9 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot vastlegging van het stelsel en de werkingsregels voor de centra voor observatie en oriëntatie voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.
HOOFDSTUK I. - Algemene principes.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - De materiële hulp in het centrum voor observatie en oriëntatie.
Art. 5-12
HOOFDSTUK III. - Betrekkingen tussen het centrum en de voogdijdienst.
Art. 13
HOOFDSTUK IV. - Huishoudelijk reglement van het centrum voor observatie en oriëntatie.
Art. 14
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 15-16
HOOFDSTUK I. - Algemene principes.
Artikel 1. In dit besluit wordt onder centrum verstaan : het observatie- en oriëntatiecentrum in de zin van artikel 40 van de wet van 12 januari 2007 (hierna genoemd " de wet ") over de opvang van asielzoekers en bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, beheerd door het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers (hierna genoemd " het Agentschap ").
Het centrum is een opvangstructuur zoals bedoeld in artikel 2, 10° van de wet.
Het neemt de nodige maatregelen zoals beschreven in onderhavig besluit om de veiligheid en de bescherming van de niet-begeleide minderjarigen die het opvangt te waarborgen.
Het centrum levert een materiële hulp in de zin van de wet aan de niet-begeleide minderjarige, die aangepast is aan zijn specifieke behoeften en met diens toestemming.
Art.2. Het verblijf in het centrum moet toelaten de niet-begeleide minderjarige te observeren, met als doel het opstellen van zijn eerste medisch, psychologisch en sociaal profiel, en het achterhalen van een eventuele kwetsbaarheid met het oog op een oriëntatie naar een geschikte tenlasteneming.
Art.3. De gelijkheid van behandeling in het centrum wordt gewaarborgd aan alle niet-begeleide minderjarigen, ongeacht hun administratief statuut zoals bepaald door de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Art.4. Geen enkele beslissing van verwijdering zal worden genomen ten aanzien van een niet-begeleide minderjarige, opgevangen in het centrum, voordat zijn voogd werd aangesteld overeenkomstig artikel 6, § 3, of artikel 8 van Titel XIII, Hoofdstuk VI van de programmawet (I) van 24 december 2002, en zonder dat deze effectief betrokken werd bij het zoeken naar een duurzame oplossing in overeenstemming met het hoogste belang van de niet-begeleide minderjarige.
In geen geval zal een beslissing van verwijdering vanuit het centrum worden uitgevoerd.
HOOFDSTUK II. - De materiële hulp in het centrum voor observatie en oriëntatie.
Art.5. Behoudens wanneer er van wordt afgeweken door onderhavig hoofdstuk, wordt de materiële hulp aan de niet-begeleide minderjarige die in een centrum wordt opgevangen, verstrekt in overeenstemming met de titels I, III en IV van Boek III van de wet.
Art.6. Rekening houdend met het belang van de niet-begeleide minderjarige, vergemakkelijkt het centrum de identificatieprocedure door de Dienst Voogdij in de zin van artikel 6 van Titel XIII, Hoofdstuk VI van de programmawet (I) van 24 december 2002, evenals zijn registratie door de bevoegde autoriteiten inzake toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering.
Het centrum vergemakkelijkt ook de vertegenwoordiging van de niet-begeleide minderjarige door zijn voogd in alle handelingen en procedures bedoeld in artikel 9 van voornoemde wet, alsook de tussenkomst, in alle vereiste gevallen, van de advocaat van de niet-begeleide minderjarige.
Art.7. Het verblijf in een centrum duurt maximaal vijftien dagen en is éénmaal verlengbaar.
Na afloop van dit verblijf en bij gebrek aan een specifieke en meer aangepaste opvang, zal de niet-begeleide minderjarige overgebracht worden naar de meest geschikte opvangstructuur, zoals bedoeld in artikel 2, 10° van de wet.
In ieder geval neemt het centrum alle mogelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de minderjarigen jonger dan 13 jaar, de minderjarigen die psychologische problemen hebben, de minderjarigen die geestelijke gezondheidsproblemen hebben of de minderjarigen die het slachtoffer zijn van mensenhandel zo snel mogelijk worden georiënteerd naar de plaats waar zij kunnen genieten van een specifieke opvang die het meest aangepast is aan hun kwetsbaarheid.
Art.8. Onmiddellijk na zijn aankomst in het centrum vindt een eerste gesprek plaats tussen de niet-begeleide minderjarige en een maatschappelijk werker. De niet-begeleide minderjarige kan zich laten bijstaan door zijn voogd.
Dit eerste gesprek heeft tot voornaamste doel de niet-begeleide minderjarige in te lichten over zijn administratieve situatie, zijn rechten en plichten, over de modaliteiten van de materiële hulp, alsook over de organisatie en de werking van het centrum. Bij deze gelegenheid wordt hem het huishoudelijk reglement, opgesteld in toepassing van artikel 14, meegedeeld. Er wordt toegekeken op het goede begrip ervan door de niet-begeleide minderjarige.
Art.9. Het centrum stelt een verslag op met betrekking tot het medisch, psychologisch en sociaal profiel van de niet-begeleide minderjarige om hem na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 7, naar een geschikte opvang te oriënteren.
