkaar, al dan niet van nature, vijandig gezind zijn.
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 5_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. Voor de verzorging van de dieren [1 en het beheer van de inrichting]1 is voldoende en bekwaam personeel ter beschikking. De Minister kan voorwaarden stellen wat aantal en opleiding van dit personeel betreft. [2 In ieder geval volgt ieder personeelslid dat rechtstreeks in aanraking komt met de dieren minstens 1 maal per jaar een vorming omtrent de zorgen en de noden van dieren. De inrichting levert het bewijs van deze vorming op vraag van de controlerende overheid.]2 Voor de hondenkwekerijen en kattenkwekerijen wordt de minimaal vereiste personeelsbezetting voor verzorging van de dieren vastgesteld in [1 artikel 19/1]1.  § 2. [1 De dieren beschikken permanent over drinkbaar water.]1 Er wordt hen voldoende voeder verstrekt dat aangepast is aan hun leeftijd, gewicht en activiteitsniveau, evenals aan hun specifieke behoeften.  Niet opgenomen en bevuild voeder wordt regelmatig verwijderd en drinkwater wordt geregeld ververst.  § 3. De dieren worden niet voortdurend in de duisternis of in het licht gehouden. Het natuurlijke dag- en nachtritme wordt gerespecteerd zelfs op de sluitingsdagen van de inrichting. Daartoe wordt er voor passend dag- of kunstlicht gezorgd.  § 4. De dieren worden tenminste tweemaal per dag gecontroleerd. Indien de dieren niet gezond lijken te zijn of gedragsstoornissen vertonen, neemt de verantwoordelijke onmiddellijk de nodige stappen om de oorzaak vast te stellen en dit te verhelpen. Indien nodig doet hij een beroep op de contractdierenarts.  § 5. De verantwoordelijke treft de nodige voorzorgen en schikkingen om een goede gezondheid van de dieren te waarborgen. Deze omvatten in het bijzonder :  1° het op passende wijze isoleren van zieke dieren;  2° een adequaat toezicht op de nieuw binnengekomen dieren die, indien nodig, afgezonderd gehouden worden;  3° de regelmatige reiniging en ontsmetting van de dierenverblijven en lokalen en van de materialen waarmee de dieren in contact komen;  4° maatregelen tegen het binnendringen van dieren die ongewenst zijn en ziekten overbrengen;  5° de bestrijding van inwendige en uitwendige parasieten;  6° het van elkaar gescheiden houden van soorten of dieren die elkaar, al dan niet van nature, vijandig gezind zijn.  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BESL 2018-09-20/06, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Art. 5_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   § 1. Voor de verzorging van de dieren [1 en het beheer van de inrichting]1 is voldoende en bekwaam personeel ter beschikking. De Minister kan voorwaarden stellen wat aantal en opleiding van dit personeel betreft. Voor de hondenkwekerijen en kattenkwekerijen wordt de minimaal vereiste personeelsbezetting voor verzorging van de dieren vastgesteld in [1 artikel 19/1]1.  [2 Uitgezonderd in occasionele kwekerijen van katten en hobbykwekerijen is ten minste de verantwoordelijke of een vast personeelslid in het bezit van een van de volgende diploma's of getuigschriften :   1° een diploma dierenzorg, op het niveau van secundair onderwijs;   2° een diploma bachelor agro- en biotechnologie : dierenzorg;   3° een diploma bachelor diergeneeskunde;   4° een getuigschrift asielmedewerker, uitgereikt na het volgen van een opleiding georganiseerd door de Vlaamse overheid;   5° diploma's of getuigschriften die door de minister als evenwaardig zijn erkend als de diploma's of getuigschriften, vermeld in punt 1° tot en met 4°.]2   [2 Om een opleiding als evenwaardig te laten erkennen, bezorgt de organisator een inhoudelijke samenvatting van het opleidingsprogramma aan de dienst. De minister beslist binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag over de erkenning.]2   [2 De lijst van erkende opleidingen wordt gepubliceerd op de website van het Departement Omgeving.]2  [2 De verantwoordelijke zorgt ervoor dat de personen die betrokken zijn bij de verzorging van de dieren en die niet in het bezit zijn van een van de diploma's of getuigschriften, vermeld in het tweede lid, een interne opleiding krijgen. De minister kan de inhoud van die opleiding en de opleidingsfrequentie bepalen.]2  § 2. [1 De dieren beschikken permanent over drinkbaar water.]1 Er wordt hen voldoende voeder verstrekt dat aangepast is aan hun leeftijd, gewicht en activiteitsniveau, evenals aan hun specifieke behoeften.  Niet opgenomen en bevuild voeder wordt regelmatig verwijderd en drinkwater wordt geregeld ververst.  § 3. De dieren worden niet voortdurend in de duisternis of in het licht gehouden. Het natuurlijke dag- en nachtritme wordt gerespecteerd zelfs op de sluitingsdagen van de inrichting. Daartoe wordt er voor passend dag- of kunstlicht gezorgd.  § 4. De dieren worden tenminste tweemaal per dag gecontroleerd. Indien de dieren niet gezond lijken te zijn of gedragsstoornissen vertonen, neemt de verantwoordelijke onmiddellijk de nodige stappen om de oorzaak vast te stellen en dit te verhelpen. Indien nodig doet hij een beroep op de contractdierenarts.  § 5. De verantwoordelijke treft de nodige voorzorgen en schikkingen om een goede gezondheid van de dieren te waarborgen. Deze omvatten in het bijzonder :  1° het op passende wijze isoleren van zieke dieren;  2° een adequaat toezicht op de nieuw binnengekomen dieren die, indien nodig, afgezonderd gehouden worden;  3° de regelmatige reiniging en ontsmetting van de dierenverblijven en lokalen en van de materialen waarmee de dieren in contact komen;  4° maatregelen tegen het binnendringen van dieren die ongewenst zijn en ziekten overbrengen;  5° de bestrijding van inwendige en uitwendige parasieten;  6° het van elkaar gescheiden houden van soorten of dieren die elkaar, al dan niet van nature, vijandig gezind zijn.  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art.6. § 1. De beheerder sluit een contract af met een erkende dierenarts waarin deze wordt belast met de regelmatige controle op het welzijn, de gezondheidstoestand, de verzorging en de huisvesting van de dieren evenals met de noodzakelijke vaccinaties. Het model van contract is in bijlage V opgenomen.
  De verantwoordelijke ontbiedt de contractdierenarts voor de controlebezoeken waarvan de minimumfrequentie als volgt is vastgesteld :
  [1 1° in honden- en kattenkwekerijen :
   - hobbykweker : één bezoek per trimester;
   - professionele kweker : één bezoek per maand;
   - kweker-handelaar : ten minste één bezoek per maand;
   2° in dierenasielen :
   - één bezoek per trimester (ongeacht de soorten die er worden gehouden);
   - één bezoek per maand indien er honden of katten worden gehouden;
   3° in dierenpensions :
   - één bezoek per trimester tot 20 plaatsen voor honden of katten;
   - één bezoek per maand indien er meer dan 20 plaatsen voor honden of katten zijn;
   4° in handelszaken voor dieren :
   - één bezoek per jaar in handelszaken die alleen vissen houden;
   - één bezoek per trimester in handelszaken die zoogdieren, vogels, reptielen of amfibieën houden;]1
  § 2. De contractdierenarts noteert ten minste bij elk van deze bezoeken :
  1° de datum van zijn controlebezoek en zijn handtekening;
  2° zijn waarnemingen en opmerkingen;
  3° zijn eventuele aanbevelingen.
  Deze inlichtingen worden in de inrichting in de vorm van een register bewaard en zijn ter beschikking van de controlerende overheid gedurende tenminste 2 jaar.
  § 3. Wanneer de beheerder en/of de verantwoordelijke, de contractdierenarts niet ontbieden voor de regelmatige controle van de inrichting of geen gepast gevolg geven aan zijn opmerkingen en adviezen meldt de contractdierenarts dit schriftelijk aan de Dienst.
  § 4. De erelonen van de contractdierenarts zijn ten laste van de beheerder.
  § 5. Bij verbreking van het in § 1 bedoelde contract wordt de andere partij hiervan bij aangetekend schrijven op de hoogte gebracht met een kopie aan de Dienst. Het lopende contract blijft gelden tot aan de ondertekening van een nieuw contract en ten hoogste dertig dagen na de verbreking. Een kopie van het nieuwe contract wordt binnen de acht dagen na zijn sluiting gezonden aan de Dienst.
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>

Art. 6_VLAAMS_GEWEST.   § 1. De beheerder sluit een contract af met een erkende dierenarts waarin deze wordt belast met de regelmatige controle op het welzijn, de gezondheidstoestand, de verzorging en de huisvesting van de dieren evenals met de noodzakelijke vaccinaties. Het model van contract is in bijlage V opgenomen.  [3 De verantwoordelijke ontbiedt de contractdierenarts voor de controlebezoeken, met de volgende minimale frequentie :   1° in honden- en kattenkwekerijen :   a) hobbykweker : ten minste twee bezoeken per geboren nestje;   b) beroepskweker : één bezoek per maand, met een minimum van twee bezoeken per geboren nestje;   c) kweker-handelaar : ten minste één bezoek per maand, met een minimum van twee bezoeken per geboren nestje voor de nestjes die hij zelf kweekt;   2° in dierenasielen :   a) één bezoek per maand als er honden, katten of paarden worden gehouden;   b) één bezoek per trimester in de andere gevallen, dan het geval, vermeld in punt a);   3° in dierenpensions :   a) één bezoek per trimester tot twintig plaatsen voor honden of katten;   b) één bezoek per maand als er meer dan twintig plaatsen voor honden of katten zijn;   4° in handelszaken voor dieren :   a) één bezoek per jaar in handelszaken die alleen vissen houden;   b) één bezoek per trimester in handelszaken die zoogdieren, vogels, reptielen of amfibieën houden]3.  § 2.[4 De contractdierenarts vult bij elk bezoek een bezoekrapport in. Het bezoekrapport bevat de volgende informatie :   1° de datum van het controlebezoek en de handtekening van de contractdierenarts;   2° de diersoort, met het identificatieteken als dat van toepassing is, en de diagnose en de behandeling van elk dier dat hij behandelt;   3° als dat van toepassing is, het identificatieteken van de dieren die de dierenarts heeft geëuthanaseerd en de reden van de euthanasie;   4° als dat van toepassing is, afwijkend gedrag als dat voorkomt bij honden of katten, met vermelding van het identificatieteken en het vastgestelde gedrag;   5° de eventuele aanbeveling van de contractdierenarts over het welzijn, de gezondheid, de hygiëne, het gedrag en de socialisatie van de dieren.   De bezoekrapporten worden in de inrichting bewaard en worden ten minste twee jaar ter beschikking gehouden van de controlerende overheid]4.  § 3. Wanneer de beheerder en/of de verantwoordelijke, de contractdierenarts niet ontbieden voor de regelmatige controle van de inrichting of geen gepast gevolg geven aan zijn opmerkingen en adviezen meldt de contractdierenarts dit schriftelijk aan de Dienst.  § 4. De erelonen van de contractdierenarts zijn ten laste van de beheerder.  § 5. Bij verbreking van het in § 1 bedoelde contract wordt de andere partij hiervan bij aangetekend schrijven op de hoogte gebracht met een kopie aan de Dienst. Het lopende contract blijft gelden tot aan de ondertekening van een nieuw contract en ten hoogste dertig dagen na de verbreking. Een kopie van het nieuwe contract wordt binnen de acht dagen na zijn sluiting gezonden aan de Dienst.  [5 § 6. Paragraaf 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op occasionele kwekers van katten.   Occasionele kwekers van katten raadplegen ten minste een keer per geboren nestje een dierenarts. Die dierenarts wordt belast met een controle van het welzijn, de gezondheid, de verzorging en de huisvesting, en met de noodzakelijke vaccinaties, de identificatie en de registratie van de dieren]5  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<BVR 2019-01-25/40, art. 50, 009; Inwerkingtreding : 25-05-2018>
  (3)<BVR 2019-02-15/13, art. 5,1°, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
  (4)<BVR 2019-02-15/13, art. 5,2°, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
  (5)<BVR 2019-02-15/13, art. 5,3°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

Art. 6_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De beheerder sluit een contract af met een erkende dierenarts waarin deze wordt belast met de regelmatige controle op het welzijn, de gezondheidstoestand, de verzorging en de huisvesting van de dieren evenals met de noodzakelijke vaccinaties. Het model van contract is in bijlage V opgenomen.  De verantwoordelijke ontbiedt de contractdierenarts voor de controlebezoeken waarvan de minimumfrequentie als volgt is vastgesteld :  [1 1° in honden- en kattenkwekerijen :   - hobbykweker : één bezoek per trimester;   - professionele kweker : één bezoek per maand;   - kweker-handelaar : ten minste één bezoek per maand;   2° in dierenasielen :   - één bezoek per trimester (ongeacht de soorten die er worden gehouden);   - één bezoek per maand indien er honden of katten worden gehouden;   3° in dierenpensions :   - één bezoek per trimester tot 20 plaatsen voor honden of katten;   - één bezoek per maand indien er meer dan 20 plaatsen voor honden of katten zijn;   4° in handelszaken voor dieren :   - één bezoek per jaar in handelszaken die alleen vissen houden;   - één bezoek per trimester in handelszaken die zoogdieren, vogels, reptielen of amfibieën houden;]1  § 2. De contractdierenarts noteert ten minste bij elk van deze bezoeken :  1° de datum van zijn controlebezoek en zijn handtekening;  2° zijn waarnemingen en opmerkingen;  3° zijn eventuele aanbevelingen.  Deze inlichtingen worden in de inrichting in de vorm van een register bewaard en zijn ter beschikking van de controlerende overheid gedurende tenminste 2 jaar.  § 3. Wanneer de beheerder en/of de verantwoordelijke, de contractdierenarts niet ontbieden voor de regelmatige controle van de inrichting of geen gepast gevolg geven aan zijn opmerkingen en adviezen meldt de contractdierenarts dit schriftelijk aan [2 het Instituut]2.  § 4. De erelonen van de contractdierenarts zijn ten laste van de beheerder.  § 5. Bij verbreking van het in § 1 bedoelde contract wordt de andere partij hiervan bij aangetekend schrijven op de hoogte gebracht met een kopie [2 aan het Instituut]2. Het lopende contract blijft gelden tot aan de ondertekening van een nieuw contract en ten hoogste dertig dagen na de verbreking. Een kopie van het nieuwe contract wordt binnen de acht dagen na zijn sluiting gezonden [2 aan het Instituut]2.  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<BESL 2017-12-07/17, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 22-12-2017>


Afdeling 2. - Bijzondere voorwaarden voor het houden van honden en katten.
Onderafdeling 1. - Uitrusting.
Art.7. § 1. De afmetingen van de verblijven voor honden en katten zijn aangepast aan de grootte van dieren. De vereiste minimumnormen zijn opgenomen in bijlage II. [1 Voor de berekening van de afmetingen van de werphokken wordt alleen rekening gehouden met de grootte van het moederdier. Deze verblijven mogen worden gebruikt door het moederdier vanaf één week vóór het werpen en door de jongen en hun moeder tot aan het spenen. Een honden- of kattenjong jonger dan zeven weken mag niet alleen in een hok worden ondergebracht.]1
  In dierenasielen mag in uitzonderlijke gevallen van overbevolking [1 ...]1 afgeweken worden van de in bijlage II vastgestelde minimumnormen, op voorwaarde dat de dieren niet in hun welzijn geschaad worden en hen dagelijks voldoende lichaamsbeweging gegeven wordt. Deze periode mag in elk geval niet meer dan twee maanden per jaar bedragen.
  [1 Derde lid opgeheven]1
  § 2. De vloer van het hok is effen, goed gedraineerd en makkelijk schoon te maken. Hij zuigt geen water op. Een houten vloer is verboden behalve op de rustplaats. Het gebruik van roostervloeren is slechts toegestaan voor een beperkt gedeelte van de hokoppervlakte en slechts mits ze voldoende steun geven aan de poten.
  Het strooisel wordt geregeld ververst.
  Na gunstig advies van de Dienst, kan een bijkomende ruimte bedekt met gras, grind of een ander adequaat materiaal toegelaten worden.
  De dieren beschikken over een droge en comfortabele rustplaats.
  § 3. Met uitzondering van de hokken waar de dieren werpen, laat tenminste toe één zijde van het hok het dier naar buiten te kijken. Deze opening bedraagt minstens 1/4 van de oppervlakte van deze kant en bevindt zich op ooghoogte van de dieren.
  De afscheiding tussen de hokken is zodanig dat de dieren elkaar niet kunnen verwonden.
  § 4. Hoogdrachtige dieren en vrouwelijke dieren met niet-gespeende jongen beschikken over geschikt nestmateriaal. Tevens is hun verblijf uitgerust met een gepaste verwarmingsbron. Bovendien hebben pups [1 vanaf de leeftijd van vier weken]1 manipuleerbare voorwerpen ter beschikking teneinde hun omgeving te verrijken.
  § 5. [1 Voor katten zijn voorwerpen aanwezig waarop zij kunnen klimmen en voorwerpen waaraan zij hun nagels kunnen scherpen. Er zijn op meerdere niveaus rustplaatsen aanwezig.]1
  Katten in hokken beschikken steeds over een kattenbak met voldoende absorberende vulling.
  § 6. In de inrichtingen waar de dieren binnen gehouden worden is er voldoende natuurlijke lichtinval voor de ontwikkeling van een normaal dag- en nachtritme. De lokalen worden voldoende verlucht en geventileerd om condensatie, te hoge luchtvochtigheid en te hoge concentratie van schadelijke gassen te vermijden.
  § 7. Dieren die buiten gehouden worden, beschikken over een beschaduwde plek gedurende periodes van hoge temperaturen en volle zon, evenals over een tochtvrij schuilhok dat beschutting biedt tegen koude, neerslag en vochtigheid van de bodem. Het schuilhok is voldoende groot opdat het dier er zich vlot in kan bewegen. De opening is voldoende groot opdat het dier er ongehinderd door kan.
  § 8. [2 Inrichtingen voor meer dan vijftig volwassen dieren beschikken over een lokaal voor onderzoek, verzorging en kleinere diergeneeskundige ingrepen.
   Dit lokaal moet uitgerust zijn met :
   - een aftappunt voor stromend water;
   - ontsmettingsproducten;
   - voldoende verlichting om ingrepen te kunnen uitvoeren;
   - een onderzoekstafel;
   - een isoleerkooi;
   - een stopcontact;
   - muren en een vloer die kunnen afgewassen en ontsmet worden.
   Deze inrichtingen beschikken eveneens over een lokaal dat afzondering van bepaalde dieren toelaat. Het afzonderingslokaal is gescheiden van het verzorginglokaal en van de andere dieren en is gelegen buiten de plaatsen waar er veel passage is.
   De muren en de vloer van dit lokaal kunnen afgewassen en ontsmet worden.]2
  § 9. Indien op hetzelfde adres verschillende erkenningsplichtige inrichtingen zijn gelegen, is er een dusdanige scheiding tussen de inrichtingen dat geen enkel rechtstreeks contact plaatsheeft tussen de dieren van dezelfde soort en van verschillende inrichtingen.
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<KB 2010-11-15/03, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>

