16 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de vergunning van spoorwegonderneming(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-01-2007 en tekstbijwerking tot 31-05-2018)
Art. 1
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 2
HOOFDSTUK II. - Over het bekomen van de vergunning.
Afdeling I. - Over de aanvraag.
Art. 3-4
Afdeling II. - Over de voorwaarden voor de vergunning.
Art. 5-8
Afdeling III. - Over de afgifte van de vergunning.
Art. 9
HOOFDSTUK III. - Over het nieuwe onderzoek van de vergunning.
Art. 10-13
HOOFDSTUK IV.
Art. 14
HOOFDSTUK V. - Over de intrekking en de schorsing van de vergunning.
Art. 15-17
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art. 18-21
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
Artikel 1.[1 Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de richtlijn 2012/34/EU van het Europese Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte.]1
----------
(1)<KB 2018-05-08/22, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° [1 ...]1
2° [1 " Bestuur ": de Directie Spoorbeleid van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.]1
----------
(1)<KB 2015-09-11/05, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2015>
HOOFDSTUK II. - Over het bekomen van de vergunning.
Afdeling I. - Over de aanvraag.
Art.3.De spoorwegonderneming vraagt een vergunning bij [2 de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen]2 aan [1 ...]1.
----------
(1)<KB 2018-05-08/22, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
(2)<KB 2018-05-08/22, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Art.4.§ 1. De aanvraag vermeldt :
1° het type of de types van spoordiensten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd;
2° de voorziene datum waarop de spoorvervoeractiviteiten zullen aanvangen.
[2 3° het ondernemingsnummer of het vestigingseenheidsnummer in de Kruispuntbank van ondernemingen;
4° het contact-postadres voor zover dit niet overeenstemt met het adres van de maatschappelijke zetel;
5° het telefoon- en faxnummer;
6° het emailadres en eventueel de internetsite.]2
§ 2. [3 De vergunningaanvraag gaat vergezeld van de documenten die bewijzen dat de aanvrager voldoet of zal voldoen aan de voorwaarden bedoeld bij 13, § 1 van de Spoorcodex en nader bepaald bij de artikelen 5 tot 8.
Om ontvankelijk te worden verklaard worden deze documenten en stukken in het Frans of in het Nederlands gesteld met uitzondering van zuiver technische gegevens die ook in het Engels mogen zijn gesteld.
De documenten afkomstig van een andere lidstaat van de Europese Unie gaan, in voorkomend geval, vergezeld van een door een bevoegde overheid van het land van oorsprong of door een bevoegde overheid van de Europese Commissie gewaarmerkt afschrift en van een vertaling hetzij in het Nederlands, hetzij in het Frans.]3.
----------
(1)<KB 2015-09-11/05, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2015>
(2)<KB 2018-05-08/22, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
(3)<KB 2018-05-08/22, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Afdeling II. - Over de voorwaarden voor de vergunning.
Art.5.§ 1. Aan de eisen inzake financiële draagkracht is voldaan indien de aanvrager kan aantonen dat hij gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de start van de spoorvervoeractiviteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd zijn op realistische onderstellingen gebaseerde, bestaande en potentiële verbintenissen kan nakomen.
§ 2. [1 De aanvrager is geen aanzienlijke of terugkerende achterstallen/achterstanden inzake belasting of sociale rechten verschuldigd als resultaat van zijn activiteiten.]1
§ 3. Voor de toepassing van § 1, verstrekt de aanvrager de inlichtingen bedoeld in de bijlage I. Wanneer bijkomende inlichtingen nodig zijn, worden deze aan de onderneming gevraagd die deze onverwijld verstrekt.
[2 § 4. De instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen kan eisen dat een auditrapport en passende documenten van een bank, een openbare spaarkas, een accountant of auditor worden overgelegd. Deze documenten dienen de in bijlage I, punt 2, genoemde informatie te bevatten.]2
----------
(1)<KB 2015-09-11/05, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2015>
(2)<KB 2018-05-08/22, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Art.6. Aan de eisen inzake beroepsbekwaamheid is voldaan wanneer de vergunningaanvrager aan de hand van overtuigende rechtvaardigingsstukken aantoont dat hij beschikt of zal beschikken over een bestuurlijke organisatie die de nodige kennis en/of ervaring bezit om de operationele controle en het toezicht op de in de vergunning omschreven activiteiten op veilige en betrouwbare wijze te kunnen uitoefenen.
Art.7. Aan de eis inzake dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid is voldaan wanneer de vergunningaanvrager aantoont dat hij vóór de start van de spoorvervoeractiviteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd voldoende verzekerd zal zijn of gelijkwaardige voorzieningen zal getroffen hebben om, met toepassing van de nationale en internationale wetgeving, zijn wettelijke aansprakelijkheid bij ongeval, met name ten aanzien van passagiers, bagage, vracht, post, derden en de spoorweginfrastructuurbeheerder te dekken. Het bedrag en de geldigheidsduur van deze dekking worden jaarlijks medegedeeld aan het Bestuur.