Dit verslag wordt in het centrum bewaard en meegedeeld aan de voogd.
Bij oriëntering van de niet-begeleide minderjarige naar een andere opvangstructuur, wordt een kopie van dit verslag aan deze laatste meegedeeld.
Art.10. In het centrum worden maatregelen getroffen ter bescherming en omkadering van de niet-begeleide minderjarige.
Tijdens de volledige duur van zijn verblijf in het centrum zijn de contacten van de niet-begeleide minderjarige aan een bijzonder toezicht onderworpen.
De modaliteiten van de bezoeken, de activiteiten buiten het centrum, de telefoongesprekken en de briefwisseling zijn gedefinieerd in het huishoudelijk reglement van het centrum bedoeld in artikel 14.
Onmiddellijk na zijn aankomst in het centrum en gedurende een termijn van zeven dagen mag de niet-begeleide minderjarige geen contact hebben met de buitenwereld. Deze maatregel geldt niet voor de contacten die vereist zijn in het kader van elke procedure betreffende de minderjarige, noch voor de contacten met de voogd of met zijn advocaat, noch tijdens de door het centrum georganiseerde activiteiten.
De in vorig lid vermelde termijn, is dezelfde voor alle niet-begeleide minderjarigen. De directeur van het centrum heeft evenwel de mogelijkheid om deze termijn te verlengen indien dat in het belang van de niet-begeleide minderjarige is.
De directeur van het centrum mag afwijken van de regels vastgelegd in dit artikel.
Art.11. De directeur van het centrum wordt ingelicht zodra de afwezigheid van een niet-begeleide minderjarige wordt vastgesteld.
Een niet-begeleide minderjarige wordt beschouwd het centrum te hebben verlaten wanneer er een termijn van vierentwintig uur verstreken is sinds de vaststelling van zijn afwezigheid, behalve indien deze toegelaten en gerechtvaardigd is krachtens het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 14. Na afloop van deze termijn van vierentwintig uur wordt de afwezigheid van de niet-begeleide minderjarige aan de politie en aan zijn voogd of, bij ontstentenis van de aanstelling van een voogd, aan de dienst Voogdij meegedeeld. Wanneer het gaat om een niet-begeleide minderjarige bedoeld in artikel 41 van de wet, wordt zijn afwezigheid ook gemeld aan de dienst Vreemdelingenzaken.
Wanneer het om een bijzonder kwetsbare niet-begeleide minderjarige gaat, licht het centrum de politie in zodra vaststaat dat de minderjarige het centrum verlaten heeft zonder het centrum in te lichten. De dienst Voogdij en de voogd worden eveneens op hetzelfde moment ingelicht.
Worden meer bepaald als bijzonder kwetsbare niet-begeleide minderjarigen in de zin van onderhavig besluit beschouwd, de minderjarigen van minder dan 13 jaar, de minderjarigen met psychologische stoornissen, de minderjarigen die geestelijke gezondheidsproblemen hebben of de minderjarigen die het slachtoffer zijn van mensenhandel.
Art.12. De niet-begeleide minderjarige heeft op elk moment het recht om met zijn voogd en met zijn advocaat te communiceren.
HOOFDSTUK III. - Betrekkingen tussen het centrum en de voogdijdienst.
Art.13. Het personeel van het centrum handelt met respect voor de bevoegdheden die in toepassing van Titel XIII, Hoofdstuk VI van de programmawet (I) van 24 december 2002 aan de voogd worden toegekend.
Er wordt een akkoordprotocol opgesteld om de modaliteiten van de samenwerking tussen het centrum, de dienst Voogdij en de aangeduide voogd vast te leggen. Deze omvatten ondermeer regelmatig overleg en de uitwisseling van informatie om een coherente begeleiding van de niet-begeleide minderjarige te verzekeren.
HOOFDSTUK IV. - Huishoudelijk reglement van het centrum voor observatie en oriëntatie.
Art.14. Op voorstel van het centrum, stelt de Minister een huishoudelijk reglement op dat de werkingsmodaliteiten eigen aan het centrum vastlegt.
Naast de verduidelijkingen die worden vereist door de bepalingen van onderhavig besluit of door bepaalde voorschriften van de wet, omvat dit huishoudelijk reglement onder meer volgende principes : de plicht voor de bewoners om de personen, de gebouwen en het materiaal te respecteren, de regels inzake hygiëne, veiligheid van de lokalen, de regels betreffende het respect voor de uren wat de activiteiten en de diensten betreft, de modaliteiten voor de uitoefening van de materiële, medische, psychologische en sociale hulp, en de regels betreffende de veiligheid en het behoud van de orde in de centra, daarin begrepen de aanpassing aan de situatie van de niet-begeleide minderjarigen van het stelsel van de sancties voorzien in artikel 45 van de wet.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.15. Dit besluit treedt in werking op het ogenblik dat de artikelen 19 en 40, tweede lid van de wet in werking zijn getreden.
Art. 16. Onze Minister die bevoegd is voor Maatschappelijke Integratie wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 9 april 2007.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Maatschappelijke Integratie,
Ch. DUPONT.