Art. 7_VLAAMS_GEWEST.   § 1. De afmetingen van de verblijven voor honden en katten zijn aangepast aan de grootte van dieren. De vereiste minimumnormen zijn opgenomen in bijlage II. [1 Voor de berekening van de afmetingen van de werphokken wordt alleen rekening gehouden met de grootte van het moederdier. Deze verblijven mogen worden gebruikt door het moederdier vanaf één week vóór het werpen en door de jongen en hun moeder tot aan het spenen. Een honden- of kattenjong jonger dan zeven weken mag niet alleen in een hok worden ondergebracht.]1  [3 Op voorwaarde dat de dienst een schriftelijke toelating geeft, mag in dierenasielen in uitzonderlijke gevallen van overbevolking afgeweken worden van de minimumnormen, die opgenomen zijn in bijlage II, die bij dit besluit is gevoegd. De dieren mogen daarbij niet in hun welzijn geschaad worden en ze moeten dagelijks voldoende lichaamsbeweging krijgen. De periode mag in elk geval niet meer dan twee maanden per dier per jaar bedragen]3.  [1 Derde lid opgeheven]1  § 2. De vloer van het hok is effen, goed gedraineerd en makkelijk schoon te maken. Hij zuigt geen water op. Een houten vloer is verboden behalve op de rustplaats. Het gebruik van roostervloeren is slechts toegestaan voor een beperkt gedeelte van de hokoppervlakte en slechts mits ze voldoende steun geven aan de poten.  Het strooisel wordt geregeld ververst.  Na gunstig advies van de Dienst, kan een bijkomende ruimte bedekt met gras, grind of een ander adequaat materiaal toegelaten worden.  De dieren beschikken over een droge en comfortabele rustplaats.  § 3. Met uitzondering van de hokken waar de dieren werpen, laat tenminste toe één zijde van het hok het dier naar buiten te kijken. Deze opening bedraagt minstens 1/4 van de oppervlakte van deze kant en bevindt zich op ooghoogte van de dieren.  De afscheiding tussen de hokken is zodanig dat de dieren elkaar niet kunnen verwonden.  § 4. Hoogdrachtige dieren en vrouwelijke dieren met niet-gespeende jongen beschikken over geschikt nestmateriaal. Tevens is hun verblijf uitgerust met een gepaste verwarmingsbron. Bovendien hebben pups [1 vanaf de leeftijd van vier weken]1 manipuleerbare voorwerpen ter beschikking teneinde hun omgeving te verrijken.  § 5. [1 Voor katten zijn voorwerpen aanwezig waarop zij kunnen klimmen en voorwerpen waaraan zij hun nagels kunnen scherpen. Er zijn op meerdere niveaus rustplaatsen aanwezig.]1  Katten in hokken beschikken steeds over een kattenbak met voldoende absorberende vulling.  § 6. In de inrichtingen waar de dieren binnen gehouden worden is er voldoende natuurlijke lichtinval voor de ontwikkeling van een normaal dag- en nachtritme. De lokalen worden voldoende verlucht en geventileerd om condensatie, te hoge luchtvochtigheid en te hoge concentratie van schadelijke gassen te vermijden.  § 7. Dieren die buiten gehouden worden, beschikken over een beschaduwde plek gedurende periodes van hoge temperaturen en volle zon, evenals over een tochtvrij schuilhok dat beschutting biedt tegen koude, neerslag en vochtigheid van de bodem. Het schuilhok is voldoende groot opdat het dier er zich vlot in kan bewegen. De opening is voldoende groot opdat het dier er ongehinderd door kan.  § 8. [2 Inrichtingen voor meer dan vijftig volwassen dieren beschikken over een lokaal voor onderzoek, verzorging en kleinere diergeneeskundige ingrepen.   Dit lokaal moet uitgerust zijn met :   - een aftappunt voor stromend water;   - ontsmettingsproducten;   - voldoende verlichting om ingrepen te kunnen uitvoeren;   - een onderzoekstafel;   - een isoleerkooi;   - een stopcontact;   - muren en een vloer die kunnen afgewassen en ontsmet worden.   Deze inrichtingen beschikken eveneens over een lokaal dat afzondering van bepaalde dieren toelaat. Het afzonderingslokaal is gescheiden van het [4 verzorgingslokaal]4 en van de andere dieren en is gelegen buiten de plaatsen waar er veel passage is.   De muren en de vloer van dit lokaal kunnen afgewassen en ontsmet worden.]2  § 9. Indien op hetzelfde adres verschillende erkenningsplichtige inrichtingen zijn gelegen, is er een dusdanige scheiding tussen de inrichtingen dat geen enkel rechtstreeks contact plaatsheeft tussen de dieren van dezelfde soort en van verschillende inrichtingen.  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<KB 2010-11-15/03, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
  (3)<BVR 2019-02-15/13, art. 6,1°, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. 7_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT..   § 1. De afmetingen van de verblijven voor honden en katten zijn aangepast aan de grootte van dieren. De vereiste minimumnormen zijn opgenomen in bijlage II. [1 Voor de berekening van de afmetingen van de werphokken wordt alleen rekening gehouden met de grootte van het moederdier. Deze verblijven mogen worden gebruikt door het moederdier vanaf één week vóór het werpen en door de jongen en hun moeder tot aan het spenen. Een honden- of kattenjong jonger dan zeven weken mag niet alleen in een hok worden ondergebracht.]1  [3 Op voorwaarde dat de dienst een schriftelijke toelating geeft, mag in dierenasielen in uitzonderlijke gevallen van overbevolking afgeweken worden van de minimumnormen, die opgenomen zijn in bijlage II, die bij dit besluit is gevoegd. De dieren mogen daarbij niet in hun welzijn geschaad worden en ze moeten dagelijks voldoende lichaamsbeweging krijgen. De periode mag in elk geval niet meer dan twee maanden per dier per jaar bedragen]3.  [1 Derde lid opgeheven]1  § 2. De vloer van het hok is effen, goed gedraineerd en makkelijk schoon te maken. Hij zuigt geen water op. Een houten vloer is verboden behalve op de rustplaats. [4Er worden geen roostervloeren gebruikt. Geperforeerde vloerprofielen mogen gebruikt worden, op voorwaarde dat de profielen :   1° voldoende steun geven aan de poten;   2° maar voor een beperkt deel van de hokoppervlakte worden gebruikt;   3° gemakkelijk volledig verwijderd kunnen worden;   4° niet boven een mestkelder liggen]4.  Het strooisel wordt geregeld ververst.  Na gunstig advies van de Dienst, kan een bijkomende ruimte bedekt met gras, grind of een ander adequaat materiaal toegelaten worden.  De dieren beschikken over een droge en comfortabele rustplaats.  [5 § 2/1. Honden hebben toegang tot een vast buitenbeloop. Als een permanente toegang niet mogelijk is, worden de honden ten minste twee uur per dag gedurende vijf dagen per week uitgelaten. De verantwoordelijke toont dat op vraag van de dienst aan, bijvoorbeeld aan de hand van camerabeelden of chipregistratie.   In afwijking van het eerste lid is toegang tot een buitenbeloop niet verplicht voor :   1° de honden die niet-gespeende jongen hebben;   2° de zieke honden;   3° de honden die in quarantaine of in het afzonderingslokaal verblijven.]5  § 3. Met uitzondering van de hokken waar de dieren werpen, laat tenminste toe één zijde van het hok het dier naar buiten te kijken. Deze opening bedraagt minstens 1/4 van de oppervlakte van deze kant en bevindt zich op ooghoogte van de dieren.  De afscheiding tussen de hokken is zodanig dat de dieren elkaar niet kunnen verwonden.  § 4. Hoogdrachtige dieren en vrouwelijke dieren met niet-gespeende jongen beschikken over geschikt nestmateriaal. Tevens is hun verblijf uitgerust met een gepaste verwarmingsbron. Bovendien hebben pups [1 vanaf de leeftijd van vier weken]1 manipuleerbare voorwerpen ter beschikking teneinde hun omgeving te verrijken.  § 5. [1 Voor katten zijn voorwerpen aanwezig waarop zij kunnen klimmen en voorwerpen waaraan zij hun nagels kunnen scherpen. Er zijn op meerdere niveaus rustplaatsen aanwezig.]1  Katten in hokken beschikken steeds over een kattenbak met voldoende absorberende vulling.  § 6. In de inrichtingen waar de dieren binnen gehouden worden is er voldoende natuurlijke lichtinval voor de ontwikkeling van een normaal dag- en nachtritme. De lokalen worden voldoende verlucht en geventileerd om condensatie, te hoge luchtvochtigheid en te hoge concentratie van schadelijke gassen te vermijden.  § 7. Dieren die buiten gehouden worden, beschikken over een beschaduwde plek gedurende periodes van hoge temperaturen en volle zon, evenals over een tochtvrij schuilhok dat beschutting biedt tegen koude, neerslag en vochtigheid van de bodem. Het schuilhok is voldoende groot opdat het dier er zich vlot in kan bewegen. De opening is voldoende groot opdat het dier er ongehinderd door kan.  § 8. [2 Inrichtingen voor meer dan vijftig volwassen dieren beschikken over een lokaal voor onderzoek, verzorging en kleinere diergeneeskundige ingrepen.   Dit lokaal moet uitgerust zijn met :   - een aftappunt voor stromend water;   - ontsmettingsproducten;   - voldoende verlichting om ingrepen te kunnen uitvoeren;   - een onderzoekstafel;   - een isoleerkooi;   - een stopcontact;   - muren en een vloer die kunnen afgewassen en ontsmet worden.   Deze inrichtingen beschikken eveneens over een lokaal dat afzondering van bepaalde dieren toelaat. Het afzonderingslokaal is gescheiden van het [6 verzorgingslokaal]6 van de andere dieren en is gelegen buiten de plaatsen waar er veel passage is.   De muren en de vloer van dit lokaal kunnen afgewassen en ontsmet worden.]2  § 9. Indien op hetzelfde adres verschillende erkenningsplichtige inrichtingen zijn gelegen, is er een dusdanige scheiding tussen de inrichtingen dat geen enkel rechtstreeks contact plaatsheeft tussen de dieren van dezelfde soort en van verschillende inrichtingen.  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<KB 2010-11-15/03, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
  (3)<BVR 2019-02-15/13, art. 6,1°, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
  (4)<BVR 2019-02-15/13, art. 6,2°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (5)<BVR 2019-02-15/13, art. 6,3°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (6)<BVR 2019-02-15/13, art. 6,4°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. 7_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. De afmetingen van de verblijven voor honden en katten zijn aangepast aan de grootte van dieren. De vereiste minimumnormen zijn opgenomen in bijlage II. [1 Voor de berekening van de afmetingen van de werphokken wordt alleen rekening gehouden met de grootte van het moederdier. Deze verblijven mogen worden gebruikt door het moederdier vanaf één week vóór het werpen en door de jongen en hun moeder tot aan het spenen. Een honden- of kattenjong jonger dan zeven weken mag niet alleen in een hok worden ondergebracht.]1  In dierenasielen mag in uitzonderlijke gevallen van overbevolking [1 ...]1 afgeweken worden van de in bijlage II vastgestelde minimumnormen, op voorwaarde dat de dieren niet in hun welzijn geschaad worden en hen dagelijks voldoende lichaamsbeweging gegeven wordt. Deze periode mag in elk geval niet meer dan twee maanden per jaar bedragen.  [1 Derde lid opgeheven]1  § 2. De vloer van het hok is effen, goed gedraineerd en makkelijk schoon te maken. Hij zuigt geen water op. Een houten vloer is verboden behalve op de rustplaats. [4 Het gebruik van roostervloeren is niet toegestaan.]4  Het strooisel wordt geregeld ververst.  Na gunstig advies [3 van het Instituut]3, kan een bijkomende ruimte bedekt met gras, grind of een ander adequaat materiaal toegelaten worden.  De dieren beschikken over een droge en comfortabele rustplaats.  § 3. Met uitzondering van de hokken waar de dieren werpen, laat tenminste toe één zijde van het hok het dier naar buiten te kijken. Deze opening bedraagt minstens 1/4 van de oppervlakte van deze kant en bevindt zich op ooghoogte van de dieren.  De afscheiding tussen de hokken is zodanig dat de dieren elkaar niet kunnen verwonden.  § 4. Hoogdrachtige dieren en vrouwelijke dieren met niet-gespeende jongen beschikken over geschikt nestmateriaal. Tevens is hun verblijf uitgerust met een gepaste verwarmingsbron. Bovendien hebben pups [1 vanaf de leeftijd van vier weken]1 manipuleerbare voorwerpen ter beschikking teneinde hun omgeving te verrijken.  § 5. [1 Voor katten zijn voorwerpen aanwezig waarop zij kunnen klimmen en voorwerpen waaraan zij hun nagels kunnen scherpen. Er zijn op meerdere niveaus rustplaatsen aanwezig.]1  Katten in hokken beschikken steeds over een kattenbak met voldoende absorberende vulling.  § 6. In de inrichtingen waar de dieren binnen gehouden worden is er voldoende natuurlijke lichtinval voor de ontwikkeling van een normaal dag- en nachtritme. De lokalen worden voldoende verlucht en geventileerd om condensatie, te hoge luchtvochtigheid en te hoge concentratie van schadelijke gassen te vermijden.  § 7. [4 Iedere inrichting voorziet een ruimte waar de dieren buiten kunnen worden gelaten, behalve als het gaat om een inrichting voor binnenhuiskatten.]4 Dieren die buiten gehouden worden, beschikken over een beschaduwde plek gedurende periodes van hoge temperaturen en volle zon, evenals over een tochtvrij schuilhok dat beschutting biedt tegen koude, neerslag en vochtigheid van de bodem. Het schuilhok is voldoende groot opdat het dier er zich vlot in kan bewegen. De opening is voldoende groot opdat het dier er ongehinderd door kan.  § 8. [2 Inrichtingen voor meer dan vijftig volwassen dieren beschikken over een lokaal voor onderzoek, verzorging en kleinere diergeneeskundige ingrepen.   Dit lokaal moet uitgerust zijn met :   - een aftappunt voor stromend water;   - ontsmettingsproducten;   - voldoende verlichting om ingrepen te kunnen uitvoeren;   - een onderzoekstafel;   - een isoleerkooi;   - een stopcontact;   - muren en een vloer die kunnen afgewassen en ontsmet worden.   Deze inrichtingen beschikken eveneens over een lokaal dat afzondering van bepaalde dieren toelaat. Het afzonderingslokaal is gescheiden van het verzorginglokaal en van de andere dieren en is gelegen buiten de plaatsen waar er veel passage is.   De muren en de vloer van dit lokaal kunnen afgewassen en ontsmet worden.]2  § 9. Indien op hetzelfde adres verschillende erkenningsplichtige inrichtingen zijn gelegen, is er een dusdanige scheiding tussen de inrichtingen dat geen enkel rechtstreeks contact plaatsheeft tussen de dieren van dezelfde soort en van verschillende inrichtingen.  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<KB 2010-11-15/03, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
  (3)<BESL 2017-12-07/17, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 22-12-2017>
  (4)<BESL 2018-09-20/06, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Onderafdeling 2. - Verzorging van honden en katten.
Art.8. Het personeel behandelt dieren met zachtheid en bekwaamheid. Tussen zonsopgang en zonsondergang is een minimale interactieve aanwezigheid verzekerd om gewenning van de dieren aan mensen te bevorderen.
  [1 Tweede, derde en vierde lid opgeheven]1
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 8_WAALS_GEWEST.    [2 Het personeel behandelt dieren met zachtheid en bekwaamheid. Tussen zonsopgang en zonsondergang is een minimale interactieve aanwezigheid verzekerd om gewenning van de dieren aan mensen te bevorderen.]2  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BWG 2017-05-11/10, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>


Art.9. § 1. Indien meerdere dieren in eenzelfde hok zitten, moeten ze gelijktijdig kunnen eten.
  Het voeder wordt verstrekt in een aangepast en schoon recipiënt.
  Behalve in geval van droogvoeder wordt niet opgenomen voeder uit het hok verwijderd alvorens nieuw voeder te verstrekken.
  Er is steeds drinkbaar water ter beschikking.
  § 2. Volwassen honden beschikken permanent over een geschikt voorwerp om op te knagen. Wanneer ze in groep gehouden worden, wordt dergelijk voorwerp regelmatig, maar enkel onder toezicht, verstrekt.
  § 3. Vanaf het einde van hun derde levensweek hebben de dieren toegang tot niet-vloeibaar voeder. Het volledige spenen van de dieren gebeurt niet voor de leeftijd van [1 zeven]1 weken, tenzij de contractdierenarts een tegengesteld advies geeft.
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 9_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Indien meerdere dieren in eenzelfde hok zitten, moeten ze gelijktijdig kunnen eten.  Het voeder wordt verstrekt in een aangepast en schoon recipiënt.  Behalve in geval van droogvoeder wordt niet opgenomen voeder uit het hok verwijderd alvorens nieuw voeder te verstrekken.  Er is steeds drinkbaar water ter beschikking.  § 2. Volwassen honden beschikken permanent over een geschikt voorwerp om op te knagen. Wanneer ze in groep gehouden worden, wordt dergelijk voorwerp regelmatig, maar enkel onder toezicht, verstrekt.  § 3. Vanaf het einde van hun derde levensweek hebben de dieren toegang tot niet-vloeibaar voeder. [2 Tenzij de contractdierenarts een tegengesteld advies geeft, gebeurt het volledige spenen :   1° van honden niet voor de leeftijd van acht weken;   2° van katten niet voor de leeftijd van twaalf weken]2.  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>


Art.10. De contractdierenarts schrijft de door hem uitgevoerde vaccinaties in, in het officiële paspoort voor die dieren die daarover moeten beschikken of in het gepersonaliseerd vaccinatieboekje voor de andere dieren, met vermelding van de naam van het vaccin, het lotnummer en de datum van toediening, en dit na verificatie of aanvulling van de identificatiegegevens van het dier. Hij brengt er zijn naam en handtekening in aan.