Art.8.§ 1. Aan de voorwaarden inzake eerbaarheid is voldaan indien de spoorwegonderneming en de personen die belast zijn met haar dagelijks beheer en de verantwoordelijken voor haar verschillende exploitatiezetels :
1° in België of in het buitenland geen in kracht van gewijsde getreden zware strafveroordeling hebben opgelopen;
2° niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een veroordeling in België, door een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing, voor een inbreuk bedoeld in [1 Boek 2 ]1, Titel III, hoofdstuk I tot V, en Titel IX, hoofdstukken I en II van het Strafwetboek, of in het buitenland voor inbreuken van dezelfde aard;
3° niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een in kracht van gewijsde getreden veroordeling voor ernstige of herhaalde inbreuken tegen verplichtingen voortvloeiend uit het handelsrecht, sociaal recht of het arbeidsrecht, met inbegrip van de verplichtingen op grond van de wetgeving inzake arbeidsbescherming, of tegen verplichtingen voortvloeiend uit de douaneregelgeving ingeval het gaat om een vennootschap die activiteiten wenst te ontplooien in het domein van grensoverschrijdend vervoer van goederen onderworpen aan de douaneprocedures of voor ernstige inbreuken op het vlak van de bijzondere wetgeving inzake vervoer, of in het buitenland voor een soortgelijke inbreuk en voor zover ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een handelsverbod.
[1 4° niet in staat van faillissement zijn verklaard of tegen hen geen vordering wegens insolventie of een soortgelijke procedure is ingesteld"]1
§ 2. De eerbaarheid van de onderneming en van elke persoon bedoeld in § 1, wordt gestaafd door een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven door een openbaar bestuur en niet ouder dan 3 maanden op het ogenblik van de vergunningaanvraag of door een soortgelijk document, afgegeven door een andere staat en door ieder ander document afgeleverd door een openbaar bestuur waarin melding wordt gemaakt van de afwezigheid van iedere veroordeling voor inbreuken bedoeld in § 1 in hun hoofde en waarin eveneens melding wordt gemaakt van het feit dat zij handel mogen drijven.
§ 3. Voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in § 1, 1° en 3° worden als zware strafveroordelingen aangezien :
1° elke strafveroordeling die aanleiding gaf tot een geldboete van meer dan vier duizend euro of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maand;
2° elke strafveroordeling die aanleiding gaf tot een geldboete van meer dan twee duizend euro maar niet meer dan vier duizend euro of een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie maand maar niet meer dan zes maand en waarvoor de Minister of zijn gemachtigde, in het bedoelde geval, een ongunstige beoordeling geeft.
§ 4. Voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in § 1, 1° en 3° wordt als herhaalde inbreuken aangezien, de inbreuk die meer dan éénmaal is begaan.
----------
(1)<KB 2018-05-08/22, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Afdeling III. - Over de afgifte van de vergunning.
Art.9.De vergunning wordt door [1 de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen]1 aan de aanvrager afgegeven binnen negentig dagen na ontvangst van de volledige aanvraag. De aanvraag wordt als volledig beschouwd wanneer zij vergezeld gaat van al de gevraagde stukken en inlichtingen evenals van de eventuele bijkomende inlichtingen.
----------
(1)<KB 2018-05-08/22, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
HOOFDSTUK III. - Over het nieuwe onderzoek van de vergunning.
Art.10.Om het doorlopend naleven van de voorwaarden bedoeld bij de artikelen 5 tot 8 na te gaan zendt de houder van een vergunning ieder jaar aan [1 de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen]1 zijn jaarverslag binnen de dertig dagen na zijn goedkeuring door de Algemene Vergadering van de aandeelhouders.
[1 De instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen ]1 of zijn gemachtigde kan iedere bijkomende inlichting, die hij nuttig acht, opvragen. Deze wordt hem verstrekt uiterlijk dertig dagen nadat ze werd gevraagd.
----------
(1)<KB 2018-05-08/22, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Art.11.[1 § 1. [2 Om de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen toe te laten de vergunning opnieuw te onderzoeken, stelt de houder van de vergunning haar in kennis : ]2
1° wanneer hij zijn activiteiten ingrijpend wil wijzigen of uitbreiden;
2° wanneer hij gedurende zes opeenvolgende maanden de vervoerdiensten waarvoor hij de vergunning heeft ontvangen, heeft onderbroken en en hij voornemens is om zijn activiteiten verder te zetten;
3° wanneer hij de vervoerdiensten niet binnen de zes maanden heeft aangevangen na de afgifte van de vergunning en hij voornemens is om zijn activiteiten aan te vangen;
4° bij een wijziging die invloed heeft op de rechtstoestand van de onderneming en meer bepaald in geval van fusie of bedrijfsovername;
5° wanneer hij andere dan de in de vergunning beschreven vervoerdiensten wil verrichten.
