Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

3 MEI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de ten laste neming van de kosten inzake openbaar vervoer in woonwerkverkeer van de federale personeelsleden door de Staat en sommige federale openbare instellingen (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-05-2007 en tekstbijwerking tot 19-07-2017)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Recht op ten laste neming door de overheid van de kosten van het gemeenschappelijk openbaar vervoer in woon-werkverkeer.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijk openbaar vervoer.
Art. 3-5
HOOFDSTUK III. - Uitzonderlijk gebruik van persoonlijke vervoermiddelen.
Art. 6-11
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 12-15



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2000002055 



Uitvoeringsbesluit(en):

2007001049  2010002013  2012021059  2017040352 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Recht op ten laste neming door de overheid van de kosten van het gemeenschappelijk openbaar vervoer in woon-werkverkeer.
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van :
  1° [1 ...]1
  2° [1 van de krijgsmacht van het Ministerie van Defensie;]1
  3° [1 ...]1
  4° het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding;
  5° de rechterlijke orde, met inbegrip van de bijzondere diensten die haar terzijde staan;
  6° de Raad van State;
  7° het secretariaat van de Hoge raad voor de zelfstandigen en de KMO.
  Andere federale diensten kunnen vrijwillig tot dit stelsel toetreden, mits de minister bevoegd voor ambtenarenzaken hierover te informeren en zelf toe te treden tot de conventies, afgesloten met de onderscheiden maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer.
  ----------
  (1)<KB 2017-07-13/08, art. 111, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Art.2. In principe gebeuren de grote verplaatsingen in woon-werkverkeer van de federale personeelsleden, bedoeld in artikel 1, met de gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen.
  De overheid verleent hun hiertoe de kosteloosheid van dit openbaar vervoer, waarbij evenwel steeds de meest voordelige manier voor deze overheid dient aangewend te worden.

HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijk openbaar vervoer.
Art.3. Teneinde dit kosteloos openbaar vervoer in woon-werkverkeer te realiseren, sluit de minister bevoegd voor ambtenarenzaken conventies af met de federale en de regionale maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, te weten de NMBS, alsook DE LIJN, de SRWT-TEC en de MIVB, waarin wordt gestipuleerd dat de betrokken personeelsleden niets betalen voor de aankoop van hun treinkaarten tweede klasse en hun abonnementen, maar dat de overheden de volledige kostprijs hiervan rechtstreeks betalen aan deze maatschappijen volgens de overeengekomen modaliteiten.

Art.4. Wanneer personeelsleden zelf nog vervoerbewijzen aangekocht hebben, inzonderheid meerrittenkaarten, worden de kosten hiervan bij het verstrijken van de geldigheid terugbetaald tegen de afgifte van dit vervoerbewijs.

Art.5. De minister die, hetzij de hiërarchische bevoegdheid, hetzij de controlemacht uitoefent, regelt, met instemming van de minister bevoegd voor ambtenarenzaken, de gevallen die een zodanig aspect vertonen dat een aangepaste oplossing verantwoord is.

HOOFDSTUK III. - Uitzonderlijk gebruik van persoonlijke vervoermiddelen.
Art.6. De in artikel 1 bedoelde overheidsdiensten die personeelsleden tewerkstellen in de situaties vermeld in artikel 7 hierna, sluiten overeenkomsten af met de regionale openbare vervoersmaatschappijen teneinde deze personeelsleden af te halen en terug te brengen bij de dichtstbijzijnde NMBS-halteplaats of regionale tram-, metro- of bushalteplaats.

Art.7. Voor zover er door de overheid evenwel geen specifiek aangepast vervoersaanbod voor concrete gevallen kan worden georganiseerd, mag aan de personeelsleden die helemaal geen gebruik kunnen maken van de gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen toegestaan worden dat zij hun eigen voertuig zouden mogen gebruiken over een vooraf bepaalde afstand, mits zij zich in één van hiernavolgende situaties bevinden :
  1° een lichamelijke verhindering laat permanent of tijdelijk niet toe het openbaar vervoer te gebruiken;
  2° de werkplaats is gelegen op meer dan drie kilometer van de dichtstbijzijnde halteplaats van een openbaar vervoermiddel;
  3° het onregelmatig werkrooster of prestaties in continudienst sluiten het gebruik van het openbaar vervoer uit over een afstand van ten minste drie kilometer;
  4° wegens een uitzonderlijke en hoogdringende oproeping is het gebruik van openbare vervoermiddelen niet mogelijk.

Art.8. De noodzaak tot het gebruik van het eigen voertuig, zoals omschreven in artikel 7, wordt bewezen :
  in 1° door een medisch attest dat in geval van twijfel ter controle aan MEDEX wordt voorgelegd; in sommige gevallen mag aanvaard worden dat het voertuig door een derde persoon wordt bestuurd;
  in 2° en 3° door attesten van de maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer die de streek bedienen waarin uitdrukkelijk verklaard wordt dat er geen, of toch zeker niet op de nodige tijdstippen openbaar vervoer wordt aangeboden; deze attesten mogen in voorkomend geval vervangen worden door afdrukken via internet van de dienstregelingen van de betrokken maatschappijen;
  in 4° door een attest van de oproepende overheid waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat elk uitstel of tijdverlies ernstige nadelen zou teweeg brengen.

Art.9.De tussenkomst van de overheid in de kosten bij het gebruik van persoonlijke vervoermiddelen wordt berekend op basis van de prijs van de treinkaart tweede klasse geldig voor een maand over de aangenomen afstand.
  Wanneer de verplaatsing niet dagelijks werd gedaan wordt het bedrag van de tussenkomst vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal dagen waarop gewerkt en gereisd werd weergeeft en de noemer het totaal aantal werkdagen in die welbepaalde maand bevat.
  [1 Het personeelslid dat geniet van de kosteloosheid van het openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer kan niet genieten van een tussenkomst voor het gebruik van een persoonlijk vervoermiddel. De cumulatie van deze kosteloosheid en deze tussenkomst wordt echter gemachtigd :
   1° in geval van uitzonderlijke en hoogdringende oproeping uitgaande van zijn hiërarchie;
   2° voor de personeelsleden bedoeld in artikel 7, 3°, op de dagen en uren waarop verplaatsingen met het openbaar vervoer onmogelijk zijn.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-03-15/01, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 02-04-2010>

Art.10. De betaling wordt uitgevoerd op basis van een maandelijks ingediende kostenstaat na het verstrijken van de kalendermaand waarin het woon-werkverkeer heeft plaatsgehad.
  Wanneer personeelsleden die aan alle gestelde voorwaarden voldoen samen reizen in een persoonlijk voertuig, wordt de tegemoetkoming betaald aan de bestuurder van dit voertuig.

Art.11. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het woon-werkverkeer bedoeld in het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten.

HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.12. Treinkaarten en abonnementen waarvan de geldigheidsduur nog niet verstreken is bij de inwerkingtreding van dit besluit, kunnen verder worden gebruikt tot op hun vervaldatum.

Art.13. Het koninklijk besluit van 3 september 2000 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerskosten van de federale personeelsleden en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 juli 2002, 5 september 2002, 3 februari 2003, 24 november 2004, 28 april 2005, 27 mei 2005 en 26 januari 2007, wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 15.

Art.14. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 15. Onze Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 3 mei 2007.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting,
  Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
  De Minister van Ambtenarenzaken,
  Ch. DUPONT.