Art.11. Wanneer dieren samen in een hok geplaatst worden, worden de nodige voorzorgen genomen om agressie te vermijden.

Art.12. § 1. De nagels van honden worden regelmatig gecontroleerd en indien nodig geknipt.
  § 2. De vacht van de dieren wordt onderhouden en, indien nodig, getrimd, geknipt of geschoren.

Afdeling 2/1_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT. [1 Bijzondere voorwaarden voor het houden van paarden ]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT. [1 Uitrusting ]1   ----------   (1)
Art. 12/1_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   [1 Voor alle paarden is een stal en een onverharde buitenbeloop aanwezig. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Art. 12/2_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   [1 De bodem van de verblijven waar de paarden worden gehouden, voorkomt uitglijden. Er wordt geen prikkeldraad of ander materiaal waaraan de dieren zich kunnen kwetsen, gebruikt ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Art. 12/3_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   [1 De stallen voldoen aan al de volgende voorwaarden :   1° de afmetingen van de stal zijn aangepast aan de grootte van het paard. Het paard kan gemakkelijk gaan liggen en rechtstaan en kan zich zonder moeilijkheden draaien;   2° de deuropening is aangepast aan de grootte van het paard;   3° de stal is voldoende verlucht;   4° de vloer is effen en schoon;   5° de vloer is bedekt met een voldoende dikke laag droog, kwalitatief strooisel;   6° er is een degelijke drinkbak aanwezig;   7° als het paard krachtvoer krijgt, is een degelijke voederbak aanwezig die beschut is tegen vuil. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Art. 12/4_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   [1 Het buitenbeloop voldoet aan al de volgende voorwaarden :   1° het buitenbeloop is voldoende groot zodat alle paarden tegelijkertijd kunnen neerliggen op een droge ondergrond;   2° het buitenbeloop wordt regelmatig onderhouden. De mest wordt regelmatig verwijderd;   3° er is een drinkbak aanwezig;   4° de omheining is goed onderhouden, veilig en zichtbaar voor de paarden;   5° de omheining is ten minste 1,2 meter hoog. Als er pony's in het buitenbeloop gehouden worden, bevindt het onderste niveau van de afsluiting zich op een hoogte van maximaal 40 centimeter. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Onderafdeling 2 .VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT. [1 Verzorging van paarden ]1   ----------   (1)
Art. 12/5_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   [1 De bodem en de wanden van de stallen worden schoon gehouden. De mest wordt dagelijks verwijderd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Afdeling 3. - Bijzondere voorwaarden voor het houden van andere dieren.
Onderafdeling 1. - Kleine zoogdieren.
Art.13. § 1. De kooien zijn voorzien van voldoende strooisel aangepast aan de gehouden diersoort. Het strooisel wordt geregeld ververst teneinde voldoende droog te zijn.
  § 2. De minimumnormen voor kooien voor kleine knaagdieren en konijnen worden bepaald in bijlage IV, tabel 1.
  § 3. Voor fretten worden de minimumnormen voor kooien bepaald in bijlage IV, tabel 2.
  Het personeel behandelt de dieren met zachtheid en bekwaamheid om gewenning van de dieren aan mensen te bevorderen.

Art. 13_VLAAMS_GEWEST.   § 1. De kooien zijn voorzien van voldoende strooisel aangepast aan de gehouden diersoort. Het strooisel wordt geregeld ververst teneinde voldoende droog te zijn.  § 2. De minimumnormen voor kooien voor kleine knaagdieren en konijnen worden bepaald in bijlage IV, tabel 1.  [1 Kleine knaagdieren en konijnen beschikken over een knaagvoorwerp en een mogelijkheid om zich te verstoppen]1.  § 3. Voor fretten worden de minimumnormen voor kooien bepaald in bijlage IV, tabel 2.  Het personeel behandelt de dieren met zachtheid en bekwaamheid om gewenning van de dieren aan mensen te bevorderen.
  ----------
  (1)<BVR 2019-02-15/13, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>


Onderafdeling 2. - Vogels.
Art.14. § 1. Kooien hebben tenminste dusdanige afmetingen dat de vogels ongehinderd met de vleugels kunnen klappen en hun veren kunnen verzorgen.
  De minimumnormen die gelden voor het houden van sommige kooi- en volièrevogels zijn opgenomen in bijlage IV, tabel 3. Deze normen gelden niet voor jonge vogels die nog afhankelijk zijn van hun ouders of met de hand gevoed worden.
  § 2. Kooien en volières zijn voorzien van zitstokken waarvan de diameter aangepast is aan de soort en de lengte aan het aantal vogels en die hen toelaten alle gelijktijdig te zitten. Deze zitstokken zijn niet boven het drinkwater of het voeder aangebracht.
  § 3. Aan de vogels wordt de mogelijkheid geboden om een zand- of een waterbad te nemen. Watervogels beschikken over water om in te baden.
   [1 Andere toestellen zoals verstuivers kunnen toegelaten worden indien de beheerder of de verantwoordelijke kan aantonen dat het gebruik ervan aangepast is aan de diersoort.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Onderafdeling 3. - Reptielen en Amfibieën.
Art.15. § 1. Vivaria voor amfibieën en reptielen worden [1 verrijkt]1, naargelang de behoeften van de soort, met rotspartijen, takken, planten, en een waterpartij. Zij worden goed geventileerd en zijn uitgerust met een adequaat bevochtigings- en verwarmingssysteem naargelang de behoeften van de soort. [1 Bij hagedissen en plantenetende landschildpadden wordt een UV-verlichting voorzien. Slangen beschikken over de mogelijkheid om zich te verstoppen of om zich enigszins aan het zicht te onttrekken.]1 Waterschildpadden beschikken over een landoppervlakte. Alle vivaria voor landdieren beschikken over een permanent droog landsgedeelte. Het water van de drinkbakjes wordt minstens dagelijks vervangen en de drinkbakjes worden minstens eens per week ontsmet.
  § 2. De dieren beschikken over een gepast substraat dat schoon en vrij van parasieten gehouden wordt. Het substraat wordt minstens één keer per maand volledig vervangen alsmede bij elke vervanging van de soort in het vivarium.
  § 3. [1 Een functionerend druppeldrinkwatersysteem is aanwezig in vivaria waarin kameleons worden gehouden.]1
  § 4. Stress bij de dieren wordt zoveel mogelijk beperkt, in het bijzonder bij het schoonmaken van vivariums.
  § 5. De soorten die verschillende ecologische voorwaarden vereisen, worden niet samen gehouden.
  § 6. Het lokaal waarin de vivaria staan, is schoon en goed geventileerd.
  § 7. Het verstrekte voedsel is aan de behoeften van de soort aangepast. Met uitzondering van ongewervelden en van vissen wordt, indien mogelijk, geen enkel dier levend als voedsel aan reptielen gegeven.
  § 8. Als het nodig is om dieren in winterslaap te laten gaan, gebeurt dit in een aangepaste plaats weg van het publiek.
  § 9. Mannetjes van territoriale soorten worden afzonderlijk gehouden teneinde conflicten te vermijden.
  § 10. De minimumnormen voor vivaria voor hagedissen, schildpadden, slangen en amfibieën zijn opgenomen in tabel 4 van bijlage IV.
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 15_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Vivaria voor amfibieën en reptielen worden [1 verrijkt]1, naargelang de behoeften van de soort, met rotspartijen, takken, planten, en een waterpartij. Zij worden goed geventileerd en zijn uitgerust met een adequaat bevochtigings- en verwarmingssysteem naargelang de behoeften van de soort. [1 [2 Bij reptielen, met uitzondering van slangen, wordt UV-verlichting voorzien]2. Slangen beschikken over de mogelijkheid om zich te verstoppen of om zich enigszins aan het zicht te onttrekken.]1 Waterschildpadden beschikken over een landoppervlakte. Alle vivaria voor landdieren beschikken over een permanent droog landsgedeelte. Het water van de drinkbakjes wordt minstens dagelijks vervangen en de drinkbakjes worden minstens eens per week ontsmet.
  § 2. De dieren beschikken over een gepast substraat dat schoon en vrij van parasieten gehouden wordt. Het substraat wordt minstens één keer per maand volledig vervangen alsmede bij elke vervanging van de soort in het vivarium.
  § 3. [1 Een functionerend druppeldrinkwatersysteem is aanwezig in vivaria waarin kameleons worden gehouden.]1
  § 4. Stress bij de dieren wordt zoveel mogelijk beperkt, in het bijzonder bij het schoonmaken van vivariums.
  § 5. De soorten die verschillende ecologische voorwaarden vereisen, worden niet samen gehouden.
  § 6. Het lokaal waarin de vivaria staan, is schoon en goed geventileerd.
  § 7. Het verstrekte voedsel is aan de behoeften van de soort aangepast. Met uitzondering van ongewervelden en van vissen wordt, indien mogelijk, geen enkel dier levend als voedsel aan reptielen gegeven.
  § 8. Als het nodig is om dieren in winterslaap te laten gaan, gebeurt dit in een aangepaste plaats weg van het publiek.
  § 9.[2 Territoriale dieren]2 worden afzonderlijk gehouden teneinde conflicten te vermijden.
  § 10. De minimumnormen voor vivaria voor hagedissen, schildpadden, slangen en amfibieën zijn opgenomen in tabel 4 van bijlage IV.

  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>


Onderafdeling 4. - Aquariumvissen.
Art.16. § 1. De minimumnormen voor aquaria worden bepaald in bijlage IV, tabel 5.
  § 2. Behalve voor aquaria met de mannelijke Betta splendens wordt het water van elk aquarium gezuiverd door een individueel of gecentraliseerd filtersysteem en is tevens uitgerust met een individuele luchtvoorziening of een ander efficiënt verluchtingssysteem.
  Het gehalte aan nitrieten (NO2-) is lager dan 0,3 mg per liter.
  Het niveau van filtratie en verluchting houdt rekening met het aantal vissen in het aquarium.
  § 3. Het materiaal gebruikt voor de manipulatie van de vissen behoort specifiek tot één aquarium of tot een geheel van aquaria in serie of wordt na elk gebruik schoongemaakt en in een ontsmettingsvloeistof bewaard.

Art. 16_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De minimumnormen voor aquaria worden bepaald in bijlage IV, tabel 5.  § 2.[1 Het water van elk aquarium wordt gezuiverd door een individueel of gecentraliseerd filtersysteem. Daarnaast is elk aquarium uitgerust met een individuele luchtvoorziening of een ander efficiënt verluchtingssysteem.   Het gehalte aan nitrieten (NO2) in het water is lager dan 0,3 milligram per liter.   Het niveau van filtratie en verluchting is aangepast aan het aantal vissen in het aquarium]1.  § 3. Het materiaal gebruikt voor de manipulatie van de vissen behoort specifiek tot één aquarium of tot een geheel van aquaria in serie of wordt na elk gebruik schoongemaakt en in een ontsmettingsvloeistof bewaard.
  ----------
  (1)<BVR 2019-02-15/13, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>


Onderafdeling 5. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.17. De Minister kan nadere regels vaststellen voor wat betreft de voorwaarden voor het houden en de verzorging van de verschillende diersoorten bedoeld in onderafdelingen 1, 2, 3 en 4.

Afdeling 4. - Bijzondere uitbatingvoorwaarden.
Onderafdeling 1. - [1 Professionele en hobby- honden- en kattenkwekerijen]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. VLAAMS_GEWEST. - [1 [2 Beroeps]2 en hobby- honden- en kattenkwekerijen]1  ----------   (1)   (2)
Art.18. § 1. De verantwoordelijke houdt een inventaris bij waarin de gegevens van alle voor het fokken bestemde vrouwelijke dieren zijn opgenomen.
  De vrouwelijke honden geboren vóór 1 september 1998 worden eveneens geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig de wettelijke procedure voorzien voor identificatie en registratie van honden [1 vanaf de eerste dekking]1.
  Bijlage VI A stelt het model van deze inventaris vast.
  § 2. Daarnaast houdt de verantwoordelijke voor elke worp, een foksteekkaart bij waarvan het model wordt vastgesteld in bijlage VI B.
  De verwerver van een dier kan de gegevens over de worp raadplegen, met uitzondering van de gegevens van de andere verwervers.
  § 3. De gegevens vermeld in §§ 1 en 2 worden binnen de 48 uren na een eventuele wijziging aangepast. Ze worden op elk moment ter beschikking gehouden van de controlerende overheid. Ze worden bewaard tot ten minste 2 jaar nadat het vrouwelijke dier, of het laatste vermelde vrouwelijke dier, de kwekerij heeft verlaten. Deze documenten mogen op geïnformatiseerde wijze worden bijgehouden, op voorwaarde dat de gegevens integraal beschikbaar blijven gedurende de bovenvermelde termijn van 2 jaar.
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 18_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De verantwoordelijke houdt een inventaris bij waarin de gegevens van alle voor het fokken bestemde vrouwelijke dieren zijn opgenomen.  De vrouwelijke honden geboren vóór 1 september 1998 worden eveneens geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig de wettelijke procedure voorzien voor identificatie en registratie van honden [1 vanaf de eerste dekking]1.  Bijlage VI A stelt het model van deze inventaris vast.  § 2. Daarnaast houdt de verantwoordelijke voor elke worp, een foksteekkaart bij waarvan het model wordt vastgesteld in bijlage VI B.  De verwerver van een dier kan de gegevens over de worp raadplegen, met uitzondering van de gegevens van de andere verwervers.  § 3. De gegevens vermeld in §§ 1 en 2 worden binnen de 48 uren na een eventuele wijziging aangepast. Ze worden op elk moment ter beschikking gehouden van de controlerende overheid. Ze worden bewaard tot [2 ...]2 2 jaar nadat het vrouwelijke dier, of het laatste vermelde vrouwelijke dier, de kwekerij heeft verlaten. Deze documenten mogen op geïnformatiseerde wijze worden bijgehouden, op voorwaarde dat de gegevens integraal beschikbaar blijven gedurende de bovenvermelde termijn van 2 jaar.  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BVR 2019-01-25/40, art. 51, 009; Inwerkingtreding : 25-05-2018>


Art.19. § 1. Het is verboden vrouwelijke dieren meer dan tweemaal per jaar te laten werpen.
  § 2. Het fokken met dieren die een erfelijke aandoening vertonen, waarvan de lijst bepaald is door de Minister is verboden.
  § 3. Het fokken door het kruisen van verschillende rassen is verboden behoudens uitzonderingen die schriftelijk toegestaan werden door de Minister op advies van de Raad voor Dierenwelzijn of van de maatschappijen ter verbetering van de honden- en kattenrassen.