In het geval bedoeld in 3°, kan [3 de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen]3 aan de houder een langere termijn toestaan rekening houdend met bijzonder karakter van de betrokken diensten.
§ 2. Bij ontstentenis van een kennisgeving bedoeld in paragraaf 1 wordt de onderneming geacht nog in exploitatie te zijn overeenkomstig de omstandigheden die golden op het ogenblik van de afgifte van de vergunning. Dit vermoeden is niet van toepassing in de gevallen bedoeld in de bepalingen onder 2° en 3° van § 1.
Met het oog op een nieuw onderzoek nodigt [3 de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen ]3 de houder van de vergunning uit om hem ieder document of stuk dat hij nuttig acht voor te leggen. Deze worden hem toegezonden uiterlijk dertig dagen nadat ze werden gevraagd of binnen een kortere termijn indien de Minister dit nodig acht.
§ 3. [2 De houder van de vergunning mag tijdens het nieuwe onderzoek de exploitatie voortzetten, tenzij de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen om veiligheidsredenen de vergunning schorst overeenkomstig artikel 15.]2
§ 4. Onverminderd § 1, kan [3 de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen ]3 beslissen dat de houder een nieuwe vergunningsaanvraag moet indienen overeenkomstig hoofdstuk II. De houder wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van deze beslissing.
De houder van de vergunning mag tijdens het onderzoek bedoeld in het eerste lid de exploitatie voortzetten, tenzij [3 de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen ]3 om veiligheidsredenen [2 overeenkomstig artikel 16 de vergunning intrekt]2.]1
----------
(1)<KB 2015-09-11/05, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2015>
(2)<KB 2018-05-08/22, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
(3)<KB 2018-05-08/22, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Art.12.[2 De instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen ]2 gaat om de vijf jaar over tot een nieuw onderzoek van de vergunning.
[1 Ten dien einde legt de houder van de vergunning, negentig dagen voor de vervaldag van de vijf jaar bedoeld in het eerste lid, de documenten bedoeld in artikel 4, § 2, 1° [2 aan de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen ]2 voor, met het oog op een volledig nieuw onderzoek en, wanneer zich wijzigingen hebben voorgedaan, de documenten bedoeld in artikel 4, § 2, 2° en 3°.
[2 De instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen ]2 kan iedere bijkomende inlichting, die hij nuttig acht, opvragen.]1
----------
(1)<KB 2015-09-11/05, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2015>
(2)<KB 2018-05-08/22, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Art.13.Bij een nieuw onderzoek ingevolge ernstige twijfel over de naleving van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 tot 8, nodigt [1 de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen]1 de houder van de vergunning uit om ieder document of stuk, dat hij nuttig acht, voor te leggen. Deze worden hem toegezonden binnen de dertig dagen of binnen een kortere termijn indien [1 de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen]1 dit nodig acht.
----------
(1)<KB 2018-05-08/22, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
HOOFDSTUK IV.
Art.14.
<Opgeheven bij KB 2015-09-11/05, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2015>
HOOFDSTUK V. - Over de intrekking en de schorsing van de vergunning.
Art.15.[1 De instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen schorst de vergunning bij niet naleving van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 tot 8.
De onmogelijkheid tot het aantonen door de houder van een vergunning dat hij voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 tot 8 wordt gelijkgesteld met de niet naleving van deze voorwaarden."]1
----------
(1)<KB 2018-05-08/22, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Art.16.[1 De instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen trekt de vergunning in:
1° bij een ernstige of herhaalde tekortkoming aan de verplichtingen bedoeld in de artikelen 5 tot 8;
2° wanneer deze reeds werd geschorst wegens het niet naleven van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 tot 8 en de spoorwegonderneming niet binnen de zes maanden kan aantonen dat zij opnieuw voldoet aan deze voorwaarden ;
3° wanneer tegen de houder van de vergunning een rechtsvordering wegens insolventie of een soortgelijke procedure is ingesteld en de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen ervan overtuigd is dat er geen realistische vooruitzichten zijn op een bevredigende financiële reorganisatie binnen een redelijke termijn."]1
----------
(1)<KB 2018-05-08/22, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Art.17.Wanneer een vergunning wordt geschorst of ingetrokken omdat niet meer wordt voldaan aan de eisen inzake financiële draagkracht, kan [1 de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen]1 een tijdelijke vergunning afleveren voor de periode waarin de spoorwegonderneming wordt gereorganiseerd met het oog op de financiële gezondmaking, op voorwaarde dat de veiligheid niet in het gedrang komt. De tijdelijke vergunning is slechts geldig voor een maximale duur van zes maanden vanaf haar toekenning. De tijdelijke vergunning wordt onverwijld afgegeven.