Art. 19_VLAAMS_GEWEST.[1 § 1. [1 Het is verboden vrouwelijke dieren meer dan driemaal per 24 maanden te laten werpen]1.  § 2. [2 Bij de selectie van kweekdieren wordt rekening gehouden met hun anatomische, fysiologische en gedragskenmerken, zodat het welzijn, met inbegrip van de gezondheid, van het ouderdier en de nakomelingen niet in het gedrang komen door het kweken]2.  [4 Het is verboden te kweken met kweekdieren die een erfelijke aandoening vertonen die niet kan worden verholpen via oordeelkundige paringscombinaties tussen kweekdieren binnen de raspopulatie, en die de minister bepaalt conform artikel 27, § 1.]4  § 3. Het fokken door het kruisen van verschillende rassen is verboden behoudens uitzonderingen die schriftelijk toegestaan werden door de Minister op advies van de Raad voor Dierenwelzijn of van de maatschappijen ter verbetering van de honden- en kattenrassen.  [3 § 4. Een kweker kweekt ten hoogste met zeven verschillende rassen of kruisingen toegelaten conform paragraaf 3]3.  ----------
  (1)<BVR 2019-02-15/13, art. 13,1°, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 13,2°, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
  (3)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 13,3°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (4)<BVR 2021-02-12/17, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 20-03-2021>

Art. 19/1. [1 In katten- en hondenkwekerijen houdt bekwaam personeel zich bezig met de verzorging en socialisatie van de dieren. Hierbij wordt tenminste aan de volgende voorwaarden voldaan :
   1° hobbykwekerijen : dagelijks wordt ten minste een uur besteed aan de verzorging en de socialisatie van de dieren;
   2° professionele kwekerijen :
   a) waar minder dan tien vrouwelijke fokdieren worden gehouden : dagelijks wordt ten minste een uur besteed aan de verzorging en de socialisatie van de dieren;
   b) waar tien tot twintig vrouwelijke fokdieren worden gehouden : dagelijks wordt ten minste vier uur besteed aan de verzorging en de socialisatie van de dieren;
   c) waar 21 tot en met 50 vrouwelijke fokdieren worden gehouden : dagelijks wordt ten minste acht uur besteed aan de verzorging en de socialisatie van de dieren;
   d) waar meer dan 50 vrouwelijke fokdieren worden gehouden : voor elke bijkomende groep van maximaal 50 dieren wordt dagelijks vier uur extra besteed aan hun verzorging en socialisatie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 19/1__VLAAMS_GEWEST.   [1 Bekwaam personeel houdt zich bezig met de verzorging en de socialisatie van de dieren. Per schijf van vijf volwassen honden of katten wordt daaraan het equivalent van 0,1 voltijds equivalent besteed. De berekening van het aantal vereiste personen om daaraan te voldoen, wordt gebaseerd op een 38-urenweek.   Afwijkend gedrag bij honden wordt gemeld aan de contractdierenarts, die de gepaste maatregelen neemt. Elke melding wordt opgenomen in het bezoekrapport, vermeld in artikel 6, § 2 ]1
  ----------
  (1)<BVR 2019-02-15/13, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>


Onderafdeling 1/1. - [1 Handelskwekerijen]1   ----------   (1)
Art. 19/2. [1 Een kweker mag alleen honden of katten afkomstig uit andere kwekerijen dan de zijne verhandelen wanneer hij per jaar minstens tien nesten afkomstig uit zijn eigen kwekerij verhandelt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 19/3. [1 § 1. Voor de dieren afkomstig uit zijn eigen kwekerij houdt de kweker-handelaar zich aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 18, 19 en 19/1.
   § 2. Voor de dieren afkomstig uit andere kwekerijen dan de zijne houdt de kweker-handelaar een register bij dat beantwoordt aan het model in bijlage X.
   § 3. De gegevens vermeld in § 2 worden binnen de 48 uur na elke wijziging van de toestand aangepast. Het register kan te allen tijde worden geraadpleegd door de controlerende overheid en wordt minstens twee jaar bewaard. De gegevens mogen ook op computer worden bijgehouden, op voorwaarde dat ze integraal beschikbaar zijn gedurende de voorrmelde periode.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 19/3_VLAAMS_GEWEST.   [1 § 1. Voor de dieren afkomstig uit zijn eigen kwekerij houdt de kweker-handelaar zich aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 18, 19 en 19/1.   § 2. Voor de dieren afkomstig uit andere kwekerijen dan de zijne houdt de kweker-handelaar een register bij dat beantwoordt aan het model in bijlage X.   § 3. De gegevens vermeld in § 2 worden binnen de 48 uur na elke wijziging van de toestand aangepast. Het register kan te allen tijde worden geraadpleegd door de controlerende overheid en wordt minstens twee jaar bewaard. De gegevens mogen ook [2 digitaal]2 worden bijgehouden, op voorwaarde dat ze integraal beschikbaar zijn gedurende de [2 voormelde]2 periode.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

Art. 19/4. [1 § 1. Om nesten te verhandelen die afkomstig zijn van andere kwekerijen dan de zijne, beschikt de kweker-handelaar over een quarantainelokaal dat niet hetzelfde is als de lokalen bedoeld in artikel 7, § 8.
   Dit lokaal is afgezonderd van de andere dieren en van het publiek en is gelegen buiten de plaatsen waar er veel passage is. Het is voldoende ruim om er alle dieren afkomstig uit een andere kwekerij tegelijkertijd en met inachtname van de normen opgenomen in bijlage II onder te brengen. Bovendien moet dit quarantainelokaal :
   - voldoende geventileerd zijn;
   - voorzien zijn van een stevige vloer die kan worden schoongemaakt en van muren die tot op een meter hoogte afwasbaar zijn;
   - beschikken over koud en warm water.
   Om kruiscontaminaties te vermijden, worden dieren afkomstig uit verschillende kwekerijen in aparte omheinde ruimtes ondergebracht.
   § 2. De minimale verblijfsduur in het quarantainelokaal bedraagt vijf dagen. Deze periode kan op aanraden van de contractdierenarts of van de Dienst verlengd worden. Geen enkel dier mag het quarantainelokaal verlaten voor de verplichte periode afgelopen is, tenzij met een schriftelijk verantwoording van de contractdierenarts opgenomen in het register van zijn bezoeken.
   § 3. De contractdierenarts onderzoekt de dieren afkomstig van andere kwekerijen en verklaart ze gezond en geschikt voor verhandeling vóór ze verhandeld worden. [2 Hij bevestigt dit in het register bedoeld in artikel 19/3, § 2, of in het register bedoeld in artikel 6, § 2, dat, degelijk ingevuld, geldt als bewijs van dit onderzoek.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<KB 2010-11-15/03, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>

Art. 19/4_VLAAMS_GEWEST.  [1 § 1. De kweker-handelaar beschikt over een quarantainelokaal dat niet hetzelfde is als de lokalen, vermeld in artikel 7, § 8. Dat lokaal is afgezonderd van de andere dieren en van het publiek en ligt buiten de plaatsen waar er veel passage is. Het is voldoende ruim om er alle dieren afkomstig uit een andere kwekerij tegelijkertijd, en met inachtname van de normen, die zijn opgenomen in bijlage II, die bij dit besluit is gevoegd, onder te brengen.   Het quarantainelokaal :   1° heeft een stevige vloer die gemakkelijk kan worden gereinigd en muren die tot op één meter hoogte afwasbaar zijn;   2° is uitgerust met een voorziening voor koud en warm water;   3° is goed geventileerd op een zodanige manier dat de verspreiding van ziektekiemen via de lucht naar de andere ruimten in de inrichting vermeden wordt;   4° wordt alleen betreden met aparte, propere kledij die alleen gedragen wordt in het quarantainelokaal;   5° wordt alleen betreden door personeel dat daarvoor opgeleid is.   § 2. De verantwoordelijke stelt een reglement op voor het gebruik van het quarantainelokaal. Dat reglement wordt zichtbaar aan de ingang van het quarantainelokaal gehangen.   De dierenverblijven in het quarantainelokaal worden dagelijks gereinigd en worden na het vertrek van het dier uit het verblijf ontsmet. De dierenverblijven van dieren met ziektesymptomen en de gedeelten van het lokaal buiten de dierenverblijven, worden dagelijks gereinigd en ontsmet.   § 3. De dieren afkomstig uit een andere kwekerij worden bij aankomst in de handelskwekerij in quarantaine geplaatst voor een periode van ten minste tien dagen. Die periode kan op gemotiveerde beslissing van de contractdierenarts of van de dienst verlengd of beperkt worden.   Dieren afkomstig uit verschillende kwekerijen worden in aparte omheinde ruimtes ondergebracht.   Er wordt voldoende aandacht besteed aan de socialisatie van de dieren in het quarantainelokaal.   § 4. De dieren afkomstig uit andere kwekerijen worden niet verhandeld vooraleer ze door de dierenarts na afloop van de quarantaineperiode zijn onderzocht en door hem gezond en geschikt voor verhandeling zijn verklaard. Hij bevestigt dat in het bezoekrapport, vermeld in artikel 6, § 2, of in het register, vermeld in artikel 19/3, § 2 ]1.
  ----------
  (1)<BVR 2019-02-15/13, art. 16, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>


Art. 19/4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 § 1. Om nesten te verhandelen die afkomstig zijn van andere kwekerijen dan de zijne, beschikt de kweker-handelaar over een quarantainelokaal dat niet hetzelfde is als de lokalen bedoeld in artikel 7, § 8.   Dit lokaal is afgezonderd van de andere dieren en van het publiek en is gelegen buiten de plaatsen waar er veel passage is. Het is voldoende ruim om er alle dieren afkomstig uit een andere kwekerij tegelijkertijd en met inachtname van de normen opgenomen in bijlage II onder te brengen. Bovendien moet dit quarantainelokaal :   - voldoende geventileerd zijn;   - voorzien zijn van een stevige vloer die kan worden schoongemaakt en van muren die tot op een meter hoogte afwasbaar zijn;   - beschikken over koud en warm water.   Om kruiscontaminaties te vermijden, worden dieren afkomstig uit verschillende kwekerijen in aparte omheinde ruimtes ondergebracht.   § 2. De minimale verblijfsduur in het quarantainelokaal bedraagt [4 tien]4 dagen. Deze periode kan op aanraden van de contractdierenarts of [3 van het Instituut]3 verlengd worden. Geen enkel dier mag het quarantainelokaal verlaten voor de verplichte periode afgelopen is, tenzij met een schriftelijk verantwoording van de contractdierenarts opgenomen in het register van zijn bezoeken.   § 3. De contractdierenarts onderzoekt de dieren afkomstig van andere kwekerijen en verklaart ze gezond en geschikt voor verhandeling vóór ze verhandeld worden. [2 Hij bevestigt dit in het register bedoeld in artikel 19/3, § 2, of in het register bedoeld in artikel 6, § 2, dat, degelijk ingevuld, geldt als bewijs van dit onderzoek.]2]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<KB 2010-11-15/03, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
  (3)<BESL 2017-12-07/17, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 22-12-2017>
  (4)<BESL 2018-09-20/06, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art. 19/5 [1 Een kweker-handelaar verhandelt enkel honden of katten :
   1° afkomstig uit erkende kwekerijen;
   2° afkomstig van een occasionele kweker, in dit geval noteert hij de gegevens van de overdrager in het register bedoeld in artikel 19/3, § 2, en gaat hij na of deze gegevens overeenstemmen met deze op zijn identiteitskaart;
   3° afkomstig uit het buitenland voor zover :
   de minister vastgesteld heeft :
   a) dat de wetgeving van het land van oorsprong aan zijn honden- en kattenfokkers ten minste de voorwaarden vastgelegd in bijlage III oplegt
   of
   b) dat uit een verklaring van de bevoegde autoriteit van het land van oorsprong die belast is met de controle van het dierenwelzijn in de kwekerij van oorsprong, blijkt dat deze ten minste voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in bijlage III.
   De minister publiceert de lijst van landen en van de kwekerijen die voldoen aan de vereiste voorwaarden.
   Als een kweker-handelaar honden of katten wil verhandelen van een land of kwekerij die niet op deze lijst voorkomt, dient hij een aanvraag in bij de Dienst, met daarbij de wetgeving of het origineel van de verklaring samen met een officiële vertaling in één van de nationale talen. De minister geeft zijn advies binnen de drie maanden na ontvangst van de volledige aanvraag.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-11-15/03, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>

Art. 19/5_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    [1 Een kweker-handelaar verhandelt enkel honden of katten :   1° afkomstig uit erkende kwekerijen;   2° afkomstig van een occasionele kweker, in dit geval noteert hij de gegevens van de overdrager in het register bedoeld in artikel 19/3, § 2, en gaat hij na of deze gegevens overeenstemmen met deze op zijn identiteitskaart;   3° afkomstig uit het buitenland voor zover :   de minister vastgesteld heeft :   a) dat de wetgeving van het land van oorsprong aan zijn honden- en kattenfokkers ten minste de voorwaarden vastgelegd in bijlage III oplegt   of   b) dat uit een verklaring van de bevoegde autoriteit van het land van oorsprong die belast is met de controle van het dierenwelzijn in de kwekerij van oorsprong, blijkt dat deze ten minste voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in bijlage III.   De minister publiceert de lijst van landen en van de kwekerijen die voldoen aan de vereiste voorwaarden.   Als een kweker-handelaar honden of katten wil verhandelen van een land of kwekerij die niet op deze lijst voorkomt, dient hij een aanvraag in [2 bij het Instituut]2, met daarbij de wetgeving of het origineel van de verklaring samen met een officiële vertaling in één van de nationale talen. De minister geeft zijn advies binnen de drie maanden na ontvangst van de volledige aanvraag.]1  ----------
  (1)<KB 2010-11-15/03, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
  (2)<BESL 2017-12-07/17, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 22-12-2017>


Art. 19/5_WAALS_GEWEST.   [1 Een kweker-handelaar verhandelt enkel honden of katten :   1° afkomstig uit erkende kwekerijen;   2° [2 ...]2   3° afkomstig uit het buitenland voor zover :   de minister vastgesteld heeft :   a) dat de wetgeving van het land van oorsprong aan zijn honden- en kattenfokkers ten minste de voorwaarden vastgelegd in bijlage III oplegt   of   b) dat uit een verklaring van de bevoegde autoriteit van het land van oorsprong die belast is met de controle van het dierenwelzijn in de kwekerij van oorsprong, blijkt dat deze ten minste voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in bijlage III.  [3 De directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu publiceert op de website van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu de lijst van landen en van de kwekerijen die voldoen aan de vereiste voorwaarden.]3   Als een kweker-handelaar honden of katten wil verhandelen van een land of kwekerij die niet op deze lijst voorkomt, dient hij een aanvraag in bij de Dienst, met daarbij de wetgeving of het origineel van de verklaring samen met een officiële vertaling in één van de nationale talen. De minister geeft zijn advies binnen de drie maanden na ontvangst van de volledige aanvraag.]1  ----------
  (1)<KB 2010-11-15/03, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
  (2)<BWG 2017-05-11/10, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>
  (3)<BWG 2021-07-08/10, art. 18, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 19/6 [1 De kweker-handelaar ziet erop toe dat bekwaam personeel zich bezighoudt met de verzorging en socialisatie van de dieren. Hiertoe wordt per groep van maximum 75 honden of katten afkomstig uit andere kwekerijen ten minste twee uur per dag gespendeerd aan de verzorging en socialisatie van de dieren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Onderafdeling 2. - Dierenasielen.
Art.20. § 1. De hoofdactiviteit van een dierenasiel moet zijn de opvang van verloren, achtergelaten, verwaarloosde, in beslag genomen of verbeurdverklaarde dieren. Het asiel tracht, in de mate van het mogelijke, de dieren die hiervoor in aanmerking komen te plaatsen en waakt erover het verblijf van de opgevangen dieren niet nodeloos te verlengen. Het fokken [1 ,het aankopen, het [2 invoeren of aanvoeren uit een ander land]2]1 en het verkopen van dieren door een asiel zijn verboden.
  § 2. Voor soorten waarvoor geen huisvestingsnormen zijn vastgesteld, gaat de Dienst, vooraleer een erkenning wordt afgeleverd, na of de omstandigheden geschikt zijn om de op te vangen dieren te huisvesten.
  § 3. Diersoorten die meer gespecialiseerde kennis vereisen worden in de mate van het mogelijke, opgenomen in een dierenasiel erkend voor deze soorten.
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<KB 2010-11-15/03, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>

Art. 20_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De hoofdactiviteit van een dierenasiel moet zijn de opvang van verloren, achtergelaten, verwaarloosde, in beslag genomen of verbeurdverklaarde dieren. Het asiel tracht, in de mate van het mogelijke, de dieren die hiervoor in aanmerking komen te plaatsen en waakt erover het verblijf van de opgevangen dieren niet nodeloos te verlengen. Het fokken [1 ,het aankopen, het [2 invoeren of aanvoeren uit een ander land]2]1 en het verkopen van dieren door een asiel zijn verboden.  § 2. Voor soorten waarvoor geen huisvestingsnormen zijn vastgesteld, gaat [3 het Instituut]3, vooraleer een erkenning wordt afgeleverd, na of de omstandigheden geschikt zijn om de op te vangen dieren te huisvesten.  § 3. Diersoorten die meer gespecialiseerde kennis vereisen worden in de mate van het mogelijke, opgenomen in een dierenasiel erkend voor deze soorten.  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<KB 2010-11-15/03, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
  (3)<BESL 2017-12-07/17, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 22-12-2017>


Art.21. § 1. Onverminderd een eventuele verbintenis met het gemeentebestuur neemt de verantwoordelijke de hem aangeboden dieren op voor zover hij over de gepaste opvangruimte en kennis beschikt.
  § 2. Bij de aankomst van een dier gaat de verantwoordelijke na of dit een identificatieteken draagt.
  Voor de dieren die een identificatieteken dragen :
  1° neemt de verantwoordelijke in geval van verloren of zwervende dieren onverwijld de nodige stappen voor het terugvinden van de eigenaar van het dier en om deze onmiddellijk te verwittigen;
  2° wanneer het gaat om dieren die spontaan werden afgestaan, verzekert hij zich er van, bij de ontvangst of in ieder geval alvorens het dier uit de inrichting te verwijderen, dat de verantwoordelijke van het dier zelf instemt om dit aan het asiel af te staan.
  § 3. Wanneer de gezondheidstoestand of het gedrag van een dier het noodzaken of wanneer er andere redenen zijn die het plaatsen of adopteren van een dier onmogelijk maken, kan het dier gedood worden met inachtneming van zijn welzijn en in overleg met de contractdierenarts die zelf de nodige euthanasie zal uitvoeren en deze in het register zal vermelden.
  § 4. De verantwoordelijke houdt een overzichtsregister of een register per diersoort overeenkomstig het model in bijlage VII bij waarin wijzigingen binnen de 48 uren worden vermeld.
  § 5. Naast het register houdt de verantwoordelijke voor honden een individueel dossier bij dat bestaat uit drie documenten :
  - een afstandverklaring overeenkomstig het model in bijlage VIII A in te vullen voor de honden die door hun verantwoordelijke worden afgestaan;
  - een beoordelingsfiche van het gedrag in het asiel overeenkomstig het model in bijlage VIII B;
  - een adoptiecontract overeenkomstig het model in bijlage VIII C dat de rubrieken omvat die minimaal vermeld moeten worden.
  Het eerste document bevat gegevens over de voorgeschiedenis met betrekking tot gezondheid, gedrag en omgeving van de hond die wordt afgestaan aan het asiel.
  Het tweede document bevat de waarnemingen over het gedrag van de hond tijdens het verblijf van de hond in het asiel.
  Het derde document bestaat uit het contract dat wordt afgesloten tussen het asiel en de adoptant van de hond.
  Met uitzondering van de identiteit van de vorige eigenaars worden de gegevens die voorkomen op de afstandverklaring van een hond en de beoordelingsfiche van het gedrag in het asiel meegedeeld aan de personen die het dier willen adopteren.
  Het paspoort of het vaccinatieboekje wordt aan de nieuwe verantwoordelijke van het dier meegegeven.
  § 6. De verantwoordelijke geeft de kandidaat adoptant raad bij de keuze van een hond door met hem de lijst door te nemen van vragen die in elk geval gesteld moeten worden vóór de verwerving van een hond en die is opgenomen in bijlage IX. Dit document wordt ter beschikking gesteld van iedere bezoeker van het dierenasiel.
  § 7. De documenten bedoeld in §§ 4 en 5 worden gedurende ten minste 2 jaar na het vertrek van het dier of het laatste dier bewaard. Ze mogen op geïnformatiseerde wijze worden bijgehouden, op voorwaarde dat de gegevens integraal beschikbaar blijven gedurende de bovenvermelde termijn van 2 jaar. Ze worden op elk moment ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.

Art. 21_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. Onverminderd een eventuele verbintenis met het gemeentebestuur neemt de verantwoordelijke de hem aangeboden dieren op voor zover hij over de gepaste opvangruimte en kennis beschikt.  § 2. Bij de aankomst van een dier gaat de verantwoordelijke na of dit een identificatieteken draagt.  Voor de dieren die een identificatieteken dragen :  1° neemt de verantwoordelijke in geval van verloren of zwervende dieren onverwijld de nodige stappen voor het terugvinden van de eigenaar van het dier en om deze onmiddellijk te verwittigen;  2° wanneer het gaat om dieren die spontaan werden afgestaan, verzekert hij zich er van, bij de ontvangst of in ieder geval alvorens het dier uit de inrichting te verwijderen, dat de verantwoordelijke van het dier zelf instemt om dit aan het asiel af te staan.  [1 § 2/1. Nieuwe katten die een dierenasiel binnen komen moeten gedurende tien dagen individueel in quarantaine worden gehouden. Quarantaine in groep wordt enkel toegestaan als de katten in deze groep éénzelfde herkomst hebben en op dezelfde dag aangekomen zijn in het asiel. Iedere langere quarantaineduur moet geattesteerd worden door de contractdierenarts met vermelding van de medische reden en de voorziene duur. Zieke dieren worden in een andere ruimte ondergebracht dan deze waarin dieren in aankomstquarantaine zitten.]1  § 3. Wanneer de gezondheidstoestand of het gedrag van een dier het noodzaken of wanneer er andere redenen zijn die het plaatsen of adopteren van een dier onmogelijk maken, kan het dier gedood worden met inachtneming van zijn welzijn en in overleg met de contractdierenarts die zelf de nodige euthanasie zal uitvoeren en deze in het register zal vermelden.  § 4. De verantwoordelijke houdt een overzichtsregister of een register per diersoort overeenkomstig het model in bijlage VII bij waarin wijzigingen binnen de 48 uren worden vermeld.  § 5. Naast het register houdt de verantwoordelijke voor honden een individueel dossier bij dat bestaat uit drie documenten :  - een afstandverklaring overeenkomstig het model in bijlage VIII A in te vullen voor de honden die door hun verantwoordelijke worden afgestaan;  - een beoordelingsfiche van het gedrag in het asiel overeenkomstig het model in bijlage VIII B;  - een adoptiecontract overeenkomstig het model in bijlage VIII C dat de rubrieken omvat die minimaal vermeld moeten worden.  Het eerste document bevat gegevens over de voorgeschiedenis met betrekking tot gezondheid, gedrag en omgeving van de hond die wordt afgestaan aan het asiel.  Het tweede document bevat de waarnemingen over het gedrag van de hond tijdens het verblijf van de hond in het asiel.  Het derde document bestaat uit het contract dat wordt afgesloten tussen het asiel en de adoptant van de hond.  Met uitzondering van de identiteit van de vorige eigenaars worden de gegevens die voorkomen op de afstandverklaring van een hond en de beoordelingsfiche van het gedrag in het asiel meegedeeld aan de personen die het dier willen adopteren.  Het paspoort of het vaccinatieboekje wordt aan de nieuwe verantwoordelijke van het dier meegegeven.  § 6. De verantwoordelijke geeft de kandidaat adoptant raad bij de keuze van een hond door met hem de lijst door te nemen van vragen die in elk geval gesteld moeten worden vóór de verwerving van een hond en die is opgenomen in bijlage IX. Dit document wordt ter beschikking gesteld van iedere bezoeker van het dierenasiel.  § 7. De documenten bedoeld in §§ 4 en 5 worden gedurende ten minste 2 jaar na het vertrek van het dier of het laatste dier bewaard. Ze mogen op geïnformatiseerde wijze worden bijgehouden, op voorwaarde dat de gegevens integraal beschikbaar blijven gedurende de bovenvermelde termijn van 2 jaar. Ze worden op elk moment ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.
  ----------
  (1)<BESL 2018-09-20/06, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Art. 21_VLAAMS_GEWEST.   § 1. Onverminderd een eventuele verbintenis met het gemeentebestuur neemt de verantwoordelijke de hem aangeboden dieren op voor zover hij over de gepaste opvangruimte en kennis beschikt.  § 2. Bij de aankomst van een dier gaat de verantwoordelijke na of dit een identificatieteken draagt.  Voor de dieren die een identificatieteken dragen :  1° neemt de verantwoordelijke in geval van verloren of zwervende dieren onverwijld de nodige stappen voor het terugvinden van de eigenaar van het dier en om deze onmiddellijk te verwittigen;  2° wanneer het gaat om dieren die spontaan werden afgestaan, verzekert hij zich er van, bij de ontvangst of in ieder geval alvorens het dier uit de inrichting te verwijderen, dat de verantwoordelijke van het dier zelf instemt om dit aan het asiel af te staan.  § 3. Wanneer de gezondheidstoestand of het gedrag van een dier het noodzaken of wanneer er andere redenen zijn die het plaatsen of adopteren van een dier onmogelijk maken, kan het dier gedood worden met inachtneming van zijn welzijn en in overleg met de contractdierenarts die zelf de [2 ...]2 euthanasie zal uitvoeren en deze in het register zal vermelden.  § 4. De verantwoordelijke houdt een overzichtsregister of een register per diersoort overeenkomstig het model in bijlage VII bij waarin wijzigingen binnen de 48 uren worden vermeld.  § 5. Naast het register houdt de verantwoordelijke voor honden een individueel dossier bij dat bestaat uit drie documenten :  - een [3 afstandsverklaring]3 overeenkomstig het model in bijlage VIII A in te vullen voor de honden die door hun verantwoordelijke worden afgestaan;  - een beoordelingsfiche van het gedrag in het asiel overeenkomstig het model in bijlage VIII B;  - een adoptiecontract overeenkomstig het model in bijlage VIII C dat de rubrieken omvat die minimaal vermeld moeten worden.  Het eerste document bevat gegevens over de voorgeschiedenis met betrekking tot gezondheid, gedrag en omgeving van de hond die wordt afgestaan aan het asiel.  Het tweede document bevat de waarnemingen over het gedrag van de hond tijdens het verblijf van de hond in het asiel.  Het derde document bestaat uit het contract dat wordt afgesloten tussen het asiel en de adoptant van de hond.  Met uitzondering van de identiteit van de vorige eigenaars worden de gegevens die voorkomen op de afstandverklaring van een hond en de beoordelingsfiche van het gedrag in het asiel meegedeeld aan de personen die het dier willen adopteren.  [4 ...]4  [5 § 5/1. Het paspoort of het vaccinatieboekje van het dier wordt aan de nieuwe verantwoordelijke gegeven.]5  § 6. De verantwoordelijke geeft de kandidaat adoptant raad bij de keuze van een hond door met hem de lijst door te nemen van vragen die in elk geval gesteld moeten worden vóór de verwerving van een hond en die is opgenomen in bijlage IX. Dit document wordt ter beschikking gesteld van iedere bezoeker van het dierenasiel.  § 7. De documenten bedoeld [6 in paragraaf 4, 5 en in artikel 26/9]6 worden gedurende [1 ...]1 2 jaar na het vertrek van het dier of het laatste dier bewaard. Ze mogen op geïnformatiseerde wijze worden bijgehouden, op voorwaarde dat de gegevens integraal beschikbaar blijven gedurende de bovenvermelde termijn van 2 jaar. Ze worden op elk moment ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.
  ----------
  (1)<BVR 2019-01-25/40, art. 51, 009; Inwerkingtreding : 25-05-2018>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 17,1°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (3)<BVR 2019-02-15/13, art. 17,2°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (4)<BVR 2019-02-15/13, art. 17,3°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (5)<BVR 2019-02-15/13, art. 17,4°, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>
  (6)<BVR 2019-02-15/13, art. 17,5°, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art.22. De bepalingen van deze onderafdeling zijn niet van toepassing op de hokken die in sommige gemeenten bestaan voor een eerste opvang in afwachting van overbrenging naar een erkend asiel.

Onderafdeling 3. - Dierenpensions.
Art.23. § 1. De verantwoordelijke ziet er op toe, aan de hand van het paspoort of het vaccinatieboekje, dat de aan de inrichting toevertrouwde honden en katten in orde zijn met de vaccinatie tegen de volgende ziekten :
  - voor honden : de ziekte van Carré, parvovirose, hepatitis contagiosa canis, bordetellose en influenza (kennelhoest);
  - voor katten : panleucopenie (typhus), rhinotracheitis (coryza), leucose.
  § 2. Het vaccinatieboekje of het paspoort vergezelt het dier tijdens zijn verblijf in de inrichting.

Art.24. § 1. Bij het in pension nemen van een dier sluit de verantwoordelijke met de eigenaar een overeenkomst, in tweevoud opgemaakt en getekend door beide partijen waarvan een exemplaar voor elke partij.
  De overeenkomst vermeldt :
  - een volgnummer;
  - de naam, adres en het ondernemingsnummer van de inrichting;
  de naam, adres en telefoonnummer van de eigenaar van het dier of indien van toepassing, het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank voor ondernemingen;
  - de verblijfsduur van het dier met datum van aankomst en voorziene vertrek;
  - de verbintenis van de verantwoordelijke van het pension om het dier afzonderlijk dan wel in groep te huisvesten, om het dier op een vooraf overeengekomen manier te voederen en om een bepaalde dierenarts te raadplegen indien nodig;
  - de naam, adres en telefoonnummer van een persoon gemandateerd door de eigenaar indien deze niet bereikbaar is;
  - de naam van het dier;
  - het identificatieteken van het dier of bij gebrek daaraan, het signalement;
  - de belangrijke eigenschappen van het dier;
  - de gewoonten van het dier (eetgewoonten, gedrag,);
  - eventuele ziekten of aandoeningen, de te verstrekken behandelingen en, eventueel, de laatst ontvangen behandelingen;
  - de naam van de behandelende dierenarts.
  In de overeenkomst kan tevens overeengekomen worden dat het dier onaangekondigd bezocht kan worden door de eigenaar of een door deze aangewezen persoon.
  De overeenkomsten worden door de verantwoordelijke van de inrichting gedurende ten minste 6 maanden na het vertrek van het dier bewaard en zijn op elk moment ter beschikking van de controlerende overheid.
  De Minister kan het model van de overeenkomst vaststellen.
  § 2. Rekening houdend met het feit dat de dieren zich in een niet-vertrouwde omgeving bevinden, schenken de verantwoordelijke of zijn personeel hen bijzondere aandacht, eventueel door hen vertrouwde voorwerpen (deken, mand, speelgoed) ter beschikking te stellen.

Art. 24_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Bij het in pension nemen van een dier sluit de verantwoordelijke met de eigenaar een overeenkomst, in tweevoud opgemaakt en getekend door beide partijen waarvan een exemplaar voor elke partij.  De overeenkomst vermeldt :  - een volgnummer;  - de naam, adres en het ondernemingsnummer van de inrichting;  de naam, adres en telefoonnummer van de eigenaar van het dier of indien van toepassing, het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank voor ondernemingen;  - de verblijfsduur van het dier met datum van aankomst en voorziene vertrek;  - de verbintenis van de verantwoordelijke van het pension om het dier afzonderlijk dan wel in groep te huisvesten, om het dier op een vooraf overeengekomen manier te voederen en om een bepaalde dierenarts te raadplegen indien nodig;  - de naam, adres en telefoonnummer van een persoon gemandateerd door de eigenaar indien deze niet bereikbaar is;  - de naam van het dier;  - het identificatieteken van het dier of bij gebrek daaraan, het signalement;  - de belangrijke eigenschappen van het dier;  - de gewoonten van het dier (eetgewoonten, gedrag,);  - eventuele ziekten of aandoeningen, de te verstrekken behandelingen en, eventueel, de laatst ontvangen behandelingen;  - de naam van de behandelende dierenarts.  In de overeenkomst kan tevens overeengekomen worden dat het dier onaangekondigd bezocht kan worden door de eigenaar of een door deze aangewezen persoon.  De overeenkomsten worden door de verantwoordelijke van de inrichting gedurende [1 ...]1 6 maanden na het vertrek van het dier bewaard en zijn op elk moment ter beschikking van de controlerende overheid.  De Minister kan het model van de overeenkomst vaststellen.  § 2. Rekening houdend met het feit dat de dieren zich in een niet-vertrouwde omgeving bevinden, schenken de verantwoordelijke of zijn personeel hen bijzondere aandacht, eventueel door hen vertrouwde voorwerpen (deken, mand, speelgoed) ter beschikking te stellen.
  ----------
  (1)<BVR 2019-01-25/40, art. 51, 009; Inwerkingtreding : 25-05-2018>


Onderafdeling 4. - Handelszaken voor dieren.
Art.25. [1 § 1. De verantwoordelijke van een handelszaak voor dieren kan als tussenpersoon optreden voor de verhandeling van honden en katten.
   § 2. In de handelszaak voor dieren mogen catalogussen, aankondigingen en advertenties met daarin adressen waar men honden of katten kan kopen ter beschikking worden gesteld van de klanten. Voor elke hond die op die manier wordt verhandeld, wordt het identificatienummer duidelijk vermeld.
   § 3. De catalogussen, de aankondigingen en de advertenties bedoeld in § 2 worden ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.
   § 4. Wanneer een inrichting als tussenpersoon optreedt voor de verhandeling van honden, wordt de lijst met vragen opgenomen in bijlage IX aan de klanten overgemaakt.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 25_VLAAMS_GEWEST.    [1 § 1. De verantwoordelijke van een handelszaak voor dieren kan als tussenpersoon optreden voor de verhandeling van honden en katten.   § 2. In de handelszaak voor dieren mogen catalogussen, aankondigingen en advertenties met daarin adressen waar men honden of katten kan kopen ter beschikking worden gesteld van de klanten. Voor elke hond [2 en kat]2 die op die manier wordt verhandeld, wordt het identificatienummer duidelijk vermeld.   § 3. De catalogussen, de aankondigingen en de advertenties bedoeld in § 2 worden ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.   § 4.[2 ...]2.]1  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>


Art.26. [1 § 1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de lokalen van handelszaken die open zijn voor het publiek.
   § 2. Voor andere dieren dan fretten, konijnen, cavia's, hamsters, muizen en ratten wordt de correcte wetenschappelijke naam op leesbare wijze aangebracht op de verblijven waarin de dieren worden gehouden.
   Wanneer een gewone naam bestaat, wordt deze eveneens vermeld en dit ten minste in de taal van de regio waar de handelszaak voor dieren zich bevindt.
   De Minister kan de te hanteren taxonomische lijsten of referentiewerken aanduiden.
   § 3. Dieren die niet verkocht mogen worden, worden niet tentoongesteld.]1
  § 4. Elke soort van reptielen of amfibieën wordt tenminste door zijn wetenschappelijke naam geïdentificeerd. Verder is voor elke soort een [1 praktische]1 beschrijving van de aanbevolen huisvestingsvoorwaarden ter beschikking met betrekking tot :
  1° dag- en nachttemperatuur;
  2° vochtigheidsgraad overdag en 's nachts;
  3° type van vivarium en minimumafmetingen ervan in functie van de gehouden soort.
  [1 Een thermometer en een hygrometer zijn aanwezig en worden ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.]1
  § 5. voor elke soort reptielen en amfibieën wordt ook vermeld :
  1° de oorsprong (land van herkomst, gekweekt in gevangenschap of gevangen in de natuur);
  2° het biotoop;
  3° het beschermingsstatuut (CITES);
  4° de voeding van adult en juveniel;
  5° de maximumgrootte van het adult;
  6° eventueel de graad van vereiste kennis van de kopers.
  § 6. Elke vissoort wordt tenminste door zijn wetenschappelijke naam geïdentificeerd. Verder is voor elke vissoort een [1 praktische]1 beschrijving van de aanbevolen huisvestingsvoorwaarden ter beschikking met betrekking tot :
  1° het zoutgehalte of de dichtheid in geval van zeewater;
  2° de pH in geval van zoet water;
  3° de hardheid (gH en kH) of geleidbaarheid voor zoet water;
  4° de temperatuur van het water.
  [1 De adequate meetapparatuur is aanwezig en wordt ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.]1
  § 7. Geen enkele vis uit een aquarium dat zieke vissen bevat of in serie verbonden is met een aquarium waarin zich zieke vissen bevinden, mag verkocht worden.
  § 8. De Minister kan nadere regels vaststellen voor wat betreft de voorwaarden voor de tentoonstelling van verschillende soorten van dieren in handelszaken voor dieren.
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>