De houder van een tijdelijke vergunning deelt iedere wijziging van zijn toestand die van invloed kan zijn op de naleving van de voorwaarden gesteld in de artikelen 5 tot 8 [1 aan de instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen]1 mee.
----------
(1)<KB 2018-05-08/22, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art.18.
<Opgeheven bij KB 2018-05-08/22, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Art.19.
<Opgeheven bij KB 2018-05-08/22, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Art.20. De artikelen 5 tot en met 13 en artikel 15 van het koninklijk besluit van 17 november 2003 houdende de uitvoering van de hoofdstukken III, V en VI van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur worden opgeheven.
Art.21. Onze Minister van Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. - Inlichtingen bedoeld bij artikel 5, § 3.
1. De financiële draagkracht wordt onderzocht aan de hand van de jaarrekeningen van de onderneming en, voor ondernemingen die een vergunning aanvragen en deze jaarrekeningen niet kunnen overleggen, aan de hand van de jaarbalans of, indien het om een startende onderneming gaat, aan de hand van de beginbalans.
2. Voor dit onderzoek worden gedetailleerde gegevens verstrekt over met name de volgende elementen :
a) beschikbare financiële middelen, met inbegrip van bankdeposito's, toegestane voorschotten op lopende rekeningen en leningen;
b) kapitalen en activabestanddelen die als garantie kunnen dienen;
c) exploitatiekapitaal;
d) specifieke kosten, met inbegrip van kosten voor de aanschaf van en voorschotten op voertuigen, terreinen, gebouwen, installaties en rollend materieel;
e) lasten die op het vermogen van de onderneming drukken;
[1 f) belastingen en sociale bijdragen.]1
3. Het ondernemingsplan (en het financieel plan) voor het jaar waarin de vergunning wordt aangevraagd en voor minstens de twee volgende jaren. Dit ondernemingsplan maakt een duidelijk onderscheid tussen de spoorvervoeractiviteiten en de overige activiteiten van de onderneming.
Een bijzondere aandacht wordt besteed aan :
a) de kwalitatieve en kwantitatieve beschrijving van de producten en diensten die zullen worden aangeboden;
b) de beschrijving van de onroerende en roerende goederen die de onderneming bezit of zal verwerven, met name de gronden, gebouwen, sporen, spooraansluitingen, stations, de rangeer- overslag- en opslaginstallaties waarover de onderneming beschikt of zal beschikken;
c) het rollend spoormaterieel waarover de onderneming beschikt of zal beschikken;
d) een organigram en een overzicht van het in dienst of aan te werven personeel en zijn kwalificaties;
e) een becijfering van de verwachte opbrengsten voor het lopende jaar en de twee volgende jaren voor de onderneming met een specificatie voor de verwachte opbrengsten uit de verlening van spoorvervoerdiensten en aanvullende diensten;
f) een becijfering van de verwachte kosten voor het lopende jaar en de twee volgende jaren voor de onderneming met een specificatie voor de verwachte kosten voor de verlening van spoorvervoerdiensten en aanvullende diensten;
g) indien de becijfering onder f) de volgende gegevens niet afzonderlijk weergeeft :
- het jaarlijks bedrag voorzien voor de gebruiksvergoeding van de spoorweginfrastructuur;
- het jaarlijks bedrag voorzien voor dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid;
- de geraamde gemiddelde kostprijs per jaar per tractievoertuig-km met een specificatie voor de onderhoudskosten (in eigen beheer en door derden);
h) de gegeven/te geven en ontvangen/te ontvangen waarborgen;
i) de geplande investeringen, desinvesteringen en hun financiering.
4. Attesten waaruit blijkt dat de onderneming geen achterstallen is verschuldigd bij de belastingsdiensten op vraag van de Minister of zijn afgevaardigde.
5.[2 De instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen ]2 of zijn afgevaardigde kan eveneens de voorlegging van een deskundigenverslag en van passende documenten, door een bank, een openbare spaarkas, een commissaris van de rekeningen of een beëdigde accountant opgesteld eisen. Deze documenten bevatten inlichtingen betreffende de elementen bedoeld onder punt 2.
6. In voorkomend geval legt de onderneming ieder contract voor dat een borgstelling door derden inhoudt of ieder ander bewijs van een financiële techniek die eveneens de financiële draagkracht bewijst.
----------
(1)<KB 2015-09-11/05, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 04-10-2015>
(2)<KB 2018-05-08/22, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>
Art. N2.
<Opgeheven bij KB 2018-05-08/22, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 10-06-2018>