HOOFDSTUK III/1 VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT [1 Bijkomende voorwaarden voor het houden van dieren in inrichtingen ]1   ----------   (1)
Afdeling I. VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT [1 Bijkomende voorwaarden voor het houden van honden in inrichtingen-1   ----------   (1)
Art. 26/1_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT..   [1 Als dat mogelijk is, worden honden in groep gehouden en dit, als dat mogelijk is, permanent. Bij de samenstelling van de groepen wordt erover gewaakt dat er zo weinig mogelijk agressief gedrag optreedt]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 21, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 26/2_VLAAMS_GEWEST.   [1 Het gebit wordt regelmatig gecontroleerd en verzorgd]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 22, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>


Afdeling II VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT [1 Bijkomende voorwaarden voor het houden van paarden in inrichtingen ]1   ----------   (1)
Art. 26/3_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   [1 De paarden worden meermaals per dag gevoederd. Het voeder is aangepast aan de fysiologische behoeften van het paard. De paarden beschikken ten minste 16 uur per dag over ruwvoeder.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 23, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>      Art. 26/4_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   [1 Elk paard heeft dagelijks ten minste een uur per dag toegang tot een buitenbeloop, tenzij bij extreme weersomstandigheden of als dat om gezondheidsredenen niet aangewezen is. ]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 23, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>      Art. 26/5_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   [1 De tanden en de hoeven worden regelmatig gecontroleerd en verzorgd.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 23, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>      Art. 26/6_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   [1 Er worden maatregelen genomen om stalondeugden te voorkomen. Paarden worden zoveel mogelijk, permanent of tijdelijk, in groep gehouden.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 23, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>      Afdeling 3_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT [1 Bijkomende voorwaarden voor het houden van dieren in dierenasielen ]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 24, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2024>      Art. 26/7_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.   [1 In afwijking van artikel 26/1 moeten honden in een dierenasiel niet in groep gehouden worden als de verantwoordelijke verwacht dat de hond niet ten minste een maand deel kan uitmaken van een stabiele groep. ]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 25, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2024>      Art. 26/8_VLAAMS_GEWEST.   [1 De verantwoordelijke geeft de kandidaat-adoptant raad bij de keuze van een hond door met hem de lijst van vragen door te nemen die gesteld moeten worden voor de verwerving van een hond. Die lijst van vragen wordt ter beschikking gesteld op de website van het Departement Omgeving.   De lijst van vragen peilt naar de leefomstandigheden van de hond bij de kandidaat-adoptant, met inbegrip van de vakantieperiodes, de manier waarop de kandidaat-adoptant wil voldoen aan de behoefte aan beweging en opvoeding van de hond, de stappen die de kandidaat-adoptant zal nemen als hij probleemgedrag vaststelt bij de hond en zijn intenties om een familiale verzekering te sluiten.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>      Art. 26/9_VLAAMS_GEWEST.   [1 De persoon die een paard afstaat aan een dierenasiel, vult een verklaring van afstand van een paard in, waarvan het model is opgenomen in bijlage XII, die bij dit besluit is gevoegd.   Bij de adoptie van een paard wordt een adoptiecontract voor een paard opgesteld, waarvan het model is opgenomen in bijlage XIII, die bij dit besluit is gevoegd. Aan het contract kunnen rubrieken toegevoegd worden. ]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 27, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>   Art. 26/10_VLAAMS_GEWEST.    [1 Bij paarden die voor adoptie worden aangeboden, wordt ernaar gestreefd om ze handtam te maken en de belangrijkste omgangshandelingen aan te leren, zoals het aan- en uitdoen van een halster, het meelopen aan een touw en borstelen. ]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 28, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2021>      Art. 26/11_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.  [1 De dienst vraagt jaarlijks bij de dierenasielen de aantallen op, per diersoort of groep van dieren, van :   1° het aantal binnengekomen dieren, opgedeeld in :   a) zwerfdieren;   b) gevonden dieren;   c) afgestane dieren;   d) in beslag genomen dieren;   2° het aantal dieren dat is vertrokken uit het asiel, opgedeeld in :   a) dieren die zijn herenigd met hun eigenaar;   b) geëuthanaseerde dieren;   c) dieren die een natuurlijke dood zijn gestorven;   d) het aantal geadopteerde dieren;   3° voor zwerfkatten, het aantal :   a) opgevangen dieren;   b) gesteriliseerde dieren;   c) geëuthanaseerde dieren;   d) dieren die werden uitgezet.   De dierenasielen bezorgen de gegevens, vermeld in het eerste lid, binnen acht weken na de ontvangst van de vraag aan de dienst. ]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>      Art. 26/12_VLAAMS_GEWEST.   [1 Dierenasielen kunnen een overeenkomst sluiten met gastgezinnen. Het gastgezin vangt de dieren op een andere plaats op dan het dierenasiel zelf en kan ze ter adoptie aanbieden in naam van het dierenasiel. Het gastgezin is onderdeel van het dierenasiel. Tenzij anders vermeld, is het gastgezin onderworpen aan dezelfde voorwaarden als het dierenasiel.   Het gastgezin kan een beroep doen op de contractdierenarts van het dierenasiel. Artikel 6, § 1, tweede lid, is niet van toepassing op gastgezinnen.   § 2. Dierenasielen die gebruik maken van gastgezinnen hebben een protocol voor de selectie en de opvolging van de gastgezinnen. Dat protocol kan op elk moment voorgelegd worden aan de dienst.   § 3. De verantwoordelijke van het dierenasiel houdt een register bij van de gastgezinnen waarmee het dierenasiel een overeenkomst heeft. Het register bevat, voor elk gastgezin, het volgnummer, de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van het gastgezin. Elke verandering wordt binnen 48u aangepast in het register. Het register wordt altijd ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.   Voor elk dier dat in een gastgezin wordt opgevangen, vult de verantwoordelijke de gegevens van het dier in het register, vermeld in artikel 21, § 4, aan met het volgnummer van het gastgezin, de datum waarop het dier is ondergebracht bij het gastgezin en, als dat van toepassing is, de datum waarop het dier is overgebracht naar het dierenasiel. Dat register wordt bewaard door de verantwoordelijke van het dierenasiel.   De documenten, vermeld in artikel 6, § 2, en in artikel 21, § 5, worden bijgehouden op de plaats waar het dier wordt gehouden. Na het vertrek van het dier uit het gastgezin worden die documenten bewaard door de verantwoordelijke tot het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 6, § 2, en in artikel 21, § 7.   § 4. Dieren waarvoor een registratieplicht geldt en waarvoor het is toegelaten dat ze onmiddellijk worden geïdentificeerd en geregistreerd, worden geïdentificeerd en geregistreerd alvorens ze bij het gastgezin worden geplaatst. Als een onmiddellijke identificatie en registratie niet is toegelaten, wordt die zo snel mogelijk uitgevoerd.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>      HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden voor het verhandelen van dieren.  Art. 26bis_WAALS_GEWEST.   [1 De volgende bepalingen zijn niet van toepassing op de occasionele kwekerijen:   - art. 29 ;   - art. 30 ;   - art. 31.]1  ----------  (1)<BWG 2017-05-11/10, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>      Afdeling 1. - Algemene voorwaarden voor het verhandelen van dieren.  Art. 27. § 1. Verboden is de verhandeling van :  - dieren met duidelijke ziektesymptomen [1 ...]1;  - frauduleus ingevoerde dieren en illegaal gehouden dieren;  - niet of te vroeg gespeende zoogdieren;  - dieren die een niet toegestane amputatie hebben ondergaan, behalve indien de ingreep werd verricht vóór het verbod van kracht werd.  § 2. De verkoop van zwervende, verloren of achtergelaten dieren is verboden.  § 3. De verantwoordelijke van een dier mag geen valse informatie verstrekken over ondermeer de leeftijd, de afkomst of de benaming van een te koop aangeboden dier, noch mag hij bedrieglijke publiciteit voeren om de verkoop van een dier te bevorderen.  ----------  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   Art. 27_VLAAMS_GEWEST.   § 1. Verboden is de verhandeling van :  - dieren met duidelijke ziektesymptomen [1 ...]1;  - frauduleus ingevoerde dieren en illegaal gehouden dieren;  - niet of te vroeg gespeende zoogdieren;  - dieren die een niet toegestane amputatie hebben ondergaan, behalve indien de ingreep werd verricht vóór het verbod van kracht werd;  [3 - katten en honden die een erfelijke aandoening vertonen die niet kan worden verholpen via oordeelkundige paringscombinaties tussen kweekdieren binnen de raspopulatie. De minister bepaalt de betrokken erfelijke aandoeningen.]3  § 2. De verkoop van zwervende, verloren of achtergelaten dieren is verboden.  § 3. De verantwoordelijke van een dier mag geen valse informatie verstrekken over ondermeer de leeftijd, de afkomst of de benaming van een te koop aangeboden dier, noch mag hij bedrieglijke publiciteit voeren om de verkoop van een dier te bevorderen [2 , bijvoorbeeld door het gebruik van foto's van andere dieren dan het aangeboden dier]2.  [2 § 4. Bij de verhandeling van een dier wordt geen korting, onder eender welke vorm, aangeboden of toegekend.]2  ----------  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 30, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>   (3)<BVR 2021-02-12/17, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 20-03-2021>   Art. 27/1_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    [1 § 1er. De publiciteit met het oog op het verhandelen van een dier opgenomen op de lijst vastgesteld overeenkomstig artikel 3bis, § 1 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, wordt alleen toegelaten indien het om een publiciteit in een gespecialiseerd tijdschrift of op een gespecialiseerde website gaat, namelijk een tijdschrift of een website die een regelmatig bijgewerkte redactionele inhoud omvat in verband met het houden, de fokkerij en de verhandeling van de dieren en waarvan de advertenties uitsluitend verband houden met de verhandeling van dieren of van goederen en diensten die rechtstreeks daarop betrekking hebben.   § 2. In afwijking van § 1 wordt de publiciteit met het oog op het verhandelen van een dier opgenomen op de lijst vastgesteld overeenkomstig artikel 3bis, § 1 van de wet van 14 augustus 1986 ook buiten een gespecialiseerd tijdschrift of een gespecialiseerde website toegelaten indien het gaat om een publiciteit:   1° afkomstig van een erkend dierenasiel voor het herplaatsen van dieren;   2° afkomstig van een erkende honden- of kattenfokker met het oog op het verhandelen van de honden of katten geboren in zijn fokkerij;   § 3. "Publiciteit met het oog op de verhandeling van een individueel dier is enkel toegestaan aan de hand van fotomateriaal van dat individueel dier.]1  ----------  (1)<BESL 2018-09-20/06, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 14-10-2018>   Art. 27/1_WAALS_GEWEST.   <opgeheven bij BWG 2017-05-11/10, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>      Art. 27/2_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 § 1er. Wanneer ze toegelaten is, maakt een advertentie minstens melding van:   1° naam en adres van de adverteerder;   2° telefoonnummer of e-mail en postadres van de adverteerder;   3° erkenningsnummer wanneer de adverteerder beheerder is van een erkende instelling;   4° diersoort, leeftijd, geslacht van het dier en zijn land van herkomst en van opkweek;   5° in voorkomend geval, ras, kruising of afwezigheid van ras bij dat dier;   6° in voorkomend geval, identificatienummer van het dier;   7° in voorkomend geval, sterilisatiestatuut van het dier;   8° prijs in voorkomend geval.   § 2. In de advertenties gepubliceerd in het gespecialiseerd tijdschrift of op de gespecialiseerde website wordt volgende tekst opgenomen: "Een dier is een levend wezen met gevoel en geen speelgoed. De aankoop of de adoptie van een dier vereist volle verantwoordelijkheidszin van de nieuwe eigenaar. Een dier achterlaten of verwaarlozen vormt een overtreding waarvoor strafrechtelijke of administratieve vervolging ingesteld kan worden.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BESL 2018-09-20/06, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 14-10-2018>      Art. 28. Het is verboden om honden of katten te verhandelen :  - die jonger zijn dan 7 weken;  - die niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften werden geïdentificeerd en geregistreerd;  - zonder overeenstemmend wettelijk voorgeschreven identificatie- en registratiedocument.  Art. 28_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.[1 § 1. Het is verboden:   1° katten jonger dan 13 weken te verhandelen;   2° honden jonger dan 7 weken te verhandelen;   3° katten of honden te verhandelen die niet geïdentificeerd of niet geregistreerd werden overeenkomstig de wettelijke voorschriften;   4° katten of honden te verhandelen zonder document ter identificatie of registratie zoals voorgeschreven door de wet;   5° pups of kittens aan te bieden of tentoon te stellen in afwezigheid van de moeder, behalve voor dieren in asielen.   § 2. In afwijking van § 1, 1°, kunnen de asielen weeskatten ter adoptie aanbieden na een gunstig advies van de contractdierenarts ]1.  ----------  (1)<BESL 2023-02-16/03, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2023>   Art. 28_VLAAMS_GEWEST.    [1 Het is verboden om :   1° honden te verhandelen die jonger zijn dan acht weken;   2° katten te verhandelen die jonger zijn dan twaalf weken;   3° honden of katten te verhandelen die niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften zijn geïdentificeerd en geregistreerd;   4° honden of katten te verhandelen zonder overeenstemmend wettelijk voorgeschreven registratiedocument]1.  ----------  (1)<BVR 2019-02-15/13, art. 31, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>      Art. 28/1. [1 Wanneer hij de hond of kat heeft aangeschaft bij een occasionele kweker, heeft de verwerver in geval van sterfte van het dier recht op de terugbegtaling van de aankoopprijs van het dier. Deze garantie geldt enkel indien een erkende dierenarts de eerste ziektesymptomen heeft vastgesteld binnen de hierna vermelde periode en voor zover vaststaat dat het dier is overleden ten gevolge van een van de volgende aandoeningen :   1° voor een hond :   a) hondenziekte (ziekte van Carré) : een periode van tien dagen beginnend op de dag na levering van het dier;   b) parvovirose : een periode van tien dagen beginnend op de dag na levering van het dier;   c) hepatitis contagiosa canis : een periode van zes dagen beginnend op de dag na levering van het dier;   2° voor een kat :   a) panleucopenie : een periode van tien dagen beginnend op de dag na levering van het dier;   b) infectieuze peritonitis : een periode van eenentwintig dagen beginnend op de dag na levering van het dier;   c) feliene leucose : een periode van vijtien dagen beginnend op de dag na levering van het dier.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   Art. 28/1_WAALS_GEWEST.    [1 Wanneer hij de hond of kat heeft aangeschaft bij een [2 ...]2 kweker, heeft de verwerver in geval van sterfte van het dier recht op de terugbegtaling van de aankoopprijs van het dier. Deze garantie geldt enkel indien een erkende dierenarts de eerste ziektesymptomen heeft vastgesteld binnen de hierna vermelde periode en voor zover vaststaat dat het dier is overleden ten gevolge van een van de volgende aandoeningen :   1° voor een hond :   a) hondenziekte (ziekte van Carré) : een periode van tien dagen beginnend op de dag na levering van het dier;   b) parvovirose : een periode van tien dagen beginnend op de dag na levering van het dier;   c) hepatitis contagiosa canis : een periode van zes dagen beginnend op de dag na levering van het dier;   2° voor een kat :   a) panleucopenie : een periode van tien dagen beginnend op de dag na levering van het dier;   b) infectieuze peritonitis : een periode van eenentwintig dagen beginnend op de dag na levering van het dier;   c) feliene leucose : een periode van vijtien dagen beginnend op de dag na levering van het dier.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   (2)<BWG 2017-05-11/10, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>      Art. 28/2. [1 In alle omstandigheden worden honden en katten niet in uitstalramen of op het voetpad tentoongesteld met het oog op verkoop.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij KB 2010-11-15/03, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011>   Afdeling 2. - Bijzondere voorwaarden voor verhandeling van dieren door de inrichtingen.  Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden.  Art. 29. § 1. De verantwoordelijke van een kwekerij of een handelszaak geeft aan de koper-particulier de nodige richtlijnen met betrekking tot voeding, huisvesting en verzorging van het dier. Aan de koper wordt op zijn verzoek een gedateerd overdrachtsbewijs overhandigd waarop datum, naam van de verkoper en van de koper, soort en aantal dieren vermeld zijn.  § 2. De Minister kan de soorten, taxa of categorieën van dieren aanduiden waarvoor de richtlijnen bedoeld in § 1 schriftelijk verstrekt moeten worden en de inhoud of uitwerkingsvoorwaarden van deze richtlijnen vaststellen.  § 3. De verantwoordelijke van een erkende inrichting hangt het in artikel 2, § 7, bedoelde erkenningscertificaat op zichtbare wijze uit in zijn inrichting.  § 4. Indien de Dienst (een) gezondheids- of welzijnproble(e)m(en) vaststelt, kan deze een hogere frequentie van bezoeken van de contractdierenarts opleggen dan deze bepaald in artikel 6, § 1, en de nodige maatregelen treffen om de verspreiding van besmettelijke ziekten of lijden te beperken, met inbegrip van een opschorting van de handel.  Art. 29_VLAAMS_GEWEST.   § 1. De verantwoordelijke van een kwekerij of een handelszaak geeft aan de koper-particulier [1 ]1 de nodige richtlijnen met betrekking tot voeding, huisvesting en verzorging van het dier. Aan de koper wordt op zijn verzoek een gedateerd overdrachtsbewijs overhandigd waarop datum, naam van de verkoper en van de koper, soort en aantal dieren vermeld zijn.  § 2. [1 De minister kan de inhoud van de richtlijnen, vermeld in paragraaf 1, en de voorwaarden om de toegankelijkheid ervan voor de koper te garanderen, vaststellen]1.  § 3. De verantwoordelijke van een erkende inrichting hangt het in artikel 2, § 7, bedoelde erkenningscertificaat op zichtbare wijze uit in zijn inrichting.  § 4. Indien de Dienst (een) gezondheids- of welzijnproble(e)m(en) vaststelt, kan deze een hogere frequentie van bezoeken van de contractdierenarts opleggen dan deze bepaald in artikel 6, § 1, en de nodige maatregelen treffen om de verspreiding van besmettelijke ziekten of lijden te beperken, met inbegrip van een opschorting van de handel.  ----------  (1)<BVR 2019-02-15/13, art. 32, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>   Art. 29_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De verantwoordelijke van een kwekerij of een handelszaak geeft aan de koper-particulier de nodige richtlijnen met betrekking tot voeding, huisvesting en verzorging van het dier. Aan de koper wordt op zijn verzoek een gedateerd overdrachtsbewijs overhandigd waarop datum, naam van de verkoper en van de koper, soort en aantal dieren vermeld zijn.  § 2. De Minister kan de soorten, taxa of categorieën van dieren aanduiden waarvoor de richtlijnen bedoeld in § 1 schriftelijk verstrekt moeten worden en de inhoud of uitwerkingsvoorwaarden van deze richtlijnen vaststellen.  § 3. De verantwoordelijke van een erkende inrichting hangt het in artikel 2, § 7, bedoelde erkenningscertificaat op zichtbare wijze uit in zijn inrichting.  § 4. Indien [1 het Instituut]1 (een) gezondheids- of welzijnproble(e)m(en) vaststelt, kan deze een hogere frequentie van bezoeken van de contractdierenarts opleggen dan deze bepaald in artikel 6, § 1, en de nodige maatregelen treffen om de verspreiding van besmettelijke ziekten of lijden te beperken, met inbegrip van een opschorting van de handel.  ----------  (1)<BESL 2017-12-07/17, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 22-12-2017>      Onderafdeling 2. - Bijzondere voorwaarden voor het verhandelen van honden en katten.  Art. 30. [1 § 1. De verantwoordelijke van de kwekerij of handelszaak geeft bij de verkoop van een hond of een kat een waarborg over de gezondheid van het dier.   Daartoe overhandigt hij de koper een behoorlijk ingevuld garantiecertificaat dat overeenstemt met het model in bijlage XI. Een exemplaar van dit certificaat wordt gedurende ten minste zes maanden door de verkoper bewaard. Dit exemplaar wordt ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.   § 2. Onverminderd de andere wettelijke bepalingen betreffende de identificatie en registratie van dieren, worden de verhandelde katten geïdentificeerd met een leesbare microchip die beantwoordt aan de ISO-normen 11784 : 1996 (E) en 11785 : 1996 (E) en waarvan het nummer wordt vermeld op het garantiecertificaat bedoeld in § 1.   § 3. Onverminderd de rechten die de koper zou kunnen laten gelden overeenkomstig de geldende wettelijke rechtsmiddelen, meer bepaald de artikelen 1641 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, laat de garantie aan de koper de keuze tussen de terugbetaling van de verkoopprijs, de vervanging van het dier of de gedeeltelijke terugbetaling van het dier volgens de voorwaarden uiteengezet in het certificaat bedoeld in § 1.   § 4. Wanneer de verkoper naast de wettelijke voorwaarden een bijkomende waarborg aanbiedt aan de koper, wordt deze vermeld in een afzonderlijk document of in een afzonderlijke rubriek ingelast na de handtekeningen op het garantiecertificaat bedoeld in § 1.   § 5. Bij aankoop van een hond of kat door de beheerder van een erkende inrichting voor dieren kan deze de verkoper ontheffen van de verplichting om hem de waarborg bedoeld in dit artikel te geven.]1  ----------  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   Art. 30_VLAAMS_GEWEST.    [1 § 1. De verantwoordelijke van de kwekerij of handelszaak geeft bij de verkoop van een hond of een kat een waarborg over de gezondheid van het dier.   Daartoe overhandigt hij de koper een behoorlijk ingevuld garantiecertificaat dat overeenstemt met het model in bijlage XI. Een exemplaar van dit certificaat wordt gedurende [2 ...]2 zes maanden door de verkoper bewaard. Dit exemplaar wordt ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.   § 2. Onverminderd de andere wettelijke bepalingen betreffende de identificatie en registratie van dieren, worden de verhandelde katten geïdentificeerd met een leesbare microchip die beantwoordt aan de ISO-normen 11784 : 1996 (E) en 11785 : 1996 (E) en waarvan het nummer wordt vermeld op het garantiecertificaat bedoeld in § 1.   § 3. Onverminderd de rechten die de koper zou kunnen laten gelden overeenkomstig de geldende wettelijke rechtsmiddelen, meer bepaald de artikelen 1641 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, laat de garantie aan de koper de keuze tussen de terugbetaling van de verkoopprijs, de vervanging van het dier of de gedeeltelijke terugbetaling van het dier volgens de voorwaarden uiteengezet in het certificaat bedoeld in § 1.   § 4. Wanneer de verkoper naast de wettelijke voorwaarden een bijkomende waarborg aanbiedt aan de koper, wordt deze vermeld in een afzonderlijk document of in een afzonderlijke rubriek ingelast na de handtekeningen op het garantiecertificaat bedoeld in § 1.   § 5. Bij aankoop van een hond of kat door de beheerder van een erkende inrichting voor dieren kan deze de verkoper ontheffen van de verplichting om hem de waarborg bedoeld in dit artikel te geven.]1  ----------  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   (2)<BVR 2019-01-25/40, art. 53, 009; Inwerkingtreding : 25-05-2018>      Art. 30_WAALS_GEWEST.    [1 § 1. De verantwoordelijke van de kwekerij of handelszaak geeft bij de verkoop van een hond of een kat een waarborg over de gezondheid van het dier.   Daartoe overhandigt hij de koper een behoorlijk ingevuld garantiecertificaat dat overeenstemt met het model in bijlage XI. Een exemplaar van dit certificaat wordt gedurende ten minste zes maanden door de verkoper bewaard. Dit exemplaar wordt ter beschikking gehouden van de controlerende overheid.   § 2. [2 ...]2   § 3. Onverminderd de rechten die de koper zou kunnen laten gelden overeenkomstig de geldende wettelijke rechtsmiddelen, meer bepaald de artikelen 1641 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, laat de garantie aan de koper de keuze tussen de terugbetaling van de verkoopprijs, de vervanging van het dier of de gedeeltelijke terugbetaling van het dier volgens de voorwaarden uiteengezet in het certificaat bedoeld in § 1.   § 4. Wanneer de verkoper naast de wettelijke voorwaarden een bijkomende waarborg aanbiedt aan de koper, wordt deze vermeld in een afzonderlijk document of in een afzonderlijke rubriek ingelast na de handtekeningen op het garantiecertificaat bedoeld in § 1.   § 5. Bij aankoop van een hond of kat door de beheerder van een erkende inrichting voor dieren kan deze de verkoper ontheffen van de verplichting om hem de waarborg bedoeld in dit artikel te geven.]1  ----------  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   (2)<BWG 2017-05-11/10, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>      Art. 31. § 1. Wanneer het om de verhandeling van een hond gaat, worden de richtlijnen zoals bepaald in artikel 29, § 1, schriftelijk meegegeven aan de koper, vergezeld van gepaste schriftelijke richtlijnen goedgekeurd door de Dienst, met betrekking tot de opvoeding van de hond.  § 2. De verantwoordelijke van de inrichting geeft de kandidaat koper raad bij de keuze van een hond door met hem de lijst door te nemen van vragen die in elk geval gesteld moeten worden vóór de verwerving van een hond en die is opgenomen in bijlage IX. Dit document wordt ter beschikking gesteld van iedere bezoeker van de inrichting.  Art. 31_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Wanneer het om de verhandeling van een hond gaat, worden de richtlijnen zoals bepaald in artikel 29, § 1, schriftelijk meegegeven aan de koper, vergezeld van gepaste schriftelijke richtlijnen goedgekeurd door de Dienst, met betrekking tot de opvoeding van de hond.  § 2. [1 De verantwoordelijke geeft de kandidaat-koper raad bij de keuze van een hond door met hem de lijst van vragen door te nemen die gesteld moeten worden voor de verwerving van een hond. Die lijst van vragen wordt ter beschikking gesteld op de website van het Departement Omgeving.   De lijst van vragen peilt naar de leefomstandigheden van de hond bij de kandidaat-koper, met inbegrip van de vakantieperiodes, de manier waarop de kandidaat-koper wil voldoen aan de behoefte aan beweging en opvoeding van de hond, de stappen die de kandidaat-koper zal nemen als hij probleemgedrag vaststelt bij de hond en zijn intenties om een familiale verzekering te sluiten.   Als een handelszaak voor dieren als tussenpersoon optreedt voor de verhandeling van een hond, wordt de lijst van vragen die gesteld moeten worden voor de verwerving van een hond aan de klant bezorgd.]1.  ----------  (1)<BVR 2019-02-15/13, art. 33, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>      Art. 31_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. Wanneer het om de verhandeling van een hond gaat, worden de richtlijnen zoals bepaald in artikel 29, § 1, schriftelijk meegegeven aan de koper, vergezeld van gepaste schriftelijke richtlijnen goedgekeurd door [1 het Instituut]1, met betrekking tot de opvoeding van de hond.  § 2. De verantwoordelijke van de inrichting geeft de kandidaat koper raad bij de keuze van een hond door met hem de lijst door te nemen van vragen die in elk geval gesteld moeten worden vóór de verwerving van een hond en die is opgenomen in bijlage IX. Dit document wordt ter beschikking gesteld van iedere bezoeker van de inrichting.  ----------  (1)<BESL 2017-12-07/17, art. 24, 006; Inwerkingtreding : 22-12-2017>      Art. 32. § 1. In de erkende inrichtingen, kan de Minister, de vaccinatie van honden en katten verplichten tegen de ziekten die hij bepaalt.  § 2. De Minister kan maatregelen nemen om bepaalde ziekten in de inrichtingen op te sporen en uit te roeien. Hij kan de methoden en de diagnostische tests vaststellen om deze ziekten aan te tonen.  Art. 32_VLAAMS_GEWEST.    § 1. In de erkende inrichtingen, kan de Minister, de vaccinatie van honden en katten verplichten tegen de ziekten die hij bepaalt.  § 2. [1 Honden worden alleen verhandeld als ze ten minste een primovaccinatie hebben gekregen tegen het parvovirus, het distempervirus, kennelhoest (bordetellose en para-influenza) en hepatitis contagiosa canis.   Katten worden alleen verhandeld als ze ten minste een primovaccinatie hebben gekregen tegen panleucopenie, rhinotracheïtis en feline leucose.]1  De Minister kan maatregelen nemen om bepaalde ziekten in de inrichtingen op te sporen en uit te roeien. Hij kan de methoden en de diagnostische tests vaststellen om deze ziekten aan te tonen.  ----------  (1)<BVR 2019-02-15/13, art. 34, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>      Art. 33. § 1. In alle publiciteit voor de verhandeling van honden of katten in de al dan niet gespecialiseerde pers vermeldt de beheerder van een erkende inrichting, zijn [1 erkenningsnummer]1.  § 2. [1 ...]1  § 3. [1 ...]1  § 4. [1 ...]1  ----------  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   Art. 33_WAALS_GEWEST.   < opgeheven bij BWG 2017-05-11/10, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>      Art. 33/1_VLAAMS_GEWEST.   [1 Bij de verhandeling door een kweker van een hond of kat uit eigen kweek, toont de kweker het moederdier aan de kandidaat-koper als die daarom vraagt.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 35, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>      Art. 33/2_VLAAMS_GEWEST.   [1 In de handelszaak wordt duidelijk leesbaar en zichtbaar voor het publiek aangegeven dat de dieren voor permanente huisvesting nood hebben aan grotere verblijven met een meer gevarieerde inrichting." ]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 36, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>      Onderafdeling 3. - Bijzondere voorwaarden voor het verhandelen van andere dieren.  Art. 34. De Minister kan bijzondere voorwaarden vaststellen voor de verhandeling van andere dieren dan honden en katten.  Art. 34/1. [1 Enkel de bepalingen van hoofdstuk IV, afdeling 1, zijn van toepassing op occasionele kwekers.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   Art. 34/1_VLAAMS_GEWEST.    [1 Enkel de bepalingen van hoofdstuk IV, afdeling 1, zijn van toepassing op [2occasionele kwekers van honden ]2.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   (2)<BVR 2019-02-15/13, art. 37, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>      Art. 34/1_WAALS_GEWEST.  <Opgeheven bij BWG 2017-05-11/10, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>      HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen.  Art. 35. De erkenningen verleend door de Minister in toepassing van het Koninklijk besluit van 17 februari 1997 houdende erkenningvoorwaarden voor hondenkwekerijen, kattenkwekerijen, dierenasielen, dierenpensions en handelszaken voor dieren, en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren blijven geldig tot hun vervaldatum.  Art. 36. § 1. De inrichtingen in activiteit die op het ogenblik van de inwerkingtreding van artikel 6 van dit besluit, geen contract met een erkende dierenarts hebben omdat ze geen honden of katten hielden, sluiten een dergelijk contract met een erkende dierenarts en zenden binnen de acht dagen na inwerkingtreding van deze beschikkingen, een kopie hiervan aan de Dienst.  § 2. [1 ...]1  ----------  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   Art. 36_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De inrichtingen in activiteit die op het ogenblik van de inwerkingtreding van artikel 6 van dit besluit, geen contract met een erkende dierenarts hebben omdat ze geen honden of katten hielden, sluiten een dergelijk contract met een erkende dierenarts en zenden binnen de acht dagen na inwerkingtreding van deze beschikkingen, een kopie hiervan [2 aan het Instituut]2.  § 2. [1 ...]1  ----------  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   (2)<BESL 2017-12-07/17, art. 25, 006; Inwerkingtreding : 22-12-2017>      Art. 36/1. [1 De Minister kan, binnen de perken van zijn bevoegdheden, de bijlagen I, V, VI A, VI B, VII, VIII A, VIII B, VIII C, IX, en X wijzigen.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-03-18/32, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>   HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.  Art. 37. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de derde maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, uitgezonderd hoofdstuk III " Voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen " dat in werking treedt de twaalfde maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.  Art. 38. Het koninklijk besluit van 17 februari 1997 houdende erkenningvoorwaarden voor hondenkwekerijen, kattenkwekerijen, dierenasielen, dierenpensions en handelszaken voor dieren, en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren wordt opgeheven op de eerste dag van de derde maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt uitgezonderd hoofdstuk III " Voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen " dat opgeheven wordt de twaalfde maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.  Art. 39. Onze minister bevoegd voor volksgezondheid, Onze minister van Binnenlandse Zaken, Onze minister van Middenstand, Onze minister van Economie en Onze minister van Consumentenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.  BIJLAGEN.  Art. N1. BIJLAGE I bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - AANVRAAG TOT ERKENNING ALS hondenkwekerij / kattenkwekerij / dierenasiel / dierenpension / handelszaak voor dieren.  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37207-37209).  Gewijzigd bij :  <KB 2009-03-18/32, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>  Art. N1_WAALS_GEWEST.    [1 Bijlage 1. - Aanvraagformulier voor een erkenning   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 31-05-2017, p. 60420)]1  ----------  (1)<BWG 2017-05-11/10, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>      Art. N1bis_WAALS_GEWEST.   [1 Bijlage 2. - Attest van de behandelende dierenarts   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 31-05-2017, p. 60424)]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-05-11/10, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 31-05-2017>      Art. N2. BIJLAGE II bij het koninklijk besluit van 27 april 2007.   [1 Minimale afmetingen voor het houden van honden en katten   I. MINIMUMOPPERVLAKTEN (m 2 ) VOOR DE VERBLIJVEN VOOR HONDEN (1) :  Aantal hondenSchofthoogte    kleiner dan 25 cmkleiner dan 30 cmkleiner dan 40 cmkleiner dan 60 cmkleiner dan 75 cmgroter dan 75 cm  111,52357  21,522,54710  322,5361012  42,53481218  5345122024  6456182540  7567254250  86812305065  981015346080  10101220387095
  (1) Indien honden van verschillende grootte samen worden gehouden, wordt voor de berekening van de minimumoppervlakte de schofthoogte van de grootste hond gehanteerd.
   II. MINIMUMOPPERVLAKTE VAN EEN KRAAMHOK VEREIST VOOR EEN TEEF MET PUPS TOT DE LEEFTIJD VAN ZEVEN WEKEN :

<td colspan="6" valign="top">Schofthoogte van het moederdier
  
kleiner dan 25 cmkleiner dan 35 cmkleiner dan 40 cmkleiner dan 60 cmkleiner dan 75 cmgroter dan 75 cm
  
1 m 21,5 m 22 m 23 m 23,5 m 25 m 2

   III. MINIMUMOPPERVLAKTE VAN EEN KRAAMHOK VEREIST VOOR EEN TEEF MET PUPS TOT DE LEEFTIJD VAN TIEN WEKEN :

<td colspan="6" valign="top">Schofthoogte van het moederdier
  
kleiner dan 25 cmkleiner dan 35 cmkleiner dan 40 cmkleiner dan 60 cmkleiner dan 75 cmgroter dan 75 cm
  
1,5 m 23 m 24 m 26 m 27 m 210 m 2

  IV. MINIMUMHOOGTE VAN VERBLIJVEN VOOR HONDEN :
  Ten minste tweemaal de schofthoogte van de grootste hond in het verblijf met een minimumhoogte van 75 cm.
  V. MINIMUMAFMETINGEN VAN VERBLIJVEN VOOR KATTEN :
  Minimumoppervlakte : 1 m 2 per kat
  Minimumhoogte : 1,80 m
  VI. MINIMUMAFMETINGEN VAN EEN KRAAMHOK VEREIST VOOR EEN KAT MET JONGEN TOT DE LEEFTIJD VAN TIEN WEKEN :
   Minimumoppervlakte : 1 m 2 per moeder met haar jongen
  Minimumhoogte : 1,80 m]1
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>


Art. N3. BIJLAGE III bij het koninklijk besluit van 27 april 2007.
  [1 Voorwaarden voor de verhandeling van honden en katten afkomstig uit andere landen
   1° Huisvesting :
   De dieren werden gekweekt in verblijven die aan de volgende voorwaarden voldoen. Het natuurlijke dag-en nachtritme werd gerespecteerd zelfs op de sluitingsdagen van de inrichting.
   I. MINIMUMOPPERVLAKTEN (m 2 ) VOOR DE VERBLIJVEN VOOR HONDEN (1) :


<td colspan="6" valign="top">Schofthoogte
Aantal honden
 kleiner dan 25 cmkleiner dan 30 cmkleiner dan 40 cmkleiner dan 60 cmkleiner dan 75 cmgroter dan 75 cm
  
111,52357
  
21,522,54710
  
322,5361012
  
42,53481218
  
5345122024
  
6456182540
  
7567254250
  
86812305065
  
981015346080
  
10101220387095

  (1) Indien honden van verschillende grootte samen worden gehouden, wordt voor de berekening van de minimumoppervlakte de schofthoogte van de grootste hond gehanteerd
   II. MINIMUMOPPERVLAKTE VAN EEN KRAAMHOK VEREIST VOOR EEN TEEF MET PUPS TOT DE LEEFTIJD VAN ZEVEN WEKEN :


<td colspan="6" valign="top">Schofthoogte van het moederdier
  
kleiner dan 25 cmkleiner dan 35 cmkleiner dan 40 cmkleiner dan 60 cmkleiner dan 75 cmgroter dan 75 cm
  
1 m 21,5 m 22 m 23 m 23,5 m 25 m 2

   III. MINIMUMOPPERVLAKTE VAN EEN KRAAMHOK VEREIST VOOR EEN TEEF MET PUPS TOT DE LEEFTIJD VAN TIEN WEKEN :


<td colspan="6" valign="top">Schofthoogte van het moederdier
  
kleiner dan 25 cmkleiner dan 35 cmkleiner dan 40 cmkleiner dan 60 cmkleiner dan 75 cmgroter dan 75 cm
  
1,5 m 23 m 24 m 26 m 27 m 210 m 2

  IV. MINIMUMHOOGTE VAN VERBLIJVEN VOOR HONDEN :
   Ten minste tweemaal de schofthoogte van de grootste hond in het verblijf met een minimumhoogte van 75 cm.
   V. MINIMUMAFMETINGEN VAN VERBLIJVEN VOOR KATTEN :
   Minimumoppervlakte : 1 m 2 per kat
   Minimumhoogte : 1,80 m
   VI. MINIMUMOPPERVLAKTE VAN EEN KRAAMHOK VEREIST VOOR EEN KAT MET JONGEN TOT DE LEEFTIJD VAN TIEN WEKEN :
   Minimumoppervlakte : 1 m 2 per moeder met haar jongen.
   Minimumhoogte : 1,80 m
   2° Verzorging van de dieren :
   De dieren worden ten minste tweemaal per dag gecontroleerd.
   Vrouwelijke dieren werpen niet meer dan tweemaal per jaar.
   Er is voldoende en bekwaam personeel ter beschikking voor de verzorging van de dieren. Deze personen besteden een bijzondere aandacht aan de socialisatie van de dieren.
   Hoogdrachtige dieren en vrouwelijke dieren met niet-gespeende jongen beschikken over geschikt nestmateriaal. Pups hebben manipuleerbare voorwerpen ter beschikking teneinde hun omgeving te verrijken.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>


Art. N4. BIJLAGE IV bij het koninklijk besluit van 27 april 2007.
  [1 Minimale afmetingen voor het houden van dieren
   TABEL 1. MINIMUMAFMETINGEN VAN DE KOOIEN VOOR KLEINE KNAAGDIEREN EN KONIJNEN :
   a) Kooien voor kleine knaagdieren :


<td colspan="4" valign="top">Vloeroppervlakte (cm 2 per dier)
SoortHoogte (cm)Bijzondere eisen
individueel gehoudengehouden in groep 
Chinchilla3000150080- minstens 2 niveaus
  - zandbad
  - mogelijkheid om zich te verstoppen
  - takken
Caviajong (max. 500 gram)volwassenjong (max. 500 gram)volwassenjong (max. 500 gram)volwassen--
  
 1500200075012002530
  
 
Degoe (Octodon degus)1500750 met een minimale oppervlakte van 150050- knaagvoorwerp
  - klimmogelijkheden
  - zandbad
  
Tamias sibiricus (Aziat.gestreepte grondeekhoorn)1500375 met een minimale oppervlakte van 150050klimmogelijkheden
  
Tamias striatus (Oostelijke wangzakeekhoorn)1500750 met een minimale oppervlakte van 150050klimmogelijkheden
  
Echte renmuis en Woestijnmuis1000200 met een minimale oppervlakte van 100025- Knaagvoorwerp voorzien
  - zandbad
  
Hamster1000200 met een minimale oppervlakte van 100020Knaagvoorwerp voorzien
Ratjongvolwassenjongvolwassenjongvolwassen---
  
 10001500200 met een minimale oppervlakte van 1000375 met een minimale oppervlakte van 15002530
  
 
Muis1000100 met een minimale vloeroppervlakte van 100015---

   b) kooien voor konijnen :


Gewicht van het dier (kg)Vloeroppervlakte (cm 2 per dier)Breedte (cm)Hoogte (cm)
 individueel gehoudengehouden in groep
  
  
minder dan 1 kg200012003030
  
1 kg en meer300025004040

   TABEL 2. MINIMALE NORMEN VOOR KOOIEN VOOR FRETTEN :
  Minimumoppervlakte : 0,2 m 2 per dier met een minimum van 0,5 m 2 per kooi.
  Minimumhoogte : 0,5 m
   TABEL 3. MINIMALE NORMEN VOOR KOOIEN VOOR VOGELS :


Lengte van de vogel (1)KOOIENVOLIERES
 Volume per vogel indien alleen gehouden (cm 3 )Volume per vogel indien in groep gehouden (cm 3 )Volume per vogel (cm 3 )
  
tot 12 cm (kleine exoten)9.0005.00012.500
  
tot 16 cm (kanaries)9.0006.40016.000
  
tot 18 cm (grasparkieten, agaporniden, grote postuurkanaries)9.0008.00020.000
  
tot 20 cm (kleine papegaaien)19.0009.60024.000
  
tot 25 cm (exotische spreeuwen en lijsters; duifachtigen)50.00020.00080.000
  
tot 30 cm (grote exotische vogels en lori`s)75.00025.000100.000
  
tot 40 cm (amazones, grijze roodstaartpapegaaien)75.00060.000150.000
  
meer dan 40 cm (ara`s)360.000450.0001.000.000

  (1) De lengte wordt gemeten van de kop tot de tip van de staart
  De vogelsoorten zijn slechts vermeld bij wijze van voorbeeld.
   TABEL 4. MINIMALE AFMETINGEN VOOR VIVARIA
  (in cm : L = lengte, B = Breedte, H =hoogte)
   a) Slangen
   Individueel gehouden slangen (lengte van het dier is de totale lengte)
   Landbewonende soorten :
   H* : ten minste 1/3 van de lengte van het dier met een minimum van 20 cm
   B : ten minste 1/3 van de lengte van het dier met een minimum van 20 cm
   L : ten minste 2/3 van de lengte van het dier met een minimum van 20 cm
   Boombewonende soorten en semi-boombewonende soorten :
   H* : ten minste 2/3 van de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
   B : ten minste 1/3 van de lengte van het dier met een minimum van 20 cm
   L : ten minste 1/2 van de lengte van het dier met een minimum van 20 cm
   In groep gehouden slangen (maximum 5 individuen, lengte van het dier is de totale lengte)
   De afmetingen van de vivaria worden berekend op basis van het grootste individu
   Landbewonende soorten :
   H* : ten minste 1/3 van de lengte van het dier met een minimum van 30 cm
   B** : ten minste 2/3 van de lengte van het dier met een minimum van 30 cm
   L : ten minste gelijk aan de lengte van het dier met een minimum van 30 cm
   Boombewonende soorten en semi-boombewonende soorten :
   H* : ten minste gelijk aan de lengte van het dier met een minimum van 60 cm voor specimen die een lengte tot en met 40 cm bereiken en minimum van 80 cm voor specimen met een lengte van meer dan 40 cm.
   B** : ten minste 2/3 van de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
   L : ten minste 2/3 van de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
   Voor slangen met een lengte van meer dan twee meter kunnen de afmetingen verminderd worden tot de volgende minima :
   H* : ten minste 1/2 van de lengte van het dier
   B : ten minste 1/2 van de lengte van het dier
   L : ten minste 3/4 van de lengte van het dier
   * : Wanneer de berekening een hogere waarde dan 2 m geeft, is een hoogte van 2 m toegelaten.
   ** : Wanneer de berekening een hogere waarde dan 1 m geeft, is een breedte van 1 m voor de slangen van minder dan 2 m toegelaten.
   b) Schildpadden
   Minimumoppervlakte van de vivaria = 3 x N x LC5 met minimale afmetingen per terrarium van 60 cm en 30 cm.
   Minimumhoogte van de vivaria : ten minste de waarde van LC met een minimum van 30 cm.
   N is het aantal schildpadden in het terrarium en LC is de lengte van het borstschild van de grootste schildpad in het vivarium.
   b.1) Landbewonende en semi-aquatische soorten
   Maximaal 20 specimens per vivarium, ongeacht de afmetingen hiervan.
   Voor semi-aquatische soorten is de grootte en de diepte van het watergedeelte afhankelijk van de soort.
   Een landoppervlakte van tenminste 1/4 van de minimumoppervlakte van het vivarium en voorzien van een verwarmingslamp moet aanwezig zijn.
   b.2) Aquatische soorten
   Voor waterschildpadden moeten een landoppervlakte van minstens 10% van de minimale oppervlakte van het vivarium en een wateroppervlakte van minstens 80% van de minimale oppervlakte van het vivarium voorzien zijn.
   De diepte van het waterdeel moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van het borstschild van de grootste schildpad teneinde haar toe te laten om zich om te keren.
   c) Hagedissen en krokodilachtigen
   De afmetingen worden steeds berekend op basis van het grootste specimen, staartlengte inbegrepen.
   Niet meer dan 25 specimens per vivarium, ongeacht de afmetingen ervan.
   Krokodilachtigen, grote Varanidae en grote Teiidae (meer dan 100 cm) : nooit meer dan 5 specimens per vivarium.
   Aantal specimens kleiner of gelijk aan 10
   Landbewonende soorten :
   H : ten minste 2/3 van de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
   B : ten minste 1/2 van de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
   L : ten minste tweemaal de lengte van het dier met een minimum van 50 cm
   Boombewonende soorten en semi-boombewonende soorten :
   H : ten minste tweemaal de lengte van het dier met een minimum van 60 cm
   B : ten minste 1/2 van de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
   L : ten minste tweemaal de lengte van het dier met een minimum van 50 cm
   Aantal specimens groter dan 10 en kleiner of gelijk aan 25
   Landbewonende soorten :
   H : ten minste éénmaal de lengte van het dier met een minimum van 50 cm
   B : ten minste éénmaal de lengte van het dier met een minimum van 50 cm
   L : ten minste driemaal de lengte van het dier met een minimum van 60 cm
   Boombewonende soorten en semi-boombewonende soorten :
   H : ten minste tweemaal de lengte van het dier met een minimum van 80 cm
   B : ten minste éénmaal de lengte van het dier met een minimum van 50 cm
   L : ten minste driemaal de lengte van het dier met een minimum van 60 cm
   d) Amfibieën
   De afmetingen worden steeds berekend op basis van het grootste specimen, staartlengte inbegrepen (voor de salamanderachtigen).
   Landbewonende soorten :
   Dieren met een lengte van minder dan 5 cm :
   Indien minder dan 10 specimens :
   H : in alle gevallen minimaal 35 cm
   B : in alle gevallen minimaal 30 cm
   L : in alle gevallen minimaal 35 cm
   Indien meer dan 10 specimens (maximaal 30 specimens per vivarium ongeacht de afmetingen ervan) :
   H : in alle gevallen minimaal 40 cm
   B : in alle gevallen minimaal 40 cm
   L : in alle gevallen minimaal 60 cm
   Dieren met een lengte van meer dan 5 cm (maximaal 20 specimens per vivarium ongeacht de afmetingen ervan) :
   H : in alle gevallen minimaal 40 cm
   B : ten minste vijfmaal de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
   L : ten minste tienmaal de lengte van het dier met een minimum van 60 cm
   Boombewonende soorten :
   Dieren met een lengte van minder dan 5 cm :
   Indien minder dan 10 specimens :
   H : in alle gevallen minimaal 60 cm
   B : in alle gevallen minimaal 30 cm
   L : in alle gevallen minimaal 35 cm
   Indien meer dan 10 specimens (maximaal 30 specimens per vivarium ongeacht de afmetingen ervan)
   H : in alle gevallen minimaal 60 cm
   B : in alle gevallen minimaal 40 cm
   L : in alle gevallen minimaal 40 cm
   Dieren met een lengte van meer dan 5 cm (maximaal 20 specimens per vivarium ongeacht de afmetingen ervan) :
   H : in alle gevallen minimaal 80 cm
   B : ten minste vijfmaal de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
   L : ten minste tienmaal de lengte van het dier met een minimum van 60 cm
   Aquatische soorten :


Lengte van het lichaam (van de neus tot aan de staartpunt)Minimaal water
  volume tot 5 specimens
bijkomend water
  volume voor meer dan 5 specimens
  
lengte tot en met 10 cm
  lengte groter dan 10 en kleiner dan 20 cm
  lengte gelijk aan of groter dan 20 cm
5 liter
  10 liter
  20 liter
0,5 liter / dier
  1 liter / dier
  2 liter / dier

   TABEL 5. MINIMUMNORMEN VOOR AQUARIA
   a) Zoetwatervissen


Lengte van de vissenMinimaal watervolume (in liter, filter niet inbegrepen)
  
kleiner dan of gelijk aan 5 cm
  groter dan 5 cm en kleiner dan 10 cm
  gelijk aan of groter dan 10 cm
40
  60
  100

   Deze normen zijn niet van toepassing op de mannelijke Betta splendens en op de Cyprinodontidae die onder volgende voorwaarden gehouden kunnen worden :
   Betta splendens 0,5 liter water
   Cyprinodontidae 10 liter water met een minimale diepte van 15 cm
   b) Zoutwatervissen


Lengte van de vissenMinimaal watervolume (in liter, filter niet inbegrepen)
  
kleiner dan of gelijk aan 15 cm
  groter dan 15 cm
180
  250

   (1) : Het aantal vissen per aquarium moet aangepast worden aan het watervolume en aan de filtratie- en beluchtingscapaciteit van het aquarium.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-03-18/32, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>


Art. N4_VLAAMS_GEWEST. [1 BIJLAGE IV bij het koninklijk besluit van 27 april 2007.]1     (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 10-09-2019, p. 85538)
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-24/23, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 20-09-2019>


Art. N5. BIJLAGE V bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - Contract tussen de erkende dierenarts en de inrichting.
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37218).

Art. 1N6. BIJLAGE VI.A. bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - Inventaris van de vrouwelijke fokdieren. - Diersoort : Hond/kat.
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37219).

Art. 2N6. BIJLAGE VI.B. bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - Fiche van de worpen (één fiche per worp).
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37220).

Art. N7. BIJLAGE VII bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - Register van in- en uitgaande bewegingen van dieren in een dierenasiel.
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37221).

Art. 1N8. BIJLAGE VIII.A. bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - Verklaring van afstand van een hond in te vullen door de verantwoordelijke van het dier.
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37222-37223).

Art. 2N8. BIJLAGE VIII.B. bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - Evaluatiefiche van het gedrag in het asiel.
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37224).

Art. 3N8. BIJLAGE VIII.C. bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - Adoptiecontract voor een hond.
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37225-37226).
  Gewijzigd bij :
  <KB 2009-03-18/32, art. 35, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>

Art. 3N8_VLAAMS_GEWEST.    BIJLAGE VIII.C. bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - Adoptiecontract voor een hond.  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37225-37226).  Gewijzigd bij :  <KB 2009-03-18/32, art. 35, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>  )<BVR 2019-02-15/13, art. 38, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>   


Art. N9. BIJLAGE IX bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - Lijst van vragen te stellen vóór de verwerving van een hond.
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37227).

Art. N9_VLAAMS_GEWEST.
  <Opgeheven bij BVR 2019-02-15/13, art. 39, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

Art. N10. BIJLAGE X bij het koninklijk besluit van 27 april 2007. - Register voor handelszaken voor dieren waar honden of katten worden verhandeld.
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37228).
  Gewijzigd bij :
  <KB 2009-03-18/32, art. 36, 003; Inwerkingtreding : 11-04-2009>
  <KB 2010-11-15/03, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2011; zie B.S. 29-11-2010, p. 73249>

Art. N11. BIJLAGE XI bij het koninklijk besluit van 27 april. - Garantiecertificaat.
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37229-37231).


Art. N11_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    BIJLAGE XI bij het koninklijk besluit van 27 april. - Garantiecertificaat.  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37229-37231).    

  Gewijzigd door:

  <BESL 2018-09-20/06, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art. N11_VLAAMS_GEWEST.    BIJLAGE XI bij het koninklijk besluit van 27 april. - Garantiecertificaat.  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06-07-2007, p. 37229-37231).
  Gewijzigd bij :

  <BVR 2019-02-15/13, art. 40, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2019>


Art. N12_VLAAMS_GEWEST. [1 bijlage XII ]1


   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 11-04-2019, p. 37161)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 41, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>



Art. N13_VLAAMS_GEWEST.[1 [1 bijlage XIII ]1


   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 11-04-2019, p. 37161)]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-02-15/13, art. 41, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2019>